Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | Opschrift en zegengroet |
1 Ἰούδας Ἰησοῦ Χριστοῦ δοῦλος, ἀδελφὸς δὲ Ἰακώβου, τοῖς ἐν Θεῷ Πατρὶ ἡγιασμένοις, καὶ Ἰησοῦ Χριστῷ τετηρημένοις, κλητοῖς· | | 1 JUDAS,
een dienstknecht van JEZUS CHRISTUS, en broeder van Jakobus, aan de geroepenen, die door God den Vader geheiligd zijn, en door Jezus Christus bewaard: |
2 ἔλεος ὑμῖν καὶ εἰρήνη καὶ ἀγάπη πληθυνθείη. | | 2 Barmhartigheid, en vrede, en liefde zij u
vermenigvuldigd. |
| | Strijdt voor het geloof |
3 Ἀγαπητοί, πᾶσαν σπουδὴν ποιούμενος γράφειν ὑμῖν περὶ τῆς κοινῆς σωτηρίας, ἀνάγκην ἔσχον γράψαι ὑμῖν, παρακαλῶν ἐπαγωνίζεσθαι τῇ ἅπαξ παραδοθείσῃ τοῖς ἁγίοις πίστει. | | 3 Geliefden, alzo ik alle naarstigheid doe om u te schrijven van de gemene zaligheid, zo heb ik noodzaak gehad aan u te schrijven, en u te vermanen, dat gij strijdt voor het geloof, dat eenmaal den heiligen overgeleverd is. |
4 παρεισέδυσαν γάρ τινες ἄνθρωποι, οἱ πάλαι προγεγραμμένοι εἰς τοῦτο τὸ κρίμα, ἀσεβεῖς, τὴν τοῦ Θεοῦ ἡμῶν χάριν μετατιθέντες εἰς ἀσέλγειαν, καὶ τὸν μόνον δεσπότην Θεόν, καὶ Κύριον ἡμῶν Ἰησοῦν Χριστὸν ἀρνούμενοι. | | 4 aWant er zijn sommige mensen ingeslopen, bdie eertijds tot ditzelve oordeel tevoren opgeschreven zijn, goddelozen, die de genade onzes Gods veranderen in ontuchtigheid, en den enigen Heerser, God, en onzen Heere Jezus Christus verloochenen. a 2 Petr. 2:1. b 1 Petr. 2:8. 2 Petr. 2:3. a 2 Petr. 2:1 EN er zijn ook valse profeten onder het volk geweest, gelijk ook onder u valse leraars zijn zullen, die verderfelijke ketterijen bedektelijk invoeren zullen, ook den Heere, Die hen gekocht heeft, verloochenende, en een haastig verderf over zichzelven brengende. b 1 Petr. 2:8 Dengenen namelijk die zich aan het Woord stoten, ongehoorzaam zijnde, waartoe zij ook gezet zijn. 2 Petr. 2:3 En zij zullen door gierigheid, met gemaakte woorden, van u een koopmanschap maken; over welke het oordeel van overlang niet ledig is, en hun verderf sluimert niet. |
5 Ὑπομνῆσαι δὲ ὑμᾶς βούλομαι, εἰδότας ὑμᾶς ἅπαξ τοῦτο, ὅτι ὁ Κύριος, λαὸν ἐκ γῆς Αἰγύπτου σώσας, τὸ δεύτερον τοὺς μὴ πιστεύσαντας ἀπώλεσεν. | | 5 Maar ik wil u indachtig maken, als die dit eenmaal weet, dat de Heere het volk uit Egypteland verlost hebbende, cwederom degenen die niet geloofden, verdorven heeft. c Num. 14:29; 26:64, 65. Ps. 106:26. 1 Kor. 10:5. Hebr. 3:17. c Num. 14:29 Uw dode lichamen zullen in deze woestijn vallen; en al uw getelden, naar uw gehele getal, van twintig jaar oud en daarboven, gij die tegen Mij gemurmureerd hebt: Num. 26:64 En onder dezen was niemand uit de getelden van Mozes en Aäron, den priester, als zij de kinderen Israëls telden in de woestijn Sinaï. Num. 26:65 Want de HEERE had van die gezegd, dat zij in de woestijn gewisselijk zouden sterven; en er was niemand van hen overgebleven dan Kaleb, de zoon van Jefunne, en Jozua, de zoon van Nun. Ps. 106:26 Dies hief Hij tegen hen Zijn hand op, zwerende dat Hij hen nedervellen zou in de woestijn, 1 Kor. 10:5 Maar in het meerderdeel van hen heeft God geen welgevallen gehad; want zij zijn in de woestijn ternedergeslagen. Hebr. 3:17 Over welke nu is Hij vertoornd geweest veertig jaren? Was het niet over degenen die gezondigd hadden, welker lichamen gevallen zijn in de woestijn? |
6 ἀγγέλους τε τοὺς μὴ τηρήσαντας τὴν ἑαυτῶν ἀρχήν, ἀλλὰ ἀπολιπόντας τὸ ἴδιον οἰκητήριον, εἰς κρίσιν μεγάλης ἡμέρας δεσμοῖς ἀϊδίοις ὑπὸ ζόφον τετήρηκεν. | | 6 dEn de engelen die hun beginsel niet bewaard hebben, maar hun eigen woonstede verlaten hebben, eheeft Hij tot het oordeel des groten dags met eeuwige banden onder de duisternis bewaard; d 2 Petr. 2:4. e 2 Petr. 2:4. d 2 Petr. 2:4 Want indien God de engelen die gezondigd hebben, niet gespaard heeft, maar die in de hel geworpen hebbende, overgegeven heeft aan de ketenen der duisternis, om tot het oordeel bewaard te worden; e 2 Petr. 2:4 Want indien God de engelen die gezondigd hebben, niet gespaard heeft, maar die in de hel geworpen hebbende, overgegeven heeft aan de ketenen der duisternis, om tot het oordeel bewaard te worden; |
7 ὡς Σόδομα καὶ Γόμορρα, καὶ αἱ περὶ αὐτὰς πόλεις, τὸν ὅμοιον τούτοις τρόπον ἐκπορνεύσασαι, καὶ ἀπελθοῦσαι ὀπίσω σαρκὸς ἑτέρας, πρόκεινται δεῖγμα, πυρὸς αἰωνίου δίκην ὑπέχουσαι. | | 7 fGelijk Sódom en Gomórra, en de steden rondom dezelve, die op gelijke wijze als deze gehoereerd hebben, en ander vlees zijn nagegaan, tot een voorbeeld voorgesteld zijn, dragende de straf des eeuwigen vuurs. f Gen. 19:24. Deut. 29:23. Jes. 13:19. Jer. 50:40. Ez. 16:49. Hos. 11:8. Amos 4:11. Luk. 17:29. 2 Petr. 2:6. f Gen. 19:24 Toen deed de HEERE zwavel en vuur over Sódom en over Gomórra regenen, van den HEERE, uit den hemel. Deut. 29:23 Dat zijn ganse aarde zij zwavel en zout der verbranding; die niet bezaaid zal zijn en geen spruit zal voortgebracht hebben, noch enig kruid daarin zal opgekomen zijn; gelijk de omkering van Sódom en Gomórra, Adama en Zebóïm, die de HEERE heeft omgekeerd in Zijn toorn en in Zijn grimmigheid; Jes. 13:19 Alzo zal Babel, het sieraad der koninkrijken, de heerlijkheid, de hovaardigheid der Chaldeeën, zijn gelijk als God Sódom en Gomórra omgekeerd heeft. Jer. 50:40 Gelijk God Sódom en Gomórra en haar naburen heeft omgekeerd, spreekt de HEERE, alzo zal niemand aldaar wonen en geen mensenkind in haar verkeren. Ez. 16:49 Zie, dit was de ongerechtigheid uwer zuster Sódom: hoogmoed, zatheid van brood en stille gerustheid had zij en haar dochters, maar zij sterkte de hand des armen en nooddruftigen niet. Hos. 11:8 Hoe zou Ik u overgeven, o Efraïm, u overleveren, o Israël? Hoe zou Ik u maken als Adama, u stellen als Zebóïm? Mijn hart is in Mij omgekeerd, al Mijn berouw is tezamen ontstoken. Amos 4:11 Ik heb sommigen onder ulieden omgekeerd, gelijk God Sódom en Gomórra omkeerde, gij die waart als een vuurbrand dat uit den brand gered is; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE. Luk. 17:29 Maar op welken dag Lot van Sódom uitging, regende het vuur en sulfer van den hemel, en verdierf hen allen. 2 Petr. 2:6 En de steden van Sódom en Gomórra tot as verbrandende met omkering veroordeeld heeft, en tot een voorbeeld gezet dengenen die goddelooslijk zouden leven; |
| | Wee over de dwaalleraars |
8 ὁμοίως μέντοι καὶ οὗτοι ἐνυπνιαζόμενοι σάρκα μὲν μιαίνουσι, κυριότητα δὲ ἀθετοῦσι, δόξας δὲ βλασφημοῦσιν. | | 8 Desgelijks evenwel ook dezen, in slaap gebracht zijnde, verontreinigen het vlees, en verwerpen de heerschappij, en lasteren de heerlijkheden. |
9 ὁ δὲ Μιχαὴλ ὁ ἀρχάγγελος, ὅτε τῷ διαβόλῳ διακρινόμενος διελέγετο περὶ τοῦ Μωσέως σώματος, οὐκ ἐτόλμησε κρίσιν ἐπενεγκεῖν βλασφημίας, ἀλλ’ εἶπεν, Ἐπιτιμήσαι σοι Κύριος. | | 9 Maar gMichaël, de archangel, toen hij met den duivel twistte, en handelde van het lichaam van Mozes, hdurfde geen oordeel van lastering tegen hem voortbrengen, maar zeide: iDe Heere bestraffe u. g Dan. 10:13; 12:1. Openb. 12:7. h 2 Petr. 2:11. i Zach. 3:2. g Dan. 10:13 Doch de vorst des koninkrijks van Perzië stond tegenover mij een en twintig dagen; en zie, Michaël, een van de eerste vorsten, kwam om mij te helpen, en ik werd aldaar gelaten, bij de koningen van Perzië. Dan. 12:1 EN te dien tijde zal Michaël opstaan, die grote vorst, die voor de kinderen uws volks staat; als het zulk een tijd der benauwdheid zijn zal, als er niet geweest is sinds dat er een volk geweest is tot op dienzelven tijd toe; en te dien tijde zal uw volk verlost worden, al wie gevonden wordt geschreven te zijn in het boek. Openb. 12:7 En er werd krijg in den hemel: Michaël en Zijn engelen krijgden tegen den draak, en de draak krijgde ook en zijn engelen. h 2 Petr. 2:11 Daar de engelen, in sterkte en kracht meerder zijnde, geen lasterlijk oordeel tegen hen voor den Heere voortbrengen. i Zach. 3:2 Doch de HEERE zeide tot den satan: De HEERE schelde u, gij satan, ja, de HEERE schelde u, Die Jeruzalem verkiest; is deze niet een vuurbrand uit het vuur gerukt? |
10 οὗτοι δὲ ὅσα μὲν οὐκ οἴδασι βλασφημοῦσιν· ὅσα δὲ φυσικῶς, ὡς τὰ ἄλογα ζῶα, ἐπίστανται, ἐν τούτοις φθείρονται. | | 10 kMaar dezen, hetgeen zij niet weten, dat lasteren zij; en hetgeen zij natuurlijk, als de onredelijke dieren, weten, in hetzelve verderven zij zich. k 2 Petr. 2:12. k 2 Petr. 2:12 Maar dezen, als onredelijke dieren, die de natuur volgen en voortgebracht zijn om gevangen en gedood te worden, dewijl zij lasteren hetgeen zij niet verstaan, zullen in hun verdorvenheid verdorven worden; |
11 οὐαὶ αὐτοῖς· ὅτι τῇ ὁδῷ τοῦ Κάϊν ἐπορεύθησαν, καὶ τῇ πλάνῃ τοῦ Βαλαὰμ μισθοῦ ἐξεχύθησαν, καὶ τῇ ἀντιλογίᾳ τοῦ Κορὲ ἀπώλοντο. | | 11 Wee hun, want zij zijn den weg van lKaïn ingegaan, en door mde verleiding van het loon van Bíleam zijn zij heengestort, nen zijn door de tegenspreking van Korach vergaan. l Gen. 4:8. 1 Joh. 3:12. m Num. 22:7, 21. 2 Petr. 2:15. n Num. 16:1. l Gen. 4:8 En Kaïn sprak met zijn broeder Abel; en het geschiedde als zij in het veld waren, dat Kaïn tegen zijn broeder Abel opstond, en sloeg hem dood. 1 Joh. 3:12 Niet gelijk Kaïn, die uit den boze was en zijn broeder doodsloeg. En om wat oorzaak sloeg hij hem dood? Omdat zijn werken boos waren, en die van zijn broeder rechtvaardig. m Num. 22:7 Toen gingen de oudsten der Moabieten en de oudsten der Midianieten, en hadden het loon der waarzeggingen in hun hand; alzo kwamen zij tot Bíleam en spraken tot hem de woorden van Balak. Num. 22:21 Toen stond Bíleam des morgens op en zadelde zijn ezelin, en hij trok heen met de vorsten van Moab. 2 Petr. 2:15 Die den rechten weg verlaten hebbende, zijn verdwaald, en volgen den weg van Bíleam, den zoon van Beor, die het loon der ongerechtigheid liefgehad heeft; n Num. 16:1 KORACH
nu, de zoon van Jizhar, den zoon van Kahath, den zoon van Levi, nam tot zich zo Dathan als Abíram, zonen van Eliab, en On, den zoon van Peleth, zonen van Ruben. |
12 οὗτοί εἰσιν ἐν ταῖς ἀγάπαις ὑμῶν σπιλάδες, *συνευωχούμενοι ὑμῖν, ἀφόβως ἑαυτοὺς ποιμαίνοντες· νεφέλαι ἄνυδροι, ὑπὸ ἀνέμων περιφερόμεναι· δένδρα φθινοπωρινά, ἄκαρπα, δὶς ἀποθανόντα, ἐκριζωθέντα· * συνευωχούμενοι ὑμῖν B-edd, Sc | συνευωχούμενοι St, B-edd, Elz, M | | 12 Dezen zijn ovlekken in uw liefdemaaltijden, en als zij met u ter maaltijd zijn, weiden zij zichzelven zonder vrees; zij zijn pwaterloze wolken, die van de winden omgedreven worden; zij zijn als bomen in het afgaan van den herfst, onvruchtbaar, tweemaal verstorven, en ontworteld; o 2 Petr. 2:13. p 2 Petr. 2:17. o 2 Petr. 2:13 En zullen verkrijgen het loon der ongerechtigheid, als die de dagelijkse weelde hun
vermaak achten, zijnde vlekken en smetten, en zijn weelderig in hun bedriegerijen, als zij in de maaltijden met u zijn; p 2 Petr. 2:17 Dezen zijn waterloze fonteinen, wolken van een draaiwind gedreven, denwelken de donkerheid der duisternis in der eeuwigheid bewaard wordt. |
13 κύματα ἄγρια θαλάσσης, ἐπαφρίζοντα τὰς ἑαυτῶν αἰσχύνας· ἀστέρες πλανῆται, οἷς ὁ ζόφος τοῦ σκότους εἰς τὸν αἰῶνα τετήρηται. | | 13 qWilde baren der zee, hun eigen schande opschuimende; dwalende sterren, denwelken de donkerheid der duisternis in der eeuwigheid bewaard wordt. q Jes. 57:20. q Jes. 57:20 Doch de goddelozen zijn als een voortgedreven zee, want die kan niet rusten, en haar wateren werpen slijk en modder op. |
14 προεφήτευσε δὲ καὶ τούτοις ἕβδομος ἀπὸ Ἀδὰμ Ἐνώχ, λέγων, Ἰδού, ἦλθε Κύριος ἐν μυριάσιν ἁγίαις αὐτοῦ, | | 14 En van dezen heeft ook rHenoch, de zevende van Adam, geprofeteerd, zeggende: sZie, de Heere is gekomen met Zijn vele duizenden heiligen, r Gen. 5:18. s Dan. 7:10. Hand. 1:11. 1 Thess. 1:10. 2 Thess. 1:10. Openb. 1:7. r Gen. 5:18 En Jered leefde honderd twee en zestig jaar, en hij gewon Henoch. s Dan. 7:10 Een vurige rivier vloeide en ging van voor Hem uit, duizendmaal duizenden dienden Hem, en tienduizendmaal tienduizenden stonden voor Hem; het gericht zette zich, en de boeken werden geopend. Hand. 1:11 Welke ook zeiden: Gij Galilese mannen, wat staat gij en ziet op naar den hemel? Deze Jezus, Die van u opgenomen is in den hemel, zal alzo komen, gelijkerwijs gij Hem naar den hemel hebt zien heenvaren. 1 Thess. 1:10 En Zijn Zoon uit de hemelen te verwachten, Denwelken Hij uit de doden verwekt heeft, namelijk Jezus, Die ons verlost van den toekomenden toorn. 2 Thess. 1:10 Wanneer Hij zal gekomen zijn om verheerlijkt te worden in Zijn heiligen, en wonderbaar te worden in allen die geloven (overmits onze getuigenis onder u is geloofd geworden) in dien dag. Openb. 1:7 Zie, Hij komt met de wolken, en alle oog zal Hem zien, ook degenen die Hem doorstoken hebben; en alle geslachten der aarde zullen over Hem rouw bedrijven; ja, amen. |
15 ποιῆσαι κρίσιν κατὰ πάντων, καὶ ἐξελέγξαι πάντας τοὺς ἀσεβεῖς αὐτῶν περὶ πάντων τῶν ἔργων ἀσεβείας αὐτῶν ὧν ἠσέβησαν, καὶ περὶ πάντων τῶν σκληρῶν ὧν ἐλάλησαν κατ’ αὐτοῦ ἁμαρτωλοὶ ἀσεβεῖς. | | 15 Om gericht te houden tegen allen, en te straffen alle goddelozen onder hen, vanwege al hun goddeloze werken, die zij goddelooslijk gedaan hebben, en tvanwege al de harde woorden die de goddeloze zondaars tegen Hem gesproken hebben. t Matth. 12:36. t Matth. 12:36 Maar Ik zeg u, dat van elk ijdel woord hetwelk de mensen zullen gesproken hebben, zij van hetzelve zullen rekenschap geven in den dag des oordeels. |
16 οὗτοί εἰσι γογγυσταί, μεμψίμοιροι, κατὰ τὰς ἐπιθυμίας αὐτῶν πορευόμενοι, καὶ τὸ στόμα αὐτῶν λαλεῖ ὑπέρογκα, θαυμάζοντες πρόσωπα ὠφελείας χάριν. | | 16 Dezen zijn murmureerders, klagers over hun staat, wandelende naar hun begeerlijkheden; ven hun mond spreekt zeer opgeblazen dingen, verwonderende zich over de personen om des voordeels wil. v 2 Petr. 2:18. v 2 Petr. 2:18 Want zij, zeer opgeblazen ijdelheid sprekende, verlokken door de begeerlijkheden des vleses en door ontuchtigheden degenen die waarlijk ontvloden waren van degenen die in dwaling wandelen; |
| | De roeping der lezers |
17 Ὑμεῖς δέ, ἀγαπητοί, μνήσθητε τῶν ῥημάτων τῶν προειρημένων ὑπὸ τῶν ἀποστόλων τοῦ Κυρίου ἡμῶν Ἰησοῦ Χριστοῦ· | | 17 Maar geliefden, gedenkt gij de woorden die voorzegd zijn door de apostelen van onzen Heere Jezus Christus; |
18 ὅτι ἔλεγον ὑμῖν, ὅτι ἐν ἐσχάτῳ χρόνῳ ἔσονται ἐμπαῖκται, κατὰ τὰς ἑαυτῶν ἐπιθυμίας πορευόμενοι τῶν ἀσεβειῶν. | | 18 Dat zij u gezegd hebben xdat er in den laatsten tijd spotters zullen zijn, die naar hun goddeloze begeerlijkheden wandelen zullen. x Hand. 20:29. 1 Tim. 4:1. 2 Tim. 3:1; 4:3. 2 Petr. 2:1; 3:3. x Hand. 20:29 Want dit weet ik, dat na mijn vertrek zware wolven tot u inkomen zullen, die de kudde niet sparen; 1 Tim. 4:1 DOCH
de Geest zegt duidelijk, dat in de laatste tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, zich begevende tot verleidende geesten en leringen der duivelen, 2 Tim. 3:1 EN
weet dit, dat in de laatste dagen ontstaan zullen zware tijden. 2 Tim. 4:3 Want er zal een tijd zijn wanneer zij de gezonde leer niet zullen verdragen; maar ketelachtig zijnde van gehoor, zullen zij zichzelven leraars opgaderen naar hun eigen begeerlijkheden, 2 Petr. 2:1 EN er zijn ook valse profeten onder het volk geweest, gelijk ook onder u valse leraars zijn zullen, die verderfelijke ketterijen bedektelijk invoeren zullen, ook den Heere, Die hen gekocht heeft, verloochenende, en een haastig verderf over zichzelven brengende. 2 Petr. 3:3 Dit eerst wetende, dat in het laatste der dagen spotters komen zullen, die naar hun eigen begeerlijkheden zullen wandelen, |
19 οὗτοί εἰσιν οἱ *ἀποδιορίζοντες ἑαυτούς, ψυχικοί, Πνεῦμα μὴ ἔχοντες. * ἀποδιορίζοντες ἑαυτούς B, Elz, Sc | ἀποδιορίζοντες St, M | | 19 Dezen zijn het die zichzelven afscheiden, natuurlijke mensen, den Geest niet hebbende. |
20 ὑμεῖς δέ, ἀγαπητοί, τῇ ἁγιωτάτῃ ὑμῶν πίστει ἐποικοδομοῦντες ἑαυτούς, ἐν Πνεύματι Ἁγίῳ προσευχόμενοι, | | 20 Maar geliefden, bouwt gij uzelven op uw allerheiligst geloof, biddende in den Heiligen Geest; |
21 ἑαυτοὺς ἐν ἀγάπῃ Θεοῦ τηρήσατε, προσδεχόμενοι τὸ ἔλεος τοῦ Κυρίου ἡμῶν Ἰησοῦ Χριστοῦ εἰς ζωὴν αἰώνιον. | | 21 Bewaart uzelven in de liefde Gods, verwachtende de barmhartigheid van onzen Heere Jezus Christus ten eeuwigen leven. |
22 καὶ οὓς μὲν ἐλεεῖτε διακρινόμενοι· | | 22 En ontfermt u wel over enigen, onderscheid makende; |
23 οὓς δὲ ἐν φόβῳ σώζετε, ἐκ τοῦ πυρὸς ἁρπάζοντες, μισοῦντες καὶ τὸν ἀπὸ τῆς σαρκὸς ἐσπιλωμένον χιτῶνα. | | 23 Maar behoudt anderen door vreze, en grijpt hen uit het vuur; en haat ook den rok die van het vlees bevlekt is. |
| | Lofprijzing |
24 Τῷ δὲ δυναμένῳ φυλάξαι *ὑμᾶς ἀπταίστους, καὶ στῆσαι κατενώπιον τῆς δόξης αὐτοῦ ἀμώμους ἐν ἀγαλλιάσει, * ὑμᾶς B, Elz, Sc | αὐτοὺς St, M | | 24 Hem nu, Die machtig is u van struikelen te bewaren, en onstraffelijk te stellen voor Zijn heerlijkheid in vreugde, |
25 μόνῳ σοφῷ Θεῷ σωτῆρι ἡμῶν, δόξα καὶ μεγαλωσύνη, κράτος καὶ ἐξουσία, καὶ νῦν καὶ εἰς πάντας τοὺς αἰῶνας. ἀμήν. | | 25 yDen alleen wijzen God onzen Zaligmaker, zij heerlijkheid en majesteit, kracht en macht, beide nu en in alle eeuwigheid. Amen. y Rom. 16:27. 1 Tim. 1:17. y Rom. 16:27 Denzelven alleen wijzen God zij door Jezus Christus de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen. 1 Tim. 1:17 Den Koning nu der eeuwen, den onverderfelijken, den onzienlijken, den alleen wijzen God, zij eer en heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen. |