Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Petrus vermaant de vrouwen tot onderdanigheid aan haar mannen. 3 En tot versiering niet van den uiterlijken, maar van den verborgen mens. 5 Stelt haar te dien einde voor het voorbeeld der heilige vrouwen in het Oude Testament, en voornamelijk van Sara. 7 Vermaant ook de mannen dat zij met verstand bij hun vrouwen wonen. 8 Komt daarna weder tot vermaningen van onderlinge liefde. 9 En bijzonderlijk van verdraagzaamheid en vreedzaamheid, met belofte van Gods zegen uit den 34sten psalm. 13 Wijst aan hoe zij niet hebben te vrezen wanneer zij onschuldig lijden, en hoe zij altijd moeten bereid zijn om reden te geven van de hoop die in hen is. 18 Stelt hun voor ogen het voorbeeld des lijdens van Christus, en Zijn uitkomst uit hetzelve. 19 Gelijk ook het tegengestelde voorbeeld der straf van de ongehoorzaamheid der eerste wereld ten tijde van Noach, en der verlossing van Noach door de ark uit het water, als hij met lijdzaamheid daarop verwacht had. 21 Waarvan nu ook de doop een tegenbeeld is, die ons wijst op de opstanding en heerlijkheid van Christus. |
| | Het huwelijksleven |
1 Ὁμοίως, αἱ γυναῖκες, ὑποτασσόμεναι τοῖς ἰδίοις ἀνδράσιν, ἵνα, καὶ εἴ τινες ἀπειθοῦσι τῷ λόγῳ, διὰ τῆς τῶν γυναικῶν ἀναστροφῆς ἄνευ λόγου κερδηθήσωνται, | | 1 DESGELIJKSa gij vrouwen, zijt uw eigen mannen onderdanig; opdat ook zo enigen 1het Woord ongehoorzaam zijn, zij door den wandel der vrouwen zonder woord 2mogen gewonnen worden, |
| a Gen. 3:16. 1 Kor. 14:34. Ef. 5:22. Kol. 3:18. Tit. 2:5. |
| Gen. 3:16 Tot de vrouw zeide Hij: Ik zal zeer vermenigvuldigen uw smart, namelijk uwer dracht; met smart zult gij kinderen baren; en tot uw man zal uw begeerte zijn, en hij zal over u heerschappij hebben. 1 Kor. 14:34 Dat uw vrouwen in de gemeenten zwijgen; want het is haar niet toegelaten te spreken, maar bevolen onderworpen te zijn, gelijk ook de Wet zegt. Ef. 5:22 Gij vrouwen, weest uw eigen mannen onderdanig, gelijk den Heere; Kol. 3:18 Gij vrouwen, zijt uw eigen mannen onderdanig, gelijk het betaamt in den Heere. Tit. 2:5 Matig te zijn, kuis te zijn, het huis te bewaren, goed te zijn, haar eigen mannen onderdanig te zijn, opdat het Woord Gods niet gelasterd worde. |
| 1 Namelijk des Evangelies. |
| 2 Dat is, tot Christus bekeerd worden, gelijk dit woord winnen gebruikt wordt Matth. 18:15. 1 Kor. 9:19, en elders. Niet dat het goed leven zonder woord genoeg is om den mens te bekeren of tot het geloof te brengen; want dat doet de Heilige Geest door het Woord Gods alleen, Ps. 19:8. Rom. 1:16; 10:17; maar omdat zulke mannen, ziende den goeden wandel der gelovige vrouwen, een goed gevoelen krijgen van dat Woord en van de religie die zij belijden, en een begeerte om hetzelve ook te horen en zichzelven door Gods genade daarnaar te schikken. |
| Matth. 18:15 Maar indien uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga heen en bestraf hem tussen u en hem alleen; indien hij u hoort, zo hebt gij uw broeder gewonnen. 1 Kor. 9:19 Want daar ik van alles vrij was, heb ik mijzelven allen dienstbaar gemaakt, opdat ik er meer zou winnen. Ps. 19:8 De wet des HEEREN is volmaakt, bekerende de ziel; de getuigenis des HEEREN is gewis, den slechte wijsheid gevende. Rom. 1:16 Want ik schaam mij het Evangelie van Christus niet; want het is een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk die gelooft, eerst den Jood, en ook den Griek. Rom. 10:17 Zo is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods. |
| | |
2 ἐποπτεύσαντες τὴν ἐν φόβῳ ἁγνὴν ἀναστροφὴν ὑμῶν. | | 2 Als zij zullen ingezien hebben uw kuisen wandel 3in vreze. |
| 3 Dat is, eerbied en zorgvuldigheid, namelijk in den dienst van God en van haar mannen. |
| | |
3 ὧν ἔστω οὐχ ὁ ἔξωθεν ἐμπλοκῆς τριχῶν, καὶ περιθέσεως χρυσίων, ἢ ἐνδύσεως ἱματίων κόσμος· | | 3 bWelker 4versiersel zij, niet hetgeen uiterlijk is, bestaande in het vlechten des haars, en omhangen van goud, of van klederen aan te trekken, |
| b 1 Tim. 2:9. Tit. 2:3. |
| 1 Tim. 2:9 Desgelijks ook dat de vrouwen in een eerbaar gewaad met schaamte en matigheid zichzelven versieren, niet in vlechtingen des haars, of goud, of parelen, of kostelijke kleding, Tit. 2:3 De oude vrouwen insgelijks, dat zij in haar dracht zijn gelijk den heiligen betaamt, dat zij geen lasteraarsters zijn, zich niet tot veel wijn begevende, maar leraressen zijn van het goede; |
| 4 Dat is, haar voornaamste versiersel zij, want Paulus 1 Tim. 2:9 laat ook een eerbaar of sierlijk gewaad den vrouwen toe; maar Petrus bestraft hier alle onmatige en al te curieuze versiering, waartoe het vrouwelijk geslacht dikmaals genegen is, en alle hovaardij en trotsheid in de gewone en anderszins geoorloofde versiering. |
| 1 Tim. 2:9 Desgelijks ook dat de vrouwen in een eerbaar gewaad met schaamte en matigheid zichzelven versieren, niet in vlechtingen des haars, of goud, of parelen, of kostelijke kleding, |
| | |
4 ἀλλ’ ὁ κρυπτὸς τῆς καρδίας ἄνθρωπος, ἐν τῷ ἀφθάρτῳ τοῦ πρᾳέος καὶ ἡσυχίου πνεύματος, ὅ ἐστιν ἐνώπιον τοῦ Θεοῦ πολυτελές. | | 4 Maar 5de verborgen mens des harten, in het onverderfelijk versiersel van een zachtmoedigen en stillen geest, die 6kostelijk is voor God. |
| 5 Dat is, de inwendige mens, die dagelijks vernieuwd wordt naar Gods evenbeeld, 2 Kor. 4:16. |
| 2 Kor. 4:16 Daarom vertragen wij niet; maar hoewel onze uitwendige mens verdorven wordt, zo wordt nochtans de inwendige vernieuwd van dag tot dag. |
| 6 Dat is, dierbaar en aangenaam. |
| | |
5 οὕτω γάρ ποτε καὶ αἱ ἅγιαι γυναῖκες αἱ ἐλπίζουσαι ἐπὶ τὸν Θεὸν ἐκόσμουν ἑαυτάς, ὑποτασσόμεναι τοῖς ἰδίοις ἀνδράσιν· | | 5 Want alzo versierden zichzelven eertijds ook 7de heilige vrouwen, die op God hoopten, en waren haar eigen mannen onderdanig; |
| 7 Namelijk die over haar godvruchtigheid, voorzichtigheid en nederigheid geprezen worden in het Oude Testament, als Rebekka, Hanna, de moeder van Samuël, Abigaïl, Esther en dergelijke. |
| | |
6 ὡς Σάρρα ὑπήκουσε τῷ Ἀβραάμ, κύριον αὐτὸν καλοῦσα, ἧς ἐγενήθητε τέκνα, ἀγαθοποιοῦσαι καὶ μὴ φοβούμεναι μηδεμίαν πτόησιν. | | 6 cGelijk Sara Abraham gehoorzaam is geweest, hem noemende heer, welker 8dochteren 9gij geworden zijt, als gij wel doet en niet vreest 10voor enige verschrikking. |
| c Gen. 18:12. |
| Gen. 18:12 Zo lachte Sara bij zichzelve, zeggende: Zal ik wellust hebben, nadat ik oud geworden ben en mijn heer oud is? |
| 8 Gr. kinderen, namelijk naar den geest, gelijk Abraham de vader is aller gelovigen, Rom. 4:16. |
| Rom. 4:16 Daarom is zij uit het geloof, opdat zij zij naar genade, teneinde de belofte vast zij al den zade, niet alleen dat uit de wet is, maar ook dat uit het geloof van Abraham is, welke een vader is van ons allen |
| 9 Dat is, gij metterdaad bewijst geworden te zijn, gelijk Joh. 15:8. |
| Joh. 15:8 Hierin is Mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt; en gij zult Mijn discipelen zijn. |
| 10 Of: met. Het Griekse woord betekent een haastige of schielijke verbaasdheid, gelijk een vogel of enig ander dier verbaasd is, wanneer het iets ziet of hoort dat hem gevaarlijk is. Deze verbaasdheid, die het vrouwelijk geslacht lichtelijk overkomt vanwege de zwakheid harer natuur, verklaart de apostel dat zij in den dienst harer mannen lichtelijk kunnen ontgaan, als zij maar wel doen en een goede consciëntie voor God houden. |
| | |
7 Οἱ ἄνδρες ὁμοίως, συνοικοῦντες κατὰ γνῶσιν, ὡς ἀσθενεστέρῳ σκεύει τῷ γυναικείῳ ἀπονέμοντες τιμήν, ὡς καὶ συγκληρονόμοι χάριτος ζωῆς, εἰς τὸ μὴ ἐκκόπτεσθαι τὰς προσευχὰς ὑμῶν. | | 7 Gij mannen insgelijks, dwoont bij haar
11met verstand, aan het vrouwelijke 12vat, als het zwakste, 13eer gevende, als die ook 14mede-erfgenamen der genade des levens met haar zijt; opdat uw gebeden 15niet verhinderd worden. |
| d Ef. 5:25, enz. Kol. 3:19. |
| Ef. 5:25 Gij mannen, hebt uw eigen vrouwen lief, gelijk ook Christus de gemeente liefgehad heeft en Zichzelven voor haar heeft overgegeven; Kol. 3:19 Gij mannen, hebt uw vrouwen lief, en wordt niet verbitterd tegen haar. |
| 11 Gr. naar verstand, dat is, uw heerschappij gebruikende met voorzichtigheid en matigheid. |
| 12 Een Hebreeuwse wijze van spreken, waardoor enig instrument, hetzij een persoon of enige andere zaak zijnde, betekend wordt; de vrouw wordt hier alzo genaamd omdat zij geschapen is tot een hulpe des mans, Gen. 2:18. |
| Gen. 2:18 Ook had de HEERE God gesproken: Het is niet goed dat de mens alleen zij; Ik zal hem een hulpe maken, die
als tegen hem over zij. |
| 13 Namelijk niet boven den man, maar nevens den man, of naast den man boven het gehele overige huisgezin, gevoegd met een bijzondere zorg en mededogendheid, gelijk het woord eer ook medebrengt, Matth. 15:4. 1 Tim. 5:17, hetwelk ook de liefde des mans en haar zorg over het huis vereist. Zie Ps. 45:10, enz. Spr. 31:27, 28. Ef. 5:25, enz. |
| Matth. 15:4 Want God heeft geboden, zeggende: Eer uw vader en moeder; en: Wie vader of moeder vloekt, die zal den dood sterven. 1 Tim. 5:17 Dat de ouderlingen die wel regeren, dubbele eer waardig geacht worden, voornamelijk die arbeiden in het Woord en de leer. Ps. 45:10 Dochters van koningen zijn onder Uw kostelijke staatdochteren; de koningin staat aan Uw rechterhand, in het fijnste goud van Ofir. Spr. 31:27 Tsade. Zij beschouwt de gangen van haar huis, en het brood der luiheid eet zij niet. Spr. 31:28 Koph. Haar kinderen staan op en roemen haar welgelukzalig; ook haar man, en hij prijst haar, zeggende: Ef. 5:25 Gij mannen, hebt uw eigen vrouwen lief, gelijk ook Christus de gemeente liefgehad heeft en Zichzelven voor haar heeft overgegeven; |
| 14 Namelijk des eeuwigen levens. Sommige boeken hebben als die mede-erfgenamen met u zijn. Hetwelk met den zin wel overeenkomt. |
| 15 Namelijk door twist of tweespalt. Hier worden onder de gebeden ook allerlei oefeningen der godsdienstigheid verstaan. |
| | Opwekking tot verdraagzaamheid |
8 Τὸ δὲ τέλος, πάντες ὁμόφρονες, συμπαθεῖς, φιλάδελφοι, εὔσπλαγχνοι, φιλόφρονες· | | 8 16En eindelijk, ezijt allen eensgezind, 17medelijdend, de broeders liefhebbende, 18met innerlijke barmhartigheid bewogen, 19vriendelijk; |
| 16 De apostel keert nu wederom tot de vermaningen die een iegelijk aangaan. |
| e Rom. 12:16; 15:5. 1 Kor. 1:10. Filipp. 2:2; 3:16. |
| Rom. 12:16 Weest eensgezind onder elkander. Tracht niet naar de hoge dingen, maar voegt u tot de nederige. Zijt niet wijs bij uzelven. Rom. 15:5 Doch de God der lijdzaamheid en der vertroosting geve u dat gij eensgezind zijt onder elkander naar Christus Jezus, 1 Kor. 1:10 Maar ik bid u, broeders, door den Naam van onzen Heere Jezus Christus, dat gij allen hetzelfde spreekt en dat onder u geen scheuringen zijn, maar dat gij samengevoegd zijt in één zelfden zin en in één zelfde gevoelen. Filipp. 2:2 Zo vervult mijn blijdschap, dat gij moogt eensgezind zijn, dezelfde liefde hebbende, van één gemoed en van één gevoelen zijnde. Filipp. 3:16 Doch waar wij toe gekomen zijn, laat ons daarin
naar denzelven regel wandelen, laat ons hetzelfde gevoelen. |
| 17 Namelijk met elkander. Het Griekse woord betekent eigenlijk een medegevoel hebben van het lijden van een ander. |
| 18 Het Griekse woord betekent een deugd waardoor het ingewand of het hart over eens anders nood lichtelijk wordt bewogen. |
| 19 Dit woord betekent eigenlijk: die bedenkt, of bevroedt, hetgeen een ander aangenaam is. |
| | |
9 μὴ ἀποδιδόντες κακὸν ἀντὶ κακοῦ, ἢ λοιδορίαν ἀντὶ λοιδορίας· τοὐναντίον δὲ εὐλογοῦντες, εἰδότες ὅτι εἰς τοῦτο ἐκλήθητε, ἵνα εὐλογίαν κληρονομήσητε. | | 9 fVergeldt niet kwaad voor kwaad, of schelden voor schelden, 20maar zegent daarentegen; wetende 21dat gij daartoe geroepen zijt, gopdat gij 22zegening zoudt beërven. |
| f Lev. 19:18. Spr. 20:22; 24:29. Matth. 5:39. Rom. 12:17. 1 Kor. 6:7. 1 Thess. 5:15. |
| Lev. 19:18 Gij zult niet wreken, noch toorn behouden tegen de kinderen uws volks; maar gij zult uw naaste liefhebben als uzelven; Ik ben de HEERE. Spr. 20:22 Zeg niet: Ik zal het kwaad vergelden. Wacht op den HEERE, en Hij zal u verlossen. Spr. 24:29 Zeg niet: Gelijk als hij mij gedaan heeft, zo zal ik hem doen; ik zal eenieder vergelden naar zijn werk. Matth. 5:39 Maar Ik zeg u, dat gij den boze niet wederstaat; maar zo wie u op de rechterwang slaat, keer hem ook de andere toe; Rom. 12:17 Vergeldt niemand kwaad voor kwaad. Bezorgt hetgeen eerlijk is voor alle mensen. 1 Kor. 6:7 Zo is er dan nu ganselijk gebrek onder u, dat gij met elkander rechtszaken hebt. Waarom lijdt gij niet liever ongelijk? Waarom lijdt gij niet liever schade? 1 Thess. 5:15 Ziet dat niemand kwaad voor kwaad iemand vergelde, maar jaagt allen tijd het goede na, zo jegens elkander als jegens allen. |
| 20 Dat is, bidt voor die, en doet wel dengenen die u schelden of kwaad doen, gelijk Christus ook gebiedt Matth. 5:44. Doch hier staat te bemerken dat Petrus gelijk ook Christus niet spreken van het ambt ener overheid jegens openbare boosdoeners, maar van het ambt van een gemeen Christen jegens eenieder in het bijzonder. |
| Matth. 5:44 Maar Ik zeg u: Hebt uw vijanden lief; zegent hen die u vervloeken; doet wel dengenen die u haten; en bidt voor degenen die u geweld doen en die u vervolgen; |
| 21 Namelijk van God, Dien gij dagelijks ook vertoorndet door uw zonden, en Wiens zegening gij derhalve ook onwaardig waart. Het kan ook gevoegd worden met het voorgaande, namelijk dat gij daartoe geroepen zijt, om geen kwaad met kwaad te vergelden. |
| g Matth. 25:34. 1 Tim. 4:8. |
| Matth. 25:34 Alsdan zal de Koning zeggen tot degenen die tot Zijn rechterhand zijn: Komt, gij gezegenden Mijns Vaders, beërft dat Koninkrijk hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld. 1 Tim. 4:8 Want de lichamelijke oefening is tot weinig nut, maar de godzaligheid is tot alle dingen nut, hebbende de belofte des tegenwoordigen en des toekomenden levens. |
| 22 Namelijk tijdelijke en eeuwige, gelijk de plaats hier tot bewijs voorgebracht medebrengt. |
| | |
10 Ὁ γὰρ θέλων ζωὴν ἀγαπᾷν, καὶ ἰδεῖν ἡμέρας ἀγαθάς, παυσάτω τὴν γλῶσσαν αὐτοῦ ἀπὸ κακοῦ, καὶ χείλη αὐτοῦ τοῦ μὴ λαλῆσαι δόλον· | | 10 h23Want wie 24het leven wil liefhebben en 25goede dagen zien, die stille zijn tong van het kwaad, en zijn lippen dat zij geen bedrog spreken; |
| h Ps. 34:13, enz. Jak. 1:26. |
| Ps. 34:13 Mem. Wie is de man die lust heeft ten leven, die dagen liefheeft om het goede te zien? Jak. 1:26 Indien iemand onder u dunkt dat hij godsdienstig is, en zijn tong niet in toom houdt, maar zijn hart verleidt, dezes godsdienst is ijdel. |
| 23 Deze plaats is genomen uit Ps. 34:13, enz. Daarin volgt de apostel meest de Griekse overzetting, die den zin van het Hebreeuws wel uitdrukt. Doch hetgeen de profeet vraagswijze voorstelt, zet de apostel verhaalswijze. |
| Ps. 34:13 Mem. Wie is de man die lust heeft ten leven, die dagen liefheeft om het goede te zien? |
| 24 Hebr. wie is de man die het leven wil, en liefheeft of begeert het goede te zien? |
| 25 Dat is, een gelukzalig leven leiden. Want al is het dat de godzaligen menigmaal verdrukt worden, zo houden zij nochtans altijd een goede consciëntie, en hebben een zalige uitkomst te verwachten. Waarom zij ook zich zelfs verheugen in de verdrukkingen, Rom. 5:3. Jak. 1:2, enz. |
| Rom. 5:3 En niet alleenlijk dit, maar wij roemen ook in de verdrukkingen, wetende dat de verdrukking lijdzaamheid werkt, Jak. 1:2 Acht het voor grote vreugde, mijne broeders, wanneer gij in velerlei verzoekingen valt; |
| | |
11 ἐκκλινάτω ἀπὸ κακοῦ, καὶ ποιησάτω ἀγαθόν· ζητησάτω εἰρήνην, καὶ διωξάτω αὐτήν. | | 11 iDie wijke af van het kwade, en doe het goede; die zoeke vrede en jage denzelven na. |
| i Ps. 37:27. Jes. 1:16. 3 Joh. vs. 11. |
| Ps. 37:27 Samech. Wijk af van het kwade en doe het goede, en woon in eeuwigheid. Jes. 1:16 Wast u, reinigt u, doet de boosheid uwer handelingen van voor Mijn ogen weg, laat af van kwaad te doen. 3 Joh. vs. 11 Geliefde, volg het kwade niet na, maar het goede. Die goed doet, is uit God; maar die kwaad doet, heeft God niet gezien. |
| | |
12 ὅτι οἱ ὀφθαλμοὶ Κυρίου ἐπὶ δικαίους, καὶ ὦτα αὐτοῦ εἰς δέησιν αὐτῶν· πρόσωπον δὲ Κυρίου ἐπὶ ποιοῦντας κακά. | | 12 Want 26de ogen des Heeren zijn over de rechtvaardigen, en Zijn oren tot hun gebed; maar 27het aangezicht des Heeren is tegen degenen die kwaad doen. |
| 26 Dat is, de gunstige en zorgvuldige ogen des Heeren. |
| 27 Dat is, het toornig of afkerig aanschijn des Heeren. |
| | Troost van een goede consciëntie |
13 Καὶ τίς ὁ κακώσων ὑμᾶς, ἐὰν τοῦ ἀγαθοῦ μιμηταὶ γένησθε; | | 13 En 28wie is het die u kwaad doen zal, indien gij navolgers zijt van het goede? |
| 28 Dat is, óf niemand zal u kwaad willen doen, als gij navolgers zijt van het goede, óf zo iemand evenwel zulks doet, die kan u in uw gelukzaligheid niet schaden, dewijl gij om de gerechtigheid lijdt. |
| | |
14 ἀλλ’ εἰ καὶ πάσχοιτε διὰ δικαιοσύνην, μακάριοι· τὸν δὲ φόβον αὐτῶν μὴ φοβηθῆτε, μηδὲ ταραχθῆτε· | | 14 kMaar indien gij ook lijdt om der gerechtigheid wil, zo zijt gij zalig; len 29vreest niet uit vreze van hen, en wordt niet ontroerd; |
| k Matth. 5:10. 1 Petr. 2:20; 4:14. |
| Matth. 5:10 Zalig zijn die vervolgd worden om der gerechtigheid wil; want hunner is het Koninkrijk der hemelen. 1 Petr. 2:20 Want wat lof is het, indien gij verdraagt als gij zondigt en daarover
geslagen wordt? Maar indien gij verdraagt als gij wel doet en daarover lijdt, dat is genade bij God. 1 Petr. 4:14 Indien gij gesmaad wordt om den Naam van Christus, zo zijt gij zalig; want de Geest der heerlijkheid en de Geest Gods rust op u. Wat hen aangaat, Hij wordt wel gelasterd, maar wat u aangaat, Hij wordt verheerlijkt. |
| l Jes. 8:12. Jer. 1:8. |
| Jes. 8:12 Gijlieden zult niet zeggen: Een verbintenis, van alles waar dit volk van zegt: Het is een verbintenis; en vreest gijlieden hun vreze niet en verschrikt niet. Jer. 1:8 Vrees niet voor hun aangezicht, want Ik ben met u, om u te redden, spreekt de HEERE. |
| 29 Gr. vreest niet hun vreze, dat is, gelijk zij vrezen en ontroerd zijn, omdat zij een kwade consciëntie hebben, gelijk Jes. 8:12, waaruit Petrus deze woorden tot zijn voornemen past. |
| Jes. 8:12 Gijlieden zult niet zeggen: Een verbintenis, van alles waar dit volk van zegt: Het is een verbintenis; en vreest gijlieden hun vreze niet en verschrikt niet. |
| | |
15 Κύριον δὲ τὸν Θεὸν ἁγιάσατε ἐν ταῖς καρδίαις ὑμῶν· ἕτοιμοι δὲ ἀεὶ πρὸς ἀπολογίαν παντὶ τῷ αἰτοῦντι ὑμᾶς λόγον περὶ τῆς ἐν ὑμῖν ἐλπίδος, μετὰ πρᾳΰτητος καὶ φόβου· | | 15 mMaar 30heiligt God den Heere in uw harten; nen zijt altijd bereid 31tot verantwoording aan een iegelijk 32die u rekenschap afeist 33van de hoop die in u is, met zachtmoedigheid en 34vreze. |
| m Job 1:21. |
| Job 1:21 En hij zeide: Naakt ben ik uit mijner moeders buik gekomen en naakt zal ik daarheen wederkeren. De HEERE heeft gegeven en de HEERE heeft genomen; de Naam des HEEREN zij geloofd. |
| 30 Dat is, schrijft Hem alle lof en eer toe, hangt alleen aan Hem, en betrouwt op Hem, gelijk Job 33:4. Rom. 4:20. Want dan geven wij God Zijn hoogste eer, als wij Zijn genade, trouw, wijsheid en mogendheid alles toeschrijven. |
| Job 33:4 De Geest Gods heeft mij gemaakt, en de adem des Almachtigen heeft mij levend gemaakt. Rom. 4:20 En hij heeft aan de beloftenis Gods niet getwijfeld door ongeloof, maar is gesterkt geweest in het geloof, gevende God de eer, |
| n Ps. 119:46. Hand. 4:8. |
| Ps. 119:46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen en mij niet schamen. Hand. 4:8 Toen zeide Petrus, vervuld zijnde met den Heiligen Geest, tot hen: Gij oversten des volks en gij ouderlingen Israëls, |
| 31 Dat is, openlijke belijdenis en bescherming uit Gods Woord van uw hoop, naar de mate der gaven die gij ontvangen hebt. |
| 32 Namelijk ambtshalve, of om onderricht te worden; of wanneer de verdediging der waarheid zulks vereist. Want anders zegt ook Christus, dat wij het heilige voor de honden niet zullen werpen, noch de parelen voor de zwijnen, opdat zij zich niet omkeren en ons verscheuren, Matth. 7:6. |
| Matth. 7:6 Geeft het heilige den honden niet, en werpt uw parelen niet voor de zwijnen; opdat zij niet te eniger tijd dezelve met hun voeten vertreden en zich omkerende u verscheuren. |
| 33 Dat is, van den grond uws geloofs, en dienvolgens ook van uw hoop waarop gij steunt. |
| 34 Dat is, met zorgvuldige voorzichtigheid, opdat u niets ontvalle dat Gods gemeente of het Evangelie zou nadelig zijn. Zie een voorbeeld in Christus, Joh. 18:19, 20, als Hij voor de rechters stond. |
| Joh. 18:19 De hogepriester dan vraagde Jezus van Zijn discipelen en van Zijn leer. Joh. 18:20 Jezus antwoordde hem: Ik heb vrijuit gesproken tot de wereld; Ik heb allen tijd geleerd in de synagoge en in den tempel, waar de Joden van alle plaatsen samenkomen, en in het verborgen heb Ik niets gesproken. |
| | |
16 συνείδησιν ἔχοντες ἀγαθήν, ἵνα, ἐν ᾧ *καταλαλῶσιν ὑμῶν ὡς κακοποιῶν, καταισχυνθῶσιν οἱ ἐπηρεάζοντες ὑμῶν τὴν ἀγαθὴν ἐν Χριστῷ ἀναστροφήν. * καταλαλῶσιν St, B-edd, Elz, Sc, M | καταλαλοῦσιν B-edd | | 16 En 35hebt een goede consciëntie, oopdat in hetgeen zij kwalijk van u spreken, als van kwaaddoeners, zij beschaamd mogen worden, die uw goeden wandel 36in Christus lasteren. |
| 35 Of: houdt, namelijk in al uw doen, en in al deze vreze of voorzichtigheid, opdat gij onder den dekmantel van dien niet nalaat openlijk te belijden hetgeen God u in Zijn Woord gebiedt, of dat tot Zijn eer dient. |
| o Tit. 2:8. 1 Petr. 2:12, 15. |
| Tit. 2:8 Het woord gezond, en
onverwerpelijk, opdat degene die daartegen is, beschaamd worde en niets kwaads hebbe van ulieden te zeggen. 1 Petr. 2:12 En houdt uw wandel eerlijk onder de heidenen; opdat in hetgeen zij kwalijk van u spreken als van kwaaddoeners, zij uit de goede werken die zij in u zien, God verheerlijken mogen in den dag der bezoeking. 1 Petr. 2:15 Want alzo is het de wil van God, dat gij wel doende den mond stopt aan de onwetendheid der dwaze mensen; |
| 36 Dat is, naar Christus’ leer en bevel. |
| | |
17 κρεῖττον γὰρ ἀγαθοποιοῦντας (εἰ θέλει τὸ θέλημα τοῦ Θεοῦ) πάσχειν, ἢ κακοποιοῦντας. | | 17 Want het is beter dat gij wel doende (indien het de wil Gods wil) 37lijdt, dan kwaad doende. |
| 37 Namelijk tot beproeving uws geloofs, Jak. 1:2, 3, 4. |
| Jak. 1:2 Acht het voor grote vreugde, mijne broeders, wanneer gij in velerlei verzoekingen valt; Jak. 1:3 Wetende dat de beproeving uws geloofs lijdzaamheid werkt. Jak. 1:4 Doch de lijdzaamheid hebbe een volmaakt werk, opdat gij moogt volmaakt zijn en geheel oprecht, in geen ding gebrekkelijk. |
| | |
18 ὅτι καὶ Χριστὸς ἅπαξ περὶ ἁμαρτιῶν ἔπαθε, δίκαιος ὑπὲρ ἀδίκων, ἵνα ἡμᾶς προσαγάγῃ τῷ Θεῷ, θανατωθεὶς μὲν σαρκί, ζωοποιηθεὶς δὲ τῷ Πνεύματι, | | 18 pWant Christus heeft ook ééns voor de zonden geleden, Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen; Die wel is gedood 38in het vlees, maar levend gemaakt 39door den Geest; |
| p Rom. 5:6. Hebr. 9:15, 28. |
| Rom. 5:6 Want Christus, als wij nog krachteloos waren, is te zijner tijd voor de goddelozen gestorven. Hebr. 9:15 En daarom is Hij de Middelaar des Nieuwen Testaments, opdat, de dood daartussen gekomen zijnde tot verzoening der overtredingen die onder het eerste Testament waren, degenen die geroepen zijn, de beloftenis der eeuwige erve ontvangen zouden. Hebr. 9:28 Alzo ook Christus, éénmaal geofferd zijnde om veler zonden weg te nemen, zal ten anderen male zonder zonde gezien worden van degenen die Hem verwachten tot zaligheid. |
| 38 Of: naar het vlees, dat is, naar Zijn menselijke natuur, gelijk dit woord vlees van Christus doorgaans wordt verstaan. Zie Joh. 1:14. Rom. 1:3. 1 Tim. 3:16. Want hoewel degenen die het lichaam doden, de ziel niet kunnen doden, Matth. 10:28, nochtans wordt de gehele mens gezegd gedood te zijn, wanneer ziel en lichaam door een geweldigen dood van elkander worden gescheiden; hoewel geen geweld de ziel noch het lichaam van Christus van Zijn Godheid heeft kunnen scheiden. |
| Joh. 1:14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid. Rom. 1:3 Van Zijn Zoon (Die geworden is uit het zaad Davids naar het vlees; 1 Tim. 3:16 En buiten allen twijfel, de verborgenheid der godzaligheid is groot: God is geopenbaard in het vlees, is gerechtvaardigd in den Geest, is gezien van de engelen, is gepredikt onder de heidenen, is geloofd in de wereld, is opgenomen in heerlijkheid. Matth. 10:28 En vreest niet voor degenen die het lichaam doden en de ziel niet kunnen doden; maar vreest veelmeer Hem Die beide ziel en lichaam kan verderven in de hel. |
| 39 Dat is, door Zijn Goddelijke natuur, door welke Hij Zijn mensheid uit de doden heeft opgewekt, gelijk dit woord Geest voor de Goddelijke natuur van Christus ook elders genomen wordt. Zie Rom. 1:4. Hebr. 9:14, enz. Anderen zetten het over: naar den geest, en verstaan het van de ziel van Christus, die levend is gebleven, al was Zijn lichaam gedood. Doch alzo zou Petrus hier van Christus niet anders zeggen dan wat allen gelovigen toekomt, Matth. 10:28, en dit strijdt ook tegen de eigenschap van het Griekse woord zoopoietheis, hetwelk niet betekent een die levend blijft, maar levend gemaakt is; welke levendmaking een eigen werk Gods is; zie Joh. 5:21. Rom. 4:17. 1 Tim. 6:13. Hetgeen ook van dezen Geest van Christus hierna gezegd wordt, dat Hij door Denzelven den geesten in de gevangenis zijnde, ten tijde van Noach gepredikt heeft, kan van de ziel van Christus, die voor Zijn ontvangenis uit Maria nog niet was, ook niet gezegd worden. |
| Rom. 1:4 Die krachtiglijk bewezen is te zijn de Zone Gods naar den Geest der heiligmaking, uit de opstanding der doden), namelijk Jezus Christus, onzen Heere Hebr. 9:14 Hoeveel te meer zal het bloed van Christus, Die door den eeuwigen Geest Zichzelven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, uw consciëntie reinigen van dode werken, om den levenden God te dienen! Matth. 10:28 En vreest niet voor degenen die het lichaam doden en de ziel niet kunnen doden; maar vreest veelmeer Hem Die beide ziel en lichaam kan verderven in de hel. Joh. 5:21 Want gelijk de Vader de doden opwekt en levend maakt, alzo maakt ook de Zoon levend die Hij wil. Rom. 4:17 (Gelijk geschreven staat: Ik heb u tot een vader van vele volken gesteld), voor Hem aan Welken hij geloofd heeft, namelijk God, Die de doden levend maakt, en roept de dingen die niet zijn, alsof zij waren. 1 Tim. 6:13 Ik beveel u voor God, Die alle ding levend maakt, en voor Christus Jezus, Die onder Pontius Pilatus de goede belijdenis betuigd heeft, |
| | |
19 ἐν ᾧ καὶ τοῖς ἐν φυλακῇ πνεύμασι πορευθεὶς ἐκήρυξεν, | | 19 40In Denwelken 41Hij ook 42heengegaan zijnde, 43den geesten qdie in de gevangenis zijn, 44gepredikt heeft, |
| 40 Of: Door Denwelken, namelijk Geest of Zijn Godheid. |
| 41 Namelijk Christus, van Welken Petrus hier spreekt. |
| 42 Of: gekomen zijnde, dat is, van den hemel afgekomen zijnde, namelijk door Zijn openbaring en werking, gelijk Hij Zelf tot Abraham sprak als Hij nederkwam om Lot te verlossen en Sodom en Gomorra door het vuur te straffen, Gen. 18:21, en om Zijn volk Israël uit Egypte te verlossen en de Egyptenaars te straffen, Ex. 3:8. |
| Gen. 18:21 Zal Ik nu afgaan, en bezien of zij naar haar geroep, dat tot Mij gekomen is, het uiterste gedaan hebben; en zo niet, Ik zal het weten. Ex. 3:8 Daarom ben Ik nedergekomen, dat Ik het verlosse uit de hand der Egyptenaars, en het opvoere uit dit land naar een goed en ruim land, naar een land vloeiende van melk en honing, tot de plaats der Kanaänieten en der Hethieten en der Amorieten en der Ferezieten en der Hevieten en der Jebusieten. |
| 43 Deze plaats is zwaar, en wordt daarom verschillend uitgelegd. Sommigen verstaan door deze geesten de heidenen, die in de schaduw des doods en gelijk als in de hel zaten, dien Christus door Zijn apostelen het Evangelie gepredikt heeft. Doch de heidenen worden nergens geesten genaamd, en de omstandigheid des tijds wanneer deze predicatie hun is geschied, past op zulke uitlegging niet, dewijl de apostelen niet ten tijde van Noach, maar na de verrijzenis van Christus het Evangelie hebben verkondigd. Anderen verstaan door deze geesten de verdoemde zielen in de hel, aan dewelke Christus na Zijn dood Zichzelven op een extraordinaire wijze zou hebben geopenbaard, om hun Zijn overwinning te verkondigen tot een schrik, en hen van hun ondankbaarheid en rechtvaardige straf te overtuigen. Doch van zulk een extraordinaire verschijning van Christus in de hel wordt nergens in de Schrift gewag gemaakt; zij was ook niet nodig, en het woord prediken dat hier gebruikt wordt, wordt nergens in zulken zin genomen. Anderen verstaan daardoor de zielen der gelovigen des Ouden Testaments, die ergens onder de aarde in een voorburcht der hel, als in een gevangenis, zouden bewaard zijn geweest, totdat Christus zou gestorven zijn en met Zijn ziel bij hen verschenen, om hun te verkondigen hun verlossing uit deze gevangenis, en hen met Hem in den hemel daarna op te voeren. Welke uitlegging, behalve dat zij strijdt met hetgeen Christus zeide tot den bekeerden moordenaar aan het kruis: Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn, Luk. 23:43, zo strijdt ze ook met de zaligheid van de zielen der voorvaderen, die al voor Christus’ dood en opstanding in den hemel waren, gelijk aangetekend is op Hebr. 11:5, 16, 40; 12:23, en andere plaatsen meer. Nergens wordt ook een gevangenis genoemd een plaats waarin iemand bewaard wordt om hem gelukkiger te maken, maar wel een plaats waarin iemand bewaard wordt tot zijn oordeel of straf. Het woord prediken ziet ook altijd in Gods Woord op de nodiging tot geloof en bekering, die voor de zielen der afgestorven gelovigen des Ouden Testaments niet meer nodig was; gelijk ook niet gepast kan worden op die zielen, als gezegd wordt dat Christus door Zijn Geest gepredikt heeft de zielen die ten tijde van Noach ongehoorzaam waren. Daarom is deze uitlegging de bekwaamste en zekerste, dat door de geesten hier verstaan worden de zielen van die mensen aan welke de Geest of Godheid van Christus door Noach de bekering eertijds heeft laten prediken, namelijk toen zij nog leefden, welke Noach daarom ook een prediker der gerechtigheid wordt genaamd, 2 Petr. 2:5; welke mensen, niettegenstaande deze prediking van Noach en Gods lankmoedigheid over hen, even ongehoorzaam en goddeloos zijn gebleven, gelijk 2 Petr. 2:5 ook wordt betuigd. Die ook om hun ongehoorzaamheid en goddeloosheid in de gevangenis of hel zijn geweest toen Petrus zijn brief schreef, gelijk de hel ook een gevangenis genaamd wordt, Openb. 20:7, en de onzalige geesten die daarin zijn, worden gezegd daarin bewaard te worden tot den dag des oordeels, 2 Petr. 2:4. Jud. vs. 6. |
| Luk. 23:43 En Jezus zeide tot hem: Voorwaar zeg Ik u: Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn. Hebr. 11:5 (kt.) Door het geloof is Henoch weggenomen geweest, opdat hij den dood niet zou zien; en hij werd niet gevonden, daarom dat hem God weggenomen had; want vóór zijn wegneming heeft hij getuigenis gehad dat hij Gode behaagde. Hebr. 11:16 (kt.) Maar nu zijn zij begerig naar een beter, dat is naar het hemelse. Daarom schaamt Zich God hunner niet, om hun God genaamd te worden; want Hij had hun een stad bereid. Hebr. 11:40 (kt.) Alzo God wat beters over ons voorzien had, opdat zij zonder ons niet zouden volmaakt worden. Hebr. 12:23 (kt.) Tot de algemene vergadering en de gemeente der eerstgeborenen, die in de hemelen opgeschreven zijn, en tot God, den Rechter over allen, en de geesten der volmaakte rechtvaardigen; 2 Petr. 2:5 En de oude wereld niet heeft gespaard, maar Noach, den prediker der gerechtigheid, zijn achttal, bewaard heeft, als Hij den zondvloed over de wereld der goddelozen heeft gebracht; 2 Petr. 2:5 En de oude wereld niet heeft gespaard, maar Noach, den prediker der gerechtigheid, zijn achttal, bewaard heeft, als Hij den zondvloed over de wereld der goddelozen heeft gebracht; Openb. 20:7 En wanneer de duizend jaren zullen geëindigd zijn, zal de satan uit zijn gevangenis ontbonden worden; 2 Petr. 2:4 Want indien God de engelen die gezondigd hebben, niet gespaard heeft, maar die in de hel geworpen hebbende, overgegeven heeft aan de ketenen der duisternis, om tot het oordeel bewaard te worden; Jud. vs. 6 En de engelen die hun beginsel niet bewaard hebben, maar hun eigen woonstede verlaten hebben, heeft Hij tot het oordeel des groten dags met eeuwige banden onder de duisternis bewaard; |
| q 1 Petr. 4:6. |
| 1 Petr. 4:6 Want daartoe is ook den doden het Evangelie verkondigd geworden, opdat zij wel zouden geoordeeld worden naar den mens in het vlees, maar leven zouden naar God in den geest. |
| 44 Namelijk door Noach, den prediker der gerechtigheid, 2 Petr. 2:5. |
| 2 Petr. 2:5 En de oude wereld niet heeft gespaard, maar Noach, den prediker der gerechtigheid, zijn achttal, bewaard heeft, als Hij den zondvloed over de wereld der goddelozen heeft gebracht; |
| | |
20 ἀπειθήσασί ποτε, ὅτε ἅπαξ ἐξεδέχετο ἡ τοῦ Θεοῦ μακροθυμία ἐν ἡμέραις Νῶε, κατασκευαζομένης κιβωτοῦ, εἰς ἣν ὀλίγαι (τοῦτ’ ἔστιν ὀκτώ) ψυχαί, διεσώθησαν δι’ ὕδατος· | | 20 rDie eertijds ongehoorzaam waren, swanneer de lankmoedigheid Gods eenmaal 45verwachtte in de dagen van Noach, als de ark toebereid werd; waarin weinige (tdat is acht) 46zielen behouden werden 47door het water; |
| r Gen. 6:5. |
| Gen. 6:5 En de HEERE zag, dat de boosheid des mensen menigvuldig was op de aarde en al het gedichtsel der gedachten zijns harten te allen dage alleenlijk boos was. |
| s Gen. 6:3, 14. Matth. 24:37. Luk. 17:26. Rom. 2:4. |
| Gen. 6:3 Toen zeide de HEERE: Mijn Geest zal niet in eeuwigheid twisten met den mens, dewijl hij ook vlees is; doch zijn dagen zullen zijn honderd en twintig jaar. Gen. 6:14 Maak u een ark van goferhout; met kamers zult gij deze ark maken; en gij zult ze bepekken vanbinnen en vanbuiten met pek. Matth. 24:37 En gelijk de dagen van Noach waren, alzo zal ook zijn de toekomst van den Zoon des mensen. Luk. 17:26 En gelijk het geschied is in de dagen van Noach, alzo zal het ook zijn in de dagen van den Zoon des mensen: Rom. 2:4 Of veracht gij den rijkdom Zijner goedertierenheid en verdraagzaamheid en lankmoedigheid, niet wetende dat de goedertierenheid Gods u tot bekering leidt? |
| 45 Namelijk honderd en twintig jaren lang, of de mensen zich zouden bekeren, eer Hij de gedreigde straf zou uitvoeren, Gen. 6:3. Zie ook van deze lankmoedigheid Gods jegens de ongehoorzamen Rom. 2:4; 9:22. |
| Gen. 6:3 Toen zeide de HEERE: Mijn Geest zal niet in eeuwigheid twisten met den mens, dewijl hij ook vlees is; doch zijn dagen zullen zijn honderd en twintig jaar. Rom. 2:4 Of veracht gij den rijkdom Zijner goedertierenheid en verdraagzaamheid en lankmoedigheid, niet wetende dat de goedertierenheid Gods u tot bekering leidt? Rom. 9:22 En of God, willende Zijn toorn bewijzen en Zijn macht bekendmaken, met veel lankmoedigheid verdragen heeft de vaten des toorns, tot het verderf toebereid; |
| t Gen. 8:18. 2 Petr. 2:5. |
| Gen. 8:18 Toen ging Noach uit, en zijn zonen en zijn huisvrouw en de vrouwen zijner zonen met hem. 2 Petr. 2:5 En de oude wereld niet heeft gespaard, maar Noach, den prediker der gerechtigheid, zijn achttal, bewaard heeft, als Hij den zondvloed over de wereld der goddelozen heeft gebracht; |
| 46 Dat is, mensen, gelijk Hand. 2:41. |
| Hand. 2:41 Die dan zijn woord gaarne aannamen, werden gedoopt; en er werden op dien dag tot hen toegedaan omtrent drieduizend zielen. |
| 47 Of: in het water, dat is, midden in en door het water, gelijk dit Griekse woord dia ook genomen wordt Rom. 4:11. 1 Tim. 2:15. |
| Rom. 4:11 En hij heeft het teken der besnijdenis ontvangen tot een zegel der rechtvaardigheid des geloofs, die hem in de voorhuid was toegerekend; opdat hij zou zijn een vader van allen die geloven in de voorhuid zijnde, teneinde ook hun de rechtvaardigheid toegerekend worde, 1 Tim. 2:15 Doch zij zal zalig worden in kinderen te baren, zo zij blijft in het geloof, en liefde, en heiligmaking, met matigheid. |
| | |
21 *ᾧ καὶ ἡμᾶς ἀντίτυπον νῦν σώζει βάπτισμα, οὐ σαρκὸς ἀπόθεσις ῥύπου, ἀλλὰ συνειδήσεως ἀγαθῆς ἐπερώτημα εἰς Θεόν, δι’ ἀναστάσεως Ἰησοῦ Χριστοῦ, * ᾧ B, Elz, Sc | ὃ St, M | | 21 v48Waarvan het 49tegenbeeld, de doop, ons nu ook behoudt, 50niet die een aflegging is van de vuiligheid 51des lichaams, maar 52die een vraag is 53ener goede consciëntie tot God, 54door de opstanding van Jezus Christus, |
| v Ef. 5:26. |
| Ef. 5:26 Opdat Hij haar heiligen zou, haar
gereinigd hebbende met het bad des waters door het Woord; |
| 48 Dit ziet op de ark en den ingang van Noach in de ark, door welke Noach is behouden gebleven in het water van den zondvloed, waarin de anderen vergingen. |
| 49 De doop wordt alzo genaamd, omdat hij een sacrament is van onze behoudenis uit het algemeen verderf der wereldse mensen, gelijk de ark was een middel van de lichamelijke behoudenis van Noach en de zijnen uit het verderf der eerste wereld. |
| 50 Dat is, die doop behoudt onze zielen eigenlijk niet, die uitwendig is, en waardoor de vuiligheid des lichaams wordt afgewassen, welke ook vele huichelaars en mondchristenen deelachtig zijn; maar, wil hij zeggen, die inwendig is, en door het bloed en den Geest van Christus aan onze zielen geschiedt. |
| 51 Gr. des vleses. |
| 52 Of: afvraging. Het Griekse woord betekent hier zulk een afvraging die met een ernstige begeerte is gevoegd van hetgeen waarnaar men vraagt, gelijk als men iemand om raad of hulp vraagt of verzoekt. |
| 53 Dat is, die door het bloed en den Geest van Jezus Christus is gereinigd, Hebr. 9:14. Hierdoor wordt verstaan de vrijmoedige toegang en aanspraak der gelovigen in hun vertrouwen, en in hun gebeden tot God, als tot hun Vader; zie Rom. 8:15. Gal. 4:6; welke een onafscheidelijke vrucht is van de vergeving onzer zonden en van onze vernieuwing of wedergeboorte. Anderen menen dat hier gezien wordt op het gebruik van den doop der volwassenen in de eerste kerk, welken afgevraagd werd of zij ook den duivel en de wereld voortaan wilden afzweren, en in een nieuw leven, met een goede consciëntie, voor God wandelen, waarop zij antwoordden: Ja; welke vraag en antwoord door dit Griekse woord eperotema zou verstaan worden. Dit antwoord dan uit een goede of gereinigde consciëntie voor God spruitende, betuigt ook den inwendigen doop des harten. |
| Hebr. 9:14 Hoeveel te meer zal het bloed van Christus, Die door den eeuwigen Geest Zichzelven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, uw consciëntie reinigen van dode werken, om den levenden God te dienen! Rom. 8:15 Want gij hebt niet ontvangen den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader. Gal. 4:6 En overmits gij kinderen zijt, zo heeft God den Geest Zijns Zoons uitgezonden in uw harten, Die roept: Abba, Vader. |
| 54 Namelijk die een volkomen bewijs is van Christus’ voldoening voor onze zonden, en een onderpand van de opwekking van den nieuwen mens, en van onze zalige opstanding hiernamaals. Zie Rom. 6:3, enz. |
| Rom. 6:3 Of weet gij niet dat zovelen als wij in Christus Jezus gedoopt zijn, wij in Zijn dood gedoopt zijn? |
| | |
22 ὅς ἐστιν ἐν δεξιᾷ τοῦ Θεοῦ, πορευθεὶς εἰς οὐρανόν, ὑποταγέντων αὐτῷ ἀγγέλων καὶ ἐξουσιῶν καὶ δυνάμεων. | | 22 xWelke is 55aan de rechterhand Gods, opgevaren ten hemel, de engelen en machten en krachten Hem onderdanig gemaakt zijnde. |
| x Ef. 1:20. |
| Ef. 1:20 Die Hij gewrocht heeft in Christus, als Hij Hem uit de doden heeft opgewekt, en heeft Hem
gezet tot Zijn rechterhand in den hemel, |
| 55 Zie hiervan en hetgeen volgt Ef. 1:20, enz. Kol. 3:1. |
| Ef. 1:20 Die Hij gewrocht heeft in Christus, als Hij Hem uit de doden heeft opgewekt, en heeft Hem
gezet tot Zijn rechterhand in den hemel, Kol. 3:1 INDIEN gij dan met Christus opgewekt zijt, zo zoekt de dingen die boven zijn, waar Christus is, zittende aan de rechterhand Gods. |