Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 De apostel betuigt dat God wel eertijds door de profeten tot de vaderen heeft gesproken, maar nu tot ons door Zijn Zoon. 2 Wiens Godheid, majesteit en ambt hij kortelijk beschrijft. 4 Bewijst daarna uit verscheidene plaatsen des Ouden Testaments, dat des Zoons heerlijkheid verre gaat boven de heerlijkheid der engelen. 8 Dat Hij een Goddelijken en eeuwigen troon heeft, en dat Hij gezalfd is boven al Zijn medegenoten. 10 Bewijst verder dat hemel en aarde door Hem is geschapen, en een einde zal hebben, maar dat Hij noch begin heeft noch einde. 13 En dat Hij alleen zit ter rechterhand Zijns Vaders. 14 Maar dat alle engelen dienstbare geesten zijn. |
| | Christus de Zoon van God |
1 Πολυμερῶς καὶ πολυτρόπως πάλαι ὁ Θεὸς λαλήσας τοῖς πατράσιν ἐν τοῖς προφήταις, ἐπ’ ἐσχάτων τῶν ἡμερῶν τούτων ἐλάλησεν ἡμῖν ἐν Υἱῷ, | | 1 GOD1
2voortijds 3veelmaals en 4op velerlei wijze tot de vaderen gesproken hebbende door de profeten, heeft in 5deze laatste dagen tot 6ons gesproken 7door den Zoon; |
| 1 Namelijk de Vader, gelijk blijkt uit den Naam Zoon, die in het einde van het vers wordt uitgedrukt. |
| 2 Namelijk in de tijden des Ouden Testaments. |
| 3 Dat is, op menigerlei stonden en gelegenheden. Gr. in vele gedeelten. |
| 4 Namelijk door aanspraken, dromen, gezichten, verschijningen. Zie Num. 12:6. |
| Num. 12:6 En Hij zeide: Hoort nu Mijn woorden. Zo er een profeet onder u is, Ik, de HEERE, zal door een gezicht Mij aan hem bekendmaken, door een droom zal Ik met hem spreken. |
| 5 Alzo noemt de apostel den tijd des Nieuwen Testaments, omdat er onder hetzelve geen verandering meer in het leren is te verwachten, maar alles alzo moet blijven, zonder toe- of afdoen, gelijk het van Christus is geleerd en geordineerd, tot den laatsten dag. Zie ook Joël 2:28. Hand. 2:17. |
| Joël 2:28 En daarna zal het geschieden dat Ik Mijn Geest zal uitgieten over alle vlees, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien. Hand. 2:17 En het zal zijn in de laatste dagen (zegt God), Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien, en uw ouden zullen dromen dromen. |
| 6 Namelijk apostelen en andere Hebreeën, die het Woord uit Zijn mond hebben gehoord, en van welke hetzelve door de gehele wereld is verbreid. |
| 7 Gr. in den Zoon, dat is, den eigen en eniggeboren Zoon des Vaders, in het vlees geopenbaard, Joh. 1:14; want anderszins waren ook de profeten kinderen Gods, en zijn het ook alle gelovigen, Joh. 1:12. 1 Joh. 3:1. |
| Joh. 1:14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid. Joh. 1:12 Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven; 1 Joh. 3:1 ZIET
hoe grote liefde ons de Vader gegeven heeft, namelijk dat wij kinderen Gods genaamd zouden worden. Daarom kent ons de wereld niet, omdat zij Hem niet kent. |
| | |
2 ὃν ἔθηκε κληρονόμον πάντων, δι’ οὗ καὶ τοὺς αἰῶνας ἐποίησεν, | | 2 Welken Hij 8gesteld heeft atot een Erfgenaam van alles, bdoor Welken Hij ook 9de wereld gemaakt heeft; |
| 8 Dit recht van Heere en Bezitter van alles te zijn, heeft de Zone Gods niet alleen doordien Hij alles heeft geschapen, gelijk de volgende woorden medebrengen, maar Hij is ook tot een Erfgenaam van alles gesteld, doordien Hij van den Vader van eeuwigheid tot een Middelaar is uitverkoren, 1 Petr. 1:20, en van Denzelven in de wereld is gebracht, als Hij Hem de menselijke natuur heeft laten aannemen, Luk. 1:32; 2:11. Hebr. 1:6; en eindelijk als Hij Hem, het werk onzer verlossing uitgericht hebbende, tot Zijn rechterhand heeft verheven, Ef. 1:21, 22. Filipp. 2:9, 10, 11. |
| 1 Petr. 1:20 Dewelke wel voorgekend is geweest voor de grondlegging der wereld, maar geopenbaard is in deze laatste tijden om uwentwil, Luk. 1:32 Deze zal groot zijn en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden; en God de Heere zal Hem den troon Zijns vaders Davids geven; Luk. 2:11 Namelijk dat u heden geboren is de Zaligmaker, Welke is Christus de Heere, in de stad Davids. vers 6 En als Hij wederom den Eerstgeborene inbrengt in de wereld, zegt Hij: En dat alle engelen Gods Hem aanbidden. Ef. 1:21 Ver boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij, en allen naam die genaamd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook in de toekomende; Ef. 1:22 En heeft alle dingen Zijn voeten onderworpen, en heeft Hem der gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen; Filipp. 2:9 Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd en heeft Hem een Naam gegeven, welke boven allen naam is, Filipp. 2:10 Opdat in den Naam van Jezus zich zou buigen alle knie dergenen die in den hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn, Filipp. 2:11 En alle tong zou belijden dat Jezus Christus de Heere is, tot heerlijkheid Gods des Vaders. |
| a Matth. 21:38. |
| Matth. 21:38 Maar de landlieden den zoon ziende, zeiden onder elkander: Deze is de erfgenaam; komt, laat ons hem doden en zijn erfenis aan ons behouden. |
| b Gen. 1:3. Ps. 33:6. Joh. 1:3. Ef. 3:9. Kol. 1:16. |
| Gen. 1:3 En God zeide: Daar zij licht. En daar werd licht. Ps. 33:6 Door het Woord des HEEREN zijn de hemelen gemaakt, en door den Geest Zijns monds al hun heir. Joh. 1:3 Alle dingen zijn door Hetzelve gemaakt, en zonder Hetzelve is geen ding gemaakt dat gemaakt is. Ef. 3:9 En allen te verlichten, dat zij mogen verstaan welke de gemeenschap der verborgenheid is, die van alle eeuwen verborgen is geweest in God, Welke alle dingen geschapen heeft door Jezus Christus; Kol. 1:16 Want door Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, die zienlijk en die onzienlijk zijn, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten: alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen; |
| 9 Gr. de eeuwen, gelijk Hebr. 11:3. Dat is, de wereld met alles wat daarin is, Joh. 1:3. Kol. 1:16. Hetwelk de apostel bij het voorgaande voegt als de eerste reden waarom Hem de Vader tot een Erfgenaam en een Heere van alles heeft gesteld, namelijk dewijl Hij alles door Hem heeft geschapen; waarop de andere redenen in het volgende vers volgen, genomen van de heerlijkheid Zijns Persoons en evengelijkheid met den Vader, en van de onderhouding aller dingen. |
| Hebr. 11:3 Door het geloof verstaan wij dat de wereld door het woord Gods is toebereid, alzo dat de dingen die men ziet, niet geworden zijn uit dingen die gezien worden. Joh. 1:3 Alle dingen zijn door Hetzelve gemaakt, en zonder Hetzelve is geen ding gemaakt dat gemaakt is. Kol. 1:16 Want door Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, die zienlijk en die onzienlijk zijn, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten: alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen; |
| | |
3 ὃς ὢν ἀπαύγασμα τῆς δόξης καὶ χαρακτὴρ τῆς ὑποστάσεως αὐτοῦ, φέρων τε τὰ πάντα τῷ ῥήματι τῆς δυνάμεως αὐτοῦ, δι’ ἑαυτοῦ καθαρισμὸν ποιησάμενος τῶν ἁμαρτιῶν ἡμῶν, ἐκάθισεν ἐν δεξιᾷ τῆς μεγαλωσύνης ἐν ὑψηλοῖς, | | 3 cDewelke, alzo Hij is 10het Afschijnsel Zijner heerlijkheid, en 11het uitgedrukte Beeld 12Zijner Zelfstandigheid, en alle dingen 13draagt 14door het woord Zijner kracht, 15nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven teweeggebracht heeft, 16is gezeten aan de rechterhand der Majesteit in de hoogste hemelen, |
| c 2 Kor. 4:4. Filipp. 2:6. Kol. 1:15. |
| 2 Kor. 4:4 In dewelke de god dezer eeuw de zinnen verblind heeft, namelijk der ongelovigen, opdat hen niet bestrale de verlichting van het Evangelie der heerlijkheid van Christus, Die het Beeld Gods is. Filipp. 2:6 Die in de gestaltenis Gods zijnde, geen roof geacht heeft Gode evengelijk te zijn, Kol. 1:15 Dewelke is het Beeld des onzienlijken Gods, de Eerstgeborene aller creatuur. |
| 10 Namelijk in Denwelken de gehele heerlijkheid des Vaders, dat is, Zijn Goddelijk Wezen en Goddelijke eigenschappen, volkomenlijk zijn, en als in een uitgedrukt beeld voor ogen gesteld worden. Hetwelk enigen verstaan van Christus naar Zijn menselijke natuur, in dewelke Hij door Zijn leer, werken en wonderdaden, de wijsheid, rechtvaardigheid, almacht en grondeloze barmhartigheid Gods ons ten volle heeft geopenbaard, gelijk Joh. 1:14, 18; 14:9, 10, 11 ook wordt aangewezen. Doch aangezien deze titels hier den Zone Gods worden gegeven als een Schepper en Onderhouder van alle dingen, hetwelk Hem naar Zijn Goddelijke natuur alleen toekomt, zo moeten deze twee titels verstaan worden van Christus voor zoveel Hij de eeuwige Zone Gods is, en een Licht van het eeuwige Licht, van één Wezen en heerlijkheid met den Vader, nochtans van de zelfstandigheid des Vaders onderscheiden, door Welken de Vader Zijn werkingen uitvoert en eigenschappen betoont, gelijk de zon door haar licht de hare. |
| Joh. 1:14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid. Joh. 1:18 Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Die in den schoot des Vaders is, Die heeft Hem ons
verklaard. Joh. 14:9 Jezus zeide tot hem: Ben Ik zo langen tijd met ulieden, en hebt gij Mij niet gekend, Filippus? Die Mij gezien heeft, die heeft den Vader gezien; en hoe zegt gij: Toon ons den Vader? Joh. 14:10 Gelooft gij niet dat Ik in den Vader ben, en de Vader in Mij is? De woorden die Ik tot ulieden spreek, spreek Ik van Mijzelven niet, maar de Vader, Die in Mij blijft, Dezelve doet de werken. Joh. 14:11 Gelooft Mij, dat Ik in den Vader ben en de Vader in Mij is; en indien niet, zo gelooft Mij om de werken zelve. |
| 11 Of: Afdruksel. Omdat de Persoon des Zoons den Persoon des Vaders volkomenlijk afbeeldt, gelijk een afdruk het zegel. Waarom Hij ook het Beeld des onzienlijken Gods wordt genaamd, Kol. 1:15. |
| Kol. 1:15 Dewelke is het Beeld des onzienlijken Gods, de Eerstgeborene aller creatuur. |
| 12 Gr. hypostaseos, dat is, van de Zelfstandigheid of den Persoon, waardoor de Persoon des Vaders wordt verstaan, voor zoveel Hij van den Zoon is onderscheiden, en van Zichzelven en in Zichzelven bestaat, en als een Oorsprong is van den Persoon des Zoons, door een eeuwige en onuitsprekelijke generatie. Zie Spr. 8:22, enz. Micha 5:1. Joh. 1:14, 18. |
| Spr. 8:22 De HEERE bezat Mij in het beginsel Zijns wegs, vóór Zijn werken, van toen aan. Micha 5:1 EN gij Bethlehem Efratha, zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda? Uit u zal Mij voortkomen Die een Heerser zal zijn in Israël en Wiens uitgangen zijn vanouds, van de dagen der eeuwigheid. Joh. 1:14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid. Joh. 1:18 Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Die in den schoot des Vaders is, Die heeft Hem ons
verklaard. |
| 13 Dat is, ondersteunt, of onderhoudt, of doet bestaan, Kol. 1:17. |
| Kol. 1:17 En Hij is vóór alle dingen, en alle dingen bestaan tezamen door Hem. |
| 14 Dat is, door Zijn almachtigen wil of bevel, Ps. 33:9. |
| Ps. 33:9 Want Hij spreekt, en het is er; Hij gebiedt, en het staat er. |
| 15 Dit is een nieuwe reden waarom de Zone Gods tot een Erfgenaam en Heere van alles is gesteld, namelijk omdat Hij de reinigmaking onzer zonden heeft teweeggebracht, als Hij nu het vlees heeft aangenomen, en Zichzelven door den eeuwigen Geest aan Zijn Vader, als onze enige Hogepriester onstraffelijk heeft opgeofferd, en daarover ter rechterhand Gods, als onze eeuwige Koning, is gesteld; waarvan in het vijfde en volgende hoofdstuk breder zal worden gehandeld. |
| 16 Hiervan zie de verklaringen op 1 Kor. 15:25. Ef. 1:20, en elders. |
| 1 Kor. 15:25 (kt.) Want Hij moet als Koning heersen, totdat Hij al de vijanden onder Zijn voeten zal gelegd hebben. Ef. 1:20 (kt.) Die Hij gewrocht heeft in Christus, als Hij Hem uit de doden heeft opgewekt, en heeft Hem
gezet tot Zijn rechterhand in den hemel, |
| | |
4 τοσούτῳ κρείττων γενόμενος τῶν ἀγγέλων, ὅσῳ διαφορώτερον παρ’ αὐτοὺς κεκληρονόμηκεν ὄνομα. | | 4 Zoveel treffelijker geworden dan de engelen, 17als Hij duitnemender Naam boven hen 18geërfd heeft. |
| 17 Gr. verschillender, of verscheidener Naam, dat is, waardiger, of uitnemender. Zie Hebr. 8:6. Welke Naam is de Naam van Zoon, gelijk het volgende vers bewijst. |
| Hebr. 8:6 En nu heeft Hij zoveel uitnemender bediening gekregen, als Hij ook eens beteren verbonds Middelaar is, hetwelk in betere beloftenissen bevestigd is. |
| d Filipp. 2:9. |
| Filipp. 2:9 Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd en heeft Hem een Naam gegeven, welke boven allen naam is, |
| 18 Namelijk naar Zijn Goddelijke natuur, door Zijn eeuwige geboorte van den Vader, met welke de menselijke natuur in enigheid des Persoons is verenigd. Want Christus is maar één Zoon, in Welken deze twee naturen bestaan. |
| | |
5 τίνι γὰρ εἶπέ ποτε τῶν ἀγγέλων, Υἱός μου εἶ σύ, ἐγὼ σήμερον γεγέννηκά σε; καὶ πάλιν, Ἐγὼ ἔσομαι αὐτῷ εἰς Πατέρα, καὶ αὐτὸς ἔσται μοι εἰς Υἱόν; | | 5 Want tot wien van de engelen heeft Hij ooit gezegd: e19Gij zijt Mijn Zoon, 20heden heb Ik U 21gegenereerd? En wederom: f22Ik zal Hem tot een Vader zijn, en Hij zal Mij tot een Zoon zijn? |
| e Ps. 2:7. Hand. 13:33. Hebr. 5:5. |
| Ps. 2:7 Ik zal van het besluit verhalen: de HEERE heeft tot Mij gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd. Hand. 13:33 Gelijk ook in den tweeden psalm geschreven staat: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd. Hebr. 5:5 Alzo heeft ook Christus Zichzelven niet verheerlijkt om Hogepriester te worden, maar Die tot Hem gesproken heeft: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd. |
| 19 Namelijk eigen en natuurlijke Zoon; want anderszins zijn ook de engelen kinderen Gods, aangezien zij van God en naar Zijn evenbeeld zijn geschapen, en tot kinderen aangenomen. Zie Job 1:6. Ps. 89:7. |
| Job 1:6 Er was nu een dag, als de kinderen Gods kwamen om zich voor den HEERE te stellen, dat de satan ook in het midden van hen kwam. Ps. 89:7 Want wie mag in den hemel tegen den HEERE geschat worden? Wie is den HEERE gelijk onder de kinderen der sterken? |
| 20 Dat is, van eeuwigheid, welke heden genaamd wordt omdat in de eeuwigheid noch begin is noch einde, maar een gedurigheid die altijd tegenwoordig is. Anderen verstaan het van den tijd in welken deze eeuwige geboorte in de wereld is geopenbaard. |
| 21 Of: geteeld, gewonnen, geboren, namelijk door een eeuwige, bovennatuurlijke en onbegrijpelijke generatie. Want Hij spreekt van zulke geboorte, op welke wijze geen engelen noch mensen zijn geboren, maar alleen de Zoon. Waarom Hij ook de Eniggeborene van den Vader genoemd wordt, Joh. 1:18, en de eigen Zone Gods, Rom. 8:32. Deze plaats wordt ook Hand. 13:33 op Zijn opstanding uit de doden gepast, omdat Hij alsdan krachtiglijk is bewezen de Zone Gods te zijn, gelijk Paulus spreekt Rom. 1:4. |
| Joh. 1:18 Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Die in den schoot des Vaders is, Die heeft Hem ons
verklaard. Rom. 8:32 Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken? Hand. 13:33 Gelijk ook in den tweeden psalm geschreven staat: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd. Rom. 1:4 Die krachtiglijk bewezen is te zijn de Zone Gods naar den Geest der heiligmaking, uit de opstanding der doden), namelijk Jezus Christus, onzen Heere |
| f 2 Sam. 7:14. 1 Kron. 22:10. |
| 2 Sam. 7:14 Ik zal hem zijn tot een Vader, en hij zal Mij zijn tot een zoon; dewelke als hij misdoet, zo zal Ik hem met een mensenroede en met plagen der mensenkinderen straffen. 1 Kron. 22:10 Die zal Mijn Naam een huis bouwen, en die zal Mij tot een zoon zijn en Ik hem tot een Vader; en Ik zal den troon zijns rijks over Israël bevestigen tot in eeuwigheid. |
| 22 Deze woorden worden wel van Salomo als een voorbeeld van Christus, die den tempel te Jeruzalem zou bouwen, uitgesproken, maar van Christus Jezus, als de betekende zaak, voornamelijk verstaan, Die den geestelijken tempel, dat is, de gemeente Gods, alleen heeft gebouwd, en een Heere daarvan is, gelijk de apostel Hebr. 3:4, 5, 6 betuigt, en Die alleen een Koninkrijk zonder einde heeft, als de engel verklaart, Luk. 1:32, 33. |
| Hebr. 3:4 Want een ieder huis wordt van iemand gebouwd; maar Die dit alles gebouwd heeft, is God. Hebr. 3:5 En Mozes is wel getrouw geweest in geheel Zijn huis als een dienaar, tot getuiging der dingen die daarna gesproken zouden worden, Hebr. 3:6 Maar Christus als de Zoon over Zijn eigen huis; Wiens huis wij zijn, indien wij maar de vrijmoedigheid en den roem der hoop tot het einde toe vast behouden. Luk. 1:32 Deze zal groot zijn en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden; en God de Heere zal Hem den troon Zijns vaders Davids geven; Luk. 1:33 En Hij zal over het huis Jakobs Koning zijn in der eeuwigheid, en Zijns Koninkrijks zal geen einde zijn. |
| | |
6 ὅταν δὲ πάλιν εἰσαγάγῃ τὸν πρωτότοκον εἰς τὴν οἰκουμένην λέγει, Καὶ προσκυνησάτωσαν αὐτῷ πάντες ἄγγελοι Θεοῦ. | | 6 En als Hij wederom den Eerstgeborene 23inbrengt in de wereld, zegt Hij: gEn dat alle engelen Gods Hem aanbidden. |
| 23 Namelijk in den 97sten psalm, alwaar een beschrijving is van de komst des Heeren in de wereld, om een nieuw Koninkrijk op te richten; hetwelk is vervuld wanneer Christus Mens is geworden en onder ons heeft gewoond, vol genade en heerlijkheid, Joh. 1:14, wanneer ook de menigte der hemelse heirscharen Hem hebben aangebeden en Zijn Naam grootgemaakt, Luk. 2:13, enz. |
| Joh. 1:14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid. Luk. 2:13 En van stonden aan was daar met den engel een menigte des hemelsen heirlegers, prijzende God en zeggende: |
| g Ps. 97:7. |
| Ps. 97:7 Beschaamd moeten wezen allen die de beelden dienen, die zich op afgoden beroemen; buigt u neder voor Hem, alle gij goden. |
| | |
7 καὶ πρὸς μὲν τοὺς ἀγγέλους λέγει, Ὁ ποιῶν τοὺς ἀγγέλους αὐτοῦ πνεύματα, καὶ τοὺς λειτουργοὺς αὐτοῦ πυρὸς φλόγα· | | 7 En 24tot de engelen zegt Hij wel: hDie Zijn engelen 25maakt geesten, en Zijn dienaars 26een vlam des vuurs. |
| 24 Of: van de engelen, naar een Hebreeuwse wijze van spreken. Zie Gen. 20:2. Jes. 41:7. |
| Gen. 20:2 Als nu Abraham van Sara, zijn huisvrouw, gezegd had: Zij is mijn zuster, zo zond Abimélech, de koning van Gerar, en nam Sara weg. Jes. 41:7 En de werkmeester versterkte den goudsmid; die met den hamer glad maakt, dien die op het aambeeld slaat, zeggende van het soldeersel: Het is goed. Daarna maakt hij het vast met nagelen, dat het niet wankele. |
| h Ps. 104:4. |
| Ps. 104:4 Hij maakt Zijn engelen geesten, Zijn dienaars tot een vlammend vuur. |
| 25 Dat is, als geesten, of winden, om Hem snellijk te gehoorzamen. |
| 26 Dat is, als een vlam des vuurs, om als een vuur en bliksem Zijn bevelen krachtiglijk uit te voeren. |
| | |
8 πρὸς δὲ τὸν Υἱόν, Ὁ θρόνος σου, ὁ Θεός, εἰς τὸν αἰῶνα τοῦ αἰῶνος· ῥάβδος εὐθύτητος ἡ ῥάβδος τῆς βασιλείας σου. | | 8 Maar 27tot den Zoon zegt Hij: iUw 28troon, o God, is in alle eeuwigheid; de scepter Uws Koninkrijks is 29een rechte scepter; |
| 27 Of: van den Zoon, gelijk vers 7. |
| vers 7 En tot de engelen zegt Hij wel: Die Zijn engelen maakt geesten, en Zijn dienaars een vlam des vuurs. |
| i Ps. 45:7. |
| Ps. 45:7 Uw troon, o God, is eeuwiglijk en altoos; de scepter Uws Koninkrijks is een scepter der rechtmatigheid. |
| 28 Deze woorden in den 45sten psalm moeten noodzakelijk van Christus, den waren Bruidegom en Koning Zijner gemeente, verstaan worden. Want dat de Joden nu zeggen dat zij van Salomo moeten verstaan worden, is ongerijmd, overmits Salomo nergens God wordt genaamd, noch zijn troon eeuwig is geweest, maar alleen veertig jaren geduurd heeft, en zijn scepter en zijner nakomelingen scepter is niet altijd geweest een scepter der gerechtigheid, dewijl daar vele gebreken en ongerechtigheden in zijn en zijner nakomelingen regering zijn geweest, gelijk de boeken der koningen betuigen. Het is niet waarschijnlijk dat het huwelijk van Salomo met de dochter van Farao gedurig in de gemeente Gods zou moeten geprezen en gezongen worden, gelijk het opschrift van den psalm vers 1 medebrengt. Hetwelk zo klaar is, dat zelfs de Joodse rabbijnen erkennen dat deze psalm van den Messias moet verstaan worden. Doch de autoriteit van den apostel is hierin genoeg en boven alle tegenspreken. Door den troon wordt de heerlijkheid, en door den scepter de kracht dezer regering verstaan. |
| vers 1 GOD
voortijds veelmaals en op velerlei wijze tot de vaderen gesproken hebbende door de profeten, heeft in deze laatste dagen tot ons gesproken door den Zoon; |
| 29 Dat is, een scepter des rechts, of der rechtheid, dat is, waar geen kromheid noch onrecht plaats heeft. |
| | |
9 ἠγάπησας δικαιοσύνην, καὶ ἐμίσησας ἀνομίαν· διὰ τοῦτο ἔχρισέ σε ὁ Θεός, ὁ Θεός σου, ἔλαιον ἀγαλλιάσεως παρὰ τοὺς μετόχους σου. | | 9 Gij hebt rechtvaardigheid liefgehad en ongerechtigheid gehaat; daarom heeft U, o God, 30Uw God 31gezalfd 32met olie der vreugde boven Uw 33medegenoten. |
| 30 Zie de aant. op Joh. 20:17. |
| Joh. 20:17 (kt.) Jezus zeide tot haar: Raak Mij niet aan, want Ik ben nog niet opgevaren tot Mijn Vader; maar ga heen tot Mijn broeders, en zeg hun: Ik vaar op tot Mijn Vader en uw Vader, en tot
Mijn God en uw God. |
| 31 Namelijk met den Heiligen Geest, Dien Hij in Zijn menselijke natuur ontvangen heeft zonder mate, Joh. 3:34. |
| Joh. 3:34 Want Dien God gezonden heeft, Die spreekt de woorden Gods; want God geeft Hem den Geest niet met mate. |
| 32 Zo worden de gaven des Heiligen Geestes genoemd, omdat zij het hart der mensen wakker en verheugd maken in God, en tot hun beroep vaardig en gewillig, Hand. 10:38. |
| Hand. 10:38 Belangende Jezus van Nazareth, hoe Hem God gezalfd heeft met den Heiligen Geest en met kracht; Welke het land doorgegaan is, goeddoende, en genezende allen die van den duivel overweldigd waren; want God was met Hem. |
| 33 Dat is, Uw broederen, of andere kinderen Gods, waarvan Christus is de Eerstgeborene. Want al de leden van het lichaam van Christus, dat is, van Zijn gemeente, zijn eenzelfden Geest met Christus deelachtig, alzo nochtans dat de volheid der gaven in Christus, het Hoofd, is, maar in de andere leden naar de mate der gave van Christus. Zie Joh. 1:16. Ef. 4:7. |
| Joh. 1:16 En uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, ook genade voor genade. Ef. 4:7 Maar elkeen van ons is de genade gegeven naar de mate der gave van Christus. |
| | |
10 καί, Σὺ κατ’ ἀρχάς, Κύριε, τὴν γῆν ἐθεμελίωσας, καὶ ἔργα τῶν χειρῶν σού εἰσιν οἱ οὐρανοί· | | 10 34En: kGij, Heere, hebt 35in den beginne de aarde gegrond, en de hemelen zijn werken Uwer handen; |
| 34 Namelijk tot of van den Zoon zegt Hij; gelijk vers 8. Welke woorden de apostel hier getuigt dat van den Zone Gods gezegd zijn; gelijk ook de strekking van den psalm aanwijst, alzo Hij aldaar van de wederoprichting van het Koninkrijk Gods spreekt en van de verbreiding deszelven onder de heidenen, hetwelk beide door Christus is geschied, Ps. 102:14, enz. |
| vers 8 Maar tot den Zoon zegt Hij: Uw troon, o God, is in alle eeuwigheid; de scepter Uws Koninkrijks is een rechte scepter; Ps. 102:14 Gij zult opstaan, Gij zult U ontfermen over Sion, want de tijd om haar genadig te zijn, want de bestemde tijd is gekomen. |
| k Ps. 102:26. |
| Ps. 102:26 Gij hebt voormaals de aarde gegrond, en de hemelen zijn het werk Uwer handen. |
| 35 Namelijk der schepping van alle dingen; gelijk Gen. 1:1. Joh. 1:1. |
| Gen. 1:1 IN den beginne schiep God den hemel en de aarde. Joh. 1:1 IN den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. |
| | |
11 αὐτοὶ ἀπολοῦνται, σὺ δὲ διαμένεις· καὶ πάντες ὡς ἱμάτιον παλαιωθήσονται, | | 11 lDezelve zullen vergaan, maar 36Gij blijft altijd; en zij zullen alle als een kleed verouden; |
| l Jes. 51:6. 2 Petr. 3:7, 10. |
| Jes. 51:6 Heft ulieder ogen op naar den hemel en aanschouwt de aarde beneden; want de hemel zal als een rook verdwijnen, en de aarde zal als een kleed verouden, en haar inwoners zullen desgelijks sterven; maar Mijn heil zal in eeuwigheid zijn,
Mijn gerechtigheid zal niet verbroken worden. 2 Petr. 3:7 Maar de hemelen die nu zijn, en de aarde, zijn door hetzelfde woord als een schat weggelegd, en worden ten vure bewaard tegen den dag des oordeels en der verderving der goddeloze mensen. 2 Petr. 3:10 Maar de dag des Heeren zal komen als een dief in den nacht, in welken de hemelen met een gedruis zullen voorbijgaan, en de elementen branden zullen en vergaan, en de aarde en de werken die daarin zijn, zullen verbranden. |
| 36 Namelijk van eeuwigheid tot eeuwigheid, zonder verandering; gelijk ook van Christus getuigd wordt, Openb. 1:8; 22:13. Zie ook Hebr. 13:8. |
| Openb. 1:8 Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, zegt de Heere, Die is, en Die was, en Die komen zal, de Almachtige. Openb. 22:13 Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, de Eerste en de Laatste. Hebr. 13:8 Jezus Christus is gisteren en heden Dezelfde en in der eeuwigheid. |
| | |
12 καὶ ὡσεὶ περιβόλαιον ἑλίξεις αὐτοὺς καὶ ἀλλαγήσονται· σὺ δὲ ὁ αὐτὸς εἶ, καὶ τὰ ἔτη σου οὐκ ἐκλείψουσι. | | 12 En als 37een dekkleed zult Gij ze ineenrollen, en zij zullen 38veranderd worden; maar Gij zijt Dezelfde, en Uw jaren zullen niet ophouden. |
| 37 Namelijk dat ergens om wordt gelegd om iets te dekken en te bewaren tegen regen, wind en hitte; hetwelk als het genoeg is gebruikt, pleegt opgerold en aan een zijde gelegd te worden. |
| 38 Zie 2 Petr. 3:10. |
| 2 Petr. 3:10 Maar de dag des Heeren zal komen als een dief in den nacht, in welken de hemelen met een gedruis zullen voorbijgaan, en de elementen branden zullen en vergaan, en de aarde en de werken die daarin zijn, zullen verbranden. |
| | |
13 πρὸς τίνα δὲ τῶν ἀγγέλων εἴρηκέ ποτε, Κάθου ἐκ δεξιῶν μου, ἕως ἂν θῶ τοὺς ἐχθρούς σου ὑποπόδιον τῶν ποδῶν σου; | | 13 En tot welken der engelen heeft Hij ooit gezegd: m39Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten? |
| m Ps. 110:1. Hand. 2:34. 1 Kor. 15:25. Ef. 1:20. Hebr. 10:12. |
| Ps. 110:1 EEN psalm van David. De HEERE heeft tot mijn Heere gesproken: Zit tot Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gezet zal hebben tot een voetbank Uwer voeten. Hand. 2:34 Want David is niet opgevaren in de hemelen; maar hij zegt: De Heere heeft gesproken tot mijn Heere: Zit aan Mijn rechterhand, 1 Kor. 15:25 Want Hij moet als Koning heersen, totdat Hij al de vijanden onder Zijn voeten zal gelegd hebben. Ef. 1:20 Die Hij gewrocht heeft in Christus, als Hij Hem uit de doden heeft opgewekt, en heeft Hem
gezet tot Zijn rechterhand in den hemel, Hebr. 10:12 Maar Deze, één slachtoffer voor de zonden geofferd hebbende, is in eeuwigheid gezeten aan de rechterhand Gods, |
| 39 Zie hiervan vers 3 en de aantt. op 1 Kor. 15:24, 25. |
| vers 3 Dewelke, alzo Hij is het Afschijnsel Zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld Zijner Zelfstandigheid, en alle dingen draagt door het woord Zijner kracht, nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven teweeggebracht heeft, is gezeten aan de rechterhand der Majesteit in de hoogste hemelen, 1 Kor. 15:24 (kt.) Daarna zal het einde zijn, wanneer Hij het Koninkrijk aan God en den Vader zal overgegeven hebben, wanneer Hij zal tenietgedaan hebben alle heerschappij en alle macht en kracht. 1 Kor. 15:25 (kt.) Want Hij moet als Koning heersen, totdat Hij al de vijanden onder Zijn voeten zal gelegd hebben. |
| | |
14 οὐχὶ πάντες εἰσὶ λειτουργικὰ πνεύματα, εἰς διακονίαν ἀποστελλόμενα διὰ τοὺς μέλλοντας κληρονομεῖν σωτηρίαν; | | 14 Zijn zij niet allen 40gedienstige geesten, die tot dienst 41uitgezonden worden om dergenen wil die de zaligheid beërven zullen? |
| 40 Of: bedienende, dat is, die altijd Gode ten dienste zijn, of om te dienen voor Hem bereid staan. Zie Jes. 6:2. Ez. 10:8. Dan. 7:10. Zach. 1:8. Openb. 5:11, enz. |
| Jes. 6:2 De serafs stonden boven Hem; een iegelijk had zes vleugelen: met twee bedekte ieder zijn aangezicht en met twee bedekte hij zijn voeten en met twee vloog hij. Ez. 10:8 Want er werd gezien aan de cherubs de gelijkenis van eens mensen hand onder hun vleugelen. Dan. 7:10 Een vurige rivier vloeide en ging van voor Hem uit, duizendmaal duizenden dienden Hem, en tienduizendmaal tienduizenden stonden voor Hem; het gericht zette zich, en de boeken werden geopend. Zach. 1:8 Ik zag des nachts, en zie, een Man rijdende op een rood paard, en Hij stond tussen de mirten, die in de diepte waren; en achter Hem waren rode, bruine en witte paarden. Openb. 5:11 En ik zag, en ik hoorde een stem veler engelen rondom den troon en de dieren en de ouderlingen; en hun getal was tienduizendmaal tienduizenden en duizendmaal duizenden; |
| 41 Namelijk van God en van Christus Jezus Zelven, Openb. 1:1, enz. Daar wordt dan hier niemand van de engelen uitgezonderd, die ten dienste der gelovigen van God niet worden uitgezonden, gelijk sommigen menen. |
| Openb. 1:1 DE openbaring van JEZUS CHRISTUS, die God Hem gegeven heeft, om Zijn dienstknechten te tonen de dingen die haast geschieden moeten, en die Hij door Zijn engel gezonden en aan Zijn dienstknecht Johannes te kennen gegeven heeft; |