Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | De voorbede |
1 Παρακαλῶ οὖν πρῶτον πάντων ποιεῖσθαι δεήσεις, προσευχάς, ἐντεύξεις, εὐχαριστίας, ὑπὲρ πάντων ἀνθρώπων· | | 1 IK vermaan dan vóór alle dingen, dat gedaan worden smekingen, gebeden, voorbiddingen, dankzeggingen voor alle mensen, |
2 ὑπὲρ βασιλέων καὶ πάντων τῶν ἐν ὑπεροχῇ ὄντων, ἵνα ἤρεμον καὶ ἡσύχιον βίον διάγωμεν ἐν πάσῃ εὐσεβείᾳ καὶ σεμνότητι. | | 2 aVoor koningen en allen die in hoogheid zijn, opdat wij een gerust en stil leven leiden mogen in alle godzaligheid en eerbaarheid. a Jer. 29:7. a Jer. 29:7 En zoekt den vrede der stad waarheen Ik u gevankelijk heb doen wegvoeren, en bidt voor haar tot den HEERE; want in haar vrede zult gij vrede hebben. |
3 τοῦτο γὰρ καλὸν καὶ ἀπόδεκτον ἐνώπιον τοῦ σωτῆρος ἡμῶν Θεοῦ, | | 3 Want dat is goed en aangenaam voor God onzen Zaligmaker, |
4 ὃς πάντας ἀνθρώπους θέλει σωθῆναι καὶ εἰς ἐπίγνωσιν ἀληθείας ἐλθεῖν. | | 4 bWelke wil dat alle mensen zalig worden en tot kennis der waarheid komen. b Ez. 18:23. 2 Petr. 3:9. b Ez. 18:23 Zou Ik enigszins lust hebben aan den dood des goddelozen? spreekt de Heere HEERE; is het niet, als hij zich bekeert van zijn wegen, dat hij leve? 2 Petr. 3:9 De Heere vertraagt de belofte niet (gelijk enigen dat
traagheid achten), maar is lankmoedig over ons, niet willende dat enigen verloren gaan, maar dat zij allen tot bekering komen. |
5 εἷς γὰρ Θεός, εἷς καὶ μεσίτης Θεοῦ καὶ ἀνθρώπων, ἄνθρωπος Χριστὸς Ἰησοῦς, | | 5 cWant er is één God, er is ook déén Middelaar Gods en der mensen, de Mens Christus Jezus, c Joh. 17:3. Rom. 3:30. d Gal. 3:19. Hebr. 9:15. c Joh. 17:3 En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den enigen waarachtigen God, en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt. Rom. 3:30 Nademaal Hij een enig God is, Die de besnijdenis rechtvaardigen zal uit het geloof, en de voorhuid door het geloof. d Gal. 3:19 Waartoe is dan de wet? Zij is om der overtredingen wil daarbij gesteld, totdat het Zaad zou gekomen zijn, Wien het beloofd was; en zij is door de engelen besteld in de hand des middelaars. Hebr. 9:15 En daarom is Hij de Middelaar des Nieuwen Testaments, opdat, de dood daartussen gekomen zijnde tot verzoening der overtredingen die onder het eerste Testament waren, degenen die geroepen zijn, de beloftenis der eeuwige erve ontvangen zouden. |
6 ὁ δοὺς ἑαυτὸν ἀντίλυτρον ὑπὲρ πάντων, τὸ μαρτύριον καιροῖς ἰδίοις, | | 6 eDie Zichzelven gegeven heeft tot een rantsoen voor allen, zijnde
de getuigenis te zijner tijd; e Matth. 20:28. Ef. 1:7. Kol. 1:14. e Matth. 20:28 Gelijk de Zoon des mensen niet is gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en Zijn ziel te geven tot een rantsoen voor velen. Ef. 1:7 In Welken wij hebben de verlossing door Zijn bloed, namelijk
de vergeving der misdaden, naar den rijkdom Zijner genade, Kol. 1:14 In Denwelken wij de verlossing hebben door Zijn bloed, namelijk de vergeving der zonden; |
7 εἰς ὃ ἐτέθην ἐγὼ κήρυξ καὶ ἀπόστολος (ἀλήθειαν λέγω ἐν Χριστῷ, οὐ ψεύδομαι), διδάσκαλος ἐθνῶν ἐν πίστει καὶ ἀληθείᾳ. | | 7 Waartoe ik fgesteld ben een prediker en apostel (gik zeg de waarheid in Christus, ik lieg niet), een leraar der heidenen in geloof en waarheid. f Hand. 9:15; 13:2; 22:21. Gal. 1:16; 2:8. Ef. 3:8. 2 Tim. 1:11. g Rom. 1:9; 9:1. f Hand. 9:15 Maar de Heere zeide tot hem: Ga heen, want deze is Mij een uitverkoren vat, om Mijn Naam te dragen voor de heidenen en de koningen en de kinderen Israëls; Hand. 13:2 En als zij den Heere dienden en vastten, zeide de Heilige Geest: Zondert Mij af beide Bárnabas en Saulus tot het werk waartoe Ik hen geroepen heb. Hand. 22:21 En Hij zeide tot mij: Ga heen; want Ik zal u ver tot de heidenen afzenden. Gal. 1:16 Zijn Zoon in mij te openbaren, opdat ik Denzelven door het Evangelie onder de heidenen zou verkondigen, zo ben ik terstond niet te rade gegaan met vlees en bloed, Gal. 2:8 (Want Die in Petrus krachtiglijk wrocht tot het apostelschap der besnijdenis, Die wrocht ook krachtiglijk in mij onder de heidenen); Ef. 3:8 Mij, den allerminste van al de heiligen, is deze genade gegeven, om onder de heidenen door het Evangelie te verkondigen den onnaspeurlijken rijkdom van Christus, 2 Tim. 1:11 Waartoe ik gesteld ben een prediker en een apostel en een leraar der heidenen; g Rom. 1:9 Want God is mijn Getuige, Welken ik dien in mijn geest in het Evangelie Zijns Zoons, hoe ik zonder nalaten uwer gedenk, Rom. 9:1 IK zeg de waarheid in Christus, ik lieg niet (mijn consciëntie mij medegetuigenis gevende door den Heiligen Geest), |
8 Βούλομαι οὖν προσεύχεσθαι τοὺς ἄνδρας ἐν παντὶ τόπῳ, ἐπαίροντας ὁσίους χεῖρας, χωρὶς ὀργῆς καὶ διαλογισμοῦ. | | 8 Ik wil dan dat de mannen hbidden in alle plaatsen, iopheffende heilige handen zonder toorn en twisting. h Joh. 4:21. i Ps. 134:2. h Joh. 4:21 Jezus zeide tot haar: Vrouw, geloof Mij, de ure komt wanneer gijlieden noch op dezen berg, noch te Jeruzalem den Vader zult aanbidden. i Ps. 134:2 Heft uw handen op naar het heiligdom, en looft den HEERE. |
| | De vrouw in de gemeente |
9 ὡσαύτως καὶ τὰς γυναῖκας ἐν καταστολῇ κοσμίῳ, μετὰ αἰδοῦς καὶ σωφροσύνης, κοσμεῖν ἑαυτάς, μὴ ἐν πλέγμασιν, ἢ χρυσῷ, ἢ μαργαρίταις, ἢ ἱματισμῷ πολυτελεῖ, | | 9 kDesgelijks ook dat de vrouwen in een eerbaar gewaad met schaamte en matigheid zichzelven versieren, niet in vlechtingen des haars, of goud, of parelen, of kostelijke kleding, k Tit. 2:3. 1 Petr. 3:3. k Tit. 2:3 De oude vrouwen insgelijks, dat zij in haar dracht zijn gelijk den heiligen betaamt, dat zij geen lasteraarsters zijn, zich niet tot veel wijn begevende, maar leraressen zijn van het goede; 1 Petr. 3:3 Welker versiersel zij, niet hetgeen uiterlijk is, bestaande in het vlechten des haars, en omhangen van goud, of van klederen aan te trekken, |
10 ἀλλ’ (ὃ πρέπει γυναιξὶν ἐπαγγελλομέναις θεοσέβειαν) δι’ ἔργων ἀγαθῶν. | | 10 Maar (hetwelk den vrouwen betaamt die de godvruchtigheid belijden) door goede werken. |
11 γυνὴ ἐν ἡσυχίᾳ μανθανέτω ἐν πάσῃ ὑποταγῇ. | | 11 Een vrouw late zich leren in stilheid, in alle onderdanigheid. |
12 γυναικὶ δὲ διδάσκειν οὐκ ἐπιτρέπω, οὐδὲ αὐθεντεῖν ἀνδρός, ἀλλ’ εἶναι ἐν ἡσυχίᾳ. | | 12 lDoch ik laat de vrouw niet toe dat zij lere, mnoch over den man heerse, maar wil dat zij in stilheid zij. l 1 Kor. 14:34. m Gen. 3:16. Ef. 5:24. l 1 Kor. 14:34 Dat uw vrouwen in de gemeenten zwijgen; want het is haar niet toegelaten te spreken, maar bevolen onderworpen te zijn, gelijk ook de Wet zegt. m Gen. 3:16 Tot de vrouw zeide Hij: Ik zal zeer vermenigvuldigen uw smart, namelijk uwer dracht; met smart zult gij kinderen baren; en tot uw man zal uw begeerte zijn, en hij zal over u heerschappij hebben. Ef. 5:24 Daarom, gelijk de gemeente Christus onderdanig is, alzo ook de vrouwen haar eigen mannen in alles. |
13 Ἀδὰμ γὰρ πρῶτος ἐπλάσθη, εἶτα Εὔα· | | 13 nWant Adam is eerst gemaakt, daarna Eva. n Gen. 1:27; 2:22. n Gen. 1:27 En God schiep den mens naar Zijn beeld; naar het beeld Gods schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen. Gen. 2:22 En de HEERE God bouwde de ribbe, die Hij van Adam genomen had, tot een vrouw; en Hij bracht haar tot Adam. |
14 καὶ Ἀδὰμ οὐκ ἠπατήθη, ἡ δὲ γυνὴ ἀπατηθεῖσα ἐν παραβάσει γέγονε· | | 14 oEn Adam is niet verleid geworden, maar de vrouw verleid zijnde, is in overtreding geweest. o Gen. 3:6. o Gen. 3:6 En de vrouw zag dat die boom goed was tot spijze, en dat hij een lust was voor de ogen, ja, een boom die begeerlijk was om verstandig te maken; en zij nam van zijn vrucht en at; en zij gaf ook haar man met haar, en hij at. |
15 σωθήσεται δὲ διὰ τῆς τεκνογονίας, ἐὰν μείνωσιν ἐν πίστει καὶ ἀγάπῃ καὶ ἁγιασμῷ μετὰ σωφροσύνης. | | 15 Doch zij zal zalig worden in kinderen te baren, zo zij blijft in het geloof, en liefde, en heiligmaking, met matigheid. |