Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | Wee over de onbarmhartige rijken |
1 Ἄγε νῦν οἱ πλούσιοι, κλαύσατε ὀλολύζοντες ἐπὶ ταῖς ταλαιπωρίαις ὑμῶν ταῖς ἐπερχομέναις. | | 1 WELAANa nu, gij rijken, weent en huilt over uw ellendigheden, die over u komen. a Spr. 11:28. Amos 6:1. Luk. 6:24. 1 Tim. 6:9. a Spr. 11:28 Wie op zijn rijkdom vertrouwt, die zal vallen; maar de rechtvaardigen zullen groenen als loof. Amos 6:1 WEE den gerusten te Sion en den zekeren op den berg van Samaría, die de voornaamsten zijn van de eerstelingen der volken, en tot dewelke die van het huis Israëls komen. Luk. 6:24 Maar wee u, gij rijken; want gij hebt uw troost weg. 1 Tim. 6:9 Doch die rijk willen worden, vallen in verzoeking en in den strik, en in vele dwaze en schadelijke begeerlijkheden, welke de mensen doen verzinken in verderf en ondergang. |
2 ὁ πλοῦτος ὑμῶν σέσηπε, καὶ τὰ ἱμάτια ὑμῶν σητόβρωτα γέγονεν· | | 2 Uw rijkdom is verrot, en uw klederen zijn van de motten gegeten geworden; |
3 ὁ χρυσὸς ὑμῶν καὶ ὁ ἄργυρος κατίωται, καὶ ὁ ἰὸς αὐτῶν εἰς μαρτύριον ὑμῖν ἔσται, καὶ φάγεται τὰς σάρκας ὑμῶν ὡς πῦρ. ἐθησαυρίσατε ἐν ἐσχάταις ἡμέραις. | | 3 Uw goud en uw zilver is verroest, en hun roest zal u zijn tot een getuigenis, en zal uw vlees als een vuur verteren; bgij hebt schatten vergaderd in de laatste dagen. b Matth. 6:19. Rom. 2:5. b Matth. 6:19 Vergadert u geen schatten op de aarde, waar ze de mot en roest verderft, en waar de dieven doorgraven en stelen; Rom. 2:5 Maar naar uw hardigheid en onbekeerlijk hart vergadert gij uzelven toorn als een schat in den dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods, |
4 ἰδού, ὁ μισθὸς τῶν ἐργατῶν τῶν ἀμησάντων τὰς χώρας ὑμῶν, ὁ ἀπεστερημένος ἀφ’ ὑμῶν, κράζει· καὶ αἱ βοαὶ τῶν θερισάντων εἰς τὰ ὦτα Κυρίου Σαβαὼθ εἰσεληλύθασιν. | | 4 Zie, chet loon der werklieden die uw landen gemaaid hebben, hetwelk van u verkort is, roept; en het geschrei dergenen die geoogst hebben, is gekomen tot in de oren des Heeren Zebaoth. c Lev. 19:13. Deut. 24:14. c Lev. 19:13 Gij zult uw naaste niet bedrieglijk verdrukken, noch beroven; des dagloners arbeidsloon zal bij u niet vernachten tot aan den morgen. Deut. 24:14 Gij zult den armen en nooddruftigen dagloner niet verdrukken, die uit uw broederen is of uit uw vreemdelingen die in uw land en in uw poorten zijn. |
5 ἐτρυφήσατε ἐπὶ τῆς γῆς καὶ ἐσπαταλήσατε· ἐθρέψατε τὰς καρδίας ὑμῶν ὡς ἐν ἡμέρᾳ σφαγῆς. | | 5 dGij hebt lekkerlijk geleefd op de aarde en wellusten gevolgd; gij hebt uw harten gevoed als in een dag der slachting. d Job 21:13. Luk. 16:19, 25. d Job 21:13 In het goede verslijten zij hun dagen, en in een ogenblik dalen zij in het graf. Luk. 16:19 En er was een zeker rijk mens, en was gekleed met purper en zeer fijn lijnwaad, levende allen dag vrolijk en prachtig. Luk. 16:25 Maar Abraham zeide: Kind, gedenk dat gij uw goed ontvangen hebt in uw leven, en Lázarus desgelijks het kwade; en nu wordt hij vertroost, en gij lijdt smarten. |
6 κατεδικάσατε, ἐφονεύσατε τὸν δίκαιον· οὐκ ἀντιτάσσεται ὑμῖν. | | 6 Gij hebt veroordeeld, gij hebt gedood den rechtvaardige, en hij wederstaat u niet. |
| | Opwekking tot geduld |
7 Μακροθυμήσατε οὖν, ἀδελφοί, ἕως τῆς παρουσίας τοῦ Κυρίου. ἰδού, ὁ γεωργὸς ἐκδέχεται τὸν τίμιον καρπὸν τῆς γῆς, μακροθυμῶν ἐπ’ αὐτῷ, ἕως ἂν λάβῃ ὑετὸν πρώϊμον καὶ ὄψιμον. | | 7 Zo zijt dan lankmoedig, broeders, tot de toekomst des Heeren. Zie, de landman verwacht de kostelijke vrucht des lands, lankmoedig zijnde over dezelve, totdat het den vroegen en spaden regen zal hebben ontvangen. |
8 μακροθυμήσατε καὶ ὑμεῖς, στηρίξατε τὰς καρδίας ὑμῶν, ὅτι ἡ παρουσία τοῦ Κυρίου ἤγγικε. | | 8 Weest gij ook lankmoedig, versterkt uw harten; want de toekomst des Heeren genaakt. |
9 μὴ στενάζετε κατ’ ἀλλήλων, ἀδελφοί, ἵνα μὴ κατακριθῆτε· ἰδού, *κριτὴς πρὸ τῶν θυρῶν ἕστηκεν. * κριτὴς St, B-edd, Elz | ὁ κριτὴς B-edd, Sc, M | | 9 Zucht niet tegen elkander, broeders, opdat gij niet veroordeeld wordt. Zie, de Rechter staat voor de deur. |
10 ὑπόδειγμα λάβετε τῆς κακοπαθείας, ἀδελφοί μου, καὶ τῆς μακροθυμίας, τοὺς προφήτας οἳ ἐλάλησαν τῷ ὀνόματι Κυρίου. | | 10 Mijne broeders, neemt tot een voorbeeld des lijdens en der lankmoedigheid de profeten, die in den Naam des Heeren gesproken hebben. |
11 ἰδού, μακαρίζομεν τοὺς ὑπομένοντας· τὴν ὑπομονὴν Ἰὼβ ἠκούσατε, καὶ τὸ τέλος Κυρίου εἴδετε, ὅτι πολύσπλαγχνός ἐστιν ὁ Κύριος καὶ οἰκτίρμων. | | 11 Zie, ewij houden hen gelukzalig die verdragen. Gij hebt fde verdraagzaamheid van Job gehoord, en gij hebt het einde des Heeren gezien, gdat de Heere zeer barmhartig is en een Ontfermer. e Matth. 5:11. f Job 1:21, 22. g Num. 14:18. Ps. 103:8. e Matth. 5:11 Zalig zijt gij als u de mensen smaden en vervolgen, en liegende alle kwaad tegen u spreken, om Mijnentwil. f Job 1:21 En hij zeide: Naakt ben ik uit mijner moeders buik gekomen en naakt zal ik daarheen wederkeren. De HEERE heeft gegeven en de HEERE heeft genomen; de Naam des HEEREN zij geloofd. Job 1:22 In dit alles zondigde Job niet, en schreef Gode niets ongerijmds toe. g Num. 14:18 De HEERE is lankmoedig en groot van weldadigheid, vergevende de ongerechtigheid en overtreding, Die den schuldige geenszins onschuldig houdt, bezoekende de ongerechtigheid der vaderen aan de kinderen, in het derde en in het vierde lid. Ps. 103:8 Barmhartig en genadig is de HEERE, lankmoedig en groot van goedertierenheid. |
12 Πρὸ πάντων δέ, ἀδελφοί μου, μὴ ὀμνύετε, μήτε τὸν οὐρανόν, μήτε τὴν γῆν, μήτε ἄλλον τινὰ ὅρκον· ἤτω δὲ ὑμῶν τὸ ναί, ναί, καὶ τὸ οὔ, οὔ· ἵνα μὴ *ὑπὸ κρίσιν πέσητε. * ὑπὸ κρίσιν B, Elz, Sc | εἰς ὑπόκρισιν St, M (SV-kt) | | 12 Doch vóór alle dingen, mijne broeders, hzweert niet, noch bij den hemel, noch bij de aarde, noch enigen anderen eed; maar uw ja zij ja, en het neen neen, opdat gij in geen oordeel valt. h Matth. 5:34. 2 Kor. 1:17, 18. h Matth. 5:34 Maar Ik zeg u: Zweert ganselijk niet, noch bij den hemel, omdat hij is de troon Gods; 2 Kor. 1:17 Als ik dan dit voorgenomen heb, heb ik ook lichtvaardigheid gebruikt? Of neem ik het naar het vlees voor, hetgeen ik voorneem, opdat bij mij zou wezen ja ja, en neen neen? 2 Kor. 1:18 Doch God is getrouw, dat ons woord hetwelk tot u is geschied, niet is geweest ja en neen. |
| | De kracht van het gebed |
13 Κακοπαθεῖ τις ἐν ὑμῖν; προσευχέσθω. εὐθυμεῖ τις; ψαλλέτω. | | 13 Is iemand onder u in lijden? Dat hij bidde. Is iemand goedsmoeds? iDat hij psalmzinge. i Ef. 5:19. Kol. 3:16. i Ef. 5:19 Sprekende onder elkander met psalmen en lofzangen en geestelijke liedekens, zingende en psalmende den Heere in uw hart; Kol. 3:16 Het woord van Christus wone rijkelijk in u, in alle wijsheid; leert en vermaant elkander met psalmen en lofzangen en geestelijke liedekens, zingende den Heere met aangenaamheid in uw hart. |
14 ἀσθενεῖ τις ἐν ὑμῖν; προσκαλεσάσθω τοὺς πρεσβυτέρους τῆς ἐκκλησίας, καὶ προσευξάσθωσαν ἐπ’ αὐτόν, ἀλείψαντες αὐτὸν ἐλαίῳ ἐν τῷ ὀνόματι τοῦ Κυρίου· | | 14 Is iemand krank onder u? Dat hij tot zich roepe de ouderlingen der gemeente, en dat zij over hem bidden, khem zalvende met olie in den Naam des Heeren; k Mark. 6:13. k Mark. 6:13 En zij wierpen vele duivelen uit, en zalfden vele kranken met olie, en maakten hen gezond. |
15 καὶ ἡ εὐχὴ τῆς πίστεως σώσει τὸν κάμνοντα, καὶ ἐγερεῖ αὐτὸν ὁ Κύριος· κἂν ἁμαρτίας ᾖ πεποιηκώς, ἀφεθήσεται αὐτῷ. | | 15 En het gebed des geloofs zal den zieke behouden, en de Heere zal hem oprichten, en zo hij zonden gedaan zal hebben, het zal hem vergeven worden. |
16 ἐξομολογεῖσθε ἀλλήλοις τὰ παραπτώματα, καὶ εὔχεσθε ὑπὲρ ἀλλήλων, ὅπως ἰαθῆτε. πολὺ ἰσχύει δέησις δικαίου ἐνεργουμένη. | | 16 Belijdt elkander de misdaden, en bidt voor elkander, opdat gij gezond wordt. Een krachtig gebed des rechtvaardigen vermag veel. |
17 Ἠλίας ἄνθρωπος ἦν ὁμοιοπαθὴς ἡμῖν, καὶ προσευχῇ προσηύξατο τοῦ μὴ βρέξαι· καὶ οὐκ ἔβρεξεν ἐπὶ τῆς γῆς ἐνιαυτοὺς τρεῖς καὶ μῆνας ἕξ. | | 17 lElía was een mens van gelijke bewegingen als wij; en hij bad een gebed, dat het niet zou regenen; en het regende niet op de aarde in drie jaren en zes maanden. l 1 Kon. 17:1. Luk. 4:25. l 1 Kon. 17:1 EN Elía, de Tisbiet, van de inwoners van Gilead, zeide tot Achab: Zo waarachtig als de HEERE, de God Israëls, leeft, voor Wiens aangezicht ik sta, indien deze jaren dauw of regen zijn zal, tenzij dan naar mijn woord. Luk. 4:25 Maar Ik zeg u in der waarheid: Er waren vele weduwen in Israël in de dagen van Elía, toen de hemel drie jaren en zes maanden gesloten was, zodat er grote hongersnood werd over het gehele land. |
18 καὶ πάλιν προσηύξατο, καὶ ὁ οὐρανὸς ὑετὸν ἔδωκε, καὶ ἡ γῆ ἐβλάστησε τὸν καρπὸν αὐτῆς. | | 18 mEn hij bad wederom, en de hemel gaf regen, en de aarde bracht haar vrucht voort. m 1 Kon. 18:45. m 1 Kon. 18:45 En het geschiedde ondertussen, dat de hemel van wolken en wind zwart werd; en er kwam een grote regen; en Achab reed weg en toog naar Jizreël. |
19 Ἀδελφοί, ἐάν τις ἐν ὑμῖν πλανηθῇ ἀπὸ τῆς ἀληθείας, καὶ ἐπιστρέψῃ τις αὐτόν, | | 19 Broeders, nindien iemand onder u van de waarheid is afgedwaald, en hem iemand bekeert, n Matth. 18:15. n Matth. 18:15 Maar indien uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga heen en bestraf hem tussen u en hem alleen; indien hij u hoort, zo hebt gij uw broeder gewonnen. |
20 γινωσκέτω ὅτι ὁ ἐπιστρέψας ἁμαρτωλὸν ἐκ πλάνης ὁδοῦ αὐτοῦ σώσει ψυχὴν ἐκ θανάτου, καὶ καλύψει πλῆθος ἁμαρτιῶν. | | 20 Die wete dat degene die een zondaar van de dwaling zijns wegs bekeert, een ziel van den dood zal behouden oen menigte der zonden zal bedekken. o Spr. 10:12. 1 Petr. 4:8. o Spr. 10:12 Haat verwekt krakelen, maar de liefde dekt alle overtredingen toe. 1 Petr. 4:8 Maar vooral hebt vurige liefde tot elkander; want de liefde zal menigte van zonden bedekken. |