Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | Christus hoger dan Aäron |
1 Πᾶς γὰρ ἀρχιερεύς, ἐξ ἀνθρώπων λαμβανόμενος, ὑπὲρ ἀνθρώπων καθίσταται τὰ πρὸς τὸν Θεόν, ἵνα προσφέρῃ δῶρά τε καὶ θυσίας ὑπὲρ ἁμαρτιῶν· | | 1 WANT alle hogepriester uit de mensen genomen, wordt gesteld voor de mensen in de zaken die bij God te doen zijn, opdat hij offere gaven en slachtoffers voor de zonden; |
2 μετριοπαθεῖν δυνάμενος τοῖς ἀγνοοῦσι καὶ πλανωμένοις, ἐπεὶ καὶ αὐτὸς περίκειται ἀσθένειαν· | | 2 Die behoorlijk medelijden kan hebben met de onwetenden en dwalenden, overmits hij ook zelf met zwakheid omvangen is; |
3 καὶ διὰ ταύτην ὀφείλει, καθὼς περὶ τοῦ λαοῦ, οὕτω καὶ περὶ ἑαυτοῦ, προσφέρειν ὑπὲρ ἁμαρτιῶν. | | 3 En om derzelver zwakheid wil moet hij agelijk voor het volk, alzo ook voor zichzelven offeren voor de zonden. a Lev. 9:7; 16:6. Hebr. 7:26. a Lev. 9:7 En Mozes zeide tot Aäron: Nader tot het altaar en maak uw zondoffer en uw brandoffer toe, en doe verzoening voor u en voor het volk; maak daarna de offerande des volks toe en doe de verzoening voor hen, gelijk als de HEERE geboden heeft. Lev. 16:6 Daarna zal Aäron den var des zondoffers die voor hem zal zijn, offeren, en zal voor zich en voor zijn huis verzoening doen. Hebr. 7:26 Want zodanig een Hogepriester betaamde ons, heilig, onnozel, onbesmet, afgescheiden van de zondaren, en hoger dan de hemelen geworden; |
4 καὶ οὐχ ἑαυτῷ τις λαμβάνει τὴν τιμήν, ἀλλὰ ὁ καλούμενος ὑπὸ τοῦ Θεοῦ, καθάπερ καὶ ὁ Ἀαρών. | | 4 bEn niemand neemt zichzelven die eer aan, maar die van God geroepen wordt, cgelijkerwijs als Aäron. b 2 Kron. 26:16. c Ex. 28:1. 1 Kron. 23:13. b 2 Kron. 26:16 Maar als hij sterk geworden was, verhief zich zijn hart tot verdervens toe, en hij overtrad tegen den HEERE zijn God; want hij ging in den tempel des HEEREN om te roken op het reukaltaar. c Ex. 28:1 DAARNA zult gij uw broeder Aäron en zijn zonen met hem tot u doen naderen uit het midden der kinderen Israëls, om Mij het priesterambt te bedienen: namelijk Aäron, Nadab en Abíhu, Eleázar en Ithamar, de zonen van Aäron. 1 Kron. 23:13 De kinderen van Amram waren Aäron en Mozes. Aäron nu werd afgezonderd, dat hij heiligde de allerheiligste dingen, hij en zijn zonen, tot in eeuwigheid, om te roken voor het aangezicht des HEEREN, om Hem te dienen en om in Zijn Naam tot in eeuwigheid te zegenen. |
5 οὕτω καὶ ὁ Χριστὸς οὐχ ἑαυτὸν ἐδόξασε γενηθῆναι ἀρχιερέα, ἀλλ’ ὁ λαλήσας πρὸς αὐτόν, Υἱός μου εἶ σύ, ἐγὼ σήμερον γεγέννηκά σε. | | 5 Alzo heeft ook Christus Zichzelven niet verheerlijkt om Hogepriester te worden, maar Die tot Hem gesproken heeft: dGij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd. d Ps. 2:7. Hand. 13:33. Hebr. 1:5. d Ps. 2:7 Ik zal van het besluit verhalen: de HEERE heeft tot Mij gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd. Hand. 13:33 Gelijk ook in den tweeden psalm geschreven staat: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd. Hebr. 1:5 Want tot wien van de engelen heeft Hij ooit gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd? En wederom: Ik zal Hem tot een Vader zijn, en Hij zal Mij tot een Zoon zijn? |
6 καθὼς καὶ ἐν ἑτέρῳ λέγει, Σὺ ἱερεὺς εἰς τὸν αἰῶνα κατὰ τὴν τάξιν Μελχισεδέκ. | | 6 Gelijk Hij ook in een andere plaats zegt: eGij zijt Priester in der eeuwigheid, naar de ordening van Melchizédek. e Ps. 110:4. Hebr. 7:17. e Ps. 110:4 De HEERE heeft gezworen, en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt Priester in eeuwigheid, naar de ordening van Melchizédek. Hebr. 7:17 Want Hij getuigt: Gij zijt Priester in der eeuwigheid, naar de ordening van Melchizédek. |
7 ὃς ἐν ταῖς ἡμέραις τῆς σαρκὸς αὐτοῦ, δεήσεις τε καὶ ἱκετηρίας πρὸς τὸν δυνάμενον σώζειν αὐτὸν ἐκ θανάτου μετὰ κραυγῆς ἰσχυρᾶς καὶ δακρύων προσενέγκας, καὶ εἰσακουσθεὶς ἀπὸ τῆς εὐλαβείας, | | 7 fDie in de dagen Zijns vleses, gebeden en smekingen tot Dengene Die Hem uit den dood kon verlossen, met sterke roeping en tranen geofferd hebbende, en verhoord zijnde uit de vreze, f Matth. 26:39; 27:46, 50. Joh. 17:1. f Matth. 26:39 En een weinig voortgegaan zijnde, viel Hij op Zijn aangezicht, biddende en zeggende: Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat dezen drinkbeker van Mij voorbijgaan; doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt. Matth. 27:46 En omtrent de negende ure riep Jezus met een grote stem, zeggende: ELI, ELI, LAMA SABACHTHANI? Dat is: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? Matth. 27:50 En Jezus wederom met een grote stem roepende, gaf den geest. Joh. 17:1 DIT heeft Jezus gesproken, en Hij hief Zijn ogen op naar den hemel, en zeide: Vader, de ure is gekomen, verheerlijk Uw Zoon, opdat ook Uw Zoon U verheerlijke. |
8 καίπερ ὢν Υἱός, ἔμαθεν ἀφ’ ὧν ἔπαθε τὴν ὑπακοήν, | | 8 gHoewel Hij de Zoon was, nochtans gehoorzaamheid geleerd heeft uit hetgeen Hij heeft geleden; g Filipp. 2:6. g Filipp. 2:6 Die in de gestaltenis Gods zijnde, geen roof geacht heeft Gode evengelijk te zijn, |
9 καὶ τελειωθεὶς ἐγένετο τοῖς ὑπακούουσιν αὐτῷ πᾶσιν αἴτιος σωτηρίας αἰωνίου· | | 9 En geheiligd zijnde, is Hij allen die Hem gehoorzaam zijn, een Oorzaak der eeuwige zaligheid geworden; |
10 προσαγορευθεὶς ὑπὸ τοῦ Θεοῦ ἀρχιερεὺς κατὰ τὴν τάξιν Μελχισεδέκ. | | 10 En is van God genaamd een Hogepriester naar de ordening van Melchizédek. |
| | Waarschuwing tegen verachtering |
11 Περὶ οὗ πολὺς ἡμῖν ὁ λόγος καὶ δυσερμήνευτος λέγειν, ἐπεὶ νωθροὶ γεγόνατε ταῖς ἀκοαῖς. | | 11 Van denwelken wij hebben vele dingen, en zwaar om te verklaren, te zeggen, dewijl gij traag om te horen geworden zijt. |
12 καὶ γὰρ ὀφείλοντες εἶναι διδάσκαλοι διὰ τὸν χρόνον, πάλιν χρείαν ἔχετε τοῦ διδάσκειν ὑμᾶς, τίνα τὰ στοιχεῖα τῆς ἀρχῆς τῶν λογίων τοῦ Θεοῦ· καὶ γεγόνατε χρείαν ἔχοντες γάλακτος, καὶ οὐ στερεᾶς τροφῆς. | | 12 hWant gij, daar gij leraars behoordet te zijn vanwege den tijd, hebt wederom van node dat men u lere welke de eerste beginselen zijn der woorden Gods; en gij zijt geworden als die melk van node hebben en niet vaste spijze. h 1 Kor. 3:1, 2, 3. h 1 Kor. 3:1 EN ik, broeders, kon tot u niet spreken als tot geestelijken, maar als tot vleselijken, als tot jonge kinderen in Christus. 1 Kor. 3:2 Ik heb u met melk gevoed, en niet met vaste spijze; want gij vermocht toen nog niet; ja, gij vermoogt ook nu nog niet; 1 Kor. 3:3 Want gij zijt nog vleselijk. Want dewijl onder u nijd is en twist en tweedracht, zijt gij niet vleselijk, en wandelt gij niet
naar den mens? |
13 πᾶς γὰρ ὁ μετέχων γάλακτος ἄπειρος λόγου δικαιοσύνης· νήπιος γάρ ἐστι. | | 13 Want een iegelijk die der melk deelachtig is, die is onervaren in het woord der gerechtigheid, want hij is een kind. |
14 τελείων δέ ἐστιν ἡ στερεὰ τροφή, τῶν διὰ τὴν ἕξιν τὰ αἰσθητήρια γεγυμνασμένα ἐχόντων πρὸς διάκρισιν καλοῦ τε καὶ κακοῦ. | | 14 Maar der volmaakten is de vaste spijze, die door de gewoonheid de zinnen geoefend hebben tot onderscheiding beide des goeds en des kwaads. |