Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 De apostel Petrus, na het opschrift en de groetenis, 3 Verhaalt eerst hoe overgrote genade en weldaden God aan de gelovige Joden bewezen heeft tot hun zaligheid. 5 Waarom hij hen vermaant in het geloof en de godzaligheid meer en meer toe te nemen, en bij het geloof te voegen ook andere deugden. 8 Lerende dat zij alsdan recht vruchtbaar zullen zijn. 10 En dat zij daardoor meer en meer verzekerd zullen worden van hun verkiezing, en van den ingang in het Koninkrijk van Christus. 12 Hij verklaart dat, hoewel zij deze dingen wel weten, hij evenwel hen heeft willen opwekken door deze vermaning. 14 Alzo hij haast uit dit leven zou genomen worden, naar de voorzegging van Christus, opdat zij na zijn dood daaraan zouden gedenken. 16 Betuigt dat de leer die hun van Christus en Zijn toekomst gepredikt was, geen fabelen zijn, maar dat hij zelf en de twee andere apostelen aanschouwd hebben Zijn heerlijkheid op den berg, en gehoord uit den hemel de getuigenis des Vaders van Hem. 19 En dat dezelve ook betuigd wordt door de profetische Schriften. 20 Die door den Geest Gods zijn ingegeven. |
| | Opschrift en zegengroet |
1 Συμεὼν Πέτρος, δοῦλος καὶ ἀπόστολος Ἰησοῦ Χριστοῦ, τοῖς ἰσότιμον ἡμῖν λαχοῦσι πίστιν ἐν δικαιοσύνῃ τοῦ Θεοῦ ἡμῶν καὶ *σωτῆρος ἡμῶν Ἰησοῦ Χριστοῦ· * σωτῆρος ἡμῶν B, Elz-1624, Sc | σωτῆρος St, Elz-1633, M | | 1 SIMEON1
2PETRUS, 3een dienstknecht en 4apostel van JEZUS CHRISTUS, 5aan degenen die 6even dierbaar geloof 7met ons verkregen hebben 8door de rechtvaardigheid van 9onzen God en Zaligmaker Jezus Christus: |
| 1 Of: Simon. Zie Matth. 4:18. Mark. 1:16. |
| Matth. 4:18 En Jezus wandelende aan de Zee van Galiléa, zag twee broeders, namelijk Simon, gezegd Petrus, en Andréas, zijn broeder, het net in de zee werpende (want zij waren vissers). Mark. 1:16 En wandelende bij de Galilese Zee, zag Hij Simon en Andréas, zijn broeder, werpende het net in de zee (want zij waren vissers). |
| 2 Van dezen naam zie 1 Petr. 1:1. |
| 1 Petr. 1:1 PETRUS, een apostel van JEZUS CHRISTUS, aan de vreemdelingen, verstrooid in Pontus, Galátië, Cappadócië, Azië en Bithynië, |
| 3 Zie Rom. 1:1. Filipp. 1:1. Jak. 1:1. |
| Rom. 1:1 PAULUS, een dienstknecht van JEZUS CHRISTUS, een geroepen apostel, afgezonderd tot het Evangelie Gods Filipp. 1:1 PAULUS en Timótheüs, dienstknechten van JEZUS CHRISTUS, al den heiligen in Christus Jezus die te Filippi zijn, met de opzieners en diakenen: Jak. 1:1 JAKOBUS,
een dienstknecht van God en van den Heere JEZUS CHRISTUS, aan de twaalf stammen die in de verstrooiing zijn: Zaligheid. |
| 4 Zie Luk. 6:13. |
| Luk. 6:13 En als het dag was geworden, riep Hij Zijn discipelen tot Zich, en verkoos er twaalf uit hen, die Hij ook apostelen noemde: |
| 5 Dat is, aan de gelovige en verstrooide Joden, aan welke hij zijn eersten zendbrief ook heeft geschreven. Zie 2 Petr. 3:1. |
| 2 Petr. 3:1 DEZEN tweeden zendbrief, geliefden, schrijf ik nu aan u, in welke beide ik door vermaning uw oprecht gemoed opwek; |
| 6 Dat is, hetzelfde dierbaar geloof; want hoewel het geloof van den een dikwijls groter en sterker is dan van den ander, zo is nochtans alle geloof, als het maar een oprecht geloof is, even dierbaar ten aanzien van hetgeen waar het geloof op steunt en van hetgeen men door het geloof verkrijgt; waarom het ook één geloof genaamd wordt, Ef. 4:5. |
| Ef. 4:5 Eén Heere, één geloof, één doop, |
| 7 Namelijk apostelen en andere Joden, die alhier, of te Jeruzalem en in het Joodse land, in Christus geloven. Gr. met ons door lot verkregen, Luk. 1:9. |
| Luk. 1:9 Naar de gewoonte der priesterlijke bediening, hem te lote was gevallen dat hij zou ingaan in den tempel des Heeren om te reukofferen. |
| 8 Gr. in de rechtvaardigheid, dat is, door de waarachtigheid en standvastigheid Gods in Zijn beloften, dat Hij in Zijn komst in het vlees enigen uit de Israëlieten krachtiglijk zou beroepen. Het geloof dan wordt niet verkregen door onze krachten of naar onze verdiensten, maar door een genadig geschenk Gods, volgens Zijn beloften en Zijn voornemen. Zie Ef. 2:8. |
| Ef. 2:8 Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave; |
| 9 Zie van deze twee titels de aant. op Tit. 2:13. |
| Tit. 2:13 (kt.) Verwachtende de zalige hoop en verschijning der heerlijkheid van den groten God en onzen Zaligmaker Jezus Christus; |
| | |
2 χάρις ὑμῖν καὶ εἰρήνη πληθυνθείη ἐν ἐπιγνώσει τοῦ Θεοῦ, καὶ Ἰησοῦ τοῦ Κυρίου ἡμῶν· | | 2 aGenade en vrede zij u b10vermenigvuldigd c11door de kennis 12van God en van Jezus onzen Heere; |
| a Rom. 1:7. 1 Petr. 1:2. |
| Rom. 1:7 Allen die te Rome zijt, geliefden Gods en geroepen heiligen: Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. 1 Petr. 1:2 De uitverkorenen naar de voorkennis van God den Vader, in de heiligmaking des Geestes, tot gehoorzaamheid en besprenging des bloeds van Jezus Christus: Genade en vrede zij u vermenigvuldigd. |
| b 1 Petr. 1:2. Jud. vs. 2. |
| 1 Petr. 1:2 De uitverkorenen naar de voorkennis van God den Vader, in de heiligmaking des Geestes, tot gehoorzaamheid en besprenging des bloeds van Jezus Christus: Genade en vrede zij u vermenigvuldigd. Jud. vs. 2 Barmhartigheid, en vrede, en liefde zij u
vermenigvuldigd. |
| 10 Zie de aant. op 1 Petr. 1:2. |
| 1 Petr. 1:2 (kt.) De uitverkorenen naar de voorkennis van God den Vader, in de heiligmaking des Geestes, tot gehoorzaamheid en besprenging des bloeds van Jezus Christus: Genade en vrede zij u vermenigvuldigd. |
| c Joh. 17:3. |
| Joh. 17:3 En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den enigen waarachtigen God, en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt. |
| 11 Gr. in de kennis. Want in of door deze kennis is het eeuwige leven, Joh. 17:3. |
| Joh. 17:3 En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den enigen waarachtigen God, en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt. |
| 12 Namelijk van den Vader; want Die wordt in het volgende hier onderscheiden van den Heere Jezus; gelijk ook Joh. 17:3. |
| Joh. 17:3 En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den enigen waarachtigen God, en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt. |
| | |
3 ὡς πάντα ἡμῖν τῆς θείας δυνάμεως αὐτοῦ τὰ πρὸς ζωὴν καὶ εὐσέβειαν δεδωρημένης, διὰ τῆς ἐπιγνώσεως τοῦ καλέσαντος ἡμᾶς διὰ δόξης καὶ ἀρετῆς· | | 3 Gelijk ons 13Zijn Goddelijke kracht alles wat tot 14het leven en 15de godzaligheid behoort, 16geschonken heeft, door de kennis 17Desgenen Die ons geroepen heeft 18tot heerlijkheid en deugd; |
| 13 Namelijk van God den Vader. |
| 14 Dat is, wat tot het eeuwige leven nodig is en dienstig, om dat te verkrijgen. |
| 15 Dat is, om God recht te dienen en een godzaligen wandel te leiden. |
| 16 Namelijk uit enkel genade, zonder enige waardigheid of verdiensten onzerzijds; gelijk vers 2. |
| vers 2 Genade en vrede zij u vermenigvuldigd door de kennis van God en van Jezus onzen Heere; |
| 17 Namelijk van den Heere Jezus Christus, Wien onze roeping door de predicatie des Evangelies doorgaans toegeschreven wordt. |
| 18 Of: door Zijn heerlijkheid en deugd. Doch het Griekse woord dia betekent niet altijd door, maar ook somtijds tot; gelijk Rom. 6:4. Het schijnt dat hetgeen de apostel terstond tevoren genoemd heeft het leven, hij hier nu noemt de heerlijkheid; en wat hij genoemd heeft godzaligheid, hij nu noemt deugd. |
| Rom. 6:4 Wij zijn dan met Hem begraven door den doop in den dood, opdat gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwheid des levens wandelen zouden. |
| | |
4 δι’ ὧν τὰ μέγιστα ἡμῖν καὶ τίμια ἐπαγγέλματα δεδώρηται, ἵνα διὰ τούτων γένησθε θείας κοινωνοὶ φύσεως, ἀποφυγόντες τῆς ἐν κόσμῳ ἐν ἐπιθυμίᾳ φθορᾶς. | | 4 19Door welke ons 20de grootste en dierbare beloften 21geschonken zijn, dopdat gij 22door dezelve 23der Goddelijke natuur deelachtig zoudt worden, 24nadat gij ontvloden zijt 25het verderf dat in de wereld is door de begeerlijkheid. |
| 19 Of: Om welke, namelijk hiervoor verhaalde weldaden Gods. Anderen lezen Door Welken, namelijk Jezus, onzen Heere. |
| 20 Namelijk overmits daardoor het allergrootste en dierbaarste goed, namelijk de eeuwige zaligheid beloofd wordt, en dat het de allerhoogste God is, Die niet liegen kan, Die het belooft. |
| 21 Dat is, uit genade gedaan, en het beloofde goed uit genade gegeven; zie hiervoor vers 3. |
| vers 3 Gelijk ons Zijn Goddelijke kracht alles wat tot het leven en de godzaligheid behoort, geschonken heeft, door de kennis Desgenen Die ons geroepen heeft tot heerlijkheid en deugd; |
| d Jes. 56:5. Joh. 1:12. Rom. 8:15. Gal. 3:26. |
| Jes. 56:5 Ik zal hen ook in Mijn huis en binnen Mijn muren een plaats en een naam geven, beter dan der zonen en dan der dochteren; een eeuwigen naam zal Ik eenieder van hen geven, die niet uitgeroeid zal worden. Joh. 1:12 Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven; Rom. 8:15 Want gij hebt niet ontvangen den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader. Gal. 3:26 Want gij zijt allen kinderen Gods door het geloof in Christus Jezus. |
| 22 Namelijk hiervoor verhaalde weldaden en beloften. |
| 23 Dat is, zodanige Goddelijke eigenschappen die den creaturen kunnen medegedeeld worden en waarin het evenbeeld Gods bestaat, als daar zijn goedheid, heiligheid, wijsheid, heerlijkheid en dergelijke andere, Ef. 4:23, 24. Kol. 3:10. Want anderszins kan het Wezen van God Zelf geen schepselen of creaturen medegedeeld worden. |
| Ef. 4:23 En dat gij zoudt vernieuwd worden in den geest uws gemoeds, Ef. 4:24 En den nieuwen mens aandoen, die naar God geschapen is in ware rechtvaardigheid en heiligheid. Kol. 3:10 En aangedaan hebt den nieuwen mens, die vernieuwd wordt tot kennis, naar het evenbeeld Desgenen Die hem geschapen heeft; |
| 24 Of: zo gij maar ontvloden zijt. |
| 25 Namelijk dat den ongelovigen en ongoddelijken zal overkomen. Hier wordt het verderf gesteld tegen de heerlijkheid, gelijk ook de begeerlijkheid tegen de deugd, vers 3. Anderen verstaan het van de verdorvenheid der menselijke natuur. |
| vers 3 Gelijk ons Zijn Goddelijke kracht alles wat tot het leven en de godzaligheid behoort, geschonken heeft, door de kennis Desgenen Die ons geroepen heeft tot heerlijkheid en deugd; |
| | De roeping en verkiezing vastmaken |
5 καὶ αὐτὸ τοῦτο δέ, σπουδὴν πᾶσαν παρεισενέγκαντες, ἐπιχορηγήσατε ἐν τῇ πίστει ὑμῶν τὴν ἀρετήν, ἐν δὲ τῇ ἀρετῇ τὴν γνῶσιν, | | 5 26En gij 27tot hetzelve ook alle naarstigheid 28toebrengende, voegt 29bij uw geloof 30deugd, en bij de deugd 31kennis, |
| 26 Uit het voorgaande verhaal van de weldaden Gods aan hen bewezen, als de oorzaak en grond zijnde waardoor wij tot voortgang in de godzaligheid behoren bewogen te worden, trekt hij nu een vermaning tot een vlijtigen voortgang in dezelve, zodat deze vermaning ziet op het woord gelijk, vers 3, alsof hij zeide: Dewijl Zijn Goddelijke kracht, enz., zo brengt naarstigheid toe, enz. Zie dergelijke 1 Tim. 1:3. |
| vers 3 Gelijk ons Zijn Goddelijke kracht alles wat tot het leven en de godzaligheid behoort, geschonken heeft, door de kennis Desgenen Die ons geroepen heeft tot heerlijkheid en deugd; 1 Tim. 1:3 Gelijk ik u vermaand heb dat gij te Éfeze zoudt blijven, als ik naar Macedónië reisde, zo vermaan ik het u nog, opdat gij sommigen beveelt geen andere leer te leren, |
| 27 Anderen lezen: naar hetzelve. |
| 28 Namelijk boven de voorgaande weldaden en gaven Gods, doet alle naarstigheid om die te behouden en te vermeerderen. |
| 29 Gr. in; alzo ook in de volgende. |
| 30 Een deugdelijken en godzaligen wandel. Zie vers 3. |
| vers 3 Gelijk ons Zijn Goddelijke kracht alles wat tot het leven en de godzaligheid behoort, geschonken heeft, door de kennis Desgenen Die ons geroepen heeft tot heerlijkheid en deugd; |
| 31 Dat is, christelijke voorzichtigheid en bescheidenheid. |
| | |
6 ἐν δὲ τῇ γνώσει τὴν ἐγκράτειαν, ἐν δὲ τῇ ἐγκρατείᾳ τὴν ὑπομονήν, ἐν δὲ τῇ ὑπομονῇ τὴν εὐσέβειαν, | | 6 En bij de kennis 32matigheid, en bij de matigheid lijdzaamheid, en bij de lijdzaamheid 33godzaligheid, |
| 32 Dat is, onthouding van overdaad in spijze, drank, en van de lusten des vleses. |
| 33 Of: godsdienstigheid. |
| | |
7 ἐν δὲ τῇ εὐσεβείᾳ τὴν φιλαδελφίαν, ἐν δὲ τῇ φιλαδελφίᾳ τὴν ἀγάπην. | | 7 En bij de godzaligheid broederlijke liefde, en bij de broederlijke liefde 34liefde jegens allen. |
| 34 Dit wordt daarbij gevoegd, omdat de Christenen niet alleen hun medechristenen en huisgenoten des geloofs (hoewel hen voornamelijk, Gal. 6:10), maar ook alle mensen, zelfs ook hun vijanden moeten liefhebben, Matth. 5:44. Rom. 12:18. Zie dergelijk verhaal van de voornaamste christelijke deugden Gal. 5:22. Filipp. 4:8. |
| Gal. 6:10 Zo dan, terwijl wij tijd hebben, laat ons goeddoen aan allen, maar meest aan de huisgenoten des geloofs. Matth. 5:44 Maar Ik zeg u: Hebt uw vijanden lief; zegent hen die u vervloeken; doet wel dengenen die u haten; en bidt voor degenen die u geweld doen en die u vervolgen; Rom. 12:18 Indien het mogelijk is, zoveel in u is, houdt vrede met alle mensen. Gal. 5:22 Maar de vrucht des Geestes is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid. Filipp. 4:8 Voorts, broeders, al wat waarachtig is, al wat eerlijk is, al wat rechtvaardig is, al wat rein is, al wat lieflijk is, al wat wél luidt, zo er enige deugd is en zo er enige lof is, bedenkt datzelve. |
| | |
8 ταῦτα γὰρ ὑμῖν ὑπάρχοντα καὶ πλεονάζοντα, οὐκ ἀργοὺς οὐδὲ ἀκάρπους καθίστησιν εἰς τὴν τοῦ Κυρίου ἡμῶν Ἰησοῦ Χριστοῦ ἐπίγνωσιν. | | 8 Want zo deze dingen bij u zijn en in u overvloedig zijn, zij zullen u niet 35ledig noch e36onvruchtbaar 37laten 38in de kennis van onzen Heere Jezus Christus. |
| 35 Namelijk gelijk zijn degenen die niet werken. |
| e Tit. 3:14. |
| Tit. 3:14 En dat ook de onzen leren goede werken voor te staan tot nodig gebruik, opdat zij niet onvruchtbaar zijn. |
| 36 Namelijk van goede werken, die vruchten zijn des Heiligen Geestes en des geloofs, Matth. 3:8. Joh. 15:2, 16. Gal. 5:22. |
| Matth. 3:8 Brengt dan vruchten voort der bekering waardig. Joh. 15:2 Alle rank die in Mij geen vrucht draagt, die neemt Hij weg; en alle die vrucht draagt, die reinigt Hij, opdat zij meer vrucht drage. Joh. 15:16 Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren, en Ik heb u gesteld, dat gij zoudt heengaan en vrucht dragen, en dat uw vrucht blijve; opdat zo wat gij van den Vader begeren zult in Mijn Naam, Hij u dat geve. Gal. 5:22 Maar de vrucht des Geestes is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid. |
| 37 Gr. stellen. |
| 38 Dat is, in het christengeloof. Of: tot de kennis, dat is, tot meerder en overvloediger kennis; gelijk 2 Petr. 3:18. |
| 2 Petr. 3:18 Maar wast op in de genade en kennis van onzen Heere en Zaligmaker Jezus Christus. Hem zij de heerlijkheid, beide nu en in den dag der eeuwigheid. Amen. |
| | |
9 ᾧ γὰρ μὴ πάρεστι ταῦτα, τυφλός ἐστι, μυωπάζων, λήθην λαβὼν τοῦ καθαρισμοῦ τῶν πάλαι αὐτοῦ ἁμαρτιῶν. | | 9 Want bij welken deze dingen niet zijn, fdie is 39blind, 40van verre niet ziende, 41hebbende vergeten de reiniging zijner 42vorige zonden. |
| f Jes. 59:10. Zef. 1:17. |
| Jes. 59:10 Wij tasten naar den wand gelijk de blinden, en gelijk die geen ogen hebben, tasten wij; wij stoten ons in den middag als in de schemering, wij zijn in woeste plaatsen gelijk de doden. Zef. 1:17 En Ik zal de mensen bang maken, dat zij zullen gaan als de blinden, want zij hebben tegen den HEERE gezondigd; en hun bloed zal vergoten worden als stof, en hun vlees zal worden als drek. |
| 39 Namelijk in zijn verstand, aangaande de zaken die de rechte religie en godsdienst betreffen. Zie Matth. 15:14. Openb. 3:17. |
| Matth. 15:14 Laat hen varen; zij zijn blinde leidslieden der blinden. Indien nu de blinde den blinde leidt, zo zullen zij beiden in de gracht vallen. Openb. 3:17 Want gij zegt: Ik ben rijk, en verrijkt geworden, en heb geens dings gebrek; en gij weet niet dat gij zijt ellendig en jammerlijk en arm en blind en naakt. |
| 40 Dat is, kortzichtig; die niet kan zien dan hetgeen dicht voor zijn ogen gehouden of gebracht wordt, en de ogen bijna toesluitende. Daarmede geeft hij te kennen, indien zulk een iets zou mogen zien in de christelijke religie, dat het anders niet dan een zeer klein en duister gezicht is, hetwelk de hemelse dingen niet kan waarnemen. |
| 41 Gr. hebbende vergeting genomen, dat is, niet gedenkende waartoe de doop, door welken de reiniging der zonden betekend en verzegeld wordt, hem verplicht, of wat hij in zijn doop beloofd heeft. |
| 42 Gr. die eertijds begaan zijn, namelijk voor de bekering tot het christendom of voor den doop, in zijn onwetendheid en blindheid; die hij overzulks daarna te naarstiger behoort te vermijden, nu een Christen geworden zijnde. |
| | |
10 διὸ μᾶλλον, ἀδελφοί, σπουδάσατε βεβαίαν ὑμῶν τὴν κλῆσιν καὶ ἐκλογὴν ποιεῖσθαι· ταῦτα γὰρ ποιοῦντες οὐ μὴ πταίσητέ ποτε· | | 10 Daarom, broeders, benaarstigt u te meer om uw 43roeping en verkiezing 44vast te maken; want dat doende zult gij 45nimmermeer struikelen. |
| 43 Hoewel de roeping ten aanzien van den tijd de verkiezing volgt, die van eeuwigheid is, Ef. 1:4, daar de roeping in den tijd geschiedt, zo wordt nochtans de roeping hier vooropgesteld, omdat wij uit dezelve van onze verkiezing verzekerd worden, Rom. 8:30. |
| Ef. 1:4 Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, voor de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde; Rom. 8:30 En die Hij tevoren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt. |
| 44 Namelijk niet ten aanzien van God, Jes. 14:27; 46:10. Rom. 11:29. 2 Tim. 2:13, maar ten aanzien van onszelven, om te vaster verzekerd te mogen zijn dat wij van God tot de zaligheid zijn uitverkoren. In sommige boeken staat er nog bij: door de goede werken, namelijk als door de vruchten, waaruit een goede boom bekend wordt, Matth. 7:17, 18. |
| Jes. 14:27 Want de HEERE der heirscharen heeft het in Zijn raad besloten; wie zal het dan breken? En Zijn hand is uitgestrekt; wie zal ze dan keren? Jes. 46:10 Die van den beginne aan verkondig het einde, en vanouds af die dingen die nog niet geschied zijn; Die zeg: Mijn raad zal bestaan en Ik zal al Mijn welbehagen doen; Rom. 11:29 Want de genadegiften en de roeping Gods zijn onberouwelijk. 2 Tim. 2:13 Indien wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw; Hij kan Zichzelven niet verloochenen. Matth. 7:17 Alzo een iedere goede boom brengt voort goede vruchten, en een kwade boom brengt voort kwade vruchten. Matth. 7:18 Een goede boom kan geen kwade vruchten voortbrengen, noch een kwade boom goede vruchten voortbrengen. |
| 45 Namelijk alzo, dat gij van de genade Gods ganselijk zoudt uitvallen. Zie Ps. 37:24. Jud. vs. 24. Want anderszins struikelen wij allen in vele, Jak. 3:2. Een gelijkenis genomen van degenen die in een loopbaan lopen. Zie 1 Kor. 9:24. |
| Ps. 37:24 Als hij valt, zo wordt hij niet weggeworpen, want de HEERE ondersteunt zijn hand. Jud. vs. 24 Hem nu, Die machtig is u van struikelen te bewaren, en onstraffelijk te stellen voor Zijn heerlijkheid in vreugde, Jak. 3:2 Want wij struikelen allen in vele. Indien iemand in woorden niet struikelt, die is een volmaakt man, machtig om ook het gehele lichaam in den toom te houden. 1 Kor. 9:24 Weet gijlieden niet dat die in de loopbaan lopen, allen wel lopen, maar dat
één den prijs ontvangt? Loopt alzo, dat gij dien moogt verkrijgen. |
| | |
11 οὕτω γὰρ πλουσίως ἐπιχορηγηθήσεται ὑμῖν ἡ εἴσοδος εἰς τὴν αἰώνιον βασιλείαν τοῦ Κυρίου ἡμῶν καὶ σωτῆρος Ἰησοῦ Χριστοῦ. | | 11 Want alzo zal u rijkelijk toegevoegd worden 46de ingang in het eeuwig Koninkrijk van onzen Heere en Zaligmaker Jezus Christus. |
| 46 Dat is, de verzekering dat gij een waar en recht onderdaan zijt van dit Koninkrijk, en u ook in het Koninkrijk der heerlijkheid een rijke beloning uit genade zal gegeven worden in den hemel. Zie 2 Kor. 9:6. |
| 2 Kor. 9:6 En dit zeg ik: Die spaarzamelijk zaait, zal ook spaarzamelijk maaien; en die in zegeningen zaait, zal ook in zegeningen maaien. |
| | Het doel van den brief |
12 Διὸ οὐκ ἀμελήσω ὑμᾶς ἀεὶ ὑπομιμνήσκειν περὶ τούτων, καίπερ εἰδότας, καὶ ἐστηριγμένους ἐν τῇ παρούσῃ ἀληθείᾳ. | | 12 Daarom zal ik niet verzuimen u altijd 47daarvan te vermanen, hoewel gij het weet, en in 48de tegenwoordige waarheid 49versterkt zijt. |
| 47 Gr. u van deze dingen indachtig te maken. |
| 48 Namelijk die eertijds wel beloofd is, maar nu door Christus volkomenlijk geopenbaard, en van de gelovigen nu vastelijk geloofd en openlijk beleden wordt. |
| 49 Dat is, dezelve grondiglijk verstaat, en van de waarheid derzelve volkomenlijk zijt overtuigd. |
| | |
13 δίκαιον δὲ ἡγοῦμαι, ἐφ’ ὅσον εἰμὶ ἐν τούτῳ τῷ σκηνώματι, διεγείρειν ὑμᾶς ἐν ὑπομνήσει· | | 13 En ik acht het 50recht te zijn, zolang ik 51in dezen tabernakel ben, dat ik u g52opwek door vermaning; |
| 50 Dat is, mijn ambt en uw zaligheid dat te vereisen. |
| 51 Dat is, in het leven ben, in hetwelk mijn ziel in dit mijn lichaam woont als in een tabernakel, welke haast gebroken zal worden, en waaruit ik haast zal verhuizen. Zie 2 Kor. 5:1. |
| 2 Kor. 5:1 WANT wij weten dat, zo ons aardse huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig, in de hemelen. |
| g 2 Petr. 3:1. |
| 2 Petr. 3:1 DEZEN tweeden zendbrief, geliefden, schrijf ik nu aan u, in welke beide ik door vermaning uw oprecht gemoed opwek; |
| 52 Dit zegt de apostel omdat de gelovigen dikwijls traag en slaperig zijn in het betrachten van hun schuldigen plicht, en van node hebben dikwijls door vermaningen daaruit gelijk als opgewekt te worden. Gr. in indachtigmaking. |
| | |
14 εἰδὼς ὅτι ταχινή ἐστιν ἡ ἀπόθεσις τοῦ σκηνώματός μου, καθὼς καὶ ὁ Κύριος ἡμῶν Ἰησοῦς Χριστὸς ἐδήλωσέ μοι. | | 14 hAlzo ik weet dat 53de aflegging mijns tabernakels 54haast zijn zal, igelijkerwijs ook onze Heere Jezus Christus 55mij heeft geopenbaard. |
| h 2 Tim. 4:6. |
| 2 Tim. 4:6 Want ik word nu tot een drankoffer geofferd, en de tijd mijner ontbinding is aanstaande. |
| 53 Dat is, mijn dood en afsterven. Zie het voorgaande vers. |
| 54 Gr. haastig is. |
| i Joh. 21:18, 19. |
| Joh. 21:18 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Toen gij jonger waart, gorddet gij uzelven, en wandeldet alwaar gij wildet; maar wanneer gij zult oud geworden zijn, zo zult gij uw handen uitstrekken, en een ander zal u gorden, en brengen waar gij niet wilt. Joh. 21:19 En dit zeide Hij, betekenende met hoedanigen dood hij God verheerlijken zou. En dit gesproken hebbende, zeide Hij tot hem: Volg Mij. |
| 55 De apostel ziet óf op de openbaring die hem de Heere Jezus gedaan heeft van de wijze zijns doods, Joh. 21:18, 19, óf op een andere openbaring die hem van den tijd gedaan is door den Heere daarna, die niet is beschreven. |
| Joh. 21:18 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Toen gij jonger waart, gorddet gij uzelven, en wandeldet alwaar gij wildet; maar wanneer gij zult oud geworden zijn, zo zult gij uw handen uitstrekken, en een ander zal u gorden, en brengen waar gij niet wilt. Joh. 21:19 En dit zeide Hij, betekenende met hoedanigen dood hij God verheerlijken zou. En dit gesproken hebbende, zeide Hij tot hem: Volg Mij. |
| | |
15 σπουδάσω δὲ καὶ ἑκάστοτε ἔχειν ὑμᾶς μετὰ τὴν ἐμὴν ἔξοδον τὴν τούτων μνήμην ποιεῖσθαι. | | 15 Doch ik zal ook naarstigheid doen 56bij alle gelegenheid, dat gij 57na mijn uitgang van deze dingen 58gedachtenis moogt hebben. |
| 56 Of: altijd, alleszins. Sommigen voegen dit bij de volgende woorden: gedachtenis hebben. |
| 57 Namelijk uit dit leven, dat is, na mijn dood. Zie van dit woord Luk. 9:31. |
| Luk. 9:31 Dewelke gezien zijnde in heerlijkheid, zeiden Zijn uitgang, dien Hij zou volbrengen te Jeruzalem. |
| 58 Of: gewag moogt maken; namelijk lezende dezen mijn zendbrief, te dien einde van mij geschreven. |
| | Dubbele grondslag van het geloof |
16 οὐ γὰρ σεσοφισμένοις μύθοις ἐξακολουθήσαντες ἐγνωρίσαμεν ὑμῖν τὴν τοῦ Κυρίου ἡμῶν Ἰησοῦ Χριστοῦ δύναμιν καὶ παρουσίαν, ἀλλ’ ἐπόπται γενηθέντες τῆς ἐκείνου μεγαλειότητος. | | 16 kWant wij zijn geen kunstiglijk verdichte 59fabelen nagevolgd, als wij u bekendgemaakt hebben 60de kracht en toekomst van onzen Heere Jezus Christus, lmaar wij zijn aanschouwers geweest 61van Zijn majesteit. |
| k 1 Kor. 1:17; 2:1, 4; 4:20. |
| 1 Kor. 1:17 Want Christus heeft mij niet gezonden om te dopen, maar om het Evangelie te verkondigen; niet met wijsheid van woorden, opdat het kruis van Christus niet verijdeld worde. 1 Kor. 2:1 EN ik, broeders, als ik tot u ben gekomen, ben niet gekomen met uitnemendheid van woorden of van wijsheid, u verkondigende de getuigenis Gods. 1 Kor. 2:4 En mijn rede en mijn prediking was niet in beweeglijke woorden der menselijke wijsheid, maar in betoning des geestes en der kracht; 1 Kor. 4:20 Want het Koninkrijk Gods is niet gelegen in woorden, maar in kracht. |
| 59 Namelijk gelijk de valse leraars plegen te doen. Gr. Want niet kunstiglijke fabelen nagevolgd zijnde, hebben wij u bekendgemaakt, enz. |
| 60 Dat is, de eerste komst van Christus in het vlees, in welke Hij door Zijn leer en wondertekenen krachtiglijk heeft getoond, en de harten der mensen overtuigd, dat Hij de ware beloofde Messias was, inzonderheid ook door Zijn opstanding uit de doden en volgende verheerlijking. |
| l Matth. 17:1. Joh. 1:14. 1 Joh. 1:1. |
| Matth. 17:1 EN na zes dagen nam Jezus met Zich Petrus en Jakobus en Johannes, zijn broeder, en bracht hen op een hogen berg alleen. Joh. 1:14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid. 1 Joh. 1:1 HETGEEN van den beginne was, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze ogen, hetgeen wij aanschouwd hebben en onze handen getast hebben van het Woord des levens; |
| 61 Dat is, van die proeve Zijner heerlijkheid, als Hij voor de ogen van drie Zijner discipelen op den berg werd veranderd, Matth. 17:1, 2, gelijk het volgende breder verklaart. Zie Hebr. 8:1. |
| Matth. 17:1 EN na zes dagen nam Jezus met Zich Petrus en Jakobus en Johannes, zijn broeder, en bracht hen op een hogen berg alleen. Matth. 17:2 En Hij werd voor hen veranderd van gedaante; en Zijn aangezicht blonk gelijk de zon, en Zijn klederen werden wit gelijk het licht. Hebr. 8:1 DE hoofdsom nu der dingen waarvan wij spreken, is, dat wij hebben zodanigen Hogepriester, Die gezeten is aan de rechterhand van den troon der Majesteit in de hemelen, |
| | |
17 λαβὼν γὰρ παρὰ Θεοῦ Πατρὸς τιμὴν καὶ δόξαν, φωνῆς ἐνεχθείσης αὐτῷ τοιᾶσδε ὑπὸ τῆς μεγαλοπρεποῦς δόξης, Οὗτός ἐστιν ὁ Υἱός μου ὁ ἀγαπητός, εἰς ὃν ἐγὼ εὐδόκησα· | | 17 Want Hij heeft van God den Vader eer en heerlijkheid ontvangen, als zodanig een stem 62van de hoogwaardige Heerlijkheid tot Hem gebracht werd: mDeze is Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb. |
| 62 Dat is, van de Majesteit Gods des Vaders, uit den hemel, die de troon is Zijner majesteit en heerlijkheid. |
| m Matth. 3:17; 17:5. Mark. 1:11; 9:7. Luk. 3:22; 9:35. Kol. 1:13. |
| Matth. 3:17 En zie, een stem uit de hemelen, zeggende: Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb. Matth. 17:5 Terwijl hij nog sprak, zie, een luchtige wolk heeft hen overschaduwd; en zie, een stem uit de wolk, zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb; hoort Hem. Mark. 1:11 En er geschiedde een stem uit de hemelen: Gij zijt Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb. Mark. 9:7 En er kwam een wolk die hen overschaduwde, en een stem kwam uit de wolk, zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon; hoort Hem. Luk. 3:22 En dat de Heilige Geest op Hem nederdaalde in lichamelijke gedaante gelijk een duif, en dat er een stem geschiedde uit den hemel, zeggende: Gij zijt Mijn geliefde Zoon, in U heb Ik Mijn welbehagen. Luk. 9:35 En er geschiedde een stem uit de wolk, zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon; hoort Hem. Kol. 1:13 Die ons getrokken heeft uit de macht der duisternis, en overgezet heeft in het Koninkrijk van den Zoon Zijner liefde, |
| | |
18 καὶ ταύτην τὴν φωνὴν ἡμεῖς ἠκούσαμεν ἐξ οὐρανοῦ ἐνεχθεῖσαν, σὺν αὐτῷ ὄντες ἐν τῷ ὄρει τῷ ἁγίῳ. | | 18 En deze stem hebben 63wij gehoord, als zij van den hemel gebracht is geweest, toen wij met Hem 64op den heiligen berg waren. |
| 63 Namelijk ik, Petrus, Jakobus, en Johannes, zijn broeder. Zie Matth. 17:1. |
| Matth. 17:1 EN na zes dagen nam Jezus met Zich Petrus en Jakobus en Johannes, zijn broeder, en bracht hen op een hogen berg alleen. |
| 64 Deze berg wordt gemeend geweest te zijn de berg Thabor; zie de aant. op Matth. 17:1; en wordt heilig genaamd omdat hij door deze verschijning der heerlijkheid van Christus geheiligd is geweest, gelijk de stad Jeruzalem de heilige stad genoemd wordt, Matth. 4:5, omdat God aldaar Zijn dienst en heiligdom geplant had. Zie dergelijke Ex. 3:5. |
| Matth. 17:1 (kt.) EN na zes dagen nam Jezus met Zich Petrus en Jakobus en Johannes, zijn broeder, en bracht hen op een hogen berg alleen. Matth. 4:5 Toen nam Hem de duivel mede naar de heilige stad en stelde Hem op de tinne des tempels, Ex. 3:5 En Hij zeide: Nader hier niet toe; trek uw schoenen uit van uw voeten, want de plaats waarop gij staat, is heilig land. |
| | |
19 καὶ ἔχομεν βεβαιότερον τὸν προφητικὸν λόγον, ᾧ καλῶς ποιεῖτε προσέχοντες, ὡς λύχνῳ φαίνοντι ἐν αὐχμηρῷ τόπῳ, ἕως οὗ ἡμέρα διαυγάσῃ, καὶ φωσφόρος ἀνατείλῃ ἐν ταῖς καρδίαις ὑμῶν· | | 19 En wij hebben 65het profetische Woord, 66dat zeer vast is, en gij doet wel dat gij 67daarop acht hebt, nals op 68een licht schijnende 69in een duistere plaats, totdat 70de dag aanlichte en ode 71Morgenster 72opga in uw harten; |
| 65 Namelijk dat in de Schriften der profeten staat beschreven; hetwelk van de kracht en toekomst van Christus overvloediglijk getuigt. Zie Luk. 1:70. Joh. 5:39. Hand. 10:43. Rom. 1:2. 1 Petr. 1:10. |
| Luk. 1:70 Gelijk Hij gesproken heeft door den mond Zijner heilige profeten, die van het begin der wereld geweest zijn; Joh. 5:39 Onderzoekt de Schriften, want gij meent in dezelve het eeuwige leven te hebben, en die zijn het die van Mij getuigen. Hand. 10:43 Dezen geven getuigenis al de profeten, dat een iegelijk die in Hem gelooft, vergeving der zonden ontvangen zal door Zijn Naam. Rom. 1:2 (Hetwelk Hij tevoren beloofd had door Zijn profeten, in de heilige Schriften), 1 Petr. 1:10 Van welke zaligheid ondervraagd en onderzocht hebben de profeten, die geprofeteerd hebben van de genade, aan u geschied, |
| 66 Gr. dat vaster is; hetwelk verstaan kan worden zoals het luidt, in vergelijking van deze getuigenis van Petrus, ten aanzien van de Joden, gelijk Hand. 17:11; of naar een Hebreeuwse wijze van spreken: allervast of zeer vast, namelijk om op hetzelve, als op een zeer vasten grond, ons geloof te bouwen, Ef. 2:20, welke verklaring de eenvoudigste is. |
| Hand. 17:11 En dezen waren edeler dan die te Thessaloníca waren, als die het Woord ontvingen met alle toegenegenheid, onderzoekende dagelijks de Schriften, of deze dingen alzo waren. Ef. 2:20 Gebouwd op het fundament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste Hoeksteen; |
| 67 Of: u daaraan houdt. |
| n 2 Kor. 4:6. |
| 2 Kor. 4:6 Want God, Die gezegd heeft dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is Degene Die in onze harten geschenen heeft, om te geven verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus. |
| 68 Of: een lantaarn, kaars, gelijk de Schrift ook elders alzo wordt genaamd, Ps. 19:9; 119:105. Spr. 6:23, omdat zij het middel is waardoor wij verlicht worden met de kennis der zaligheid. |
| Ps. 19:9 De bevelen des HEEREN zijn recht, verblijdende het hart; het gebod des HEEREN is zuiver, verlichtende de ogen. Ps. 119:105 Uw woord is een lamp voor mijn voet en een licht voor mijn pad. Spr. 6:23 Want het gebod is een lamp, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens, |
| 69 Dat is, in de harten der mensen, die van nature verduisterd, ja, de duisternis zelve zijn, in zaken die de zaligheid aangaan, Joh. 1:5. 1 Kor. 2:14. Ef. 4:17, 18, waarvan de overblijfselen in de wedergeborenen nog zijn zolang zij hier op aarde nog leven, 1 Kor. 13:9, enz. |
| Joh. 1:5 En het Licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft Hetzelve niet begrepen. 1 Kor. 2:14 Maar de natuurlijke mens begrijpt niet de dingen die des Geestes Gods zijn; want zij zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden. Ef. 4:17 Ik zeg dan dit en betuig het in den Heere, dat gij niet meer wandelt gelijk als de andere heidenen wandelen in de ijdelheid huns gemoeds, Ef. 4:18 Verduisterd in het verstand, vervreemd zijnde van het leven Gods, door de onwetendheid die in hen is, door de verharding huns harten; 1 Kor. 13:9 Want wij kennen ten dele en wij profeteren ten dele; |
| 70 Gr. de dag doorschijne, dat is, doorbreke; door welken dag verstaan wordt de tijd der volmaakte kennis in het toekomende leven. |
| o Openb. 22:16. |
| Openb. 22:16 Ik, Jezus, heb Mijn engel gezonden, om ulieden deze dingen te getuigen in de gemeenten. Ik ben de Wortel en het Geslacht Davids, de blinkende Morgenster. |
| 71 Dat is, Christus, Die in ons zal opgaan in Zijn volmaaktheid in het toekomende leven, gelijk God het Licht, en het Lam de Kaars en Morgenster van het hemelse Jeruzalem wordt genaamd, ten aanzien van de volle kennis die wij alsdan door Hem zullen ontvangen, Openb. 21:23; 22:5, 16. |
| Openb. 21:23 En de stad behoeft de zon en de maan niet, dat zij in dezelve zouden schijnen; want de heerlijkheid Gods heeft haar verlicht, en het Lam is haar Kaars. Openb. 22:5 En aldaar zal geen nacht zijn, en zij zullen geen kaars noch licht der zon van node hebben, want de Heere God verlicht hen; en zij zullen als koningen heersen in alle eeuwigheid. Openb. 22:16 Ik, Jezus, heb Mijn engel gezonden, om ulieden deze dingen te getuigen in de gemeenten. Ik ben de Wortel en het Geslacht Davids, de blinkende Morgenster. |
| 72 Dat is, dat gij daardoor volkomenlijk moogt verlicht worden. |
| | |
20 τοῦτο πρῶτον γινώσκοντες, ὅτι πᾶσα προφητεία γραφῆς ἰδίας ἐπιλύσεως οὐ γίνεται. | | 20 Dit 73eerst wetende, dat 74geen profetie der Schrift is van 75eigen uitlegging; |
| 73 Dat is, inzonderheid en vóór alles ongetwijfeld houdende. |
| 74 Gr. alle profetie der Schrift is niet, enz. Een Hebreeuwse wijze van spreken, gelijk Rom. 3:20. Dat is, geen profetische Schrift. |
| Rom. 3:20 Daarom zal uit de werken der wet geen vlees gerechtvaardigd worden voor Hem; want door de wet is de kennis der zonde. |
| 75 Gr. epilysis, dat is, ontvouwing, uitlegging, welk woord hier de apostel gebruikende, betekent óf de uitlegging die van de profeten zelve gedaan wordt met het voorstellen van hun profetieën, waarmede zij den mensen uitleggen en verklaren niet hun eigen goeddunken, maar den raad Gods; niet wat hun eigen gemoed, maar wat de Geest Gods hun ingeeft; óf ook de uitlegging der profetische Schriften die van anderen daarover gedaan wordt, welke niet moet geschieden naar menselijk vernuft, maar naar den eenparigen zin der Heilige Schrift, die zelve allerbest haar mening verklaart. |
| | |
21 οὐ γὰρ θελήματι ἀνθρώπου ἠνέχθη ποτὲ προφητεία, ἀλλ’ ὑπὸ Πνεύματος Ἁγίου φερόμενοι ἐλάλησαν *οἱ ἅγιοι Θεοῦ ἄνθρωποι. * οἱ ἅγιοι St, B, Elz | ἅγιοι Sc, M | | 21 Want 76de profetie is voortijds niet voortgebracht 77door den wil eens mensen, maar de heilige 78mensen Gods, p79van den Heiligen Geest 80gedreven zijnde, hebben ze
81gesproken. |
| 76 Dat is, de profetische leer. |
| 77 Dat is, door menselijk goeddunken of ingeven, naar dat zij als mensen gewild en goedgevonden hebben. |
| 78 Zo worden de profeten en leraars genoemd, omdat God deze mensen in Zijn huis en tot Zijn dienst bijzonderlijk gebruikt. Zie 2 Kon. 1:9, enz. 1 Tim. 6:11. 2 Tim. 3:17. |
| 2 Kon. 1:9 En hij zond tot hem een hoofdman van vijftig met zijn vijftig. En als hij tot hem opkwam (want zie, hij zat op de hoogte eens bergs), zo sprak hij tot hem: Gij man Gods, de koning zegt: Kom af. 1 Tim. 6:11 Maar gij, o mens Gods, vlied deze dingen, en jaag na gerechtigheid, godzaligheid, geloof, liefde, lijdzaamheid, zachtmoedigheid. 2 Tim. 3:17 Opdat de mens Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust. |
| p 2 Tim. 3:16. |
| 2 Tim. 3:16 Al de Schrift is van God ingegeven, en is nuttig tot lering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing die in de rechtvaardigheid is; |
| 79 Namelijk den Heiligen Geest, den Geest der waarheid, Die hen in alle waarheid heeft geleid, gelijk Dezelve den apostelen ook beloofd wordt, Joh. 15:26; 16:13. |
| Joh. 15:26 Maar wanneer de Trooster zal gekomen zijn, Dien Ik u zenden zal van den Vader, namelijk de Geest der waarheid, Die van den Vader uitgaat, Die zal van Mij getuigen. Joh. 16:13 Maar wanneer Die zal gekomen zijn, namelijk de Geest der waarheid, Hij zal u in al de waarheid leiden; want Hij zal van Zichzelven niet spreken, maar zo wat Hij zal gehoord hebben, zal Hij spreken, en de toekomende dingen zal Hij u verkondigen. |
| 80 Dat is, door een bijzondere en extraordinaire openbaring van den raad Gods opgewekt en aangedreven, om dezelve den mensen bekend te maken. |
| 81 Namelijk hun profetische leer, en dezelve ook bij geschrifte gesteld en ons nagelaten. |