Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | Melchizédek hoger dan Levi |
1 Οὗτος γὰρ ὁ Μελχισεδέκ, βασιλεὺς Σαλήμ, ἱερεὺς τοῦ Θεοῦ *ὑψίστου, ὁ συναντήσας Ἀβραὰμ ὑποστρέφοντι ἀπὸ τῆς κοπῆς τῶν βασιλέων καὶ εὐλογήσας αὐτόν, * ὑψίστου St-1551, B-edd, Elz | τοῦ ὑψίστου St-1550, B-edd, Sc, M | | 1 WANTa
deze Melchizédek was koning van Salem, een priester des allerhoogsten Gods, die Abraham tegemoetging als hij wederkeerde van het slaan der koningen, en hem zegende; a Gen. 14:18. a Gen. 14:18 En Melchizédek, koning van Salem, bracht voort brood en wijn; en hij was een priester des allerhoogsten Gods. |
2 ᾧ καὶ δεκάτην ἀπὸ πάντων ἐμέρισεν Ἀβραάμ· πρῶτον μὲν ἑρμηνευόμενος βασιλεὺς δικαιοσύνης, ἔπειτα δὲ καὶ βασιλεὺς Σαλήμ, ὅ ἐστι βασιλεὺς εἰρήνης· | | 2 Aan welken ook Abraham van alles de tiende deelde; die vooreerst overgezet wordt: koning der gerechtigheid, en daarna ook was een koning van Salem, hetwelk is een koning des vredes; |
3 ἀπάτωρ, ἀμήτωρ, ἀγενεαλόγητος, μήτε ἀρχὴν ἡμερῶν μήτε ζωῆς τέλος ἔχων, ἀφωμοιωμένος δὲ τῷ Υἱῷ τοῦ Θεοῦ, μένει ἱερεὺς εἰς τὸ διηνεκές. | | 3 Zonder vader, zonder moeder, zonder geslachtsrekening, noch begin der dagen, noch einde des levens hebbende; maar den Zone Gods gelijk geworden zijnde, blijft hij een priester in eeuwigheid. |
4 Θεωρεῖτε δὲ πηλίκος οὗτος, ᾧ καὶ δεκάτην Ἀβραὰμ ἔδωκεν ἐκ τῶν ἀκροθινίων ὁ πατριάρχης. | | 4 Aanmerkt nu hoe groot deze geweest is, aan denwelken ook Abraham, de patriarch, tiende gegeven heeft uit den buit. |
5 καὶ οἱ μὲν ἐκ τῶν υἱῶν Λευῒ τὴν ἱερατείαν λαμβάνοντες ἐντολὴν ἔχουσιν ἀποδεκατοῦν τὸν λαὸν κατὰ τὸν νόμον, τοῦτ’ ἔστι τοὺς ἀδελφοὺς αὐτῶν, καίπερ ἐξεληλυθότας ἐκ τῆς ὀσφύος Ἀβραάμ· | | 5 En die uit de kinderen van Levi het priesterdom ontvangen, bhebben wel bevel om tienden te nemen van het volk naar de wet, dat is van hun broederen, hoewel die uit de lendenen van Abraham voortgekomen zijn. b Num. 18:21. Deut. 18:1. Joz. 14:4. 2 Kron. 31:5. b Num. 18:21 En zie, aan de kinderen van Levi heb Ik alle tienden in Israël ter erfenis gegeven, voor hun dienst dien zij bedienen, den dienst van de tent der samenkomst. Deut. 18:1 DE Levitische priesters, de ganse stam van Levi, zullen geen deel noch erve hebben met Israël; de vuuroffers des HEEREN en Zijn erfdeel zullen zij eten. Joz. 14:4 Want de kinderen van Jozef waren twee stammen, Manasse en Efraïm; en aan de Levieten gaven zij geen deel in het land, maar steden om te bewonen en derzelver voorsteden voor hun vee en voor hun bezitting. 2 Kron. 31:5 Toen nu dat woord uitbrak, brachten de kinderen Israëls vele eerstelingen van koren, most en olie en honing en van al de inkomst des velds; ook brachten zij de tienden van alles in met menigte. |
6 ὁ δὲ μὴ γενεαλογούμενος ἐξ αὐτῶν δεδεκάτωκε τὸν Ἀβραάμ, καὶ τὸν ἔχοντα τὰς ἐπαγγελίας εὐλόγηκε. | | 6 Maar hij die zijn geslachtsrekening uit hen niet heeft, die heeft cvan Abraham tienden genomen, en hem die de beloftenissen had, heeft hij gezegend. c Gen. 14:20. c Gen. 14:20 En gezegend zij de allerhoogste God, Die uw vijanden in uw hand geleverd heeft. En hij gaf hem de tiende van alles. |
7 χωρὶς δὲ πάσης ἀντιλογίας, τὸ ἔλαττον ὑπὸ τοῦ κρείττονος εὐλογεῖται. | | 7 Nu, zonder enig tegenspreken, hetgeen minder is wordt gezegend van hetgeen meerder is. |
8 καὶ ὧδε μὲν δεκάτας ἀποθνήσκοντες ἄνθρωποι λαμβάνουσιν· ἐκεῖ δέ, μαρτυρούμενος ὅτι ζῇ. | | 8 En hier nemen wel tienden de mensen die sterven, maar aldaar neemt ze die van welken getuigd wordt dat hij leeft. |
9 καί, ὡς ἔπος εἰπεῖν, διὰ Ἀβραὰμ καὶ Λευῒ ὁ δεκάτας λαμβάνων δεδεκάτωται· | | 9 En, om zo te spreken, ook Levi, die tienden neemt, heeft door Abraham tienden gegeven; |
10 ἔτι γὰρ ἐν τῇ ὀσφύϊ τοῦ πατρὸς ἦν, ὅτε συνήντησεν αὐτῷ ὁ Μελχισεδέκ. | | 10 Want hij was nog in de lendenen des vaders, als hem Melchizédek tegemoetging. |
| | Christus Priester in der eeuwigheid |
11 Εἰ μὲν οὖν τελείωσις διὰ τῆς Λευϊτικῆς ἱερωσύνης ἦν (ὁ λαὸς γὰρ ἐπ’ αὐτῇ νενομοθέτητο), τίς ἔτι χρεία, κατὰ τὴν τάξιν Μελχισεδὲκ ἕτερον ἀνίστασθαι ἱερέα, καὶ οὐ κατὰ τὴν τάξιν Ἀαρὼν λέγεσθαι; | | 11 dIndien dan nu de volkomenheid door het Levitische priesterschap ware (want onder hetzelve heeft het volk de wet ontvangen), wat nood was het nog, dat een ander Priester, naar de ordening van Melchizédek, zou opstaan, en Die niet zou gezegd worden te zijn naar de ordening van Aäron? d Gal. 2:21. d Gal. 2:21 Ik doe de genade Gods niet teniet; want indien de rechtvaardigheid door de wet is, zo is dan Christus tevergeefs gestorven. |
12 μετατιθεμένης γὰρ τῆς ἱερωσύνης, ἐξ ἀνάγκης καὶ νόμου μετάθεσις γίνεται. | | 12 Want het priesterschap veranderd zijnde, zo geschiedt er ook noodzakelijk verandering der wet. |
13 ἐφ’ ὃν γὰρ λέγεται ταῦτα, φυλῆς ἑτέρας μετέσχηκεν, ἀφ’ ἧς οὐδεὶς προσέσχηκε τῷ θυσιαστηρίῳ. | | 13 Want Hij, op Wien deze dingen gezegd worden, behoort tot een anderen stam, van welken niemand zich tot het altaar begeven heeft. |
14 πρόδηλον γὰρ ὅτι ἐξ Ἰούδα ἀνατέταλκεν ὁ Κύριος ἡμῶν, εἰς ἣν φυλὴν οὐδὲν περὶ ἱερωσύνης Μωσῆς ἐλάλησε. | | 14 Want het is openbaar edat onze Heere uit Juda gesproten is, op welken stam Mozes niets gesproken heeft van het priesterschap. e Jes. 11:1. Matth. 1:3. e Jes. 11:1 WANT
er zal een Rijsje voortkomen uit den afgehouwen tronk van Isaï, en een Scheut uit zijn wortelen zal vrucht voortbrengen. Matth. 1:3 En Juda gewon Fares en Zara bij Thamar; en Fares gewon Esrom, en Esrom gewon Aram; |
15 καὶ περισσότερον ἔτι κατάδηλόν ἐστιν, εἰ κατὰ τὴν ὁμοιότητα Μελχισεδὲκ ἀνίσταται ἱερεὺς ἕτερος, | | 15 En dit is nog veel meer openbaar, zo er naar de gelijkenis van Melchizédek een ander Priester opstaat, |
16 ὃς οὐ κατὰ νόμον ἐντολῆς σαρκικῆς γέγονεν, ἀλλὰ κατὰ δύναμιν ζωῆς ἀκαταλύτου· | | 16 Die dit niet naar de wet des vleselijken gebods is geworden, maar naar de kracht des onvergankelijken levens. |
17 μαρτυρεῖ γὰρ ὅτι Σὺ ἱερεὺς εἰς τὸν αἰῶνα κατὰ τὴν τάξιν Μελχισεδέκ. | | 17 Want Hij getuigt: fGij zijt Priester in der eeuwigheid, naar de ordening van Melchizédek. f Ps. 110:4. Hebr. 5:6. f Ps. 110:4 De HEERE heeft gezworen, en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt Priester in eeuwigheid, naar de ordening van Melchizédek. Hebr. 5:6 Gelijk Hij ook in een andere plaats zegt: Gij zijt Priester in der eeuwigheid, naar de ordening van Melchizédek. |
18 ἀθέτησις μὲν γὰρ γίνεται προαγούσης ἐντολῆς, διὰ τὸ αὐτῆς ἀσθενὲς καὶ ἀνωφελές· | | 18 Want de vernietiging van het voorgaande gebod geschiedt om deszelfs zwakheids en onprofijtelijkheids wil; |
19 οὐδὲν γὰρ ἐτελείωσεν ὁ νόμος, ἐπεισαγωγὴ δὲ κρείττονος ἐλπίδος, δι’ ἧς ἐγγίζομεν τῷ Θεῷ. | | 19 gWant de wet heeft geen ding volmaakt, hmaar de aanleiding van een betere hoop, door welke wij tot God genaken. g Hand. 13:39. Rom. 3:28; 8:3. Gal. 2:16. h Joh. 1:17. Rom. 3:21. g Hand. 13:39 En dat van alles, waarvan gij niet kondet gerechtvaardigd worden door de wet van Mozes, door Dezen een iegelijk die gelooft, gerechtvaardigd wordt. Rom. 3:28 Wij besluiten dan dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt, zonder de werken der wet. Rom. 8:3 Want hetgeen der wet onmogelijk was, dewijl zij door het vlees krachteloos was, heeft God, Zijn Zoon zendende in gelijkheid des zondigen vleses, en dat
voor de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees; Gal. 2:16 Doch
wetende dat de mens niet gerechtvaardigd wordt uit de werken der wet, maar door het geloof van Jezus Christus, zo hebben wij ook in Christus Jezus geloofd, opdat wij zouden gerechtvaardigd worden uit het geloof van Christus en niet uit de werken der wet; daarom dat uit de werken der wet geen vlees zal gerechtvaardigd worden. h Joh. 1:17 Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden. Rom. 3:21 Maar nu is de rechtvaardigheid Gods geopenbaard geworden zonder de wet, hebbende getuigenis van de Wet en de Profeten: |
20 καὶ καθ’ ὅσον οὐ χωρὶς ὁρκωμοσίας (οἱ μὲν γὰρ χωρὶς ὁρκωμοσίας εἰσὶν ἱερεῖς γεγονότες, | | 20 En voor zoveel het niet zonder eedzwering is geschied (want genen zijn wel zonder eedzwering priesters geworden, |
21 ὁ δὲ μετὰ ὁρκωμοσίας, διὰ τοῦ λέγοντος πρὸς αὐτόν, Ὤμοσε Κύριος καὶ οὐ μεταμεληθήσεται, Σὺ ἱερεὺς εἰς τὸν αἰῶνα κατὰ τὴν τάξιν Μελχισεδέκ)· | | 21 Maar Deze met eedzwering door Dien Die tot Hem gezegd heeft: iDe Heere heeft gezworen, en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt Priester in der eeuwigheid, naar de ordening van Melchizédek), i Ps. 110:4. i Ps. 110:4 De HEERE heeft gezworen, en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt Priester in eeuwigheid, naar de ordening van Melchizédek. |
22 κατὰ τοσοῦτον κρείττονος διαθήκης γέγονεν ἔγγυος Ἰησοῦς. | | 22 Van een zoveel beter verbond is Jezus Borg geworden. |
23 καὶ οἱ μὲν πλείονές εἰσι γεγονότες ἱερεῖς, διὰ τὸ θανάτῳ κωλύεσθαι παραμένειν· | | 23 En genen zijn wel vele priesters geworden, omdat zij door den dood verhinderd werden altijd te blijven; |
24 ὁ δέ, διὰ τὸ μένειν αὐτὸν εἰς τὸν αἰῶνα, ἀπαράβατον ἔχει τὴν ἱερωσύνην. | | 24 Maar Deze, omdat Hij in der eeuwigheid blijft, heeft een onvergankelijk Priesterschap; |
25 ὅθεν καὶ σώζειν εἰς τὸ παντελὲς δύναται τοὺς προσερχομένους δι’ αὐτοῦ τῷ Θεῷ, πάντοτε ζῶν εἰς τὸ ἐντυγχάνειν ὑπὲρ αὐτῶν. | | 25 Waarom Hij ook volkomenlijk kan zalig maken degenen die door Hem tot God gaan, alzo Hij altijd leeft kom voor hen te bidden. k 1 Tim. 2:5. 1 Joh. 2:1. k 1 Tim. 2:5 Want er is één God, er is ook één Middelaar Gods en der mensen, de Mens Christus Jezus, 1 Joh. 2:1 MIJNE kinderkens, ik schrijf u deze dingen, opdat gij niet zondigt; en indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een Voorspraak bij den Vader, Jezus Christus, den Rechtvaardige; |
26 Τοιοῦτος γὰρ ἡμῖν ἔπρεπεν ἀρχιερεύς, ὅσιος, ἄκακος, ἀμίαντος, κεχωρισμένος ἀπὸ τῶν ἁμαρτωλῶν, καὶ ὑψηλότερος τῶν οὐρανῶν γενόμενος· | | 26 Want zodanig een Hogepriester betaamde ons, heilig, onnozel, onbesmet, afgescheiden van de zondaren, en hoger dan de hemelen geworden; |
27 ὃς οὐκ ἔχει καθ’ ἡμέραν ἀνάγκην, ὥσπερ οἱ ἀρχιερεῖς, πρότερον ὑπὲρ τῶν ἰδίων ἁμαρτιῶν θυσίας ἀναφέρειν, ἔπειτα τῶν τοῦ λαοῦ· τοῦτο γὰρ ἐποίησεν ἐφάπαξ, ἑαυτὸν ἀνενέγκας. | | 27 Dien het niet allen dag nodig was, gelijk den hogepriesters, leerst voor zijn eigen zonden slachtoffers op te offeren, daarna voor de zonden des volks; want dat heeft Hij eenmaal gedaan, als Hij Zichzelven opgeofferd heeft. l Lev. 9:7; 16:6. Hebr. 5:3. l Lev. 9:7 En Mozes zeide tot Aäron: Nader tot het altaar en maak uw zondoffer en uw brandoffer toe, en doe verzoening voor u en voor het volk; maak daarna de offerande des volks toe en doe de verzoening voor hen, gelijk als de HEERE geboden heeft. Lev. 16:6 Daarna zal Aäron den var des zondoffers die voor hem zal zijn, offeren, en zal voor zich en voor zijn huis verzoening doen. Hebr. 5:3 En om derzelver zwakheid wil moet hij gelijk voor het volk, alzo ook voor zichzelven offeren voor de zonden. |
28 ὁ νόμος γὰρ ἀνθρώπους καθίστησιν ἀρχιερεῖς, ἔχοντας ἀσθένειαν· ὁ λόγος δὲ τῆς ὁρκωμοσίας τῆς μετὰ τὸν νόμον, Υἱὸν εἰς τὸν αἰῶνα τετελειωμένον. | | 28 Want de wet stelt tot hogepriesters mensen die zwakheid hebben; maar het woord der eedzwering, die na de wet is gevolgd, stelt den Zoon, Die in der eeuwigheid geheiligd is. |