Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Hebreeën 11 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Hebreeën 11

1 Om de Hebreeën te beter tot standvastigheid in het geloof te bewegen, beschrijft hij hun het geloof, met zijn eigenschappen en werkingen. 4 En brengt te dien einde voor de voorbeelden van het geloof der oudvaders des Ouden Testaments, en vooreerst van Abel. 5 En van Henoch. 7 En van Noach. 8 Daarna van Abraham. 11 En van Sara. 13 Die met hun zaad de beloften van het land Kanaän wel hebben ontvangen, maar de volbrenging van die niet op de aarde, maar in den hemel hebben verkregen. 17 Voorts verhaalt hij het voorbeeld van het geloof van Abraham in het offeren van zijn zoon Izak. 20 En van Izak in het zegenen van zijn zoon Jakob. 21 En van Jakob in het zegenen van de zonen van Jozef. 22 En van Jozef op zijn sterfbed. 23 Daarna van de ouders van Mozes. 24 En van Mozes zelven in het verachten van zijn eer en gemak aan het hof van Farao. 27 En in het scheiden uit Egypte, houden van het pascha, en doorgaan door de Rode Zee. 30 Daarna van Jozua en van Rachab in het innemen van Jericho. 32 Mitsgaders van de richters en koningen, die door het geloof grote dingen verricht hebben. 35 Daarna van enige vrouwen, die grote zwarigheden daardoor hebben uitgestaan. 36 Gelijk ook verscheidene andere profeten en martelaren. 39 Besluit dat deze allen gestorven zijn in het geloof, hoewel zij de beloofde zaak zonder ons niet hebben verkregen.
  
De wolk der getuigen
1 Ἔστι δὲ πίστις ἐλπιζομένων ὑπόστασις, πραγμάτων ἔλεγχος οὐ βλεπομένων. 1 HET geloof nu is 1een vaste grond der dingen die men hoopt, en 2een bewijs 3der zaken die men niet ziet.
1 Of: een vast vertrouwen, dat is, hetgeen doet bestaan, of vast en als tegenwoordig staan de dingen die van God in Christus beloofd zijn, en die derhalve door de hoop worden verwacht; hetwelk niet alleen geschiedt door een toestemming van Gods beloften in ons verstand, maar ook door een vertrouwen op dezelve in onzen wil. Zie Rom. 4:18, enz. Hebr. 3:14. Gr. hypostasis, dat is, zelfstandigheid, van welk woord zie ook 2 Kor. 9:4; 11:17. verwijsteksten
2 Of: overtuiging; want het geloof ziende op Gods openbaring en belofte, overtuigt en verzekert het hart des mensen veel sterker van de waarheid der zaak, dan enig ander bewijs uit de natuurlijke rede voortgebracht.
3 Dat is, zelfs die door natuurlijke zinnen of rede door ons niet worden begrepen. Of: die niet tegenwoordig zijn voor onze ogen. Want hoewel de dingen die gezien worden, ook wel geloofd worden, gelijk Christus tot Thomas spreekt, Joh. 20:29, nochtans is dit eigenlijk niet het Goddelijk geloof, dat in ons door den Heiligen Geest wordt gewrocht, hetwelk alleen op Gods belofte of openbaring ziet, hetzij de dingen nu verleden, tegenwoordig, of toekomende zijn; gelijk uit de voorbeelden die Paulus voorbrengt, zal blijken. verwijsteksten
   
2 ἐν ταύτῃ γὰρ ἐμαρτυρήθησαν οἱ πρεσβύτεροι. 2 Want door hetzelve hebben 4de ouden 5getuigenis bekomen.
4 Namelijk voorvaders, van welke wij afkomstig zijn, en welker voorbeelden wij moeten navolgen.
5 Namelijk dat zij Gode behaagden, gelijk vers 5 wordt uitgedrukt. verwijsteksten
   
3 πίστει νοοῦμεν κατηρτίσθαι τοὺς αἰῶνας ῥήματι Θεοῦ, εἰς τὸ μὴ ἐκ φαινομένων τὰ βλεπόμενα γεγονέναι. 3 Door het geloof verstaan wij adat 6de wereld 7door het woord Gods is 8toebereid, balzo dat de dingen die men ziet, 9niet geworden zijn uit dingen die gezien worden.
a Gen. 1:1. Ps. 33:6. Joh. 1:10. Ef. 3:9. Kol. 1:16. verwijsteksten
6 Gr. de eeuwen; gelijk Hebr. 1:2. verwijsteksten
7 Dat is, door het krachtig bevel Gods. Zie Genesis 1. Ps. 33:6. verwijsteksten
8 Dat is, geschapen en in zulke orde en gestalte gebracht als wij die nu zien.
b Rom. 4:17. Kol. 1:16. verwijsteksten
9 Of: geworden zijn niet uit zienlijke of geziene dingen, dat is, uit niet. Want dit is het geloof eigen, dat het uit Gods Woord gelooft dat de wereld uit niet is geschapen; waartoe geen filosoof door de natuurlijke rede heeft kunnen komen.
   
4 πίστει πλείονα θυσίαν Ἄβελ παρὰ Κάϊν προσήνεγκε τῷ Θεῷ, δι’ ἧς ἐμαρτυρήθη εἶναι δίκαιος, μαρτυροῦντος ἐπὶ τοῖς δώροις αὐτοῦ τοῦ Θεοῦ· καὶ δι’ αὐτῆς ἀποθανὼν ἔτι *λαλεῖται.
* λαλεῖται St, B, Elz, M | λαλεῖ Sc
4 Door het geloof cheeft Abel 10een meerdere offerande Gode geofferd dan Kaïn, 11door hetwelk hij dgetuigenis bekomen heeft 12dat hij rechtvaardig was, alzo God 13over zijn gaven getuigenis gaf; en door hetzelve geloof 14spreekt hij nog, nadat hij gestorven is.
c Gen. 4:4. verwijsteksten
10 Sommigen nemen dit woord meerdere voor van meerdere prijs, omdat Abel uit zijn vetste beesten zijn offerande heeft gedaan, en Kaïn maar uit enige slechte vruchten. Doch hier wordt hetzelve woord wel zo bekwamelijk genomen voor waardiger, en Gode aangenamer, hetwelk de apostel daaruit besluit, omdat God Abel en zijn offerande aanzag, en Kaïns niet, hetwelk de apostel getuigt dat door het geloof van Abel is geschied; namelijk omdat Abel in deze offerande zag op dat Zaad der vrouw, Dat de slang den kop zou vertreden, dat is, op Christus, Die door Zijn dood den duivel zou tenietmaken, Hebr. 2:14. verwijsteksten
11 Namelijk geloof.
d Matth. 23:35. verwijsteksten
12 Dit staat wel niet met zoveel woorden Gen. 4:4, maar de apostel besluit hetzelve uit hetgeen daar staat, dat God hem en zijn offerande aanzag, welken titel van rechtvaardigheid Christus daarom aan Abel ook geeft, Matth. 23:35. verwijsteksten
13 Namelijk door Mozes, Gen. 4:4, of door een extraordinair teken uit den hemel omtrent zijn offerande, gelijk over Aärons offerande, Lev. 9:24, over Elia’s, 1 Kon. 18:38, Davids, 1 Kron. 21:26, Salomo’s, 2 Kron. 7:1, door het zenden van vuur uit den hemel is geschied. Hetwelk daarom zeer gelofelijk is, omdat Kaïn dit ziende, over zijn broeder met toorn en nijd is ontstoken. verwijsteksten
14 Namelijk niet alleen met zijn goed voorbeeld in Gods Woord, maar ook door zijn bloed, hetwelk na zijn dood wraak riep tot God. Zie Gen. 4:10. Hebr. 12:24. verwijsteksten
   
5 πίστει Ἐνὼχ μετετέθη τοῦ μὴ ἰδεῖν θάνατον, καὶ οὐχ εὑρίσκετο, διότι μετέθηκεν αὐτὸν ὁ Θεός· πρὸ γὰρ τῆς μεταθέσεως αὐτοῦ μεμαρτύρηται εὐηρεστηκέναι τῷ Θεῷ· 5 Door het geloof is eHenoch 15weggenomen geweest, opdat hij den dood niet zou 16zien; en hij werd niet gevonden, daarom dat hem God weggenomen had; want vóór zijn wegneming heeft hij getuigenis gehad dat hij 17Gode behaagde.
e Gen. 5:24. verwijsteksten
15 Gr. overgezet, namelijk van de aarde in den hemel, gelijk van Elia uitgedrukt wordt 2 Kon. 2:1. verwijsteksten
16 Dat is, lijden of gevoelen; gelijk dit woord zien ook genomen wordt Ps. 16:10. Joh. 8:51. Waaruit blijkt dat zijn lichaam in deze opneming naar den hemel de sterfelijkheid heeft afgelegd, en in een onsterfelijk en verheerlijkt lichaam is veranderd; gelijk van Elia te lezen is, Luk. 9:30, en van alle gelovigen ten laatsten dage, 1 Kor. 15:51. 1 Thess. 4:15. verwijsteksten
17 Dit zegt wel niet de tekst, Gen. 5:22, maar de apostel besluit dit uit hetgeen daar staat dat hij geduriglijk voor God wandelde. verwijsteksten
   
6 χωρὶς δὲ πίστεως ἀδύνατον εὐαρεστῆσαι· πιστεῦσαι γὰρ δεῖ τὸν προσερχόμενον τῷ Θεῷ, ὅτι ἔστι, καὶ τοῖς ἐκζητοῦσιν αὐτὸν μισθαποδότης γίνεται. 6 Maar zonder geloof 18is het onmogelijk Gode te behagen. Want 19die tot God komt, moet geloven 20dat Hij is, en 21een Beloner is dergenen 22die Hem zoeken.
18 Of: is het onmogelijk dat hij Gode behaagd heeft, namelijk ter eeuwige zaligheid. De reden is omdat niemand buiten Christus Gode alzo behagen kan, Joh. 14:6. Hand. 4:12. verwijsteksten
19 Dat is, die voor God gestadiglijk wandelt, gelijk Mozes van Henoch spreekt, Gen. 5:22, 24. Of: die God dient, en Zijn gunst zoekt te genieten. verwijsteksten
20 Namelijk niet alleen een wezenlijke zaak, maar ook zodanig als Hij Zich in Zijn Woord heeft geopenbaard, niet alleen volgens de wet, maar ook volgens het Evangelie, waar het geloof, van hetwelk Paulus hier spreekt, eigenlijk op ziet, Rom. 1:16, 17. verwijsteksten
21 Of: Loongever, Vergelder; dat is, Volbrenger van Zijn beloften in het belonen dergenen die Hem zoeken. Want dit loon kan niet gehoopt worden dan uit vorige belofte, waarop het geloof ziet. Welke hier noodzakelijk moet zijn, niet een belofte der wet, maar des Evangelies, overmits niemand de belofte der eeuwige erve uit de wet kan deelachtig worden. Zie Gal. 3:18. verwijsteksten
22 Namelijk door den weg in het Evangelie geopenbaard, Joh. 17:3. verwijsteksten
   
7 πίστει χρηματισθεὶς Νῶε περὶ τῶν μηδέπω βλεπομένων, εὐλαβηθεὶς κατεσκεύασε κιβωτὸν εἰς σωτηρίαν τοῦ οἴκου αὐτοῦ· δι’ ἧς κατέκρινε τὸν κόσμον, καὶ τῆς κατὰ πίστιν δικαιοσύνης ἐγένετο κληρονόμος. 7 Door het geloof heeft fNoach, door Goddelijke aanspraak vermaand zijnde van de dingen 23die nog niet gezien werden, en 24bevreesd geworden zijnde, de ark toebereid tot behoudenis van zijn huisgezin; door welke ark hij 25de wereld heeft veroordeeld, en is geworden 26een erfgenaam der rechtvaardigheid die naar het geloof is.
f Gen. 6:13. verwijsteksten
23 Dat is, die nog niet tegenwoordig waren, namelijk van den zondvloed, en van zijn behoudenis in de ark.
24 Namelijk met een eerbied en kinderlijke vrees voor Gods dreigementen tegen de wereld, en voor Gods beloften jegens hem.
25 Namelijk door zijn voorbeeld, in de tegenwoordigheid van allen; gelijk Matth. 12:41, 42. verwijsteksten
26 Dat is, deelgenoot, of: bezitter, niet alleen van zijn leven, dat ook de goddeloze Cham deelachtig was, maar ook van het eeuwige leven, dat door de rechtvaardigheid des geloofs alleen wordt verkregen, Rom. 4:13, enz. verwijsteksten
   
8 πίστει καλούμενος Ἀβραὰμ ὑπήκουσεν ἐξελθεῖν εἰς τὸν τόπον ὃν ἤμελλε λαμβάνειν εἰς κληρονομίαν, καὶ ἐξῆλθε μὴ ἐπιστάμενος ποῦ ἔρχεται. 8 Door het geloof is gAbraham, 27geroepen zijnde, gehoorzaam geweest om uit te gaan 28naar de plaats die hij tot een erfdeel ontvangen zou; en hij is uitgegaan, niet wetende waar hij komen zou.
g Gen. 12:4. verwijsteksten
27 Namelijk uit Ur in Chaldea. Zie Hand. 7:2, enz. verwijsteksten
28 Dat is, naar het land Kanaän, hoewel hem in zijn eerste beroeping zulks nog niet was bekendgemaakt. Zie Gen. 12:1. verwijsteksten
   
9 πίστει παρῴκησεν εἰς τὴν γῆν τῆς ἐπαγγελίας, ὡς ἀλλοτρίαν, ἐν σκηναῖς κατοικήσας μετὰ Ἰσαὰκ καὶ Ἰακώβ, τῶν συγκληρονόμων τῆς ἐπαγγελίας τῆς αὐτῆς· 9 Door het geloof is hij een inwoner geweest in het land der belofte als in een vreemd land, en heeft 29in tabernakelen gewoond met Izak en Jakob, die mede-erfgenamen waren van 30dezelve belofte.
29 Namelijk gelijk vreemdelingen en reizigers plachten, om die weder te kunnen opnemen en naar andere plaatsen te voeren; gelijk daartoe bij ons de tenten plegen gebruikt te worden.
30 Namelijk van de toekomende bezitting van het land Kanaän, en vervolgens ook van het eeuwige leven.
   
10 ἐξεδέχετο γὰρ τὴν τοὺς θεμελίους ἔχουσαν πόλιν, ἧς τεχνίτης καὶ δημιουργὸς ὁ Θεός. 10 Want hij verwachtte 31de stad 32die fundamenten heeft, welker 33Kunstenaar en Bouwmeester God is.
31 Dat is, den hemel, of het hemelse Jeruzalem, waarvan het land Kanaän en daarna ook Jeruzalem maar schaduwen waren.
32 Namelijk welke vast en onbeweeglijk waren. De apostel stelt dit tegen de tabernakelen, die geen fundamenten hadden. Zie Hebr. 13:14. Openb. 3:12; 21:2, enz. verwijsteksten
33 Dat is, Aftekenaar, of: Ordineerder naar de kunst, gelijk pleegt te geschieden eer men tot bouwen van de steden voortgaat.
   
11 πίστει καὶ αὐτὴ Σάρρα δύναμιν εἰς καταβολὴν σπέρματος ἔλαβε, καὶ παρὰ καιρὸν ἡλικίας ἔτεκεν, ἐπεὶ πιστὸν ἡγήσατο τὸν ἐπαγγειλάμενον. 11 Door het geloof heeft ook hSara zelve kracht ontvangen 34om zaad te geven, en i35boven den tijd haars ouderdoms heeft zij gebaard; overmits zij Hem 36getrouw heeft geacht Die het beloofd had.
h Gen. 17:19; 21:2. verwijsteksten
34 Gr. tot nederwerping, of: tot grondlegging des zaads. Hetwelk niet alleen van Abraham verstaan wordt, uit wien Sara het zaad heeft ontvangen; maar ook van Sara zelve, die in deze ontvangenis haar eigen zaad in zulken ouderdom, door de kracht des geloofs, daarbij heeft gegeven, gelijk in alle natuurlijke ontvangenis geschiedt. Zie ook Lev. 12:2. verwijsteksten
i Luk. 1:36. verwijsteksten
35 Namelijk alzo zij nu negentig jaren oud was, en bovendien onvruchtbaar. Zie Gen. 16:1. Rom. 4:19. verwijsteksten
36 Want hoewel Sara daarover in het begin lachte, zo heeft zij nochtans daarna ook aan de belofte vastgehouden.
   
12 διὸ καὶ ἀφ’ ἑνὸς ἐγεννήθησαν, καὶ ταῦτα νενεκρωμένου, καθὼς τὰ ἄστρα τοῦ οὐρανοῦ τῷ πλήθει, καὶ ὡσεὶ ἄμμος ἡ παρὰ τὸ χεῖλος τῆς θαλάσσης ἡ ἀναρίθμητος. 12 Daarom zijn ook van één, 37en dat een verstorvene, zovelen in menigte geboren kals de sterren des hemels, en als het zand dat aan den 38oever der zee is, hetwelk ontelbaar is.
37 Namelijk niet alleen ten aanzien van Sara, maar ook van hemzelven, gelijk Paulus verklaart Rom. 4:19. Dat Abraham dan na den dood van Sara nog verscheidene kinderen uit Ketura heeft gekregen, moet de nieuwe jeugd toegeschreven worden, die hij door deze nieuwe belofte heeft ontvangen. verwijsteksten
k Gen. 15:5; 22:17. Rom. 4:18. verwijsteksten
38 Gr. lip.
   
13 Κατὰ πίστιν ἀπέθανον οὗτοι πάντες, μὴ λαβόντες τὰς ἐπαγγελίας, ἀλλὰ πόρρωθεν αὐτὰς ἰδόντες, καὶ πεισθέντες, καὶ ἀσπασάμενοι, καὶ ὁμολογήσαντες ὅτι ξένοι καὶ παρεπίδημοί εἰσιν ἐπὶ τῆς γῆς. 13 lDeze allen zijn in het geloof gestorven, 39de beloften niet verkregen hebbende, maar hebben dezelve van verre gezien en geloofd en omhelsd, en hebben beleden mdat zij 40gasten en vreemdelingen op de aarde waren.
l Joh. 8:53. verwijsteksten
39 Dat is, de zaak die hun verscheidene malen beloofd was, van den eigendom van het land Kanaän, en het Zaad waarin alle geslachten der aarde zouden gezegend worden.
m Gen. 23:4; 47:9. verwijsteksten
40 Gelijk van Jakob uitdrukkelijk wordt betuigd, toen hij voor Farao stond, Gen. 47:9, en van anderen vóór en na hem, Gen. 15:13; 28:4. Ps. 39:13. verwijsteksten
   
14 οἱ γὰρ τοιαῦτα λέγοντες ἐμφανίζουσιν ὅτι πατρίδα ἐπιζητοῦσι. 14 Want die 41zulke dingen zeggen, betonen klaarlijk dat zij 42een vaderland zoeken.
41 Namelijk dat zij vreemdelingen en gasten zijn op aarde.
42 Namelijk dat buiten deze wereld in den hemel is, gelijk vers 16 wordt verklaard. verwijsteksten
   
15 καὶ εἰ μὲν ἐκείνης ἐμνημόνευον ἀφ’ ἧς ἐξῆλθον, εἶχον ἂν καιρὸν ἀνακάμψαι. 15 En indien zij aan dat vaderland gedacht hadden 43van hetwelk zij uitgegaan waren, zij zouden tijd gehad hebben om weder te keren;
43 Namelijk hier op aarde, gelijk daar was het land van Mesopotamië of Chaldea, waar Abraham met zijn geslacht uit vertrokken was.
   
16 νυνὶ δὲ κρείττονος ὀρέγονται, τοῦτ’ ἔστιν, ἐπουρανίου· διὸ οὐκ ἐπαισχύνεται αὐτοὺς ὁ Θεός, Θεὸς ἐπικαλεῖσθαι αὐτῶν· ἡτοίμασε γὰρ αὐτοῖς πόλιν. 16 Maar nu zijn zij begerig naar een beter, dat is naar het hemelse. Daarom 44schaamt Zich God hunner niet, nom hun God 45genaamd te worden; want Hij had hun 46een stad bereid.
44 Dat is, acht het niet beneden Zijn waardigheid.
n Ex. 3:6. Matth. 22:32. Hand. 7:32. verwijsteksten
45 Namelijk zelfs na hun dood, gelijk Hij doorgaans wordt genaamd de God Abrahams, Izaks en Jakobs. Zie Ex. 3:6. Waaruit Christus Zelf besluit dat deze dan niet alleen kinderen Gods waren terwijl zij op aarde leefden, maar dat hun lichamen ook weder zouden opstaan, alzo God niet is een God van doden, maar van levenden, Matth. 22:31, 32. verwijsteksten
46 Namelijk die fundamenten had in den hemel, waarin God Zelf Zijn heerlijkheid openbaarde, en hen als rechte burgers zou ontvangen, Filipp. 3:20. verwijsteksten
   
17 Πίστει προσενήνοχεν Ἀβραὰμ τὸν Ἰσαὰκ πειραζόμενος, καὶ τὸν μονογενῆ προσέφερεν ὁ τὰς ἐπαγγελίας ἀναδεξάμενος 17 oDoor het geloof heeft Abraham, 47als hij verzocht werd, Izak 48geofferd, en hij die de beloften ontvangen had, heeft 49zijn eniggeborene geofferd
o Gen. 22:10. verwijsteksten
47 Dat is, beproefd werd, of van God aangezocht werd om vast bewijs te geven van zijn gehoorzaamheid, Genesis 22. verwijsteksten
48 Dat is, bereid geweest om te offeren, of bezig met hem te offeren.
49 Alzo wordt Izak genaamd omdat hij alleen uit de vrije was geboren, en Ismaël uit de dienstbare geen rechte erfgenaam was.
   
18 (πρὸς ὃν ἐλαλήθη ὅτι Ἐν Ἰσαὰκ κληθήσεταί σοι σπέρμα), λογισάμενος ὅτι καὶ ἐκ νεκρῶν ἐγείρειν δυνατὸς ὁ Θεός· 18 (50Tot denwelken gezegd was: pIn Izak zal u het zaad genaamd worden), 51overleggende dat God machtig was hem ook uit de doden te verwekken;
50 Of: Van denwelken, gelijk dit Griekse woordje pros ook genomen kan worden, Hebr. 1:7, 8. verwijsteksten
p Gen. 21:12. Rom. 9:7. Gal. 3:29. verwijsteksten
51 Dat is, bij zich door het geloof, dat vaststond op Gods beloften, besluitende of bedenkende.
   
19 ὅθεν αὐτὸν καὶ ἐν παραβολῇ ἐκομίσατο. 19 Waaruit hij hem ook 52bij gelijkenis wedergekregen heeft.
52 Dit doet de apostel daarbij, omdat hij hem alrede voor dood moest houden, dien God beval dat geslacht zou worden; uit welken stand, als een stand des doods, hij hem daarna weder ontving, toen hem God zulks belette.
   
20 πίστει περὶ μελλόντων εὐλόγησεν Ἰσαὰκ τὸν Ἰακὼβ καὶ τὸν Ἠσαῦ. 20 qDoor het geloof heeft Izak zijn zonen 53Jakob en Ezau gezegend aangaande toekomende dingen.
q Gen. 27:28, 39. verwijsteksten
53 Dat is, in zijn zegen het land Kanaän en daaromtrent alzo verdeeld, en Ezaus nakomelingen aan Jakobs nakomelingen alzo onderworpen, alsof hij de volle bezitting daarvan alrede gehad had.
   
21 πίστει Ἰακὼβ ἀποθνήσκων ἕκαστον τῶν υἱῶν Ἰωσὴφ εὐλόγησε, καὶ προσεκύνησεν ἐπὶ τὸ ἄκρον τῆς ῥάβδου αὐτοῦ. 21 rDoor het geloof heeft Jakob 54stervende een iegelijk der zonen van Jozef gezegend, sen 55heeft aangebeden, leunende 56op het opperste van zijn staf.
r Gen. 48:15. verwijsteksten
54 Dat is, nabij den dood zijnde, in zijn dodelijke ziekte.
s Gen. 47:31. verwijsteksten
55 Namelijk niet zijn staf, gelijk enigen verkeerdelijk menen, maar op zijn staf den God zijner vaderen, en den Engel Die hem tot dien tijd toe had bijgestaan, en van vele zwarigheden verlost; dat is, den Zone Gods; gelijk Gen. 48:3, 15 te zien is. verwijsteksten
56 De Hebreeuwse tekst Gen. 47:31 zegt: aan het hoofd of hoofdeinde van het bed. Doch de Griekse overzetters hebben voor mittah, dat is, bed, gelezen matteh, dat is, roede of staf; welke de apostel hier heeft gevolgd, alzo beide waarachtig kunnen zijn. Want uit de vergelijking van Gen. 47:31 met Gen. 48:2 blijkt dat Jakob, als hij de zonen van Jozef en daarna ook zijn zonen zegende, op zijn bed heeft gezeten, en vanwege zijn zwakheid op een staf heeft gesteund, alzo zijn benen van het bed hingen, die hij na den zegen weder ingetrokken heeft, Gen. 49:33. verwijsteksten
   
22 πίστει Ἰωσὴφ τελευτῶν περὶ τῆς ἐξόδου τῶν υἱῶν Ἰσραὴλ ἐμνημόνευσε, καὶ περὶ τῶν ὀστέων αὐτοῦ ἐνετείλατο. 22 tDoor het geloof heeft Jozef stervende 57gemeld van den uitgang der kinderen Israëls, en heeft bevel gegeven 58van zijn gebeenten.
t Gen. 50:24. verwijsteksten
57 Dat is, betuigd dat God Zijn belofte zou volbrengen, van de verlossing der kinderen Israëls uit Egypte. Zie Gen. 50:24, enz. verwijsteksten
58 Dat is, van het medenemen zijner gebeenten naar het land Kanaän, niet uit enig bijgeloof, of om zijn gebeenten daar te laten aanbidden, hetwelk nooit geschied is, maar om de gemeenschap die hij met zijn broederen aan de belofte Gods had, en zijn hoop van de vervulling derzelve, ook na zijn dood, hierdoor te betuigen, en hun nakomelingen daarin te versterken.
   
23 πίστει Μωσῆς γεννηθεὶς ἐκρύβη τρίμηνον ὑπὸ τῶν πατέρων αὐτοῦ, διότι εἶδον ἀστεῖον τὸ παιδίον· καὶ οὐκ ἐφοβήθησαν τὸ διάταγμα τοῦ βασιλέως. 23 vDoor het geloof werd Mozes, toen hij geboren was, drie maanden lang van zijn 59ouders verborgen, overmits zij zagen dat het kindeken schoon was; en 60zij vreesden het gebod des konings niet.
v Ex. 2:2. Hand. 7:20. verwijsteksten
59 Gr. vaders, dat is, ouders, namelijk Amram en Jochebed, Ex. 6:19, die door de schoonheid des kinds bewogen werden om iets bijzonders daarvan te verwachten, hetwelk de apostel hier hun geloof op Gods beloften toeschrijft. Josephus, de historieschrijver, getuigt, Oudheden, boek 2, hfdst. 5, dat de vader van Mozes door een Goddelijke openbaring was bekendgemaakt, dat deze zoon hen uit Egypte zou verlossen. verwijsteksten
60 Namelijk niet alzo dat zij het kind, naar het gebod des konings, zouden hebben gedood, hoewel daar enige zwakheid in hun geloof is gekomen, toen zij het evenwel daarna aan de rivier te vondeling hebben gelegd, doch met hoop dat iemand het zou vinden en opbrengen, gelijk geschied is. Een geloof dan, al is het met zwakheid gevoegd, wordt hier ook voor een waarachtig geloof gerekend.
   
24 πίστει Μωσῆς μέγας γενόμενος ἠρνήσατο λέγεσθαι υἱὸς θυγατρὸς Φαραώ, 24 Door het geloof heeft Mozes, nu 61groot geworden zijnde, geweigerd 62een zoon van Farao’s dochter genaamd te worden;
61 Dat is, nu veertig jaren oud geworden zijnde, gelijk Stefanus getuigt, Hand. 7:23. verwijsteksten
62 Want die had hem tot een zoon aangenomen, Ex. 2:10. Hand. 7:21. verwijsteksten
   
25 μᾶλλον ἑλόμενος συγκακουχεῖσθαι τῷ λαῷ τοῦ Θεοῦ ἢ πρόσκαιρον ἔχειν ἁμαρτίας ἀπόλαυσιν· 25 xVerkiezende liever met het volk Gods kwalijk behandeld te worden, dan voor een tijd 63de genieting der zonde te hebben;
x Ps. 84:11. verwijsteksten
63 Dat is, de vermakingen en gemakken van het hof van Farao, die hij zonder tegen God zich te bezondigen, niet kon genieten.
   
26 μείζονα πλοῦτον ἡγησάμενος τῶν ἐν Αἰγύπτῳ θησαυρῶν τὸν ὀνειδισμὸν τοῦ Χριστοῦ· ἀπέβλεπε γὰρ εἰς τὴν μισθαποδοσίαν. 26 Achtende de versmaadheid 64van Christus meerderen rijkdom te zijn dan de schatten in Egypte; want hij zag 65op de vergelding des loons.
64 Dat is, die hij om de verwachting van Christus, en naar Christus’ voorbeeld, zou moeten lijden. Zie dergelijke 2 Kor. 1:5. Kol. 1:24. Want Mozes heeft ook den dag van Christus gezien, en zich daarin verheugd, gelijk van Abraham gezegd wordt, Joh. 8:56. verwijsteksten
65 Namelijk die eeuwig en onvergankelijk zou zijn in den hemel, 1 Petr. 1:4, 5, 6, waar de gelovigen ook op mogen zien, als op een loon, niet dat God hun schuldig zou zijn, of dat zij zouden verdienen, maar dat God hun Vader hun als Zijn kinderen uit genade belooft te zullen geven. Zie Matth. 5:10, 11, 12. verwijsteksten
   
27 πίστει κατέλιπεν Αἴγυπτον, μὴ φοβηθεὶς τὸν θυμὸν τοῦ βασιλέως· τὸν γὰρ ἀόρατον ὡς ὁρῶν ἐκαρτέρησε. 27 Door het geloof heeft hij 66Egypte verlaten, niet vrezende den toorn des konings; want 67hij hield zich vast, als 68ziende 69den Onzienlijke.
66 Namelijk met het ganse volk van Israël, niettegenstaande de dreigementen des konings. Zie Ex. 10:29. verwijsteksten
67 Namelijk aan Gods bevel, zonder door enige vrees daarvan te wijken. Of: hij was kloekmoedig, standvastig.
68 Namelijk door het geloof.
69 Namelijk God. Zie Ps. 56:12; 118:6. Rom. 8:31. verwijsteksten
   
28 πίστει πεποίηκε τὸ πάσχα καὶ τὴν πρόσχυσιν τοῦ αἵματος, ἵνα μὴ ὁ ὀλοθρεύων τὰ πρωτότοκα θίγῃ αὐτῶν. 28 yDoor het geloof heeft hij het pascha uitgericht en 70de besprenging des bloeds, opdat de verderver der eerstgeborenen hen 71niet raken zou.
y Ex. 12:21. verwijsteksten
70 Gr. aangieting, namelijk aan de dorpels en posten van de deuren der Israëlieten, Ex. 12:21, enz. verwijsteksten
71 Dat is, niet beschadigen of beledigen.
   
29 πίστει διέβησαν τὴν ἐρυθρὰν θάλασσαν ὡς διὰ ξηρᾶς· ἧς πεῖραν λαβόντες οἱ Αἰγύπτιοι κατεπόθησαν. 29 zDoor het geloof 72zijn zij de Rode Zee doorgegaan als door het droge; *hetwelk de Egyptenaars ook verzoekende, zijn verdronken.
z Ex. 14:22. verwijsteksten
72 Namelijk Mozes, Aäron en de andere Israëlieten. Want hoewel enigen onder hen geen waarachtig geloof hadden, gelijk de apostel Hebr. 3:18 getuigd heeft, nochtans zo zijn er ook vele ware gelovigen met hem geweest; zie Hebr. 3:16; op welke hier eigenlijk gezien wordt. verwijsteksten
* Of: van hetwelk de Egyptenaars proeve genomen hebbende.
   
30 πίστει τὰ τείχη Ἰεριχὼ ἔπεσε, κυκλωθέντα ἐπὶ ἑπτὰ ἡμέρας. 30 aDoor 73het geloof zijn de muren van Jericho gevallen, als zij tot zeven dagen toe 74omringd waren geweest.
a Joz. 6:20. verwijsteksten
73 Namelijk van Jozua en van de andere vrome Israëlieten; gelijk in het voorgaande vers.
74 Namelijk van het leger der Israëlieten met bazuingeluid, Joz. 6:20. verwijsteksten
   
31 πίστει Ῥαὰβ ἡ πόρνη οὐ συναπώλετο τοῖς ἀπειθήσασι, δεξαμένη τοὺς κατασκόπους μετ’ εἰρήνης. 31 bDoor het geloof is Rachab, 75de hoer, niet omgekomen met 76de ongehoorzamen, cals zij de verspieders 77met vrede had ontvangen.
b Joz. 6:23. Jak. 2:25. verwijsteksten
75 Het Hebreeuwse woord zonah betekent ook een waardin; en de verspieders zijn in haar huis gegaan om te logeren, Joz. 2:1. Doch dewijl de apostel alhier, gelijk ook Jakobus in zijn brief, hfdst. 2:25, haar een hoer noemt, zo schijnt dat zij van beide deze dingen haar werk gemaakt heeft; gelijk onder de heidenen meermalen geschiedde, dewijl ook van haar man geen gewag wordt gemaakt, Joz. 2:18. Maar daarna tot God bekeerd zijnde, is zij een voorbeeld van geloof en vroomheid geworden, en onder de Israëlieten getrouwd met Salmon, den vader van Boaz, een der voorouders van David, en dienvolgens ook van Christus. Zie Matth. 1:5. verwijsteksten
76 Dat is, de andere halsstarrige en onboetvaardige mensen binnen Jericho.
c Joz. 2:1. verwijsteksten
77 Dat is, beleefdelijk, en hun in alles behulpzaam zijnde.
   
32 καὶ τί ἔτι λέγω; ἐπιλείψει γάρ με διηγούμενον ὁ χρόνος περὶ Γεδεών, Βαράκ τε καὶ Σαμψὼν καὶ Ἰεφθάε, Δαβίδ τε καὶ Σαμουὴλ καὶ τῶν προφητῶν· 32 En wat zal ik nog meer zeggen? Want de tijd zal mij ontbreken, zou ik verhalen dvan Gideon, een Barak, en fSimson, en gJefta, en hDavid, en iSamuël, en 78de profeten;
d Richt. 6:11. verwijsteksten
e Richt. 4:6. verwijsteksten
f Richt. 13:24. verwijsteksten
g Richt. 11:1; 12:7. verwijsteksten
h 1 Sam. 17:45. verwijsteksten
i 1 Sam. 12:20. verwijsteksten
78 Namelijk die na Samuël en David in het volk van Israël zijn geweest.
   
33 οἳ διὰ πίστεως κατηγωνίσαντο βασιλείας, εἰργάσαντο δικαιοσύνην, ἐπέτυχον ἐπαγγελιῶν, ἔφραξαν στόματα λεόντων, 33 Welke door het geloof 79koninkrijken hebben overwonnen, 80gerechtigheid geoefend, 81de beloftenissen verkregen, k82de muilen der leeuwen toegestopt,
79 Namelijk als Jozua een en dertig koningen, en David al de omliggende rondom het land Kanaän heeft overwonnen.
80 Namelijk niet alleen in het leiden van een rechtvaardig leven, maar ook in het oefenen van openlijke justitie, gelijk vele godzalige rechters en koningen hebben gedaan.
81 Dat is, de vervulling der beloften die hun geschied waren, gelijk daar was de bezitting van het land Kanaän en van enige bijzondere weldaden, als aan Sara, Hanna, enz., en ook in het gemeen van vergeving der zonden, aanneming tot kinderen, en de erve des eeuwigen levens. Zie vers 16. Hand. 15:11. verwijsteksten
k Richt. 14:6. 1 Sam. 17:34. Dan. 6:23. verwijsteksten
82 Namelijk gelijk Simson, Richt. 14:6, David, 1 Sam. 17:34, en Daniël, Dan. 6:23. verwijsteksten
   
34 ἔσβεσαν δύναμιν πυρός, ἔφυγον στόματα μαχαίρας, ἐνεδυναμώθησαν ἀπὸ ἀσθενείας, ἐγενήθησαν ἰσχυροὶ ἐν πολέμῳ, παρεμβολὰς ἔκλιναν ἀλλοτρίων. 34 l83De kracht des vuurs hebben uitgeblust, m84de scherpte des zwaards zijn ontvloden, n85uit zwakheid krachten hebben gekregen, 86in den krijg sterk geworden zijn, 87heirlegers der vreemden op de vlucht hebben gebracht.
l Dan. 3:25. verwijsteksten
83 Namelijk gelijk de metgezellen van Daniël, Dan. 3:25. verwijsteksten
m 1 Sam. 20:1. 1 Kon. 19:3. 2 Kon. 6:16. verwijsteksten
84 Gr. de monden des zwaards, namelijk als David het zwaard van Saul, 1 Samuël 20, Elia het zwaard van Achab, 1 Koningen 19, Elisa het zwaard der Syriërs, 2 Koningen 6. verwijsteksten
n Job 42:10. Ps. 6:9. Jes. 38:21. verwijsteksten
85 Namelijk als Job, Job 42, David, Psalm 6, Hizkia, Jesaja 38. verwijsteksten
86 Namelijk als vele rechters en koningen.
87 Namelijk als Jonathan, 1 Samuël 14. verwijsteksten
   
35 ἔλαβον γυναῖκες ἐξ ἀναστάσεως τοὺς νεκροὺς αὐτῶν· ἄλλοι δὲ ἐτυμπανίσθησαν, οὐ προσδεξάμενοι τὴν ἀπολύτρωσιν, ἵνα κρείττονος ἀναστάσεως τύχωσιν· 35 o88De vrouwen hebben haar doden 89uit de opstanding wedergekregen; pen anderen zijn 90uitgerekt geworden, 91de aangeboden verlossing niet aannemende, opdat zij 92een betere opstanding verkrijgen zouden.
o 1 Kon. 17:23. 2 Kon. 4:36. verwijsteksten
88 Als de weduwe van Sarepta door Elia, 1 Koningen 17, en de Sunamitische vrouw, 2 Koningen 4, door Elisa. verwijsteksten
89 Dat is, nadat zij van de profeten uit den dood opgewekt waren.
p Hand. 22:25. verwijsteksten
90 Namelijk als het vel op een trommel, om daarna met stokken ter dood geslagen en gepijnigd te worden, gelijk het Griekse woord medebrengt. Hier ziet de apostel ook op het voorbeeld van Eleazar en dergelijke pijnigingen onder den tiran Antiochus, waarvan te lezen is 2 Makkabeeën 6:18, enz.
91 Namelijk die van de dienaars van Antiochus was aangeboden, indien hij maar zich voordeed tegen Gods wet te doen, gelijk zij verzochten.
92 Namelijk hiernamaals ten uitersten dage, Dan. 12:2. verwijsteksten
   
36 ἕτεροι δὲ ἐμπαιγμῶν καὶ μαστίγων πεῖραν ἔλαβον, ἔτι δὲ δεσμῶν καὶ φυλακῆς· 36 En anderen hebben 93bespottingen en geselen geproefd, en ook qbanden en gevangenis;
93 Namelijk als Micha, 1 Koningen 22, Amos, Jeremia, enz. verwijsteksten
q Jer. 20:2. verwijsteksten
   
37 ἐλιθάσθησαν, ἐπρίσθησαν, ἐπειράσθησαν, ἐν φόνῳ μαχαίρας ἀπέθανον· περιῆλθον ἐν μηλωταῖς, ἐν αἰγείοις δέρμασιν, ὑστερούμενοι, θλιβόμενοι, κακουχούμενοι 37 rZijn 94gestenigd geworden, 95in stukken gezaagd, 96verzocht, 97door het zwaard ter dood gebracht, 98hebben gewandeld sin 99schaapsvellen en in geitenvellen; verlaten, verdrukt, kwalijk behandeld zijnde
r 1 Kon. 21:13. verwijsteksten
94 Als Zacharia, de zoon van Jojada, 2 Kronieken 24. verwijsteksten
95 Gelijk de oude Joodse historiën getuigen van Jesaja onder de tirannie van Manasse. Waaruit blijkt dat de apostel niet alleen uit de Goddelijke Schrift, maar ook uit andere den Hebreeën bekende historiën voorbeelden verhaalt; gelijk op het 35ste vers ook is aangetekend.
96 Namelijk door zware dreigementen en pijnigingen.
97 Gr. door den dood des zwaards; gelijk velen ten tijde van Manasse, 2 Kon. 21:16, en onder andere tirannen. verwijsteksten
98 Gr. hebben omgegaan, namelijk hier en daar dwalende.
s 2 Kon. 1:8. Matth. 3:4. verwijsteksten
99 Gelijk van Elia betuigd wordt, 2 Kon. 1:8, en gelijk der profeten dracht in het gemeen was, als te zien is Zach. 13:4. verwijsteksten
   
38 (ὧν οὐκ ἦν ἄξιος ὁ κόσμος), ἐν ἐρημίαις πλανώμενοι καὶ ὄρεσι καὶ σπηλαίοις καὶ ταῖς ὀπαῖς τῆς γῆς. 38 (Welker de wereld 100niet waardig was), hebben in woestijnen gedoold en op bergen, en in spelonken en in de holen der aarde.
100 De wereldse mensen hielden zulke gelovigen voor een uitvaagsel der wereld, maar de apostel getuigt daarentegen dat de wereld hun niet waardig was, en dat daarom God hen als buiten het gezelschap der wereld onderhield; gelijk David lang in de wildernissen dwaalde, 1 Samuël 22; 23; 24, Elia onder Achab, 1 Koningen 19, en die honderd profeten die in de spelonken verstoken waren, 1 Koningen 18, gelijk ook vele anderen waarvan de historiën gewag maken. verwijsteksten
   
39 καὶ οὗτοι πάντες, μαρτυρηθέντες διὰ τῆς πίστεως, οὐκ ἐκομίσαντο τὴν ἐπαγγελίαν, 39 En 1deze allen, hebbende door het geloof getuigenis gehad, 2hebben de belofte niet verkregen,
1 Namelijk van welke in dit hoofdstuk mentie wordt gemaakt.
2 Dat is, de beloofde zaak, namelijk Christus in het vlees geopenbaard, met de vervullingen van al de schaduwen des Ouden Testaments, en den stand der kerk onder Hem door de gehele wereld beloofd. Zie Luk. 10:23, 24. verwijsteksten
   
40 τοῦ Θεοῦ περὶ ἡμῶν κρεῖττόν τι προβλεψαμένου, ἵνα μὴ χωρὶς ἡμῶν τελειωθῶσι. 40 Alzo God 3wat beters over ons voorzien had, 4opdat zij 5zonder ons niet zouden volmaakt worden.
3 Namelijk dat in onzen tijd dit alles zou volbracht worden.
4 Of: zodat zij zonder ons, enz.
5 Sommigen verstaan dit van hun zaligheid in den hemel; doch dit zou strijden tegen hetgeen op het voorbeeld van Henoch is aangetekend, vers 5, en tegen hetgeen van hun hoop is gezegd, vers 16, en tegen de belofte van Christus, Matth. 5:12, en andere plaatsen der Schrift, ook tegen den tijd in welken Paulus dit schreef, als wanneer Christus nu lang was opgevaren ten hemel, en derhalve ook de voorvaderen in den hemel, zelfs naar hun gevoel, waren gebracht. Zo wordt dan dit verstaan van de komst van Christus in het vlees, en van de volmaking van den stand der kerk onder het Nieuwe Testament, gelijk tevoren is aangewezen. Want was de volmaaktheid in het Oude Testament geweest, zo zou het Nieuwe niet nodig zijn geweest, en zij zouden hun volmaking uit een andere oorzaak hebben gehad dan wij. Zonder ons kan dan bekwamelijk genomen worden voor door een andere oorzaak dan wij. verwijsteksten

Einde Hebreeën 11