Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Petrus vermaant de ouderlingen dat zij de kudde Gods behoorlijk weiden. 4 En belooft hun de kroon der heerlijkheid tot een vergelding. 5 Hij vermaant daarna de jongen tot onderdanigheid en nederigheid. 7 En een iegelijk dat hij zijn zorg op God werpe. 8 Stelt hun voor ogen de list en de macht des duivels, en vermaant hen daartegen te waken. 10 Bidt God dat Hij hen versterke. 11 En prijst Hem. 12 Verklaart de reden waarom hij tot hen in het kort heeft geschreven. 13 En besluit den brief met onderlinge groet, en wens van vrede. |
| | De kudde Gods |
1 Πρεσβυτέρους τοὺς ἐν ὑμῖν παρακαλῶ ὁ συμπρεσβύτερος καὶ μάρτυς τῶν τοῦ Χριστοῦ παθημάτων, ὁ καὶ τῆς μελλούσης ἀποκαλύπτεσθαι δόξης κοινωνός· | | 1 DE1 ouderlingen die onder u zijn, vermaan ik, die 2een medeouderling en getuige van het lijden van Christus ben, en 3deelachtig der heerlijkheid die geopenbaard zal worden: |
| 1 Dat is, de leraren en herders der gemeente, gelijk Tit. 1:5. |
| Tit. 1:5 Om die oorzaak heb ik u in Kreta gelaten, opdat gij hetgeen nog ontbrak, voorts zoudt terechtbrengen, en dat gij van stad tot stad zoudt ouderlingen stellen, gelijk ik u bevolen heb: |
| 2 Namelijk nevens u. Petrus verheft zich dan niet boven allen, als een hoofd van alle leraren. |
| 3 Dit kan verstaan worden van de hoop des apostels, gelijk ook aller gelovigen, Rom. 8:24, of ook van de bijzondere aanschouwing die hem van Christus’ heerlijkheid vertoond is geweest met de twee andere apostelen op den berg, Matth. 17:1. 2 Petr. 1:16, 17, 18, welke hiernamaals voor de gehele wereld volkomenlijk zal geopenbaard worden, 1 Joh. 3:2. |
| Rom. 8:24 Want wij zijn in hope zalig geworden. De hoop nu die gezien wordt, is geen hoop; want hetgeen iemand ziet, waarom zal hij het ook hopen? Matth. 17:1 EN na zes dagen nam Jezus met Zich Petrus en Jakobus en Johannes, zijn broeder, en bracht hen op een hogen berg alleen. 2 Petr. 1:16 Want wij zijn geen kunstiglijk verdichte fabelen nagevolgd, als wij u bekendgemaakt hebben de kracht en toekomst van onzen Heere Jezus Christus, maar wij zijn aanschouwers geweest van Zijn majesteit. 2 Petr. 1:17 Want Hij heeft van God den Vader eer en heerlijkheid ontvangen, als zodanig een stem van de hoogwaardige Heerlijkheid tot Hem gebracht werd: Deze is Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb. 2 Petr. 1:18 En deze stem hebben wij gehoord, als zij van den hemel gebracht is geweest, toen wij met Hem op den heiligen berg waren. 1 Joh. 3:2 Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen. Maar wij weten dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien gelijk Hij is. |
| | |
2 ποιμάνατε τὸ ἐν ὑμῖν ποίμνιον τοῦ Θεοῦ, ἐπισκοποῦντες μὴ ἀναγκαστῶς, ἀλλ’ ἑκουσίως· μηδὲ αἰσχροκερδῶς, ἀλλὰ προθύμως· | | 2 a4Weidt de kudde Gods die onder u is, hebbende opzicht daarover, 5niet uit bedwang, maar gewilliglijk, bnoch om vuil gewin, maar met een volvaardig gemoed; |
| a Hand. 20:28. |
| Hand. 20:28 Zo hebt dan acht op uzelven, en op de gehele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed. |
| 4 Dat is, leert en verzorgt de gemeente Gods, als rechte herders, van al hetgeen haar nodig is ter zaligheid. Of: hebt acht op dezelve, gelijk Paulus spreekt Hand. 20:28. Een gelijkenis genomen van de zorg der herders over hun schapen; waarvan zie breder Johannes 10. |
| Hand. 20:28 Zo hebt dan acht op uzelven, en op de gehele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed. Johannes 10 VOORWAAR, voorwaar zeg Ik ulieden: Die niet ingaat door de deur in den stal der schapen, maar van elders inklimt, die is een dief en moordenaar. |
| 5 Dat is, niet uit vrees voor bestraffing of straf. |
| b 1 Tim. 3:3. Tit. 1:7. |
| 1 Tim. 3:3 Niet genegen tot den wijn, geen smijter, geen vuilgewinzoeker, maar bescheiden, geen vechter, niet geldgierig; Tit. 1:7 Want een opziener moet onberispelijk zijn, als een huisverzorger Gods, niet eigenzinnig, niet genegen tot toornigheid, niet genegen tot den wijn, geen smijter, geen vuilgewinzoeker; |
| | |
3 μηδ’ ὡς κατακυριεύοντες τῶν κλήρων, ἀλλὰ τύποι γινόμενοι τοῦ ποιμνίου. | | 3 cNoch als heerschappij voerende over 6het erfdeel des Heeren, dmaar als
7voorbeelden der kudde geworden zijnde. |
| c 2 Kor. 1:24. |
| 2 Kor. 1:24 Niet dat wij heerschappij voeren over uw geloof, maar wij zijn medewerkers uwer blijdschap; want gij staat door het geloof. |
| 6 Gr. klerôn, dat is, loten of: erfdelen; alzo genaamd, omdat de erfenissen van het land Kanaän, gelijk ook andere erfenissen in het gemeen, door het lot gedeeld werden. De bijzondere gemeenten of de gelovigen worden zo genaamd, omdat God hen tot Zijn eigendom uit den hoop der gemene mensen heeft verkoren, en tot kinderen en erfgenamen aangenomen; zie Hand. 26:18; gelijk God ook Zijn volk in het gemeen alzo noemt, Deut. 9:29. 1 Kon. 8:51. Ps. 28:9, vanwege Zijn bijzondere liefde en zorg over hen, die Hij Zichzelven als bij het lot tot een eigendom had aangenomen. |
| Hand. 26:18 Om hun ogen te openen, en hen te bekeren van de duisternis tot het licht, en van de macht des satans tot God; opdat zij vergeving der zonden ontvangen, en een erfdeel onder de geheiligden, door het geloof in Mij. Deut. 9:29 Zij zijn toch Uw volk en Uw erfdeel, dat Gij door Uw grote kracht en door Uw uitgestrekten arm hebt uitgevoerd. 1 Kon. 8:51 Want zij zijn Uw volk en Uw erfdeel, die Gij uitgevoerd hebt uit Egypteland, uit het midden des ijzerovens; Ps. 28:9 Verlos Uw volk en zegen Uw erve, en weid hen, en verhef hen tot in der eeuwigheid. |
| d Filipp. 3:17. 1 Tim. 4:12. Tit. 2:7. |
| Filipp. 3:17 Weest mede mijn navolgers, broeders, en merkt op degenen die alzo wandelen, gelijk gij ons tot een voorbeeld hebt. 1 Tim. 4:12 Niemand verachte uw jonkheid; maar zijt een voorbeeld der gelovigen in het woord, in wandel, in liefde, in den geest, in geloof, in reinheid. Tit. 2:7 Betoon uzelven in alles een voorbeeld van goede werken; betoon
in de leer onvervalstheid, deftigheid, oprechtheid, |
| 7 Dat is, voorbeelden in leer en leven. |
| | |
4 καὶ φανερωθέντος τοῦ ἀρχιποίμενος, κομιεῖσθε τὸν ἀμαράντινον τῆς δόξης στέφανον. | | 4 En als e8de overste Herder verschenen zal zijn, fzo zult gij 9de onverwelkelijke kroon der heerlijkheid behalen. |
| e Jes. 40:11. Ez. 34:23. Joh. 10:11. Hebr. 13:20. 1 Petr. 2:25. |
| Jes. 40:11 Hij zal Zijn kudde weiden gelijk een herder; Hij zal de lammekens in Zijn armen vergaderen en in Zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtkens leiden. Ez. 34:23 En Ik zal een enigen Herder over hen verwekken, en Hij zal hen weiden, namelijk Mijn Knecht David; Die zal hen weiden en Die zal hun tot een Herder zijn. Joh. 10:11 Ik ben de goede Herder; de goede herder stelt zijn leven voor de schapen. Hebr. 13:20 De God nu des vredes, Die den groten Herder der schapen door het bloed des eeuwigen testaments uit de doden heeft wedergebracht, namelijk onzen Heere Jezus Christus, 1 Petr. 2:25 Want gij waart als dwalende schapen, maar gij zijt nu bekeerd tot den Herder en Opziener uwer zielen. |
| 8 Alzo noemt Petrus hier niet zichzelven, maar Christus. Want Die is alleen de Herder van al de herders en van al de schapen, zo Joden als heidenen, welke titel niemand anders kan toekomen. |
| f 1 Kor. 9:25. 2 Tim. 4:8. Jak. 1:12. 1 Petr. 1:4. |
| 1 Kor. 9:25 En een iegelijk die om prijs strijdt, onthoudt zich in alles. Dezen dan doen wel dit, opdat zij een verderfelijke kroon zouden ontvangen, maar wij een onverderfelijke. 2 Tim. 4:8 Voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter, in dien dag geven zal; en niet alleen mij, maar ook allen die Zijn verschijning liefgehad hebben. Jak. 1:12 Zalig is de man die verzoeking verdraagt; want als hij beproefd zal geweest zijn, zal hij de kroon des levens ontvangen, welke de Heere beloofd heeft dengenen die Hem liefhebben. 1 Petr. 1:4 Tot een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard is voor u, |
| 9 Het Griekse woord amarantinon komt van amarant, hetwelk een kruid is dat niet verwelkt, waarvan eertijds kransen gemaakt werden. Zie 1 Kor. 9:24, 25. |
| 1 Kor. 9:24 Weet gijlieden niet dat die in de loopbaan lopen, allen wel lopen, maar dat
één den prijs ontvangt? Loopt alzo, dat gij dien moogt verkrijgen. 1 Kor. 9:25 En een iegelijk die om prijs strijdt, onthoudt zich in alles. Dezen dan doen wel dit, opdat zij een verderfelijke kroon zouden ontvangen, maar wij een onverderfelijke. |
| | |
5 ὁμοίως, νεώτεροι, ὑποτάγητε πρεσβυτέροις· πάντες δὲ ἀλλήλοις ὑποτασσόμενοι, τὴν ταπεινοφροσύνην ἐγκομβώσασθε· ὅτι ὁ Θεὸς ὑπερηφάνοις ἀντιτάσσεται, ταπεινοῖς δὲ δίδωσι χάριν. | | 5 Desgelijks gij jongen, zijt den ouden onderdanig; gen zijt allen 10elkander onderdanig; zijt met de ootmoedigheid 11bekleed; hwant God wederstaat de hovaardigen, maar den nederigen geeft Hij genade. |
| g Rom. 12:10. Filipp. 2:3. |
| Rom. 12:10 Hebt elkander hartelijk lief met broederlijke liefde, met eer de een den ander voorgaande. Filipp. 2:3 Doet geen ding door twisting of ijdele eer, maar door ootmoedigheid achte de een den ander uitnemender dan zichzelven. |
| 10 Dit zegt de apostel niet ten aanzien van elks ambt, geestelijk of wereldlijk, waarin altijd behoorlijk onderscheid moet worden gehouden, maar ten aanzien van de algemene liefde, waarin elk den ander, zoveel doenlijk is, moet wijken en toegeven. Zie Rom. 12:10. |
| Rom. 12:10 Hebt elkander hartelijk lief met broederlijke liefde, met eer de een den ander voorgaande. |
| 11 Of: versierd. |
| h Spr. 3:34. Jak. 4:6. |
| Spr. 3:34 Zekerlijk, de spotters zal Hij bespotten, maar den zachtmoedigen zal Hij genade geven. Jak. 4:6 Ja, Hij geeft meerdere genade. Daarom zegt de Schrift: God wederstaat de hovaardigen, maar den nederigen geeft Hij genade. |
| | |
6 ταπεινώθητε οὖν ὑπὸ τὴν κραταιὰν χεῖρα τοῦ Θεοῦ, ἵνα ὑμᾶς ὑψώσῃ ἐν καιρῷ, | | 6 i12Vernedert u dan onder de krachtige hand Gods, opdat Hij u verhoge te zijner tijd. |
| i Job 22:29. Spr. 29:23. Matth. 23:12. Luk. 14:11. Jak. 4:10. |
| Job 22:29 Als men iemand vernederen zal en gij zeggen zult: Het zij verhoging; dan zal God
den nederige van ogen behouden. Spr. 29:23 De hoogmoed des mensen zal hem vernederen, maar de nederige van geest zal de eer vasthouden. Matth. 23:12 En wie zichzelven verhogen zal, die zal vernederd worden; en wie zichzelven zal vernederen, die zal verhoogd worden. Luk. 14:11 Want een iegelijk die zichzelven verhoogt, zal vernederd worden; en die zichzelven vernedert, zal verhoogd worden. Jak. 4:10 Vernedert u voor den Heere, en Hij zal u verhogen. |
| 12 Namelijk vóór alles en in alles, dat is, onderwerpt u met een nederig en gelovig gemoed den wil en de regering Gods, gelijk het volgende vers ook verklaart. |
| | |
7 πᾶσαν τὴν μέριμναν ὑμῶν ἐπιρρίψαντες ἐπ’ αὐτόν, ὅτι αὐτῷ μέλει περὶ ὑμῶν. | | 7 kWerpt al uw bekommernis op Hem, lwant Hij zorgt voor u. |
| k Ps. 55:23. Matth. 6:25. Luk. 12:22. Filipp. 4:6. 1 Tim. 6:8. |
| Ps. 55:23 Werp uw zorg op den HEERE, en Hij zal u onderhouden; Hij zal in eeuwigheid niet toelaten dat de rechtvaardige wankele. Matth. 6:25 Daarom zeg Ik u: Zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten en wat gij drinken zult, noch voor uw lichaam, waarmede gij u kleden zult. Is het leven niet meer dan het voedsel, en het lichaam dan de kleding? Luk. 12:22 En Hij zeide tot Zijn discipelen: Daarom zeg Ik u: Zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten zult, noch voor het lichaam, waarmede gij u kleden zult. Filipp. 4:6 Weest in geen ding bezorgd, maar laat uw begeerten in alles door bidden en smeken, met dankzegging, bekend worden bij God. 1 Tim. 6:8 Maar als wij voedsel en deksel hebben, wij zullen daarmede vergenoegd zijn. |
| l 1 Kor. 9:9. Hebr. 13:5. |
| 1 Kor. 9:9 Want in de wet van Mozes is geschreven: Gij zult een dorsenden os niet muilbanden. Zorgt ook God voor de ossen? Hebr. 13:5 Uw wandel zij zonder geldgierigheid; en zijt vergenoegd met het tegenwoordige; want Hij heeft gezegd: Ik zal u niet begeven en Ik zal u niet verlaten. |
| | |
8 νήψατε, γρηγορήσατε, ὅτι ὁ ἀντίδικος ὑμῶν διάβολος, ὡς λέων ὠρυόμενος, περιπατεῖ ζητῶν τίνα καταπίῃ· | | 8 mZijt nuchter en waakt; nwant uw tegenpartij, de duivel, gaat om als een briesende leeuw, zoekende wien hij zou mogen 13verslinden; |
| m 1 Thess. 5:6. 1 Petr. 1:13; 4:7. |
| 1 Thess. 5:6 Zo laat ons dan niet slapen, gelijk als de anderen, maar laat ons waken en nuchter zijn. 1 Petr. 1:13 Daarom, opschortende de lendenen uws verstands, en
nuchter zijnde, hoopt volkomenlijk op de genade die u toegebracht wordt in de openbaring van Jezus Christus. 1 Petr. 4:7 En het einde aller dingen is nabij; zijt dan nuchter, en waakt in de gebeden. |
| n Job 1:7. Luk. 22:31. |
| Job 1:7 Toen zeide de HEERE tot den satan: Vanwaar komt gij? En de satan antwoordde den HEERE en zeide: Van om te trekken op de aarde en van die te doorwandelen. Luk. 22:31 En de Heere zeide: Simon, Simon, zie, de satan heeft ulieden zeer begeerd, om te ziften als de tarwe; |
| 13 Dat is, tot een val of afval brengen, en daardoor tot het verderf. |
| | |
9 ᾧ ἀντίστητε στερεοὶ τῇ πίστει, εἰδότες τὰ αὐτὰ τῶν παθημάτων τῇ ἐν κόσμῳ ὑμῶν ἀδελφότητι ἐπιτελεῖσθαι. | | 9 oDenwelken wederstaat, vast zijnde in het geloof, wetende dat hetzelfde lijden 14aan uw broederschap die in de wereld is, 15volbracht wordt. |
| o Ef. 4:27. Jak. 4:7. |
| Ef. 4:27 En geeft den duivel geen plaats. Jak. 4:7 Zo onderwerpt u dan Gode; wederstaat den duivel, en hij zal van u vlieden. |
| 14 Dat is, aan al de broederen, die met u één zijn in het geloof; gelijk 1 Petr. 2:17. |
| 1 Petr. 2:17 Eert een iegelijk; hebt de broederschap lief; vreest God; eert den koning. |
| 15 Gr. voleindigd, dat is, aan hen zowel alom als aan u geschiedt. Want dit is het lot van alle gelovigen. Zie Hand. 14:22. |
| Hand. 14:22 Versterkende de zielen der discipelen, en vermanende dat zij zouden blijven in het geloof, en dat wij door vele verdrukkingen moeten ingaan in het Koninkrijk Gods. |
| | Groeten en zegenbede |
10 ὁ δὲ Θεὸς πάσης χάριτος, ὁ καλέσας *ἡμᾶς εἰς τὴν αἰώνιον αὐτοῦ δόξαν ἐν Χριστῷ Ἰησοῦ, ὀλίγον παθόντας αὐτὸς καταρτίσαι ὑμᾶς, στηρίξαι, σθενώσαι, θεμελιώσαι. * ἡμᾶς St, B-edd, Elz, Sc | ὑμᾶς B-edd, M | | 10 De God nu aller genade, Die ons geroepen heeft tot Zijn eeuwige heerlijkheid in Christus Jezus, nadat wij peen weinig tijds zullen geleden hebben, Dezelve volmake, bevestige, versterke en fundere ulieden. |
| p Hebr. 10:37. 1 Petr. 1:6. |
| Hebr. 10:37 Want: Nog een zeer weinig tijds, en
Hij Die te komen staat, zal komen en niet vertoeven; 1 Petr. 1:6 In Welken gij u verheugt, nu een weinig tijds (zo het nodig is) bedroefd zijnde door menigerlei verzoekingen; |
| | |
11 αὐτῷ ἡ δόξα καὶ τὸ κράτος εἰς τοὺς αἰῶνας τῶν αἰώνων. ἀμήν. | | 11 Hem zij de heerlijkheid en de kracht 16in alle eeuwigheid. Amen. |
| 16 Gr. tot de eeuwen der eeuwen. |
| | |
12 Διὰ Σιλουανοῦ ὑμῖν τοῦ πιστοῦ ἀδελφοῦ, ὡς λογίζομαι, δι’ ὀλίγων ἔγραψα, παρακαλῶν καὶ ἐπιμαρτυρῶν ταύτην εἶναι ἀληθῆ χάριν τοῦ Θεοῦ εἰς ἣν ἑστήκατε. | | 12 Door 17Silvánus, die u een getrouw broeder is, 18zo ik acht, heb ik met weinige woorden geschreven, vermanende en betuigende, dat deze is 19de waarachtige genade Gods, in welke gij staat. |
| 17 Die ook elders Silas wordt genaamd, een metgezel en medereiziger van Petrus en Paulus, gelijk hier en in de brieven van Paulus doorgaans te zien is. Zie Handelingen 15; 16; 17. 2 Kor. 1:19. 1 Thess. 1:1. |
| Handelingen 15 EN sommigen, die afgekomen waren van Judéa, leerden de broederen, zeggende: Indien gij niet besneden wordt naar de wijze van Mozes, zo kunt gij niet zalig worden. Handelingen 16 EN hij kwam te Derbe en Lystre. En zie, aldaar was een zeker discipel met name Timótheüs, zoon van een gelovige Joodse vrouw, maar van een Grieksen vader; Handelingen 17 EN door Amfípolis en Apollónia hun weg genomen hebbende, kwamen zij te Thessaloníca, alwaar een synagoge der Joden was. 2 Kor. 1:19 Want de Zone Gods, Jezus Christus, Die onder u door ons is gepredikt, namelijk door mij en Silvánus en Timótheüs, was niet ja en neen, maar is geweest ja in Hem. 1 Thess. 1:1 PAULUS en Silvánus en Timótheüs aan de gemeente der Thessalonicenzen, welke is in God den Vader en den Heere Jezus Christus: Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. |
| 18 Sommigen voegen dit bij het voorgaande woord getrouw, omdat de een van den ander niet dan uit goede hoop alzo kan gevoelen. Anderen voegen het bij het volgende woord weinige, in dezen zin: Alzo ik acht, heb ik u met weinige woorden geschreven. Doch men pleegt van zijn eigen doen niet lichtelijk alzo te spreken. |
| 19 Dat is, de waarachtige leer van de genade Gods, die u gepredikt is en die gij door het geloof hebt aangenomen. |
| | |
13 ἀσπάζεται ὑμᾶς ἡ ἐν Βαβυλῶνι συνεκλεκτή, καὶ Μάρκος ὁ υἱός μου. | | 13 U groet de medeuitverkoren gemeente die 20in Babylon is, en 21Markus, 22mijn zoon. |
| 20 Sommigen verstaan hierdoor de stad van Rome, om daaruit te bewijzen dat Petrus te Rome is geweest, die bij gelijkenis van Petrus Babylon zou worden genaamd, omdat zij een afgodische stad was, vol van verwarring, afgoderij en vervolging tegen de gelovigen; gelijk de stad Rome alzo ook wordt genaamd in de Openbaring van Johannes, hfdst. 14:8; 16:19; 17:5; 18:2, 10, 21. Doch het is veel geloofwaardiger dat hier van het echte Babylon in Chaldea of Assyrië gelegen eigenlijk gesproken wordt, waar de apostel Petrus, als een bijzonder apostel der Joden, alsdan was; dewijl in dezelve nog grote menigte van Joden waren gebleven, na de verlossing uit de Babylonische gevangenis, gelijk aldaar ook de hoofdsynagogen waren van al de verstrooide Joden; waaruit Petrus aan al de anderen in de verstrooiing heeft geschreven. Temeer omdat het geen wijze van doen is dat in de onderschriften anders dan eigenlijk wordt gesproken; gelijk ook Paulus in verscheidene brieven evenzeer den naam der stad Rome uitdrukt als van andere steden. Een andere zaak is het met de Openbaring van Johannes, die meest in figuurlijke wijzen van spreken bestaat. |
| Joh. 16:19 Jezus dan bekende dat zij Hem wilden vragen, en zeide tot hen: Vraagt gij daarvan onder elkander, dat Ik gezegd heb: Een kleinen tijd en gij zult Mij niet zien, en wederom een kleinen tijd en gij zult Mij zien? Joh. 17:5 En nu, verheerlijk Mij, Gij Vader, bij Uzelven, met de heerlijkheid die Ik bij U had eer de wereld was. Joh. 18:2 En Judas, die Hem verried, wist ook die plaats, dewijl Jezus aldaar dikwijls vergaderd was geweest met Zijn discipelen. Joh. 18:10 Simon Petrus dan, hebbende een zwaard, trok hetzelve uit, en sloeg des hogepriesters dienstknecht en hieuw zijn rechteroor af. En de naam van den dienstknecht was Malchus. Joh. 18:21 Wat ondervraagt gij Mij? Ondervraag degenen die het gehoord hebben, wat Ik tot hen gesproken heb; zie, dezen weten wat Ik gezegd heb. |
| 21 Zie van hem Hand. 12:12, 25; 15:37. Kol. 4:10. 2 Tim. 4:11. Filem. vs. 24. |
| Hand. 12:12 En als hij alles overlegd had, ging hij naar het huis van Maria, de moeder van Johannes, die toegenaamd was Markus, alwaar velen tezamen vergaderd en biddende waren. Hand. 12:25 Bárnabas nu en Saulus keerden weder van Jeruzalem, als zij den dienst volbracht hadden, medegenomen hebbende ook Johannes, die toegenaamd werd Markus. Hand. 15:37 En Bárnabas ried dat zij Johannes, die genaamd is Markus, zouden medenemen. Kol. 4:10 U groet Aristárchus, mijn medegevangene, en Markus, de neef van Bárnabas, aangaande welken gij bevelen ontvangen hebt; zo hij tot u komt, ontvangt hem; 2 Tim. 4:11 Lukas is alleen met mij. Neem Markus mede en breng hem met u; want hij is mij zeer nut tot den dienst. Filem. vs. 24 Markus, Aristárchus, Démas, Lukas, mijn medearbeiders. |
| 22 Namelijk niet ten aanzien van zijn geboorte, maar van Petrus’ bijzondere liefde jegens hem, gelijk Paulus ook Timotheüs doorgaans alzo noemt. |
| | |
14 ἀσπάσασθε ἀλλήλους ἐν φιλήματι ἀγάπης. Εἰρήνη ὑμῖν πᾶσι τοῖς ἐν Χριστῷ Ἰησοῦ. ἀμήν. | | 14 Groet elkander qmet een kus der liefde. Vrede zij u allen die in Christus Jezus zijt. Amen. |
| q Rom. 16:16. 1 Kor. 16:20. 2 Kor. 13:12. 1 Thess. 5:26. |
| Rom. 16:16 Groet elkander met een heiligen kus. De gemeenten van Christus groeten ulieden. 1 Kor. 16:20 U groeten al de broeders. Groet elkander met een heiligen kus. 2 Kor. 13:12 Groet elkander met een heiligen kus. U groeten al de heiligen. 1 Thess. 5:26 Groet al de broeders met een heiligen kus. |