Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Uit de leer van de voortreffelijkheid van den Persoon van Christus, in het voorgaande hoofdstuk voorgesteld, trekt de apostel hier een waarschuwing, dat wij dan zorgvuldig moeten zijn om op Zijn Woord wel acht te nemen. 5 Gaat daarna voort, en bewijst eerst de nederigheid en daarna de waardigheid van de mensheid van Christus, met een plaats uit den achtsten psalm. 8 En past die op Christus. 11 Bewijst uit nog andere plaatsen des Ouden Testaments, dat Hij eenzelfde natuur en beweging met ons deelachtig is. 16 En niet met de engelen. 17 En dat te dien einde, opdat Hij een getrouw en barmhartig Hogepriester voor ons zou zijn. |
| | Blijven bij wat gehoord werd |
1 Διὰ τοῦτο δεῖ περισσοτέρως ἡμᾶς προσέχειν τοῖς ἀκουσθεῖσι, μή ποτε παραρρυῶμεν. | | 1 DAAROM1 moeten wij ons te meer houden aan hetgeen van ons gehoord is, opdat wij niet te eniger tijd 2doorvloeien. |
| 1 Dat is, overmits wij nu bewezen hebben hoe voortreffelijk de Persoon van Christus is, van Wien wij spreken. |
| 2 Dit wordt door sommigen verstaan van het Woord hetwelk wij gehoord hebben, en moeten zorg dragen dat hetzelve in ons niet doorvloeit, gelijk in vergetelijke toehoorders pleegt te geschieden. Door anderen wordt het verstaan van de personen zelven, die gezegd worden door te vloeien, wanneer zij als water, dat doorvloeit, vergaan of verloren gaan. Zie 2 Sam. 14:14. Ps. 58:8. |
| 2 Sam. 14:14 Want wij zullen den dood sterven, en wezen als water, dat ter aarde uitgestort zijnde, niet verzameld wordt. God dan zal de ziel niet wegnemen, maar hij zal gedachten denken, dat hij den verstotene niet van zich verstote. Ps. 58:8 Laat hen smelten als water, laat hen daarheen drijven; legt hij zijn pijlen aan, laat ze zijn alsof zij afgesneden waren. |
| | |
2 εἰ γὰρ ὁ δι’ ἀγγέλων λαληθεὶς λόγος ἐγένετο βέβαιος, καὶ πᾶσα παράβασις καὶ παρακοὴ ἔλαβεν ἔνδικον μισθαποδοσίαν, | | 2 Want indien ahet woord, 3door de engelen gesproken, vast is geweest, en balle overtreding en ongehoorzaamheid 4rechtvaardige vergelding ontvangen heeft, |
| a Hand. 7:53. Gal. 3:19. |
| Hand. 7:53 Gij, die de wet ontvangen hebt door bestellingen der engelen, en hebt ze niet gehouden. Gal. 3:19 Waartoe is dan de wet? Zij is om der overtredingen wil daarbij gesteld, totdat het Zaad zou gekomen zijn, Wien het beloofd was; en zij is door de engelen besteld in de hand des middelaars. |
| 3 Waardoor verstaan worden al de openbaringen die God in het Oude Testament aan de profeten door de engelen heeft gedaan; en bijzonderlijk ook het geven der wet, die wel van God Zelven, maar evenwel door den dienst der engelen gegeven is, gelijk Stefanus getuigt, Hand. 7:53, en Paulus, Gal. 3:19. |
| Hand. 7:53 Gij, die de wet ontvangen hebt door bestellingen der engelen, en hebt ze niet gehouden. Gal. 3:19 Waartoe is dan de wet? Zij is om der overtredingen wil daarbij gesteld, totdat het Zaad zou gekomen zijn, Wien het beloofd was; en zij is door de engelen besteld in de hand des middelaars. |
| b Gen. 19:17, 26. Deut. 27:26. |
| Gen. 19:17 En het geschiedde als zij hen uitgebracht hadden naar buiten, zo zeide Hij: Behoud u om uws levens wil; zie niet achter u om en sta niet op deze ganse vlakte; behoud u naar het gebergte heen, opdat gij niet omkomt. Gen. 19:26 En zijn huisvrouw zag om van achter hem; en zij werd een zoutpilaar. Deut. 27:26 Vervloekt zij, die de woorden dezer wet niet zal bevestigen, doende dezelve. En al het volk zal zeggen: Amen. |
| 4 Gr. rechtvaardige loonvergelding, namelijk der straffen, die daarom over hen zijn gekomen. Zie enige voorbeelden daarvan 1 Kor. 10:5, enz. |
| 1 Kor. 10:5 Maar in het meerderdeel van hen heeft God geen welgevallen gehad; want zij zijn in de woestijn ternedergeslagen. |
| | |
3 πῶς ἡμεῖς ἐκφευξόμεθα τηλικαύτης ἀμελήσαντες σωτηρίας; ἥτις, ἀρχὴν λαβοῦσα λαλεῖσθαι διὰ τοῦ Κυρίου, ὑπὸ τῶν ἀκουσάντων εἰς ἡμᾶς ἐβεβαιώθη, | | 3 cHoe zullen wij 5ontvlieden, indien wij op 6zo grote zaligheid geen acht nemen? dDewelke, 7begonnen zijnde verkondigd te worden door 8den Heere, aan ons 9bevestigd is geworden 10van degenen die Hem gehoord hebben; |
| c Hebr. 12:25. |
| Hebr. 12:25 Ziet toe dat gij Dien Die spreekt, niet verwerpt; want indien dezen niet zijn ontvloden, die dengene verwierpen welke op aarde Goddelijke antwoorden gaf, veel meer zullen wij niet ontvlieden, zo wij ons van Dien afkeren Die van de hemelen is, |
| 5 Namelijk de rechtvaardige vergelding der straffen. |
| 6 Dat is, zo klare en krachtige leer, die ons ter zaligheid roept. Waardoor het Evangelie verstaan wordt, hetwelk een dienst des Geestes en levens ook wordt genaamd, daar de wet een doodslaande letter is; waarvan zie de verklaring op 2 Kor. 3:6, 7. |
| 2 Kor. 3:6 (kt.) Die ons ook bekwaam gemaakt heeft om te zijn
dienaars des Nieuwen Testaments, niet der letter, maar des Geestes; want de letter doodt, maar de Geest maakt levend. 2 Kor. 3:7 (kt.) En indien de bediening des doods, in letteren bestaande
en in stenen ingedrukt, in heerlijkheid is geweest, alzo dat de kinderen Israëls het aangezicht van Mozes niet konden sterk aanzien om de heerlijkheid zijns aangezichts, die tenietgedaan zou worden, |
| d Matth. 4:17. Mark. 1:14. |
| Matth. 4:17 Van toen aan heeft Jezus begonnen te prediken en te zeggen: Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen. Mark. 1:14 En nadat Johannes overgeleverd was, kwam Jezus in Galiléa, predikende het Evangelie van het Koninkrijk Gods, |
| 7 Gr. begin genomen hebbende gesproken te worden. |
| 8 Namelijk Jezus Christus, toen Hij in de dagen Zijns vleses onder ons heeft gepredikt als een dienaar der besnijdenis. |
| 9 Dat is, meer en meer versterkt. |
| 10 Hieruit willen sommigen besluiten dat Paulus dezen brief niet zou hebben geschreven, overmits hij niet door mensen, maar van Christus Zelven het Evangelie gehoord heeft en tot een apostel is beroepen, 2 Kor. 12:4, enz. Gal. 1:1; 2:6. Doch dit is een zeer zwak argument, dewijl de apostelen door een figuurlijke wijze van spreken zichzelven dikmaals in de vermaningen insluiten, hoewel zij hen eigenlijk niet aangaan, gelijk in deze drie voorgaande verzen meermalen geschiedt. Zie ook een merkelijk voorbeeld 1 Kor. 10:8, 9. 1 Petr. 4:3. Daarenboven, hoewel Paulus de leer des Evangelies van niemand heeft geleerd dan van Christus, nochtans zo is hij daarin ook versterkt door Ananias, Hand. 9:17, en door onderlinge handeling met de andere apostelen, gelijk de andere apostelen ook door de handelingen met hem; gelijk hij zelf in den brede getuigt, Gal. 2:2, enz. |
| 2 Kor. 12:4 Dat hij opgetrokken is geweest in het paradijs, en gehoord heeft onuitsprekelijke woorden, die het een mens niet geoorloofd is te spreken. Gal. 1:1 PAULUS, een apostel (geroepen
niet van mensen, noch door een mens, maar door JEZUS CHRISTUS, en God den Vader, Die Hem uit de doden opgewekt heeft), Gal. 2:6 En van degenen die geacht waren wat te zijn, hoedanigen zij eertijds waren, verschilt mij niet; God neemt den persoon des mensen niet aan; want die geacht waren, hebben mij niets toegebracht. 1 Kor. 10:8 En laat ons niet hoereren, gelijk sommigen van hen gehoereerd hebben, en er vielen op één dag drie en twintig duizend. 1 Kor. 10:9 En laat ons Christus niet verzoeken, gelijk ook sommigen van hen verzocht hebben, en werden van de slangen vernield. 1 Petr. 4:3 Want het is ons genoeg dat wij den voorgaanden tijd des levens der heidenen wil volbracht hebben, en gewandeld hebben in ontuchtigheden, begeerlijkheden, wijnzuiperijen, brasserijen, drinkerijen en gruwelijke afgoderijen; Hand. 9:17 En Ananías ging heen en kwam in het huis; en de handen op hem leggende, zeide hij: Saul, broeder, de Heere heeft mij gezonden, namelijk Jezus, Die u verschenen is op den weg dien gij kwaamt, opdat gij weder ziende en met den Heiligen Geest vervuld zoudt worden. Gal. 2:2 En ik ging op door een openbaring, en stelde hun het Evangelie voor, dat ik predik onder de heidenen; en in het bijzonder dengenen die in achting waren, opdat ik niet enigszins tevergeefs zou lopen of gelopen hebben. |
| | |
4 συνεπιμαρτυροῦντος τοῦ Θεοῦ σημείοις τε καὶ τέρασι, καὶ ποικίλαις δυνάμεσι, καὶ Πνεύματος Ἁγίου μερισμοῖς, κατὰ τὴν αὐτοῦ θέλησιν. | | 4 eGod bovendien 11medegetuigende door tekenen en wonderen en menigerlei krachten en bedelingen des Heiligen Geestes naar Zijn wil. |
| e Mark. 16:20. Hand. 14:3; 19:11. |
| Mark. 16:20 En zij uitgegaan zijnde, predikten overal, en de Heere wrocht mede en bevestigde het Woord door tekenen die daarop volgden. Amen. Hand. 14:3 Zij verkeerden dan aldaar een langen tijd, vrijmoediglijk sprekende in den Heere, Die getuigenis gaf aan het woord Zijner genade, en gaf dat tekenen en wonderen geschiedden door hun handen. Hand. 19:11 En God deed ongewone krachten door de handen van Paulus; |
| 11 Namelijk met de apostelen en evangelisten, die ons het Evangelie hebben verkondigd. Zie Mark. 16:20. |
| Mark. 16:20 En zij uitgegaan zijnde, predikten overal, en de Heere wrocht mede en bevestigde het Woord door tekenen die daarop volgden. Amen. |
| | Christus de Zoon des mensen |
5 Οὐ γὰρ ἀγγέλοις ὑπέταξε τὴν οἰκουμένην τὴν μέλλουσαν, περὶ ἧς λαλοῦμεν. | | 5 12Want Hij heeft aan de engelen niet onderworpen 13de toekomende wereld, van welke wij spreken. |
| 12 Na het einde der tussengevoegde vermaning komt de apostel wederom tot verklaring der leer. Want deze woorden hangen aan het einde van het voorgaande hoofdstuk, waar hij gezegd had dat God de Vader alles aan de voeten van Christus had onderworpen, en gaat alzo voort tot de verklaring van de nederigheid en verhoging der mensheid van Christus. |
| 13 Dat is, van welker toekomst of stand de profeten zoveel hebben gesproken, en waar David van spreekt in de aangehaalde plaats, Psalm 110; welke wereld toekomende wordt genaamd, ten aanzien van Gods beloften in het Oude Testament, en van de oprichting aller dingen, die door het zitten van Christus ter rechterhand Zijns Vaders, door de gehele wereld is begonnen, en ten uitersten dage zal voleindigd worden. |
| | |
6 διεμαρτύρατο δέ πού τις λέγων, Τί ἐστιν ἄνθρωπος, ὅτι μιμνήσκῃ αὐτοῦ; ἢ υἱὸς ἀνθρώπου, ὅτι ἐπισκέπτῃ αὐτόν; | | 6 Maar 14iemand heeft ergens betuigd, zeggende: f15Wat is de mens, dat Gij zijner 16gedenkt, of des mensen zoon, dat Gij hem bezoekt? |
| 14 Namelijk die genoeg bekend is, te weten de profeet David, in den achtsten psalm. |
| f Ps. 8:5. |
| Ps. 8:5 Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en de zoon des mensen, dat Gij hem bezoekt? |
| 15 Deze plaats, Ps. 8:5, menen sommigen dat hier maar door enige toepassing der woorden van den profeet David op Christus wordt geduid, hoewel zij door David in een anderen zin zouden gesproken zijn, gelijk dat dikmaals bij vele schrijvers geschiedt, en waarvan een voorbeeld is Rom. 10:6, 18. Want hetgeen van een zaak of persoon gezegd is, kan ook wel met waarheid van een ander bij vergelijking gezegd worden; veel meer dan kan zulks door de ingeving des Heiligen Geestes geschieden. Doch alzo de apostel deze plaats als van Christus gesproken, ook aanhaalt 1 Kor. 15:27. Ef. 1:22, en uit dezelve aldaar, en ook alhier, een bewijs neemt van hetgeen hij van Christus wil leren, zo moet zij van David te dien einde ook noodzakelijk uitgesproken zijn tot hetwelk de apostel die voorbrengt. Want al is het dat David daar op het eerste gezicht schijnt te spreken van den mens en zijn waardigheid in het gemeen over andere schepselen, nochtans dewijl de eerste mens deze waardigheid door zijn ongehoorzaamheid terstond heeft verloren, en derhalve geen recht daartoe van nature meer heeft, waarom ook vele schepselen zich van zijn gehoorzaamheid hebben onttrokken, ja, vijand van hem zijn geworden, zo heeft de profeet hoger gezien, namelijk op Christus, en de wederoprichting des mensen in Christus, Die een volkomen autoriteit en macht over alle schepselen, grote en kleine, ontvangen heeft, zelfs over de engelen in den hemel en al de gedierten op aarde, Ef. 1:20, 21, 22. Filipp. 2:9, 10. Waarom zelfs de engelen Hem, toen Hij hier in het vlees wandelde, hebben gediend, en de vissen in de zee en de andere gedierten Hem als een volkomen Heere zijn onderworpen geweest, gelijk daarvan voorbeelden steeds in het Evangelie voorkomen. Zie Matth. 8:31; 21:2. Luk. 5:6. Joh. 21:6. Welke waardigheid ook alle gelovigen in Christus nu wederom deelachtig zijn geworden, 1 Kor. 3:22. Ef. 2:6, enz. |
| Ps. 8:5 Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en de zoon des mensen, dat Gij hem bezoekt? Rom. 10:6 Maar de rechtvaardigheid die uit het geloof is, spreekt aldus: Zeg niet in uw hart: Wie zal in den hemel opklimmen? Hetzelve is Christus van boven afbrengen. Rom. 10:18 Maar ik zeg: Hebben zij het niet gehoord? Ja toch, hun geluid is over de gehele aarde uitgegaan, en hun woorden tot de einden der wereld. 1 Kor. 15:27 Want Hij heeft alle dingen Zijn voeten onderworpen. Doch wanneer Hij zegt dat Hem alle dingen onderworpen zijn, zo is het openbaar dat Hij uitgenomen wordt Die Hem alle dingen onderworpen heeft. Ef. 1:22 En heeft alle dingen Zijn voeten onderworpen, en heeft Hem der gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen; Ef. 1:20 Die Hij gewrocht heeft in Christus, als Hij Hem uit de doden heeft opgewekt, en heeft Hem
gezet tot Zijn rechterhand in den hemel, Ef. 1:21 Ver boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij, en allen naam die genaamd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook in de toekomende; Ef. 1:22 En heeft alle dingen Zijn voeten onderworpen, en heeft Hem der gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen; Filipp. 2:9 Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd en heeft Hem een Naam gegeven, welke boven allen naam is, Filipp. 2:10 Opdat in den Naam van Jezus zich zou buigen alle knie dergenen die in den hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn, Matth. 8:31 En de duivelen baden Hem, zeggende: Indien Gij ons uitwerpt, laat ons toe dat wij in die kudde zwijnen varen. Matth. 21:2 Gaat heen in het vlek dat tegen u over ligt, en gij zult terstond een ezelin gebonden vinden en een veulen met haar; ontbindt ze en brengt ze tot Mij. Luk. 5:6 En als zij dat gedaan hadden, besloten zij een grote menigte vissen, en hun net scheurde. Joh. 21:6 En Hij zeide tot hen: Werpt het net aan de rechterzijde van het schip, en gij zult vinden. Zij wierpen het dan, en konden hetzelve niet meer trekken vanwege de menigte der vissen. 1 Kor. 3:22 Hetzij Paulus, hetzij Apollos, hetzij Céfas, hetzij de wereld, hetzij leven, hetzij dood, hetzij tegenwoordige, hetzij toekomende dingen, zij zijn alle uwe; Ef. 2:6 En heeft ons medeopgewekt, en heeft ons medegezet in den hemel in Christus Jezus; |
| 16 Dit woord gedenkt, gelijk ook het volgende bezoekt, of: aanmerkt, ziet zowel op den staat der vernedering van Christus, waaruit Hij verhoogd is, als op den ellendigen staat des mensen, waarin hij door de zonde is gevallen, waarin hem God met Zijn ontfermende ogen als aangezien, en tot een beteren staat genadiglijk heeft voorgenomen te brengen, gelijk deze wijze van spreken zulks alom medebrengt. Zie Gen. 8:1; 21:1. Ez. 16:4, enz. |
| Gen. 8:1 EN God gedacht aan Noach, en aan al het gedierte en aan al het vee dat met hem in de ark was; en God deed een wind over de aarde doorgaan en de wateren werden stil. Gen. 21:1 EN de HEERE bezocht Sara gelijk als Hij gezegd had; en de HEERE deed Sara gelijk als Hij gesproken had. Ez. 16:4 En aangaande uw geboorten: ten dage als gij geboren waart, werd uw navel niet afgesneden; en gij waart niet met water gewassen toen Ik u aanschouwde; gij waart ook geenszins met zout gewreven, noch in windelen gewonden. |
| | |
7 ἠλάττωσας αὐτὸν βραχύ τι παρ’ ἀγγέλους· δόξῃ καὶ τιμῇ ἐστεφάνωσας αὐτόν, καὶ κατέστησας αὐτὸν ἐπὶ τὰ ἔργα τῶν χειρῶν σου· | | 7 Gij hebt hem 17een weinig minder gemaakt dan de engelen; met heerlijkheid en eer hebt Gij hem gekroond, en Gij hebt hem gesteld over de werken Uwer handen; |
| 17 Of: een weinig tijds, gelijk ook vers 9, want dit woord betekent beide. Dit wordt van den apostel op de gelovigen en voornamelijk op Christus, hun Hoofd, geduid, omdat zij hier wel een weinig, of: een weinig tijds minder zijn dan de engelen, gelijk ook Christus is geweest in Zijn nederigen staat voor de ogen der mensen, maar dat zij door Christus den engelen zullen gelijk worden in de toekomende wereld, Matth. 22:30, en dat Christus, het Hoofd derzelve, ook naar Zijn mensheid, ver boven alle engelen na Zijn hemelvaart is verheven, gelijk de Schrift alom getuigt. |
| vers 9 Maar wij zien Jezus met heerlijkheid en eer gekroond, Die een weinig minder dan de engelen geworden was, vanwege het lijden des doods, opdat Hij door de genade Gods voor allen den dood smaken zou. Matth. 22:30 Want in de opstanding nemen zij niet ten huwelijk, noch worden ten huwelijk uitgegeven; maar zij zijn als engelen Gods in den hemel. |
| | |
8 πάντα ὑπέταξας ὑποκάτω τῶν ποδῶν αὐτοῦ. ἐν γὰρ τῷ ὑποτάξαι αὐτῷ τὰ πάντα, οὐδὲν ἀφῆκεν αὐτῷ ἀνυπότακτον. νῦν δὲ οὔπω ὁρῶμεν αὐτῷ τὰ πάντα ὑποτεταγμένα. | | 8 gAlle dingen hebt Gij onder zijn voeten onderworpen. Want daarin dat Hij Hem alle dingen heeft onderworpen, heeft Hij 18niets uitgelaten dat Hem niet onderworpen zij. 19Doch nu zien wij nog niet dat Hem alle dingen onderworpen zijn; |
| g Ps. 8:7. Matth. 28:18. 1 Kor. 15:27. Ef. 1:22. |
| Ps. 8:7 Gij doet hem heersen over de werken Uwer handen; Gij hebt alles onder zijn voeten gezet: Matth. 28:18 En Jezus bij hen komende, sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. 1 Kor. 15:27 Want Hij heeft alle dingen Zijn voeten onderworpen. Doch wanneer Hij zegt dat Hem alle dingen onderworpen zijn, zo is het openbaar dat Hij uitgenomen wordt Die Hem alle dingen onderworpen heeft. Ef. 1:22 En heeft alle dingen Zijn voeten onderworpen, en heeft Hem der gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen; |
| 18 Zelfs ook dan niet de engelen. |
| 19 Met deze woorden bewijst de apostel dat deze plaats eerst en voornamelijk van Christus moet verstaan worden, alzo in geen ander mens ter wereld dit tot nog toe in alles is vervuld. |
| | |
9 τὸν δὲ βραχύ τι παρ’ ἀγγέλους ἠλαττωμένον βλέπομεν Ἰησοῦν, διὰ τὸ πάθημα τοῦ θανάτου δόξῃ καὶ τιμῇ ἐστεφανωμένον, ὅπως χάριτι Θεοῦ ὑπὲρ παντὸς γεύσηται θανάτου. | | 9 20Maar wij zien Jezus hmet heerlijkheid en eer gekroond, iDie een weinig minder dan de engelen geworden was, 21vanwege het lijden des doods, opdat Hij door de genade Gods 22voor allen den dood 23smaken zou. |
| 20 Dat is, wij weten en geloven uit Gods Woord, en ervaren het in de regering Zijner gemeente, dat nu in Jezus Christus dit alles is vervuld, en dat het derhalve ook in Zijn leden, te zijner tijd, naar hun mate, vervuld zal worden, gelijk in het volgende vers wordt uitgedrukt. |
| h Hand. 2:33. |
| Hand. 2:33 Hij dan door de rechterhand Gods verhoogd zijnde, en de belofte des Heiligen Geestes ontvangen hebbende van den Vader, heeft dit uitgestort dat gij nu ziet en hoort. |
| i Filipp. 2:7, 8. |
| Filipp. 2:7 Maar heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is den mensen gelijk geworden; Filipp. 2:8 En in gedaante gevonden als een mens, heeft Hij Zichzelven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja, den dood des kruises. |
| 21 Dat is, omdat Hij den dood moest lijden, of: door het lijden des doods. Zie Luk. 24:26. |
| Luk. 24:26 Moest de Christus niet deze dingen lijden, en alzo in Zijn heerlijkheid ingaan? |
| 22 Namelijk Zijn leden, of broederen, die Hij Zijn heerlijkheid zou deelachtig maken; gelijk Joh. 10:11. Rom. 8:33, 34, enz. |
| Joh. 10:11 Ik ben de goede Herder; de goede herder stelt zijn leven voor de schapen. Rom. 8:33 Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het Die rechtvaardig maakt. Rom. 8:34 Wie is het die verdoemt? Christus is het Die gestorven is; ja, wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook ter rechterhand Gods is, Die ook voor ons bidt. |
| 23 Dat is, lijden, gelijk Christus Zelf Zijn lijden bij een drinkbeker vergelijkt, Matth. 20:22; 26:39. Zie dergelijke wijze van spreken Matth. 16:28. Mark. 9:1. Luk. 9:27. Joh. 8:52. |
| Matth. 20:22 Maar Jezus antwoordde en zeide: Gijlieden weet niet wat gij begeert; kunt gij den drinkbeker drinken dien Ik drinken zal, en met den doop gedoopt worden waarmede Ik gedoopt word? Zij zeiden tot Hem: Wij kunnen. Matth. 26:39 En een weinig voortgegaan zijnde, viel Hij op Zijn aangezicht, biddende en zeggende: Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat dezen drinkbeker van Mij voorbijgaan; doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt. Matth. 16:28 Voorwaar zeg Ik u: Er zijn sommigen van die hier staan, dewelke den dood niet smaken zullen, totdat zij den Zoon des mensen zullen hebben zien komen in Zijn Koninkrijk. Mark. 9:1 EN Hij zeide tot hen: Voorwaar Ik zeg u, dat er sommigen zijn van degenen die hier staan, die den dood niet zullen smaken, totdat zij zullen hebben gezien dat het Koninkrijk Gods met kracht gekomen is. Luk. 9:27 En Ik zeg u waarlijk: Er zijn sommigen dergenen die hier staan, die den dood niet zullen smaken, totdat zij het Koninkrijk Gods zullen gezien hebben. Joh. 8:52 De Joden dan zeiden tot Hem: Nu bekennen wij dat Gij den duivel hebt. Abraham is gestorven, en de profeten; en zegt Gij: Zo iemand Mijn woord bewaard zal hebben, die zal den dood niet smaken in der eeuwigheid? |
| | |
10 ἔπρεπε γὰρ αὐτῷ, δι’ ὃν τὰ πάντα, καὶ δι’ οὗ τὰ πάντα, πολλοὺς υἱοὺς εἰς δόξαν ἀγαγόντα, τὸν ἀρχηγὸν τῆς σωτηρίας αὐτῶν διὰ παθημάτων τελειῶσαι. | | 10 Want het betaamde 24Hem om Welken alle dingen zijn en door Welken alle dingen zijn, dat Hij vele 25kinderen 26tot de heerlijkheid leidende, 27den oversten Leidsman hunner zaligheid door lijden zou 28heiligen. |
| 24 Namelijk God den Vader, gelijk Rom. 11:36. |
| Rom. 11:36 Want uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen. |
| 25 Gr. zonen, waarvan Christus de Eerstgeborene wordt genaamd, Wiens beeld de anderen moesten gelijkvormig worden, Rom. 8:29. |
| Rom. 8:29 Want die Hij tevoren gekend heeft, die heeft Hij ook tevoren verordineerd den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn, opdat Hij de Eerstgeborene zij onder vele broederen. |
| 26 Dat is, tot de gemeenschap der heerlijkheid Zijns Zoons, waarvan hij in het voorgaande vers gesproken had. |
| 27 Dat is, Auteur of Oorzaak, en Voorganger, gelijk hij Hebr. 5:9. Hand. 3:15 Hem noemt. |
| Hebr. 5:9 En geheiligd zijnde, is Hij allen die Hem gehoorzaam zijn, een Oorzaak der eeuwige zaligheid geworden; Hand. 3:15 En den Vorst des levens hebt gij gedood, Welken God opgewekt heeft uit de doden, waarvan wij getuigen zijn. |
| 28 Gr. teleiosai, hetwelk betekent eigenlijk volmaken, somwijlen heiligen, of: inwijden; welke betekenissen op Christus hier kunnen gepast worden. Hoewel het woord heiligen hier gehouden is, omdat Christus dit woord alzo van Zichzelven verklaart, Joh. 17:19, en het volgende vers zulks ook medebrengt. Door dit woord heiligen wordt alhier verstaan, dat de Vader geordineerd heeft dat Christus door Zijn gehoorzaamheid tot den dood des kruises toe in Zijn heerlijkheid zou ingaan, en ons met Hem daartoe ook bekwaam maken. |
| Joh. 17:19 En Ik heilig Mijzelven voor hen, opdat ook zij geheiligd mogen zijn in waarheid. |
| | |
11 ὅ τε γὰρ ἁγιάζων καὶ οἱ ἁγιαζόμενοι, ἐξ ἑνὸς πάντες· δι’ ἣν αἰτίαν οὐκ ἐπαισχύνεται ἀδελφοὺς αὐτοὺς καλεῖν, | | 11 Want 29én Hij Die heiligt, én zij die geheiligd worden, kzijn allen 30uit één; om welke oorzaak 31Hij Zich 32niet schaamt hen broeders te noemen, |
| 29 Deze regel is genomen uit de wijze van heiligen in het Oude Testament, alwaar de hogepriester, en de anderen die hij heiligde, van eenzelfde natuur en oorsprong waren. Alwaar ook de eerstelingen waren van één natuur en oorsprong met de gehele massa die daardoor geheiligd werd. Zie Rom. 11:16. Hebr. 5:1. |
| Rom. 11:16 En indien de eerstelingen heilig zijn, zo is ook het deeg heilig; en indien de wortel heilig is, zo zijn ook de takken heilig. Hebr. 5:1 WANT alle hogepriester uit de mensen genomen, wordt gesteld voor de mensen in de zaken die bij God te doen zijn, opdat hij offere gaven en slachtoffers voor de zonden; |
| k Hand. 17:26. |
| Hand. 17:26 En heeft uit énen bloede het ganse geslacht der mensen gemaakt, om op den gehelen aardbodem te wonen, bescheiden hebbende de tijden tevoren geordineerd, en de bepalingen van hun woning; |
| 30 Het Griekse woord henos, dat is, één geheel, kan óf één Vader, óf één natuur betekenen. Doch aangezien de engelen ook een gemeenschappelijken Vader, namelijk God, hebben, met de gelovigen, en de apostel hier wil bewijzen dat Christus met Zijn gelovigen een gemeenschap heeft die Hij met de engelen niet heeft, zo moet het woord één alhier noodwendiglijk van de enigheid der natuur worden genomen, gelijk de eerstelingen en de gehele massa van één natuur waren. |
| 31 Namelijk de Zone Gods, of de Leidsman hunner zaligheid. |
| 32 Dat is, niet beneden Zijn waardigheid acht, namelijk, hoewel Hij ongelijk veel waardiger is dan zij zijn. |
| | |
12 λέγων, Ἀπαγγελῶ τὸ ὄνομά σου τοῖς ἀδελφοῖς μου, ἐν μέσῳ ἐκκλησίας ὑμνήσω σε. | | 12 33Zeggende: lIk zal Uw Naam Mijn broederen verkondigen; in het midden der gemeente zal Ik U lofzingen. |
| 33 Namelijk in den 22sten psalm, welke psalm een gedurig verhaal is van de historie van het lijden van Christus, gelijk die daarom altijd voor het vroegoffer, volgens het opschrift van den psalm, tot een verklaring van de betekende zaak dezer offerande, werd gezongen. En daarom worden bij de evangelisten, wanneer zij handelen van het lijden van Christus, meer plaatsen uit dezen psalm aangehaald, dan uit enig ander hoofdstuk des Ouden Testaments. |
| l Ps. 22:23. |
| Ps. 22:23 Zo zal Ik Uw Naam Mijn broederen vertellen; in het midden der gemeente zal Ik U prijzen. |
| | |
13 καὶ πάλιν, Ἐγὼ ἔσομαι πεποιθὼς ἐπ’ αὐτῷ. καὶ πάλιν, Ἰδοὺ ἐγὼ καὶ τὰ παιδία ἅ μοι ἔδωκεν ὁ Θεός. | | 13 En wederom: m34Ik zal Mijn betrouwen op Hem stellen. 35En wederom: nZiedaar, Ik en de kinderen 36die Mij God gegeven heeft. |
| m Ps. 18:3. |
| Ps. 18:3 De HEERE is mijn Steenrots en mijn Burcht en mijn Uithelper, mijn God, mijn Rots, op Welken ik betrouw; mijn Schild en Hoorn mijns heils, mijn hoog Vertrek. |
| 34 Met deze plaats, genomen uit Ps. 18:3, bewijst de apostel dat Christus enerlei bewegingen des gemoeds, en dienvolgens enerlei natuur met de gelovigen deelachtig is. |
| Ps. 18:3 De HEERE is mijn Steenrots en mijn Burcht en mijn Uithelper, mijn God, mijn Rots, op Welken ik betrouw; mijn Schild en Hoorn mijns heils, mijn hoog Vertrek. |
| 35 Deze plaats is genomen uit Jes. 8:18, alwaar Christus, de ware Immanuël, den profeet aanspreekt, en in zijn lijden vertroost met Zijn en aller kinderen Gods voorbeeld, die dergelijke zwarigheden altijd onderworpen zijn geweest, gelijk dat gehele hoofdstuk van het achtste vers en verder een profetie van Christus is. |
| Jes. 8:18 Zie, Ik en de kinderen die Mij de HEERE gegeven heeft, zijn tot tekenen en tot wonderen in Israël, van den HEERE der heirscharen, Die op den berg Sion woont. |
| n Jes. 8:18. |
| Jes. 8:18 Zie, Ik en de kinderen die Mij de HEERE gegeven heeft, zijn tot tekenen en tot wonderen in Israël, van den HEERE der heirscharen, Die op den berg Sion woont. |
| 36 Namelijk uit de wereld, om Mijzelven voor hen te heiligen. Zie Joh. 17:6. |
| Joh. 17:6 Ik heb Uw Naam geopenbaard den mensen die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt. Zij waren Uwe, en Gij hebt Mij dezelve gegeven, en zij hebben Uw Woord bewaard. |
| | |
14 ἐπεὶ οὖν τὰ παιδία κεκοινώνηκε σαρκὸς καὶ αἵματος, καὶ αὐτὸς παραπλησίως μετέσχε τῶν αὐτῶν, ἵνα διὰ τοῦ θανάτου καταργήσῃ τὸν τὸ κράτος ἔχοντα τοῦ θανάτου, τοῦτ’ ἔστι τὸν διάβολον, | | 14 Overmits dan 37de kinderen 38des vleses en bloeds deelachtig zijn, ozo is Hij ook desgelijks 39derzelve deelachtig geworden, popdat Hij door den dood 40tenietdoen zou dengene die 41het geweld des doods had, dat is 42den duivel, |
| 37 Namelijk waarvan Jesaja spreekt, dat is, de ware gelovigen, die uit God geboren en leden van Christus zijn. |
| 38 Dat is, bestaan uit vlees en bloed; of: de zwakke menselijke natuur deelachtig zijn; gelijk 1 Kor. 15:50. |
| 1 Kor. 15:50 Doch dit zeg ik, broeders, dat vlees en bloed het Koninkrijk Gods niet beërven kunnen, en de verderfelijkheid beërft de onverderfelijkheid niet. |
| o Joh. 1:14. Filipp. 2:7. |
| Joh. 1:14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid. Filipp. 2:7 Maar heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is den mensen gelijk geworden; |
| 39 Dat is, heeft dezelve in enigheid Zijns Persoons aangenomen, gelijk hij spreekt vers 16 en Filipp. 2:7. |
| vers 16 Want waarlijk, Hij neemt de engelen niet aan, maar Hij neemt het zaad Abrahams aan; Filipp. 2:7 Maar heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is den mensen gelijk geworden; |
| p Jes. 25:8. Hos. 13:14. 1 Kor. 15:54. 2 Tim. 1:10. |
| Jes. 25:8 Hij zal den dood verslinden tot overwinning, en de Heere HEERE zal de tranen van alle aangezichten afwissen; en Hij zal de smaadheid Zijns volks van de ganse aarde wegnemen, want de HEERE heeft het gesproken. Hos. 13:14 Doch Ik zal hen van het geweld der hel verlossen, Ik zal hen vrijmaken van den dood. O dood, waar zijn uw pestilentiën; hel, waar is uw verderf? Berouw zal van Mijn ogen verborgen zijn. 1 Kor. 15:54 En wanneer dit verderfelijke zal onverderfelijkheid aangedaan hebben, en dit sterfelijke zal onsterfelijkheid aangedaan hebben, alsdan zal het woord geschieden dat geschreven is: De dood is verslonden tot overwinning. 2 Tim. 1:10 Doch nu geopenbaard is door de verschijning van onzen Zaligmaker Jezus Christus, Die den dood heeft tenietgedaan, en het leven en de onverderfelijkheid aan het licht gebracht door het Evangelie; |
| 40 Dat is, zijn macht of tirannie over de kinderen Gods verbreken en wegnemen. |
| 41 Namelijk door de zonde, waartoe hij de mensen gebracht had, en onder dewelke hij die nog hield; om welke zonde de mens den vervloekten dood was onderworpen. Zie Rom. 5:12. 1 Kor. 15:56. |
| Rom. 5:12 Daarom, gelijk door één mens de zonde in de wereld ingekomen is, en door de zonde de dood, en alzo de dood tot alle mensen doorgegaan is, in welken allen gezondigd hebben. 1 Kor. 15:56 De prikkel nu des doods is de zonde, en de kracht der zonde is de wet. |
| 42 Namelijk met al zijn engelen, gelijk Christus spreekt Matth. 25:41. Want onder dezen overste worden allen die onder hem staan, begrepen. |
| Matth. 25:41 Dan zal Hij zeggen ook tot degenen die ter linkerhand zijn: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijn engelen bereid is. |
| | |
15 καὶ ἀπαλλάξῃ τούτους, ὅσοι φόβῳ θανάτου διὰ παντὸς τοῦ ζῇν ἔνοχοι ἦσαν δουλείας. | | 15 En verlossen zou al degenen 43die met vreze des doods door al hun leven q44der dienstbaarheid onderworpen waren. |
| 43 Dat is, des eeuwigen en vervloekten doods, welke vreze alle zondige mensen noodwendiglijk bevangt, totdat zij van hun verlossing verzekerd zijn. Zie Luk. 1:74. |
| Luk. 1:74 Dat wij, verlost zijnde uit de hand onzer vijanden, Hem dienen zouden zonder vrees, |
| q Rom. 8:15. |
| Rom. 8:15 Want gij hebt niet ontvangen den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader. |
| 44 Dat is, der knechtelijke vreze, of den Geest der dienstbaarheid, gelijk hij spreekt Rom. 8:15. |
| Rom. 8:15 Want gij hebt niet ontvangen den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader. |
| | |
16 οὐ γὰρ δήπου ἀγγέλων ἐπιλαμβάνεται, ἀλλὰ σπέρματος Ἀβραὰμ ἐπιλαμβάνεται. | | 16 Want waarlijk, 45Hij neemt de engelen niet aan, maar 46Hij neemt het zaad Abrahams aan; |
| 45 Dat is, de Schrift zegt nergens dat Hij de engelen zou aannemen, maar wel het zaad Abrahams, Gen. 12:3; 22:18, gelijk ook zulks inderdaad in Zijn menswording is gebleken. |
| Gen. 12:3 En Ik zal zegenen die u zegenen, en vervloeken die u vloekt; en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden. Gen. 22:18 En in uw Zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde, naardien gij Mijn stem gehoorzaam geweest zijt. |
| 46 Dat is, de menselijke natuur uit het zaad Abrahams. Want dat enigen het woord aannemen door helpen verklaren, is ongerijmd, dewijl de goede engelen geen hulp van node hebben tot hun verlossing, alzo zij niet hebben gezondigd. |
| | |
17 ὅθεν ὤφειλε κατὰ πάντα τοῖς ἀδελφοῖς ὁμοιωθῆναι, ἵνα ἐλεήμων γένηται καὶ πιστὸς ἀρχιερεὺς τὰ πρὸς τὸν Θεόν, εἰς τὸ ἱλάσκεσθαι τὰς ἁμαρτίας τοῦ λαοῦ. | | 17 rWaarom Hij 47in alles den broederen moest gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en een getrouw Hogepriester zou zijn in de dingen 48die bij God te doen waren, om de zonden des volks te verzoenen. |
| r Filipp. 2:7. Hebr. 4:15. |
| Filipp. 2:7 Maar heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is den mensen gelijk geworden; Hebr. 4:15 Want wij hebben geen Hogepriester Die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar Die in alle dingen gelijk als wij is verzocht geweest, doch
zonder zonde. |
| 47 Namelijk uitgenomen de zonde, gelijk de apostel daarbij voegt, Hebr. 4:15. |
| Hebr. 4:15 Want wij hebben geen Hogepriester Die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar Die in alle dingen gelijk als wij is verzocht geweest, doch
zonder zonde. |
| 48 Namelijk om den mens met God te verzoenen. |
| | |
18 ἐν ᾧ γὰρ πέπονθεν αὐτὸς πειρασθείς, δύναται τοῖς πειραζομένοις βοηθῆσαι. | | 18 sWant in hetgeen Hij Zelf 49verzocht zijnde geleden heeft, 50kan Hij dengenen die verzocht worden, te hulp komen. |
| s Hebr. 4:15, 16. |
| Hebr. 4:15 Want wij hebben geen Hogepriester Die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar Die in alle dingen gelijk als wij is verzocht geweest, doch
zonder zonde. Hebr. 4:16 Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot den troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden om geholpen te worden te bekwamer tijd. |
| 49 Namelijk in den staat Zijner nederigheid, met allerlei lijden en verdriet. |
| 50 Namelijk te beter, alzo Hij dezelve ook ervaren heeft, en daarom met meerder medelijden jegens hen ontstoken is. |