Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | Het beest uit de zee |
1 Καὶ εἶδον ἐκ τῆς θαλάσσης θηρίον ἀναβαῖνον, ἔχον κεφαλὰς ἑπτὰ καὶ κέρατα δέκα, καὶ ἐπὶ τῶν κεράτων αὐτοῦ δέκα διαδήματα, καὶ ἐπὶ τὰς κεφαλὰς αὐτοῦ ὄνομα βλασφημίας. | | 1 EN ik zag uit de zee aeen beest opkomen, hebbende zeven hoofden en tien hoornen; en op zijn hoornen waren tien koninklijke hoeden, en op zijn hoofden was een naam van godslastering. a Dan. 7:20. Openb. 17:3. a Dan. 7:20 En aangaande de tien hoornen die op zijn hoofd waren, en den anderen die opkwam, en voor denwelken drie afgevallen waren, namelijk dien hoorn die ogen had en een mond die grote dingen sprak, en welks aanzien groter was dan van zijn metgezellen; Openb. 17:3 En hij bracht mij weg in een woestijn, in den geest; en ik zag een vrouw, zittende op een scharlakenrood beest, dat vol was van namen der godslastering, en had zeven hoofden en tien hoornen. |
2 καὶ τὸ θηρίον, ὃ εἶδον, ἦν ὅμοιον παρδάλει, καὶ οἱ πόδες αὐτοῦ ὡς ἄρκτου, καὶ τὸ στόμα αὐτοῦ ὡς στόμα λέοντος· καὶ ἔδωκεν αὐτῷ ὁ δράκων τὴν δύναμιν αὐτοῦ, καὶ τὸν θρόνον αὐτοῦ, καὶ ἐξουσίαν μεγάλην. | | 2 En het beest dat ik zag, was een pardel gelijk, en zijn voeten als eens beers voeten, en zijn mond als de mond eens leeuws. En de draak gaf hem zijn kracht en zijn troon en grote macht. |
3 καὶ εἶδον μίαν τῶν κεφαλῶν αὐτοῦ ὡς ἐσφαγμένην εἰς θάνατον· καὶ ἡ πληγὴ τοῦ θανάτου αὐτοῦ ἐθεραπεύθη· καὶ *ἐθαύμασεν ὅλη ἡ γῆ ὀπίσω τοῦ θηρίου· * ἐθαύμασεν ὅλη ἡ γῆ B, Elz, Sc, M-pt | ἐθαυμάσθη ἐν ὅλῃ τῇ γῇ St | ἐθαυμάσθη ὅλη ἡ γῆ M-pt | | 3 En ik zag een van zijn hoofden als tot den dood gewond, en zijn dodelijke wond werd genezen; en de gehele aarde verwonderde zich achter het beest. |
4 καὶ προσεκύνησαν τὸν δράκοντα ὃς ἔδωκεν ἐξουσίαν τῷ θηρίῳ, καὶ προσεκύνησαν τὸ θηρίον, λέγοντες, Τίς ὅμοιος τῷ θηρίῳ; τίς δύναται πολεμῆσαι μετ’ αὐτοῦ; | | 4 En zij aanbaden den draak, die het beest macht gegeven had; en zij aanbaden het beest, zeggende: Wie is dit beest bgelijk? Wie kan krijg voeren tegen hetzelve? b Openb. 18:18. b Openb. 18:18 En riepen, ziende den rook van haar brand, en zeggende: Wat stad was deze grote stad gelijk? |
5 καὶ ἐδόθη αὐτῷ στόμα λαλοῦν μεγάλα καὶ βλασφημίας· καὶ ἐδόθη αὐτῷ ἐξουσία *ποιῆσαι μῆνας τεσσαράκοντα δύο. * ποιῆσαι St, B-edd, Sc, M-pt | πόλεμον ποιῆσαι B-edd, Elz, M-pt (SV-kt) | | 5 En hetzelve werd een mond gegeven om grote dingen en godslasteringen te spreken; en hetzelve werd macht gegeven om zulks te doen ctwee en veertig maanden. c Openb. 11:2. c Openb. 11:2 En laat het voorhof dat van buiten den tempel is, uit, en meet dat niet, want het is den heidenen gegeven; en zij zullen de heilige stad vertreden twee en veertig maanden. |
6 καὶ ἤνοιξε τὸ στόμα αὐτοῦ εἰς βλασφημίαν πρὸς τὸν Θεόν, βλασφημῆσαι τὸ ὄνομα αὐτοῦ, καὶ τὴν σκηνὴν αὐτοῦ, καὶ τοὺς ἐν τῷ οὐρανῷ σκηνοῦντας. | | 6 En het opende zijn mond tot lastering tegen God, om Zijn Naam te lasteren, en Zijn tabernakel, en die in den hemel wonen. |
7 καὶ ἐδόθη αὐτῷ πόλεμον ποιῆσαι μετὰ τῶν ἁγίων, καὶ νικῆσαι αὐτούς· καὶ ἐδόθη αὐτῷ ἐξουσία ἐπὶ πᾶσαν φυλὴν καὶ γλῶσσαν καὶ ἔθνος. | | 7 En dhetzelve werd macht gegeven om den heiligen krijg aan te doen, en om die te overwinnen; en hetzelve werd macht gegeven over alle geslacht en taal en volk. d Dan. 7:21. Openb. 11:7. d Dan. 7:21 Ik had gezien dat dezelve hoorn krijg voerde tegen de heiligen, en dat hij die overmocht, Openb. 11:7 En als zij hun getuigenis zullen geëindigd hebben, zal het beest dat uit den afgrond opkomt, hun krijg aandoen, en het zal hen overwinnen en zal hen doden. |
8 καὶ προσκυνήσουσιν αὐτῷ πάντες οἱ κατοικοῦντες ἐπὶ τῆς γῆς, ὧν οὐ γέγραπται τὰ ὀνόματα ἐν τῇ βίβλῳ τῆς ζωῆς τοῦ ἀρνίου ἐσφαγμένου ἀπὸ καταβολῆς κόσμου. | | 8 En allen die op de aarde wonen, zullen hetzelve aanbidden, ewelker namen niet zijn geschreven in het boek des levens, des Lams Dat geslacht is, fvan de grondlegging der wereld. e Ex. 32:33. Filipp. 4:3. Openb. 3:5; 20:12; 21:27. f Openb. 17:8. e Ex. 32:33 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Dien zou Ik uit Mijn boek delgen, die aan Mij zondigt. Filipp. 4:3 En ik bid ook u, gij mijn oprechte metgezel, zijt dezen vrouwen
behulpzaam, die met mij gestreden hebben in het Evangelie, ook met Clemens en de andere mijn medearbeiders, welker namen zijn in het boek des levens. Openb. 3:5 Die overwint, die zal bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam geenszins uitdoen uit het boek des levens, en Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader en voor Zijn engelen. Openb. 20:12 En ik zag de doden, klein en groot, staande voor God; en de boeken werden geopend; en een ander boek werd geopend, dat des levens is; en de doden werden geoordeeld uit hetgeen in de boeken geschreven was, naar hun werken. Openb. 21:27 En in haar zal niet inkomen iets dat ontreinigt en gruwelijkheid doet en leugen spreekt; maar die geschreven zijn in het boek des levens des Lams. f Openb. 17:8 Het beest dat gij gezien hebt, was en is niet; en het zal opkomen uit den afgrond, en ten verderve gaan; en die op de aarde wonen, zullen verwonderd zijn (welker namen niet zijn geschreven in het boek des levens van de grondlegging der wereld), ziende het beest dat was en niet is, hoewel het is. |
9 εἴ τις ἔχει οὖς, ἀκουσάτω. | | 9 Indien iemand oren heeft, die hore. |
10 εἴ τις αἰχμαλωσίαν συνάγει, εἰς αἰχμαλωσίαν ὑπάγει· εἴ τις ἐν μαχαίρᾳ ἀποκτενεῖ, δεῖ αὐτὸν ἐν μαχαίρᾳ ἀποκτανθῆναι. ὧδέ ἐστιν ἡ ὑπομονὴ καὶ ἡ πίστις τῶν ἁγίων. | | 10 Indien iemand in de gevangenis leidt, die gaat zelf in de gevangenis; gindien iemand met het zwaard zal doden, die moet zelf met het zwaard gedood worden. hHier is de lijdzaamheid en het geloof der heiligen. g Gen. 9:6. Matth. 26:52. h Openb. 14:12. g Gen. 9:6 Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door den mens vergoten worden; want God heeft den mens naar Zijn beeld gemaakt. Matth. 26:52 Toen zeide Jezus tot hem: Keer uw zwaard weder in zijn plaats; want allen die het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan. h Openb. 14:12 Hier is de lijdzaamheid der heiligen; hier zijn zij die de geboden Gods bewaren en het geloof van Jezus. |
| | Het beest uit de aarde |
11 Καὶ εἶδον ἄλλο θηρίον ἀναβαῖνον ἐκ τῆς γῆς, καὶ εἶχε κέρατα δύο ὅμοια ἀρνίῳ, καὶ ἐλάλει ὡς δράκων. | | 11 En ik zag een ander beest iuit de aarde opkomen, en het had twee hoornen, des Lams hoornen gelijk, en het sprak als de draak. i Openb. 11:7. i Openb. 11:7 En als zij hun getuigenis zullen geëindigd hebben, zal het beest dat uit den afgrond opkomt, hun krijg aandoen, en het zal hen overwinnen en zal hen doden. |
12 καὶ τὴν ἐξουσίαν τοῦ πρώτου θηρίου πᾶσαν ποιεῖ ἐνώπιον αὐτοῦ. καὶ ποιεῖ τὴν γῆν καὶ τοὺς κατοικοῦντας ἐν αὐτῇ ἵνα προσκυνήσωσι τὸ θηρίον τὸ πρῶτον, οὗ ἐθεραπεύθη ἡ πληγὴ τοῦ θανάτου αὐτοῦ. | | 12 En het oefent al de macht van het eerste beest kin tegenwoordigheid van hetzelve, en het maakt dat de aarde en die daarin wonen, het eerste beest aanbidden, welks ldodelijke wond genezen was. k Openb. 19:20. l vers 3. k Openb. 19:20 En het beest werd gegrepen, en met hetzelve de valse profeet, die de tekenen in de tegenwoordigheid van hetzelve gedaan had, door welke hij verleid had die het merkteken van het beest ontvangen hadden, en die deszelfs beeld aanbaden. Deze twee zijn levend geworpen in den poel des vuurs, die met sulfer brandt. l vers 3 En ik zag een van zijn hoofden als tot den dood gewond, en zijn dodelijke wond werd genezen; en de gehele aarde verwonderde zich achter het beest. |
13 καὶ ποιεῖ σημεῖα μεγάλα, ἵνα καὶ πῦρ ποιῇ καταβαίνειν ἐκ τοῦ οὐρανοῦ εἰς τὴν γῆν ἐνώπιον τῶν ἀνθρώπων. | | 13 En het doet mgrote tekenen, zodat het ook vuur uit den hemel doet afkomen op de aarde voor de mensen; m 2 Thess. 2:9. Openb. 16:14. m 2 Thess. 2:9 Hem, zeg ik,
wiens toekomst is naar de werking des satans, in alle kracht en tekenen en wonderen der leugen, Openb. 16:14 Want het zijn geesten der duivelen, en zij doen tekenen, welke uitgaan tot de koningen der aarde en der gehele wereld, om die te vergaderen tot den krijg van dien groten dag des almachtigen Gods. |
14 καὶ πλανᾷ τοὺς κατοικοῦντας ἐπὶ τῆς γῆς διὰ τὰ σημεῖα ἃ ἐδόθη αὐτῷ ποιῆσαι ἐνώπιον τοῦ θηρίου, λέγων τοῖς κατοικοῦσιν ἐπὶ τῆς γῆς ποιῆσαι εἰκόνα τῷ θηρίῳ ὃ ἔχει τὴν πληγὴν τῆς μαχαίρας καὶ ἔζησε. | | 14 En nverleidt degenen die op de aarde wonen, door de tekenen die aan hetzelve te doen gegeven zijn in de tegenwoordigheid van het beest; zeggende tot degenen die op de aarde wonen, dat zij voor het beest, dat de wond des zwaards had en weder leefde, een beeld zouden maken. n Deut. 13:1. Matth. 24:24. Openb. 16:14; 19:20. n Deut. 13:1 WANNEER een profeet of droomdromer in het midden van u zal opstaan, en u geven een teken of wonder, Matth. 24:24 Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en zullen grote tekenen en wonderheden doen, alzo dat zij (indien het mogelijk ware) ook de uitverkorenen zouden verleiden. Openb. 16:14 Want het zijn geesten der duivelen, en zij doen tekenen, welke uitgaan tot de koningen der aarde en der gehele wereld, om die te vergaderen tot den krijg van dien groten dag des almachtigen Gods. Openb. 19:20 En het beest werd gegrepen, en met hetzelve de valse profeet, die de tekenen in de tegenwoordigheid van hetzelve gedaan had, door welke hij verleid had die het merkteken van het beest ontvangen hadden, en die deszelfs beeld aanbaden. Deze twee zijn levend geworpen in den poel des vuurs, die met sulfer brandt. |
15 καὶ ἐδόθη αὐτῷ δοῦναι πνεῦμα τῇ εἰκόνι τοῦ θηρίου, ἵνα καὶ λαλήσῃ ἡ εἰκὼν τοῦ θηρίου, καὶ ποιήσῃ, ὅσοι ἂν μὴ προσκυνήσωσι τὴν εἰκόνα τοῦ θηρίου, ἵνα ἀποκτανθῶσι. | | 15 En hetzelve werd macht gegeven om het beeld van het beest een geest te geven, opdat het beeld van het beest ook zou spreken, en maken dat allen die ohet beeld van het beest niet zouden aanbidden, gedood zouden worden. o Openb. 19:20. o Openb. 19:20 En het beest werd gegrepen, en met hetzelve de valse profeet, die de tekenen in de tegenwoordigheid van hetzelve gedaan had, door welke hij verleid had die het merkteken van het beest ontvangen hadden, en die deszelfs beeld aanbaden. Deze twee zijn levend geworpen in den poel des vuurs, die met sulfer brandt. |
16 καὶ ποιεῖ πάντας, τοὺς μικροὺς καὶ τοὺς μεγάλους, καὶ τοὺς πλουσίους καὶ τοὺς πτωχούς, καὶ τοὺς ἐλευθέρους καὶ τοὺς δούλους, ἵνα δώσῃ αὐτοῖς χάραγμα ἐπὶ τῆς χειρὸς αὐτῶν τῆς δεξιᾶς, ἢ ἐπὶ τῶν μετώπων αὐτῶν, | | 16 En het maakt dat het aan allen, kleinen en groten, en rijken en armen, en vrijen en dienstknechten, peen merkteken geeft aan hun rechterhand of aan hun voorhoofden, p Openb. 19:20. p Openb. 19:20 En het beest werd gegrepen, en met hetzelve de valse profeet, die de tekenen in de tegenwoordigheid van hetzelve gedaan had, door welke hij verleid had die het merkteken van het beest ontvangen hadden, en die deszelfs beeld aanbaden. Deze twee zijn levend geworpen in den poel des vuurs, die met sulfer brandt. |
17 καὶ ἵνα μή τις δύνηται ἀγοράσαι ἢ πωλῆσαι, εἰ μὴ ὁ ἔχων τὸ χάραγμα ἢ τὸ ὄνομα τοῦ θηρίου ἢ τὸν ἀριθμὸν τοῦ ὀνόματος αὐτοῦ. | | 17 En dat niemand mag kopen of verkopen dan die dat merkteken heeft, qof den naam van het beest, of het getal zijns naams. q Openb. 14:11. q Openb. 14:11 En de rook van hun pijniging gaat op in alle eeuwigheid, en zij hebben geen rust dag en nacht, die het beest aanbidden en zijn beeld, en zo iemand het merkteken zijns naams ontvangt. |
18 ὧδε ἡ σοφία ἐστίν. ὁ ἔχων τὸν νοῦν ψηφισάτω τὸν ἀριθμὸν τοῦ θηρίου· ἀριθμὸς γὰρ ἀνθρώπου ἐστί, καὶ ὁ ἀριθμὸς αὐτοῦ χξϛ´. | | 18 Hier is rde wijsheid: die het verstand heeft, rekene het getal van het beest; want het is een getal eens mensen, en zijn getal is zeshonderd zes en zestig. r Openb. 17:9. r Openb. 17:9 Hier is het verstand dat wijsheid heeft. De zeven hoofden zijn zeven bergen, op welke de vrouw zit, |