Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Na het gewoonlijke opschrift van den brief, 3 Verklaart de apostel dat hij Timotheüs te Efeze gelaten had om zorg te dragen dat geen vreemde noch ijdele leringen in de gemeente zouden voorgebracht worden. 5 Toont ook welke het rechte einde is der wet. 8 Die niet den rechtvaardigen, maar den onrechtvaardigen is gezet. 11 Doch dat hem het Evangelie Gods was toebetrouwd. 13 Waarvan hij den korten inhoud, met een verhaal der grote genade die hem van Christus geschied was, voorstelt. 17 Waarover hij God dankt. 18 En Timotheüs gebiedt daaraan vast te houden. 20 Betuigt dat hij Hymeneüs en Alexander, die schipbreuk van het geloof hadden geleden, daarom den satan had overgegeven. |
| | Opschrift en zegengroet |
1 Παῦλος ἀπόστολος Ἰησοῦ Χριστοῦ κατ’ ἐπιταγὴν Θεοῦ σωτῆρος ἡμῶν, καὶ Κυρίου Ἰησοῦ Χριστοῦ τῆς ἐλπίδος ἡμῶν, | | 1 PAULUS, een apostel van JEZUS CHRISTUS, anaar het bevel van God 1onzen Zaligmaker, en van den Heere Jezus Christus, bDie
2onze Hoop is, |
| a Hand. 9:15. |
| Hand. 9:15 Maar de Heere zeide tot hem: Ga heen, want deze is Mij een uitverkoren vat, om Mijn Naam te dragen voor de heidenen en de koningen en de kinderen Israëls; |
| 1 Alzo wordt God de Vader ook elders genaamd, als Luk. 1:47. 1 Tim. 2:3. Tit. 1:3, omdat Hij ons door Christus de zaligheid geeft. Zie 2 Kor. 5:18, enz. Anderen lezen: van God, den Vader, en van onzen Zaligmaker, Jezus Christus. |
| Luk. 1:47 En mijn geest verheugt zich in God mijn Zaligmaker; 1 Tim. 2:3 Want dat is goed en aangenaam voor God onzen Zaligmaker, Tit. 1:3 Namelijk
Zijn Woord, door de prediking die mij toebetrouwd is, naar het bevel van God onzen Zaligmaker: aan Titus, mijn oprechten zoon naar het gemeen geloof: 2 Kor. 5:18 En al deze dingen zijn uit God, Die ons met Zichzelven verzoend heeft door Jezus Christus, en ons de bediening der verzoening gegeven heeft. |
| b Kol. 1:27. |
| Kol. 1:27 Aan wie God heeft willen bekendmaken, welke zij de rijkdom der heerlijkheid dezer verborgenheid onder de heidenen, welke is Christus onder u, de Hoop der heerlijkheid; |
| 2 Dat is, de Auteur en Grond der hoop die wij van onze zaligheid hebben. Zie Hand. 4:12. |
| Hand. 4:12 En de zaligheid is in geen ander; want er is ook onder den hemel geen andere naam, die onder de mensen gegeven is, door welken wij moeten zalig worden. |
| | |
2 Τιμοθέῳ γνησίῳ τέκνῳ ἐν πίστει· χάρις, ἔλεος, εἰρήνη ἀπὸ Θεοῦ Πατρὸς ἡμῶν καὶ *Χριστοῦ Ἰησοῦ τοῦ Κυρίου ἡμῶν. * Χριστοῦ Ἰησοῦ St, B, Elz, M | Ἰησοῦ Χριστοῦ Sc | | 2 cAan Timótheüs, 3mijn oprechten dzoon 4in het geloof: e5Genade, 6barmhartigheid, vrede zij u van God onzen Vader en Christus Jezus onzen Heere. |
| c Hand. 16:1. 1 Thess. 3:2. |
| Hand. 16:1 EN hij kwam te Derbe en Lystre. En zie, aldaar was een zeker discipel met name Timótheüs, zoon van een gelovige Joodse vrouw, maar van een Grieksen vader; 1 Thess. 3:2 En hebben gezonden Timótheüs, onzen broeder, en Gods dienaar, en onzen medearbeider in het Evangelie van Christus, om u te versterken en u te vermanen van uw geloof, |
| 3 Dat is, mijn zeer lieven zoon, gelijk hij spreekt 2 Tim. 1:2; want het Griekse woord gnesios of rechte, wordt niet gesteld tegen onrechte of verbasterde zonen, maar betekent een bijzonderen trap der liefde van Paulus jegens hem, en een bijzondere genegenheid en eerbied van Timotheüs jegens Paulus. Het is dan eigenlijk een zoon die den aard des vaders wel uitdrukt, gelijk hij Titus ook noemt, Tit. 1:3. |
| 2 Tim. 1:2 Aan Timótheüs, mijn geliefden zoon: Genade, barmhartigheid, vrede zij u van God den Vader en Christus Jezus, onzen Heere. Tit. 1:3 Namelijk
Zijn Woord, door de prediking die mij toebetrouwd is, naar het bevel van God onzen Zaligmaker: aan Titus, mijn oprechten zoon naar het gemeen geloof: |
| d 1 Kor. 4:17. |
| 1 Kor. 4:17 Daarom heb ik Timótheüs tot u gezonden, die mijn lieve en getrouwe zoon is in den Heere, welke u zal indachtig maken mijn wegen die in Christus zijn, gelijkerwijs ik alom in alle gemeenten leer. |
| 4 Dat is, naar het gemeen geloof, gelijk hij spreekt Tit. 1:3. Waarmede Paulus aanwijst dat hij niet spreekt van een natuurlijke geboorte, maar van een bovennatuurlijke, waardoor hij hem door het Evangelie voor Christus gewonnen, en tot het gemeen geloof had gebracht. Zie 1 Kor. 4:14, 15. |
| Tit. 1:3 Namelijk
Zijn Woord, door de prediking die mij toebetrouwd is, naar het bevel van God onzen Zaligmaker: aan Titus, mijn oprechten zoon naar het gemeen geloof: 1 Kor. 4:14 Ik schrijf deze dingen niet om u te beschamen, maar als mijn lieve kinderen vermaan ik u. 1 Kor. 4:15 Want al hadt gij tienduizend leermeesters in Christus, zo hebt gij toch niet vele vaders; want in Christus Jezus heb ik u door het Evangelie geteeld. |
| e Gal. 1:3. 1 Petr. 1:2. |
| Gal. 1:3 Genade zij u en vrede van God den Vader en onzen Heere Jezus Christus; 1 Petr. 1:2 De uitverkorenen naar de voorkennis van God den Vader, in de heiligmaking des Geestes, tot gehoorzaamheid en besprenging des bloeds van Jezus Christus: Genade en vrede zij u vermenigvuldigd. |
| 5 Zie hiervan het begin van de andere zendbrieven van Paulus. |
| 6 Dit is een vrucht van de genade Gods; want gelijk door de genade de eeuwige genade onzer verkiezing hier bekwamelijk wordt verstaan, alzo wordt door de barmhartigheid de vergeving onzer zonden door het geloof, en door den vrede de gerustheid onzer consciënties in God verstaan, Rom. 5:1, enz. |
| Rom. 5:1 WIJ dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus; |
| | De betekenis van de wet |
3 Καθὼς παρεκάλεσά σε προσμεῖναι ἐν Ἐφέσῳ, πορευόμενος εἰς Μακεδονίαν, ἵνα παραγγείλῃς τισὶ μὴ ἑτεροδιδασκαλεῖν, | | 3 Gelijk ik u 7vermaand heb dat gij te Éfeze zoudt blijven, 8als ik fnaar Macedónië reisde, 9zo vermaan ik het u nog, opdat gij sommigen beveelt geen 10andere leer te leren, |
| 7 Of: gebeden heb. |
| 8 Van deze reis van Paulus zie Hand. 20:1, enz. |
| Hand. 20:1 NADAT nu het oproer gestild was, Paulus de discipelen tot zich geroepen en gegroet hebbende, ging uit om naar Macedónië te reizen. |
| f Hand. 20:1. |
| Hand. 20:1 NADAT nu het oproer gestild was, Paulus de discipelen tot zich geroepen en gegroet hebbende, ging uit om naar Macedónië te reizen. |
| 9 Dit of dergelijke moet hier noodzakelijk aangevuld worden uit het voorgaande, om den zin vol te maken. Hier wordt het einde uitgedrukt waarom Paulus Timotheüs te Efeze heeft gelaten, niet om daar altijd te blijven en daar bisschop te zijn, gelijk sommigen menen, maar voor een tijd, om als een evangelist en medearbeider der apostelen de gemeente te versterken tegen degenen die verkeerde leringen zochten in te voeren, gelijk hij Hand. 20:29 spreekt. Want dat Timotheüs wederom daarna tot Paulus is gekeerd, blijkt uit 2 Tim. 4:9, 10, 11. |
| Hand. 20:29 Want dit weet ik, dat na mijn vertrek zware wolven tot u inkomen zullen, die de kudde niet sparen; 2 Tim. 4:9 Benaarstig u haastelijk tot mij te komen. 2 Tim. 4:10 Want Démas heeft mij verlaten, hebbende de tegenwoordige wereld liefgekregen, en is naar Thessaloníca gereisd; Crescens naar Galátië, Titus naar Dalmatië. 2 Tim. 4:11 Lukas is alleen met mij. Neem Markus mede en breng hem met u; want hij is mij zeer nut tot den dienst. |
| 10 Dat is, vreemde of verkeerde leer. |
| | |
4 μηδὲ προσέχειν μύθοις καὶ γενεαλογίαις ἀπεράντοις, αἵτινες ζητήσεις παρέχουσι μᾶλλον ἢ *οἰκοδομίαν Θεοῦ τὴν ἐν πίστει. * οἰκοδομίαν B, Elz, Sc | οἰκονομίαν St, M (SV-kt) | | 4 gNoch zich 11te begeven tot fabelen en eindeloze geslachtsrekeningen, welke meer htwistvragen voortbrengen dan 12stichting Gods, die in het geloof is. |
| g 1 Tim. 4:7; 6:20. 2 Tim. 2:16. Tit. 1:14; 3:9. |
| 1 Tim. 4:7 Maar verwerp de ongoddelijke en oudwijfse fabelen; en oefen uzelven tot godzaligheid. 1 Tim. 6:20 O Timótheüs, bewaar het pand u toebetrouwd, een afkeer hebbende van het ongoddelijk ijdel roepen en van de tegenstellingen der valselijk genaamde wetenschap; 2 Tim. 2:16 Maar stel u tegen het ongoddelijk ijdel roepen; want zij zullen in meerdere goddeloosheid toenemen; Tit. 1:14 En zich niet begeven tot Joodse fabelen en geboden der mensen die zich van de waarheid afkeren. Tit. 3:9 Maar wedersta de dwaze vragen en geslachtsrekeningen en twistingen en strijdingen over de wet; want zij zijn onnut en ijdel. |
| 11 Of: te houden aan fabelen, acht hebben op fabelen. Hoewel ook de Grieken vele fabelen onder hun godsdienst vermengden, en geslachtsrekeningen hunner goden, nochtans zo schijnt hier Paulus op enigen te zien die uit het Jodendom kwamen en die hun talmoedische fabelen en oneindige geslachtsrekeningen bij Gods Woord voegden, gelijk zij ook de wet met het Evangelie zochten te vermengen; voor al welke dingen Paulus hier Timotheüs waarschuwt, gelijk hij die ook Joodse fabelen uitdrukkelijk noemt, Tit. 1:14. |
| Tit. 1:14 En zich niet begeven tot Joodse fabelen en geboden der mensen die zich van de waarheid afkeren. |
| h 1 Tim. 6:4. |
| 1 Tim. 6:4 Die is opgeblazen en weet niets, maar hij raast omtrent twistvragen en woordenstrijd; uit welke komt nijd, twist, lasteringen, kwade nadenkingen, |
| 12 Dat is, stichting die naar God is. Anderen lezen: uitdeling Gods, gelijk 1 Kor. 4:1. |
| 1 Kor. 4:1 ALZO houde ons een ieder mens als dienaars van Christus en uitdelers der verborgenheden Gods. |
| | |
5 τὸ δὲ τέλος τῆς παραγγελίας ἐστὶν ἀγάπη ἐκ καθαρᾶς καρδίας καὶ συνειδήσεως ἀγαθῆς καὶ πίστεως ἀνυποκρίτου· | | 5 iMaar het einde 13des gebods is 14liefde uit een 15rein hart en uit een 16goede consciëntie en uit een 17ongeveinsd geloof; |
| i Rom. 13:8. Gal. 5:14. |
| Rom. 13:8 Zijt niemand iets schuldig, dan elkander lief te hebben; want die den ander liefheeft, die heeft de wet vervuld. Gal. 5:14 Want de gehele wet wordt in één woord vervuld, namelijk in dit: Gij zult uw naaste liefhebben gelijk uzelven. |
| 13 Door het Griekse woord parangelia, dat is, gebod, bevel of aanmaning, hetwelk hier en vers 18 gebruikt wordt, verstaan sommigen den last dien Paulus hier Timotheüs oplegt, waarvan het einde of doel is liefde uit een rein hart, enz. Anderen verstaan door dit woord gebod de wet Gods, welke enigen zonder verstand zochten in te voeren nevens het Evangelie, waarvan de apostel leert dat het rechte einde of doel onder het Evangelie moet zijn liefde tot God en onzen naaste uit een rein hart, enz., zonder dat dezelve wet alzo moet zijn geleerd, gelijk sommigen die verkeerdelijk dreven. En deze verklaring komt met het zevende en de andere volgende verzen beter overeen. |
| vers 18 Dit gebod beveel ik u, mijn zoon Timótheüs, dat gij naar de profetieën die van u voorgegaan zijn, in dezelve den goeden strijd strijdt, |
| 14 Namelijk jegens God en den naaste, Matth. 22:37, enz. |
| Matth. 22:37 En Jezus zeide tot hem: Gij zult liefhebben den Heere uw God met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand. |
| 15 Dat is, een oprecht hart zonder geveinsdheid. |
| 16 Dat is, die recht en wel onderricht is van haar doen uit Gods Woord, en door Gods Geest is vernieuwd, Hebr. 9:14. Zie voorts de aant. op vers 19. |
| Hebr. 9:14 Hoeveel te meer zal het bloed van Christus, Die door den eeuwigen Geest Zichzelven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, uw consciëntie reinigen van dode werken, om den levenden God te dienen! vers 19 (kt.) Houdende het geloof, en een goede consciëntie, welke sommigen verstoten hebbende, van het geloof schipbreuk geleden hebben; |
| 17 Namelijk op Christus, onzen Verlosser, waardoor wij voor God rechtvaardig zijn en van Zijn genade jegens ons verzekerd, uit welk geloof deze andere gaven spruiten, Rom. 5:1, 2. Gal. 5:6, enz. |
| Rom. 5:1 WIJ dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus; Rom. 5:2 Door Welken wij ook de toeleiding hebben door het geloof tot deze genade, in welke wij staan, en roemen in de hoop der heerlijkheid Gods. Gal. 5:6 Want in Christus Jezus heeft noch besnijdenis enige kracht, noch voorhuid, maar het geloof, door de liefde werkende. |
| | |
6 ὧν τινὲς ἀστοχήσαντες ἐξετράπησαν εἰς ματαιολογίαν, | | 6 18Van dewelke sommigen 19afgeweken zijnde, hebben zich gewend tot 20ijdelspreking; |
| 18 Namelijk voorgaande deugden en doel. |
| 19 Het Griekse woord betekent een afwijken of missen van het doel dat voorgesteld is. |
| 20 Namelijk van het einde der wet, hetwelk zij niet hebben verstaan, maar hebben de wet willen invoeren als een last, dien noch wij, noch onze vaders hebben kunnen dragen, gelijk Petrus spreekt Hand. 15:10, en gelijk het volgende vers verklaart. |
| Hand. 15:10 Nu dan, wat verzoekt gij God, om een juk op den hals der discipelen te leggen, hetwelk noch onze vaders, noch wij hebben kunnen dragen? |
| | |
7 θέλοντες εἶναι νομοδιδάσκαλοι, μὴ νοοῦντες μήτε ἃ λέγουσι, μήτε περὶ τίνων διαβεβαιοῦνται. | | 7 Willende leraars der wet zijn, 21niet verstaande noch wat zij zeggen, noch wat zij bevestigen. |
| 21 Namelijk gelijk het behoort. |
| | |
8 οἴδαμεν δὲ ὅτι καλὸς ὁ νόμος, ἐάν τις αὐτῷ νομίμως χρῆται, | | 8 Doch wij weten kdat de wet 22goed is, zo iemand die 23wettelijk gebruikt, |
| k Rom. 7:12. |
| Rom. 7:12 Alzo is dan de wet heilig, en het gebod is heilig en rechtvaardig en goed. |
| 22 Namelijk in zichzelve en recht verstaan zijnde, gelijk Rom. 7:12, 14. |
| Rom. 7:12 Alzo is dan de wet heilig, en het gebod is heilig en rechtvaardig en goed. Rom. 7:14 Want wij weten dat de wet geestelijk is, maar ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde. |
| 23 Dat is, tot zulk einde als die van God is gegeven. Zie Rom. 10:4. Gal. 3:19. |
| Rom. 10:4 Want het einde der wet is Christus, tot rechtvaardigheid een iegelijk die gelooft. Gal. 3:19 Waartoe is dan de wet? Zij is om der overtredingen wil daarbij gesteld, totdat het Zaad zou gekomen zijn, Wien het beloofd was; en zij is door de engelen besteld in de hand des middelaars. |
| | |
9 εἰδὼς τοῦτο, ὅτι δικαίῳ νόμος οὐ κεῖται, ἀνόμοις δὲ καὶ ἀνυποτάκτοις, ἀσεβέσι καὶ ἁμαρτωλοῖς, ἀνοσίοις καὶ βεβήλοις, πατραλῴαις καὶ μητραλῴαις, ἀνδροφόνοις, | | 9 En hij dit weet, ldat 24den rechtvaardige 25de wet niet is gezet, maar den ongerechtigen en den halsstarrigen, den goddelozen en 26den zondaren, den onheiligen en den ongoddelijken, den vadermoorders en den moedermoorders, den doodslagers, |
| l Gal. 5:23. |
| Gal. 5:23 Tegen de zodanigen is de wet niet. |
| 24 Dat is, dien die door het geloof in Christus gerechtvaardigd en door Zijn Geest geheiligd zijnde, gaarne en gewilliglijk God dienen en gehoorzamen. |
| 25 Namelijk om denzelven te veroordelen, of met haar dreigende macht te verslaan, of uit vrees voor straf alleen tot gehoorzaamheid te dwingen. Zie Rom. 6:14; 7:6. |
| Rom. 6:14 Want de zonde zal over u niet heersen; want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade. Rom. 7:6 Maar nu zijn wij vrijgemaakt van de wet, overmits wij dien gestorven zijn, onder welken wij gehouden waren; alzo dat wij dienen in nieuwheid des Geestes, en niet in de oudheid der letter. |
| 26 Dat is, die hun werk van zondigen maken, of met lust in de zonden voortgaan, gelijk Ps. 1:1. Joh. 9:31. |
| Ps. 1:1 WELGELUKZALIG is de man die niet wandelt in den raad der goddelozen, noch staat op den weg der zondaren, noch zit in het gestoelte der spotters. Joh. 9:31 En wij weten dat God de zondaars niet hoort; maar zo iemand godvruchtig is en Zijn wil doet, dien hoort Hij. |
| | |
10 πόρνοις, ἀρσενοκοίταις, ἀνδραποδισταῖς, ψεύσταις, ἐπιόρκοις, καὶ εἴ τι ἕτερον τῇ ὑγιαινούσῃ διδασκαλίᾳ ἀντίκειται, | | 10 Den hoereerders, dien die bij mannen liggen, den mensendieven, den leugenaars, den meinedigen, en zo er iets anders tegen 27de gezonde leer is, |
| 27 Dat is, de leer der godzaligheid, alzo genaamd omdat zij in zichzelve volmaakt is, en den mens tot zijn geestelijke gezondheid brengt. Zie Ps. 19:8, enz. 2 Tim. 1:13. |
| Ps. 19:8 De wet des HEEREN is volmaakt, bekerende de ziel; de getuigenis des HEEREN is gewis, den slechte wijsheid gevende. 2 Tim. 1:13 Houd het voorbeeld der gezonde woorden, die gij van mij gehoord hebt, in geloof en liefde die in Christus Jezus is. |
| | |
11 κατὰ τὸ εὐαγγέλιον τῆς δόξης τοῦ μακαρίου Θεοῦ, ὃ ἐπιστεύθην ἐγώ. | | 11 28Naar het Evangelie der heerlijkheid mdes zaligen Gods, ndat mij 29toebetrouwd is. |
| 28 Dat is, volgens de leer des Evangelies, waarin de heerlijkheid van God, onzen Zaligmaker, wordt voorgesteld. |
| m 1 Tim. 6:15. |
| 1 Tim. 6:15 Welke te zijner tijd vertonen zal de zalige en alleen machtige Heere, de Koning der koningen en Heere der heren, |
| n 1 Thess. 2:4. |
| 1 Thess. 2:4 Maar gelijk wij van God beproefd zijn geweest, dat ons het Evangelie zou toebetrouwd worden, alzo spreken wij, niet als mensen behagende, maar Gode, Die onze harten beproeft. |
| 29 Dat is, opgelegd of bevolen is. |
| | Gods genade, aan Paulus bewezen |
12 Καὶ χάριν ἔχω τῷ ἐνδυναμώσαντί με Χριστῷ Ἰησοῦ τῷ Κυρίῳ ἡμῶν, ὅτι πιστόν με ἡγήσατο, θέμενος εἰς διακονίαν, | | 12 En ik dank Hem Die mij 30bekrachtigd heeft, namelijk Christus Jezus, onzen Heere, dat Hij mij 31getrouw geacht heeft, mij
32in de bediening gesteld hebbende, |
| 30 Dat is, kracht en bekwaamheid gegeven heeft, 2 Kor. 3:5, 6. Of ook: tot nog toe alzo gesterkt heeft, dat ik onder den last niet bezwijk. |
| 2 Kor. 3:5 Niet dat wij van onszelven bekwaam zijn iets te denken, als uit onszelven; maar onze bekwaamheid is uit God; 2 Kor. 3:6 Die ons ook bekwaam gemaakt heeft om te zijn
dienaars des Nieuwen Testaments, niet der letter, maar des Geestes; want de letter doodt, maar de Geest maakt levend. |
| 31 Dit moet niet verstaan worden van enige getrouwheid die God in Paulus voorzag eer Hij Zich zijner ontfermde, maar waartoe hij door Gods ontferming gekomen was, gelijk hij verklaart 1 Kor. 7:25. 2 Kor. 4:1. 1 Thess. 2:4. |
| 1 Kor. 7:25 Aangaande nu de maagden heb ik geen bevel des Heeren; maar ik zeg mijn gevoelen, als die barmhartigheid van den Heere gekregen heb om getrouw te zijn. 2 Kor. 4:1 DAAROM, dewijl wij deze bediening hebben, naar de barmhartigheid die ons geschied is, zo vertragen wij niet; 1 Thess. 2:4 Maar gelijk wij van God beproefd zijn geweest, dat ons het Evangelie zou toebetrouwd worden, alzo spreken wij, niet als mensen behagende, maar Gode, Die onze harten beproeft. |
| 32 Namelijk des apostelschaps. |
| | |
13 τὸν πρότερον ὄντα βλάσφημον καὶ διώκτην καὶ ὑβριστήν· ἀλλ’ ἠλεήθην, ὅτι ἀγνοῶν ἐποίησα ἐν ἀπιστίᾳ· | | 13 oDie tevoren een godslasteraar was en een vervolger en 33een verdrukker; maar mij is barmhartigheid geschied, pdewijl ik het 34onwetend gedaan heb in mijn ongelovigheid; |
| o Hand. 8:3; 9:1; 22:4; 26:9. 1 Kor. 15:9. Gal. 1:13. |
| Hand. 8:3 En Saulus verwoestte de gemeente, gaande in de huizen; en trekkende mannen en vrouwen, leverde hen over in de gevangenis. Hand. 9:1 EN Saulus blazende nog dreiging en moord tegen de discipelen des Heeren, ging tot den hogepriester, Hand. 22:4 Die dezen weg vervolgd heb tot den dood, bindende en in de gevangenissen overleverende beide mannen en vrouwen; Hand. 26:9 Ik meende waarlijk bij mijzelven, dat ik tegen den Naam van Jezus van Nazareth vele wederpartijdige dingen moest doen; 1 Kor. 15:9 Want ik ben de minste van de apostelen, die niet waardig ben een apostel genaamd te worden, daarom dat ik de gemeente Gods vervolgd heb. Gal. 1:13 Want gij hebt mijn omgang gehoord, die eertijds in het Jodendom was, dat ik uitnemend zeer de gemeente Gods vervolgde en dezelve verwoestte, |
| 33 Of: een smader. |
| p Joh. 9:39, 41. Hand. 3:17. |
| Joh. 9:39 En Jezus zeide: Ik ben tot een oordeel in deze wereld gekomen, opdat degenen die niet zien, zien mogen, en die zien, blind worden. Joh. 9:41 Jezus zeide tot hen: Indien gij blind waart, zo zoudt gij geen zonde hebben; maar nu zegt gij: Wij zien; zo blijft dan uw zonde. Hand. 3:17 En nu, broeders, ik weet dat gij het door onwetendheid gedaan hebt, gelijk als ook uw oversten. |
| 34 Namelijk van de Goddelijkheid en waarheid des Evangelies, gelijk Hand. 3:17, waarmede hij zich niet ontschuldigt, alsof hij daarover voor God niet strafbaar ware geweest, want het tegendeel betuigt hij van zichzelven hierna, vss. 15, 16, gelijk ook in het gemeen, 2 Thess. 1:8; maar geeft hiermede te kennen dat zijn zonde geen zonde tegen den Heiligen Geest was geweest, uit moedwilligheid en haat van de bekende waarheid geschied, en derhalve door de genade en verdienste van Christus vergeeflijk. |
| Hand. 3:17 En nu, broeders, ik weet dat gij het door onwetendheid gedaan hebt, gelijk als ook uw oversten. vers 15 Dit is een getrouw woord en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om de zondaren zalig te maken, van welke ik de voornaamste ben. vers 16 Maar daarom is mij barmhartigheid geschied, opdat Jezus Christus in mij, die de voornaamste ben, al Zijn lankmoedigheid zou betonen, tot een voorbeeld dergenen die in Hem geloven zullen ten eeuwigen leven. 2 Thess. 1:8 Met vlammend vuur wraak doende over degenen die God niet kennen, en over degenen die het Evangelie van onzen Heere Jezus Christus niet gehoorzaam zijn; |
| | |
14 ὑπερεπλεόνασε δὲ ἡ χάρις τοῦ Κυρίου ἡμῶν μετὰ πίστεως καὶ ἀγάπης τῆς ἐν Χριστῷ Ἰησοῦ. | | 14 Doch de genade onzes Heeren is zeer overvloedig geweest, 35met geloof en liefde, die er is 36in Christus Jezus. |
| 35 Namelijk in Christus en Zijn Evangelie. Het geloof dan wordt gesteld tegen zijn voorgaande onwetendheid, en de liefde tegen zijn lastering en vervolging. |
| 36 Dat is, door de genade van Christus Jezus, of in den staat die daar is in Christus Jezus. |
| | |
15 πιστὸς ὁ λόγος καὶ πάσης ἀποδοχῆς ἄξιος, ὅτι Χριστὸς Ἰησοῦς ἦλθεν εἰς τὸν κόσμον ἁμαρτωλοὺς σῶσαι, ὧν πρῶτός εἰμι ἐγώ· | | 15 Dit is 37een getrouw woord en alle aanneming waardig, qdat Christus Jezus in de wereld gekomen is om de zondaren zalig te maken, van welke ik 38de voornaamste ben. |
| 37 Dat is, een zeker en waarachtig woord. |
| q Matth. 9:13. Mark. 2:17. Luk. 5:32; 19:10. 1 Joh. 3:5. |
| Matth. 9:13 Doch gaat heen en leert wat het is: Ik wil barmhartigheid, en niet offerande; want Ik ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaars tot bekering. Mark. 2:17 En Jezus dat horende, zeide tot hen: Die gezond zijn, hebben den medicijnmeester niet van node, maar die ziek zijn. Ik ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaars tot bekering. Luk. 5:32 Ik ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaren tot bekering. Luk. 19:10 Want de Zoon des mensen is gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren was. 1 Joh. 3:5 En gij weet dat Hij geopenbaard is, opdat Hij onze zonden zou wegnemen; en geen zonde is in Hem. |
| 38 Gr. eerste, dat is, van de meeste, ten aanzien namelijk van mijn voorgaande lastering en vervolging. Zie ook 1 Kor. 15:9. |
| 1 Kor. 15:9 Want ik ben de minste van de apostelen, die niet waardig ben een apostel genaamd te worden, daarom dat ik de gemeente Gods vervolgd heb. |
| | |
16 ἀλλὰ διὰ τοῦτο ἠλεήθην, ἵνα ἐν ἐμοὶ πρώτῳ ἐνδείξηται Ἰησοῦς Χριστὸς τὴν πᾶσαν μακροθυμίαν, πρὸς ὑποτύπωσιν τῶν μελλόντων πιστεύειν ἐπ’ αὐτῷ εἰς ζωὴν αἰώνιον. | | 16 Maar daarom is mij 39barmhartigheid geschied, opdat Jezus Christus in mij, die de voornaamste ben, 40al Zijn lankmoedigheid zou betonen, 41tot een voorbeeld dergenen die in Hem geloven zullen ten eeuwigen leven. |
| 39 Of: God heeft Zich mijner ontfermd, gelijk vers 13. |
| vers 13 Die tevoren een godslasteraar was en een vervolger en een verdrukker; maar mij is barmhartigheid geschied, dewijl ik het onwetend gedaan heb in mijn ongelovigheid; |
| 40 Namelijk die God in het Evangelie beloofd heeft te gebruiken, opdat Hij den zondaar tot bekering brenge. |
| 41 Of: exempel, namelijk dat niemand, hoe grote zondaar hij ook is, behoeft te mistrouwen de genade Gods, zo hij maar tot Christus door het geloof zijn toevlucht neemt. |
| | |
17 τῷ δὲ βασιλεῖ τῶν αἰώνων, ἀφθάρτῳ, ἀοράτῳ, μόνῳ σοφῷ Θεῷ, τιμὴ καὶ δόξα εἰς τοὺς αἰῶνας τῶν αἰώνων. ἀμήν. | | 17 42Den Koning nu der eeuwen, den onverderfelijken, den onzienlijken, den 43alleen wijzen God, zij eer en heerlijkheid 44in alle eeuwigheid. Amen. |
| 42 Dat is, van alle schepselen, gelijk dit woord eeuwen genomen wordt Hebr. 1:2. Of: Die van eeuwigheid is, en in eeuwigheid leeft. |
| Hebr. 1:2 Welken Hij gesteld heeft tot een Erfgenaam van alles, door Welken Hij ook de wereld gemaakt heeft; |
| 43 Dat is, Die alleen van Zichzelven en volmaaktelijk wijs is, gelijk Hij ook in zulken zin alleen goed wordt genaamd, Matth. 19:17. |
| Matth. 19:17 En Hij zeide tot hem: Wat noemt gij Mij goed? Niemand is goed dan Eén, namelijk God. Doch wilt gij in het leven ingaan, onderhoud de geboden. |
| 44 Gr. in of tot eeuwigheden der eeuwigheden. |
| | Opwekking tot den goeden strijd |
18 Ταύτην τὴν παραγγελίαν παρατίθεμαί σοι, τέκνον Τιμόθεε, κατὰ τὰς προαγούσας ἐπί σε προφητείας, ἵνα στρατεύῃ ἐν αὐταῖς τὴν καλὴν στρατείαν, | | 18 Dit gebod 45beveel ik u, mijn zoon Timótheüs, dat gij 46naar de profetieën die van u voorgegaan zijn, rin 47dezelve 48den goeden strijd strijdt, |
| 45 Het Griekse woord betekent eigenlijk iemand iets bevelen, dat men bij hem weglegt, of hem te bewaren geeft. |
| 46 Dat is, voorzeggingen. Want ten tijde der apostelen werden enige mannen Gods door het bevel van den Heiligen Geest tot den dienst des Evangelies afgezonderd, gelijk Paulus en Barnabas alzo werden uitgezonden, Hand. 13:2. Of: van hen werd voorzegd door enige profetieën wat hun zou overkomen, gelijk te zien is Hand. 11:27, 28; 20:23; 21:11. Van Timotheüs wordt zulks ook betuigd 1 Tim. 4:14. |
| Hand. 13:2 En als zij den Heere dienden en vastten, zeide de Heilige Geest: Zondert Mij af beide Bárnabas en Saulus tot het werk waartoe Ik hen geroepen heb. Hand. 11:27 En in dezelve dagen kwamen enige profeten af van Jeruzalem te Antiochíë. Hand. 11:28 En een uit hen, met name Ágabus, stond op, en gaf te kennen door den Geest, dat er een grote hongersnood zou wezen over de gehele wereld; dewelke ook gekomen is onder den keizer Claudius. Hand. 20:23 Dan dat de Heilige Geest van stad tot stad betuigt, zeggende dat mij banden en verdrukkingen aanstaande zijn. Hand. 21:11 En hij kwam tot ons, en nam den gordel van Paulus, en zijns zelfs handen en voeten gebonden hebbende, zeide: Dit zegt de Heilige Geest: Den man wiens deze gordel is, zullen de Joden alzo te Jeruzalem binden, en overleveren in de handen der heidenen. 1 Tim. 4:14 Verzuim de gave niet die in u is, die u gegeven is door de profetie met oplegging der handen van de ouderlingschap. |
| r 1 Tim. 6:12. |
| 1 Tim. 6:12 Strijd den goeden strijd des geloofs, grijp naar het eeuwige leven, tot hetwelk gij ook geroepen zijt, en de goede belijdenis beleden hebt voor vele getuigen. |
| 47 Namelijk voorzeggingen of profetieën, dat is, in die dingen die u tevoren voorzegd zijn. |
| 48 Hetwelk niet alleen van den arbeid, vlijt en strijd verstaan wordt die allen gelovigen in hun gemeen beroep opgelegd is, maar ook den trouwen leraren in het bijzonder. Zie 2 Tim. 4:7, 8. |
| 2 Tim. 4:7 Ik heb den goeden strijd gestreden, ik heb den loop geëindigd, ik heb het geloof behouden; 2 Tim. 4:8 Voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter, in dien dag geven zal; en niet alleen mij, maar ook allen die Zijn verschijning liefgehad hebben. |
| | |
19 ἔχων πίστιν καὶ ἀγαθὴν συνείδησιν, ἥν τινες ἀπωσάμενοι περὶ τὴν πίστιν ἐναυάγησαν· | | 19 s49Houdende 50het geloof, en 51een goede consciëntie, 52welke sommigen 53verstoten hebbende, 54van het geloof 55schipbreuk geleden hebben; |
| s 1 Tim. 3:9. |
| 1 Tim. 3:9 Houdende de verborgenheid des geloofs in een reine consciëntie. |
| 49 Gr. Hebbende, dat is, behoudende, of vasthoudende. |
| 50 Dat is, de belijdenis of leer des waren geloofs, gelijk blijkt uit de tegenstelling der lasteringen van Hymeneüs en Alexander in het volgende vers. |
| 51 Dat is, een oprechte consciëntie, die zichzelve in al haar doen richt naar hetgeen waarvan zij uit Gods Woord is onderricht, en niet naar eergierigheid, geldgierigheid of andere genegenheden; waarvan lichtelijk kan geoordeeld worden door degenen die de woorden der mensen met hun doen vergelijken. |
| 52 Namelijk goede of oprechte consciëntie. |
| 53 Dat is, niet nagekomen of waargenomen hebbende. |
| 54 Of: omtrent, in, aangaande het geloof, dat is, van de ware leer of bekentenis des geloofs, gelijk het volgende vers vereist, en gelijk Paulus nader verklaart 2 Tim. 2:17, 18. |
| 2 Tim. 2:17 En hun woord zal voorteten gelijk de kanker; onder welke is Hymenéüs en Filétus, 2 Tim. 2:18 Die van de waarheid zijn afgeweken, zeggende dat de opstanding alrede geschied is, en verkeren sommiger geloof. |
| 55 Dat is, vervallen of afgevallen zijn; een gelijkenis genomen van degenen die door schipbreuk hun goederen verliezen. Zie 1 Tim. 4:1. |
| 1 Tim. 4:1 DOCH
de Geest zegt duidelijk, dat in de laatste tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, zich begevende tot verleidende geesten en leringen der duivelen, |
| | |
20 ὧν ἐστὶν Ὑμέναιος καὶ Ἀλέξανδρος, οὓς παρέδωκα τῷ Σατανᾷ, ἵνα παιδευθῶσι μὴ βλασφημεῖν. | | 20 Onder welke is tHymenéüs en v56Alexander, xdie ik 57den satan overgegeven heb, opdat zij 58zouden leren niet meer te 59lasteren. |
| t 2 Tim. 2:17. |
| 2 Tim. 2:17 En hun woord zal voorteten gelijk de kanker; onder welke is Hymenéüs en Filétus, |
| v 2 Tim. 4:14. |
| 2 Tim. 4:14 Alexander, de kopersmid, heeft mij veel kwaad betoond; de Heere vergelde hem naar zijn werken. |
| 56 Velen menen dat deze dezelfde Alexander is waarvan gesproken wordt Hand. 19:33, hetwelk evenwel niet vaststaat. Doch dewijl hij hier bij Hymeneüs wordt gesteld, zo moet hij ook aan dezelfde dwalingen en lasteringen schuldig zijn geweest waarvan deze Hymeneüs van Paulus beschuldigd wordt, 2 Tim. 2:18, namelijk dat hij de opstanding der doden loochende. |
| Hand. 19:33 En zij deden Alexander uit de schare voortkomen, alzo hem de Joden voortstieten. En Alexander gewenkt hebbende met de hand, wilde bij het volk verantwoording doen. 2 Tim. 2:18 Die van de waarheid zijn afgeweken, zeggende dat de opstanding alrede geschied is, en verkeren sommiger geloof. |
| x 1 Kor. 5:5. |
| 1 Kor. 5:5 Denzulke over te geven aan den satan tot verderf des vleses, opdat de geest behouden moge worden in den dag van den Heere Jezus. |
| 57 Namelijk door den kerkelijken ban; waarvan zie nadere verklaring op 1 Kor. 5:5. |
| 1 Kor. 5:5 (kt.) Denzulke over te geven aan den satan tot verderf des vleses, opdat de geest behouden moge worden in den dag van den Heere Jezus. |
| 58 Dat is, zich mochten beter bedenken en tot erkentenis van hun dwalingen komen, hetwelk het einde van de kerkelijke tucht is, gelijk Paulus ook betuigt 1 Kor. 5:5. 2 Thess. 3:14. Of: zo zij zich niet bekeerden, zij de kerke Gods te minder schade zouden doen, en door hun straf een voorbeeld voor andere lasteraars en verleiders zouden zijn. Want het Griekse woord betekent beide, geleerd en getuchtigd te worden. |
| 1 Kor. 5:5 Denzulke over te geven aan den satan tot verderf des vleses, opdat de geest behouden moge worden in den dag van den Heere Jezus. 2 Thess. 3:14 Maar indien iemand ons woord, door dezen brief geschreven, niet gehoorzaam is, tekent dien, en vermengt u niet met hem, opdat hij beschaamd worde; |
| 59 Dat is, van de gezonde leer of Goddelijke waarheid kwalijk spreken, gelijk hetzelfde woord blasphemein ook van de leer gebruikt wordt 1 Tim. 6:1. Tit. 2:5. |
| 1 Tim. 6:1 DE dienstknechten, zovelen als er onder het juk zijn, zullen hun heren alle eer waardig achten, opdat de Naam Gods en de leer niet gelasterd worde. Tit. 2:5 Matig te zijn, kuis te zijn, het huis te bewaren, goed te zijn, haar eigen mannen onderdanig te zijn, opdat het Woord Gods niet gelasterd worde. |