Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 De apostel leert dat Christus onvoorziens zal komen ten oordeel, als een dief in den nacht, en als de barensnood over een vrouw. 4 Vermaant hen daarom altijd op hun hoede en nuchter te zijn. 8 En gewapend met het borstwapen des geloofs en der liefde, en met den helm der hoop der zaligheid. 12 Bidt dat zij hun voorstanders in ere zullen houden. 14 En vermaant hen voorts tot verscheidene christelijke deugden. 17 Ook tot bidden en danken. 19 Tot waarneming des Geestes en der profetie, om het goede te behouden. 23 Bidt daarna God, dat Hij hen onstraffelijk beware tot de komst van Christus, met belofte dat Hij het ook doen zal. 25 Vermaant hen dat zij voor hem bidden en elkander groeten. 27 En bezweert hen dat deze zendbrief voor allen gelezen worde. |
| | De wederkomst des Heeren |
1 Περὶ δὲ τῶν χρόνων καὶ τῶν καιρῶν, ἀδελφοί, οὐ χρείαν ἔχετε ὑμῖν γράφεσθαι. | | 1 MAAR van de tijden en 1de gelegenheden, broeders, hebt gij niet van node dat men u schrijft. |
| 1 Namelijk der tijden; onder het eerste wordt verstaan het jaar, maand, of dag; onder het laatste wordt verstaan of het licht, nacht, morgenstond, avond of middernacht zijn zal, of dergelijke. Zie Mark. 13:34, 35. Hand. 1:7. |
| Mark. 13:34 Gelijk een mens buitenslands reizende, zijn huis verliet, en zijn dienstknechten macht gaf en elk zijn werk, en den deurwachter gebood dat hij zou waken. Mark. 13:35 Zo waakt dan (want gij weet niet wanneer de heer des huizes komen zal, des avonds laat of te middernacht of met het hanengekraai of in den morgenstond), Hand. 1:7 En Hij zeide tot hen: Het komt u niet toe te weten de tijden of gelegenheden, die de Vader in Zijn eigen macht gesteld heeft; |
| | |
2 αὐτοὶ γὰρ ἀκριβῶς οἴδατε ὅτι ἡ ἡμέρα Κυρίου ὡς κλέπτης ἐν νυκτὶ οὕτως ἔρχεται· | | 2 Want gij weet zelven zeer wel, adat 2de dag des Heeren alzo 3zal komen 4gelijk een dief in den nacht. |
| a Matth. 24:43. 2 Petr. 3:10. Openb. 3:3; 16:15. |
| Matth. 24:43 Maar weet dit, dat zo de heer des huizes geweten had in welke nachtwake de dief komen zou, hij zou gewaakt hebben en zou zijn huis niet hebben laten doorgraven. 2 Petr. 3:10 Maar de dag des Heeren zal komen als een dief in den nacht, in welken de hemelen met een gedruis zullen voorbijgaan, en de elementen branden zullen en vergaan, en de aarde en de werken die daarin zijn, zullen verbranden. Openb. 3:3 Gedenk dan hoe gij het ontvangen en gehoord hebt, en bewaar het, en bekeer u. Indien gij dan niet waakt, zo zal Ik over u komen als een dief, en gij zult niet weten op wat ure Ik over u komen zal. Openb. 16:15 Zie, Ik kom als een dief. Zalig is hij die waakt en zijn klederen bewaart, opdat hij niet naakt wandele, en men zijn schaamte niet zie. |
| 2 Alzo wordt de laatste dag doorgaans genaamd, omdat alsdan Christus zal komen als een Heere om te oordelen de levenden en de doden. |
| 3 Gr. komt. Zo spreken de profeten van toekomende dingen, alsof zij alrede tegenwoordig waren, om de zekerheid derzelve. |
| 4 Hieruit volgt niet dat Christus des nachts zal komen, gelijk sommigen menen; maar daarmede wordt geleerd dat Hij onverhoeds en onverwacht komen zal; namelijk ten aanzien van de wereldse mensen, gelijk het volgende vers verklaart. Want de godzaligen moeten daarnaar altijd verlangen, en daartegen op hun hoede zijn, gelijk hierna vers 4 wordt betuigd. Zie ook Matth. 24:42, enz. |
| vers 4 Maar gij, broeders, gij zijt niet in duisternis, dat u die dag als een dief zou bevangen. Matth. 24:42 Waakt dan, want gij weet niet in welke ure uw Heere komen zal. |
| | |
3 ὅταν γὰρ λέγωσιν, Εἰρήνη καὶ ἀσφάλεια, τότε αἰφνίδιος αὐτοῖς ἐφίσταται ὄλεθρος, ὥσπερ ἡ ὠδὶν τῇ ἐν γαστρὶ ἐχούσῃ, καὶ οὐ μὴ ἐκφύγωσιν. | | 3 Want wanneer 5zij zullen 6zeggen: Het is vrede en 7zonder gevaar, dan zal b8een haastig verderf hun overkomen, gelijk de barensnood een bevruchte vrouw, en zij zullen het geenszins ontvlieden. |
| 5 Namelijk de wereldse en goddeloze mensen. |
| 6 Namelijk óf met woorden, óf ten minste in hun hart, gelijk Ps. 14:1. |
| Ps. 14:1 EEN psalm van David, voor den opperzangmeester. De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God. Zij verderven het, zij maken het gruwelijk met hun werk; er is niemand die goed doet. |
| 7 Gr. zekerheid, dat is, daar is geen ongeval te vrezen. Zie Matth. 24:37, enz. |
| Matth. 24:37 En gelijk de dagen van Noach waren, alzo zal ook zijn de toekomst van den Zoon des mensen. |
| b 2 Thess. 1:9. |
| 2 Thess. 1:9 Dewelke zullen tot straf lijden het eeuwig verderf, van het aangezicht des Heeren en van de heerlijkheid Zijner sterkte, |
| 8 Of: onvoorziens, Luk. 21:34. |
| Luk. 21:34 En wacht uzelven, dat uw harten niet te eniger tijd bezwaard worden met brasserij en dronkenschap en zorgvuldigheden dezes levens, en dat u die dag niet onvoorziens overkome. |
| | |
4 ὑμεῖς δέ, ἀδελφοί, οὐκ ἐστὲ ἐν σκότει, ἵνα ἡ ἡμέρα ὑμᾶς ὡς κλέπτης καταλάβῃ· | | 4 cMaar gij, broeders, gij zijt niet 9in duisternis, dat u die dag 10als een dief zou bevangen. |
| c Ef. 5:8. |
| Ef. 5:8 Want gij waart eertijds duisternis, maar nu zijt gij licht in den Heere; wandelt als kinderen des lichts |
| 9 Dat is, in onwetendheid en zorgeloosheid, gelijk de anderen, waarvan hij tevoren gesproken heeft. |
| 10 Namelijk die onverwacht en in het duister pleegt te komen. |
| | |
5 πάντες ὑμεῖς υἱοὶ φωτός ἐστε καὶ υἱοὶ ἡμέρας· οὐκ ἐσμὲν νυκτὸς οὐδὲ σκότους· | | 5 11Gij zijt allen d12kinderen des lichts en kinderen edes dags; wij zijn niet des nachts, noch der duisternis. |
| 11 Namelijk die in Christus gelooft. |
| d Luk. 16:8. Ef. 5:8. |
| Luk. 16:8 En de heer prees den onrechtvaardigen rentmeester, omdat hij voorzichtiglijk gedaan had; want de kinderen dezer wereld zijn voorzichtiger dan de kinderen des lichts in hun geslacht. Ef. 5:8 Want gij waart eertijds duisternis, maar nu zijt gij licht in den Heere; wandelt als kinderen des lichts |
| 12 Dat is, met de ware kennis van Christus en van Zijn wil begiftigd, en derzelve als kinderen hun vader gehoorzaam. |
| e Rom. 13:12. |
| Rom. 13:12 De nacht is voorbijgegaan en de dag is nabijgekomen. Laat ons dan afleggen de werken der duisternis en aandoen de wapenen des lichts. |
| | |
6 ἄρα οὖν μὴ καθεύδωμεν ὡς καὶ οἱ λοιποί, ἀλλὰ γρηγορῶμεν καὶ νήφωμεν. | | 6 fZo laat ons dan niet 13slapen, gelijk als de anderen, maar glaat ons 14waken hen 15nuchter zijn. |
| f Rom. 13:11, 13. Ef. 5:14. |
| Rom. 13:11 En dit zeg ik temeer, dewijl wij de gelegenheid des tijds weten, dat het de ure is dat wij nu uit den slaap opwaken; want de zaligheid is ons nu nader dan toen wij eerst geloofd hebben. Rom. 13:13 Laat ons, als in den dag, eerlijk wandelen, niet in brasserijen en dronkenschappen, niet in slaapkamers en ontuchtigheden, niet in twist en nijdigheid; Ef. 5:14 Daarom zegt Hij: Ontwaak, gij die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten. |
| 13 Dat is, in vleselijke zorgeloosheid leven. |
| g Luk. 21:36. |
| Luk. 21:36 Waakt dan te allen tijde, biddende dat gij moogt waardig geacht worden te ontvlieden al deze dingen die geschieden zullen, en te staan voor den Zoon des mensen. |
| 14 Dat is, op onze hoede zijn, en met geestelijke zorg op Hem wachten. |
| h 1 Kor. 15:34. |
| 1 Kor. 15:34 Waakt op rechtvaardiglijk, en zondigt niet; want sommigen hebben de kennis Gods niet. Ik zeg het u tot schaamte. |
| 15 Dit wordt gesteld niet tegen matig eten en drinken, maar tegen brasserij, dronkenschap en andere wereldse lasten, gelijk Christus Zelf verklaart Luk. 21:34. |
| Luk. 21:34 En wacht uzelven, dat uw harten niet te eniger tijd bezwaard worden met brasserij en dronkenschap en zorgvuldigheden dezes levens, en dat u die dag niet onvoorziens overkome. |
| | |
7 οἱ γὰρ καθεύδοντες νυκτὸς καθεύδουσι· καὶ οἱ μεθυσκόμενοι νυκτὸς μεθύουσιν. | | 7 Want die slapen, slapen des nachts, en die dronken zijn, 16zijn des nachts dronken. |
| 16 Dat is, plegen gemeenlijk des nachts dronken te zijn. Hij neemt hier een reden van hetgeen meest placht te geschieden; want anders zijn er ook wel die des morgens vroeg opstaan om sterken drank te drinken, Jes. 5:11. |
| Jes. 5:11 Wee dengenen die, zich vroeg opmakende in den morgenstond, sterken drank najagen, en
vertoeven tot in de schemering, totdat de wijn hen heeft verhit. |
| | |
8 ἡμεῖς δέ, ἡμέρας ὄντες, νήφωμεν, ἐνδυσάμενοι θώρακα πίστεως καὶ ἀγάπης, καὶ περικεφαλαίαν, ἐλπίδα σωτηρίας. | | 8 Maar wij 17die des dags zijn, laat ons nuchter zijn, iaangedaan hebbende 18het borstwapen des geloofs en der liefde, en 19tot een helm de hoop der zaligheid. |
| 17 Dat is, die kinderen des lichts zijn, gelijk hij vers 5 gesproken heeft. |
| vers 5 Gij zijt allen kinderen des lichts en kinderen des dags; wij zijn niet des nachts, noch der duisternis. |
| i Jes. 59:17. Ef. 6:14, enz. |
| Jes. 59:17 Want Hij trok gerechtigheid aan als een pantsier en den helm des heils zette Hij op Zijn hoofd, en de klederen der wraak trok Hij aan tot kleding, en Hij deed den ijver aan als een mantel. Ef. 6:14 Staat dan, uw lendenen omgord hebbende met de waarheid, en aangedaan hebbende het borstwapen der gerechtigheid, |
| 18 Dat is, voorzien zijnde met het geloof en de liefde, als met een borstwapen tegen de aanvallen des satans. Zie 1 Petr. 5:8, 9. |
| 1 Petr. 5:8 Zijt nuchter en waakt; want uw tegenpartij, de duivel, gaat om als een briesende leeuw, zoekende wien hij zou mogen verslinden; 1 Petr. 5:9 Denwelken wederstaat, vast zijnde in het geloof, wetende dat hetzelfde lijden aan uw broederschap die in de wereld is, volbracht wordt. |
| 19 Dat is, als een helm. Zie van deze gehele geestelijke wapenrusting eens Christens Ef. 6:11, enz. |
| Ef. 6:11 Doet aan de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt staan tegen de listige omleidingen des duivels. |
| | |
9 ὅτι οὐκ ἔθετο ἡμᾶς ὁ Θεὸς εἰς ὀργήν, ἀλλ’ εἰς περιποίησιν σωτηρίας διὰ τοῦ Κυρίου ἡμῶν Ἰησοῦ Χριστοῦ, | | 9 Want God heeft ons niet 20gesteld 21tot toorn, maar tot 22verkrijging der zaligheid door onzen Heere Jezus Christus, |
| 20 Dat is, geordineerd, of: geschikt, gelijk 1 Petr. 2:8. |
| 1 Petr. 2:8 Dengenen namelijk die zich aan het Woord stoten, ongehoorzaam zijnde, waartoe zij ook gezet zijn. |
| 21 Dat is, om te zijn vaten des toorns, of: om een rechtvaardige straf en verderf over ons te brengen. Zie Rom. 9:22. |
| Rom. 9:22 En of God, willende Zijn toorn bewijzen en Zijn macht bekendmaken, met veel lankmoedigheid verdragen heeft de vaten des toorns, tot het verderf toebereid; |
| 22 Het Griekse woord betekent eigenlijk: veel doen omtrent een zaak om die te verkrijgen, gelijk Hand. 20:28. 1 Petr. 2:9. Hoewel dan God ons ter zaligheid heeft uitverkoren, en Christus ons die heeft verworven, zo moeten wij evenwel zorgvuldig zijn om de middelen te gebruiken, waardoor ons God ter zaligheid brengt. Zie Ef. 2:10. Filipp. 2:12. |
| Hand. 20:28 Zo hebt dan acht op uzelven, en op de gehele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed. 1 Petr. 2:9 Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk; opdat gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht; Ef. 2:10 Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke God voorbereid heeft, opdat wij in dezelve zouden wandelen. Filipp. 2:12 Alzo dan, mijne geliefden, gelijk gij allen tijd gehoorzaam geweest zijt, niet als in mijn tegenwoordigheid alleen, maar veel meer nu in mijn afwezen, werkt uws zelfs zaligheid met vreze en beven; |
| | |
10 τοῦ ἀποθανόντος ὑπὲρ ἡμῶν, ἵνα, εἴτε γρηγορῶμεν εἴτε καθεύδωμεν, ἅμα σὺν αὐτῷ ζήσωμεν. | | 10 Die voor ons gestorven is, kopdat wij, hetzij dat wij waken, hetzij dat wij 23slapen, tezamen met Hem leven zouden. |
| k Rom. 14:7. 2 Kor. 5:15. Gal. 2:20. 1 Petr. 4:2. |
| Rom. 14:7 Want niemand van ons leeft zichzelven en niemand sterft zichzelven. 2 Kor. 5:15 Als die dit oordelen, dat indien Eén voor allen gestorven is, zij dan allen gestorven zijn. En Hij is voor allen gestorven, opdat degenen die leven, niet meer zichzelven zouden leven, maar Dien Die voor hen gestorven en opgewekt is. Gal. 2:20 Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch
niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods, Die mij liefgehad heeft en Zichzelven voor mij overgegeven heeft. 1 Petr. 4:2 Om nu niet meer naar de begeerlijkheden der mensen, maar naar den wil van God den tijd die overig is in het vlees, te leven. |
| 23 Dit woord slapen wordt hier niet genomen gelijk tevoren vers 6, want die in de zonden slapen, leven met Christus niet; maar wordt genomen óf voor den natuurlijken slaap des mensen, óf veeleer voor ontslapen of gestorven zijn. Want Christus is daartoe gestorven, opdat, hetzij dat wij waken, dat is, hier leven, of dat wij slapen, dat is, gestorven zijn, wij met Christus zouden leven, namelijk hier een geestelijk leven, en hiernamaals een eeuwig en onvergankelijk leven in heerlijkheid. Zie dergelijke Rom. 14:8, enz. |
| vers 6 Zo laat ons dan niet slapen, gelijk als de anderen, maar laat ons waken en nuchter zijn. Rom. 14:8 Want hetzij dat wij leven, wij leven den Heere; hetzij dat wij sterven, wij sterven den Heere. Hetzij dan dat wij leven, hetzij dat wij sterven, wij zijn des Heeren. |
| | |
11 διὸ παρακαλεῖτε ἀλλήλους, καὶ οἰκοδομεῖτε εἷς τὸν ἕνα, καθὼς καὶ ποιεῖτε. | | 11 Daarom, 24vermaant elkander, en 25sticht de een den ander, gelijk gij ook doet. |
| 24 Of: vertroost, want het Griekse woord betekent beide. |
| 25 Namelijk zo met goede voorbeelden, als met goede onderrichtingen. |
| | Vermaningen en zegenbede |
12 Ἐρωτῶμεν δὲ ὑμᾶς, ἀδελφοί, εἰδέναι τοὺς κοπιῶντας ἐν ὑμῖν, καὶ προϊσταμένους ὑμῶν ἐν Κυρίῳ, καὶ νουθετοῦντας ὑμᾶς, | | 12 lEn wij bidden u, broeders, 26erkent degenen die onder u 27arbeiden en uw 28voorstanders zijn 29in den Heere en 30u vermanen, |
| l Rom. 15:27. 1 Kor. 9:11; 16:18. Gal. 6:6. Filipp. 2:29. 1 Tim. 5:17. Hebr. 13:7, 17. |
| Rom. 15:27 Want het heeft hun zo goedgedacht; ook zijn zij hun schuldenaars; want indien de heidenen hunner geestelijke goederen deelachtig zijn geworden, zo zijn zij ook schuldig hen van lichamelijke goederen te dienen. 1 Kor. 9:11 Indien wij ulieden het geestelijke gezaaid hebben, is het een grote zaak, zo wij het uwe dat lichamelijk is, maaien? 1 Kor. 16:18 Want zij hebben mijn geest verkwikt en ook den uwen. Erkent dan de zodanigen. Gal. 6:6 En die onderwezen wordt in het Woord, dele mede van alle goederen dengene die hem
onderwijst. Filipp. 2:29 Ontvangt hem dan in den Heere met alle blijdschap, en houdt dezulken in waarde. 1 Tim. 5:17 Dat de ouderlingen die wel regeren, dubbele eer waardig geacht worden, voornamelijk die arbeiden in het Woord en de leer. Hebr. 13:7 Gedenkt uw voorgangers, die u het Woord Gods gesproken hebben; en volgt hun geloof na, aanschouwende de uitkomst van hun wandel. Hebr. 13:17 Zijt uw voorgangers gehoorzaam en zijt hun onderdanig; want zij waken voor uw zielen, als die rekenschap geven zullen; opdat zij dat doen mogen met vreugde en niet al zuchtende; want dat is u niet nuttig. |
| 26 Namelijk voor zodanigen als zij vanwege hun beroeping zijn, en behoren gehouden te worden. Zie 1 Kor. 16:18. |
| 1 Kor. 16:18 Want zij hebben mijn geest verkwikt en ook den uwen. Erkent dan de zodanigen. |
| 27 Namelijk in het Woord en de leer, gelijk hij daarbij voegt 1 Tim. 5:17. |
| 1 Tim. 5:17 Dat de ouderlingen die wel regeren, dubbele eer waardig geacht worden, voornamelijk die arbeiden in het Woord en de leer. |
| 28 Namelijk nevens de leraars in de regering der gemeente en oefening der discipline, gelijk de apostel deze twee soorten van ouderlingen ook klaarlijk onderscheidt 1 Tim. 5:17. |
| 1 Tim. 5:17 Dat de ouderlingen die wel regeren, dubbele eer waardig geacht worden, voornamelijk die arbeiden in het Woord en de leer. |
| 29 Dat is, in het werk des Heeren, namelijk om die te onderscheiden van de wereldse overheden waaronder zij stonden. |
| 30 Dit kan van beiden worden verstaan, zo van de ouderlingen die in het Woord arbeiden, alsook van degenen die alleen voorstanders zijn in de regering, welken de bijzondere vermaningen ook toekomen nevens de leraars. Zie hiervan Rom. 12:8. 1 Kor. 12:28. |
| Rom. 12:8 Hetzij die vermaant, in het vermanen; die uitdeelt, in eenvoudigheid; die een voorstander is, in naarstigheid; die barmhartigheid doet, in blijmoedigheid. 1 Kor. 12:28 En God heeft er sommigen in de gemeente gesteld, ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars, daarna krachten, daarna gaven der gezondmakingen, behulpsels, regeringen, menigerlei talen. |
| | |
13 καὶ ἡγεῖσθαι αὐτοὺς ὑπὲρ ἐκ περισσοῦ ἐν ἀγάπῃ διὰ τὸ ἔργον αὐτῶν. εἰρηνεύετε ἐν ἑαυτοῖς. | | 13 En acht hen zeer veel 31in liefde, 32om huns werks wil. Zijt vreedzaam onder elkander. |
| 31 Dat is, niet uit vrees of dwang, maar uit toegenegenheid. |
| 32 Dat is, vanwege den dienst dien zij u van Christuswege doen, en tot bevordering van denzelven dienst. |
| | |
14 παρακαλοῦμεν δὲ ὑμᾶς, ἀδελφοί, νουθετεῖτε τοὺς ἀτάκτους, παραμυθεῖσθε τοὺς ὀλιγοψύχους, ἀντέχεσθε τῶν ἀσθενῶν, μακροθυμεῖτε πρὸς πάντας. | | 14 En wij bidden u, broeders, vermaant 33de ongeregelden, vertroost de kleinmoedigen, 34ondersteunt de zwakken, zijt lankmoedig jegens allen. |
| 33 Namelijk lediggangers en dergelijke, waarvan hij breder handelt 2 Thess. 3:10, enz. |
| 2 Thess. 3:10 Want ook toen wij bij u waren, hebben wij u dit bevolen, dat zo iemand niet wil werken, hij ook niet ete. |
| 34 Of: houdt staande de zwakken, namelijk in het geloof, gelijk Rom. 15:1. |
| Rom. 15:1 MAAR
wij die sterk zijn, zijn schuldig de zwakheden der onsterken te dragen en niet onszelven te behagen. |
| | |
15 ὁρᾶτε μή τις κακὸν ἀντὶ κακοῦ τινὶ ἀποδῷ· ἀλλὰ πάντοτε τὸ ἀγαθὸν διώκετε καὶ εἰς ἀλλήλους καὶ εἰς πάντας. | | 15 mZiet dat niemand kwaad voor kwaad iemand vergelde, maar jaagt allen tijd 35het goede na, zo jegens elkander als jegens allen. |
| m Lev. 19:18. Spr. 20:22; 24:29. Matth. 5:39. Rom. 12:17. 1 Kor. 6:7. 1 Petr. 3:9. |
| Lev. 19:18 Gij zult niet wreken, noch toorn behouden tegen de kinderen uws volks; maar gij zult uw naaste liefhebben als uzelven; Ik ben de HEERE. Spr. 20:22 Zeg niet: Ik zal het kwaad vergelden. Wacht op den HEERE, en Hij zal u verlossen. Spr. 24:29 Zeg niet: Gelijk als hij mij gedaan heeft, zo zal ik hem doen; ik zal eenieder vergelden naar zijn werk. Matth. 5:39 Maar Ik zeg u, dat gij den boze niet wederstaat; maar zo wie u op de rechterwang slaat, keer hem ook de andere toe; Rom. 12:17 Vergeldt niemand kwaad voor kwaad. Bezorgt hetgeen eerlijk is voor alle mensen. 1 Kor. 6:7 Zo is er dan nu ganselijk gebrek onder u, dat gij met elkander rechtszaken hebt. Waarom lijdt gij niet liever ongelijk? Waarom lijdt gij niet liever schade? 1 Petr. 3:9 Vergeldt niet kwaad voor kwaad, of schelden voor schelden, maar zegent daarentegen; wetende dat gij daartoe geroepen zijt, opdat gij zegening zoudt beërven. |
| 35 Dat is, goeddadigheid, alzo dit hier wordt gesteld tegen wraakgierigheid. |
| | |
16 πάντοτε χαίρετε· | | 16 n36Verblijdt u allen tijd. |
| n Matth. 5:12. Luk. 10:20. Rom. 12:12. Filipp. 4:4. |
| Matth. 5:12 Verblijdt en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zij vervolgd de profeten die vóór u geweest zijn. Luk. 10:20 Doch verblijdt u daarin niet, dat de geesten u onderworpen zijn; maar verblijdt u veelmeer dat uw namen geschreven zijn in de hemelen. Rom. 12:12 Verblijdt u in de hoop. Zijt geduldig in de verdrukking. Volhardt in het gebed. Filipp. 4:4 Verblijdt u in den Heere allen tijd; wederom zeg ik: Verblijdt u. |
| 36 Dat is, zijt altijd goedsmoeds en weltevreden, zelfs in het midden van alle verdrukkingen, Rom. 5:3. 2 Kor. 6:10. |
| Rom. 5:3 En niet alleenlijk dit, maar wij roemen ook in de verdrukkingen, wetende dat de verdrukking lijdzaamheid werkt, 2 Kor. 6:10 Als droevig zijnde, doch altijd blijde; als arm, doch velen rijk makende; als niets hebbende en nochtans
alles bezittende. |
| | |
17 ἀδιαλείπτως προσεύχεσθε· | | 17 oBidt 37zonder ophouden. |
| o Luk. 18:1. Rom. 12:12. Kol. 4:2. |
| Luk. 18:1 EN Hij zeide ook een gelijkenis tot hen, daartoe strekkende
dat men altijd bidden moet en niet vertragen; Rom. 12:12 Verblijdt u in de hoop. Zijt geduldig in de verdrukking. Volhardt in het gebed. Kol. 4:2 Houdt sterk aan in het gebed, en waakt in hetzelve met dankzegging; |
| 37 Dat is, bij alle gelegenheden en in al uw nood. |
| | |
18 ἐν παντὶ εὐχαριστεῖτε· τοῦτο γὰρ θέλημα Θεοῦ ἐν Χριστῷ Ἰησοῦ εἰς ὑμᾶς. | | 18 pDankt God
38in alles; want dit is 39de wil Gods in Christus Jezus over u. |
| p Ef. 5:20. |
| Ef. 5:20 Dankende allen tijd over alle dingen God en den Vader in den Naam van onzen Heere Jezus Christus; |
| 38 Dat is, zowel in tegenspoed als in voorspoed, u den wil des Heeren alzo gaarne onderwerpende. Zie Job 1:21. Matth. 5:11, 12. |
| Job 1:21 En hij zeide: Naakt ben ik uit mijner moeders buik gekomen en naakt zal ik daarheen wederkeren. De HEERE heeft gegeven en de HEERE heeft genomen; de Naam des HEEREN zij geloofd. Matth. 5:11 Zalig zijt gij als u de mensen smaden en vervolgen, en liegende alle kwaad tegen u spreken, om Mijnentwil. Matth. 5:12 Verblijdt en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zij vervolgd de profeten die vóór u geweest zijn. |
| 39 Dat is, hetgeen God aangenaam is in Christus Jezus, Hebr. 13:21. Of: het welbehagen Gods over u. Zie 1 Petr. 3:17. |
| Hebr. 13:21 Die volmake u in alle goed werk, opdat gij Zijn wil moogt doen; werkende in u hetgeen voor Hem welbehaaglijk is, door Jezus Christus, Denwelken zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen. 1 Petr. 3:17 Want het is beter dat gij wel doende (indien het de wil Gods wil) lijdt, dan kwaad doende. |
| | |
19 τὸ Πνεῦμα μὴ σβέννυτε· | | 19 q40Blust den Geest niet uit; |
| q 1 Kor. 14:30. |
| 1 Kor. 14:30 Doch indien een ander die er zit, iets geopenbaard is, dat de eerste zwijge. |
| 40 Dit kan verstaan worden óf van de verlichting en andere gaven des Geestes die in de gelovigen zelven zijn, en die door de middelen daartoe geordineerd, geduriglijk moeten opgewekt worden, gelijk Paulus vermaant 2 Tim. 1:6, 7, en door welker middelen verzuim de Geest in ons wordt bedroefd, en Zijn gaven als uitgeblust, Ef. 4:30; óf van de geestelijke gaven die in anderen zijn, die door verachting en tegenspreking somwijlen onderdrukt worden. Dit laatste schijnt met hetgeen volgt best overeen te komen. |
| 2 Tim. 1:6 Om welke oorzaak ik u indachtig maak, dat gij opwekt de gave Gods, die in u is door de oplegging mijner handen. 2 Tim. 1:7 Want God heeft ons niet gegeven een geest der vreesachtigheid, maar der kracht en der liefde en der gematigdheid. Ef. 4:30 En bedroeft den Heiligen Geest Gods niet, door Welken gij verzegeld zijt tot den dag der verlossing. |
| | |
20 προφητείας μὴ ἐξουθενεῖτε· | | 20 Veracht 41de profetieën niet; |
| 41 Dat is, de verklaringen en toe-eigeningen van Gods Woord, waarvan de apostel in den brede handelt 1 Kor. 14:3, enz., hetwelk zowel van gewone als extraordinaire profetieën kan verstaan worden, tegen degenen die zichzelven wijs genoeg achtten, en meenden zodanige niet van node te hebben. Zie Hebr. 10:25. 2 Petr. 1:19, enz. |
| 1 Kor. 14:3 Maar die profeteert, spreekt den mensen stichting en vermaning en vertroosting. Hebr. 10:25 En laat ons onze onderlinge bijeenkomst niet nalaten, gelijk sommigen de gewoonte hebben, maar elkander vermanen; en dat zoveel te meer, als gij ziet dat de dag nadert. 2 Petr. 1:19 En wij hebben het profetische Woord, dat zeer vast is, en gij doet wel dat gij daarop acht hebt, als op een licht schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlichte en de Morgenster opga in uw harten; |
| | |
21 πάντα δοκιμάζετε· τὸ καλὸν κατέχετε· | | 21 r42Beproeft alle dingen; 43behoudt 44het goede. |
| r 1 Joh. 4:1. |
| 1 Joh. 4:1 GELIEFDEN, gelooft niet een iegelijken geest, maar beproeft de geesten of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn uitgegaan in de wereld. |
| 42 Namelijk die u van de leraars voorgesteld worden, aan den toetssteen van Gods Woord. Zie een loffelijk voorbeeld Hand. 17:11. |
| Hand. 17:11 En dezen waren edeler dan die te Thessaloníca waren, als die het Woord ontvingen met alle toegenegenheid, onderzoekende dagelijks de Schriften, of deze dingen alzo waren. |
| 43 Namelijk standvastelijk, zonder daarvan af te wijken. |
| 44 Dat is, de goede leer, die gij in Gods Woord vast gefundeerd vindt. |
| | |
22 ἀπὸ παντὸς εἴδους πονηροῦ ἀπέχεσθε. | | 22 sOnthoudt u 45van allen schijn des kwaads. |
| s Filipp. 4:8. |
| Filipp. 4:8 Voorts, broeders, al wat waarachtig is, al wat eerlijk is, al wat rechtvaardig is, al wat rein is, al wat lieflijk is, al wat wél luidt, zo er enige deugd is en zo er enige lof is, bedenkt datzelve. |
| 45 Of: van allen kwaden schijn; onthoudt u dan veelmeer van het kwaad zelf. |
| | |
23 Αὐτὸς δὲ ὁ Θεὸς τῆς εἰρήνης ἁγιάσαι ὑμᾶς ὁλοτελεῖς· καὶ ὁλόκληρον ὑμῶν τὸ πνεῦμα καὶ ἡ ψυχὴ καὶ τὸ σῶμα ἀμέμπτως ἐν τῇ παρουσίᾳ τοῦ Κυρίου ἡμῶν Ἰησοῦ Χριστοῦ τηρηθείη. | | 23 tEn 46de God des vredes Zelf heilige u 47geheel en al; en uw geheel oprechte 48geest en ziel en lichaam worde onberispelijk bewaard 49in de toekomst van onzen Heere Jezus Christus. |
| t 1 Kor. 1:8. Filipp. 4:9. 1 Thess. 3:13. |
| 1 Kor. 1:8 Welke God u ook zal bevestigen tot het einde toe, om
onstraffelijk te zijn
in den dag van onzen Heere Jezus Christus. Filipp. 4:9 Hetgeen gij ook geleerd en ontvangen en gehoord en in mij gezien hebt, doet dat; en de God des vredes zal met u zijn. 1 Thess. 3:13 Opdat Hij uw harten versterke, om onberispelijk te zijn in heiligmaking voor onzen God en Vader, in de toekomst van onzen Heere Jezus Christus met al Zijn heiligen. |
| 46 Dat is, God, Die een Auteur is van alle geluk en heil, gelijk dit woord vrede doorgaans in de Schrift genomen wordt. Of: Die een Auteur is van den rechten vrede met God en met onzen naaste. Zie Rom. 5:1; 14:17. |
| Rom. 5:1 WIJ dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus; Rom. 14:17 Want het Koninkrijk Gods is niet spijze en drank, maar rechtvaardigheid en vrede en blijdschap door den Heiligen Geest. |
| 47 Of: in allen dele, dat is, Degene Die het goede werk in u heeft begonnen, voleindige ook hetzelve tot den dag van Jezus Christus, gelijk hij spreekt Filipp. 1:6. |
| Filipp. 1:6 Vertrouwende ditzelve, dat Hij Die in u een goed werk begonnen heeft, dat
voleindigen zal tot op den dag van Jezus Christus; |
| 48 Door het woordje geest wordt bekwamelijk verstaan het verstand des mensen, en door het woord ziel de wil en genegenheden, en door het lichaam de leden zelve, waardoor hetgeen het verstand beraamt en de wil besluit, eindelijk wordt uitgevoerd; gelijk dergelijk onderscheid bijna ook te zien is in de woorden van Christus, Matth. 22:37. Luk. 10:27. Want hoewel de mens maar één ziel heeft, zo zijn in dezelve nochtans verscheidene krachten, die overmits zij alle in den natuurlijken mens zijn verdorven, Ef. 4:17, 18, alzo alle door den Geest Gods moeten vernieuwd en geheiligd worden. |
| Matth. 22:37 En Jezus zeide tot hem: Gij zult liefhebben den Heere uw God met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand. Luk. 10:27 En hij antwoordende zeide: Gij zult den Heere uw God liefhebben uit geheel uw hart en uit geheel uw ziel en uit geheel uw kracht en uit geheel uw verstand; en uw naaste als uzelven. Ef. 4:17 Ik zeg dan dit en betuig het in den Heere, dat gij niet meer wandelt gelijk als de andere heidenen wandelen in de ijdelheid huns gemoeds, Ef. 4:18 Verduisterd in het verstand, vervreemd zijnde van het leven Gods, door de onwetendheid die in hen is, door de verharding huns harten; |
| 49 Dit doet de apostel daarbij om aan te wijzen, dat deze heiligmaking van al onze krachten alsdan eerst ten volle zal geschieden, hoewel wij daarin dagelijks meer en meer moeten toenemen. Zie 1 Kor. 13:9, 10. Filipp. 3:12, enz. |
| 1 Kor. 13:9 Want wij kennen ten dele en wij profeteren ten dele; 1 Kor. 13:10 Doch wanneer het volmaakte zal gekomen zijn, dan zal hetgeen dat ten dele is, tenietgedaan worden. Filipp. 3:12 Niet dat ik het alrede gekregen heb of alrede volmaakt ben; maar ik jaag daarnaar, of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben. |
| | |
24 πιστὸς ὁ καλῶν ὑμᾶς, ὃς καὶ ποιήσει. | | 24 vHij Die u roept, is getrouw, Die het ook 50doen zal. |
| v 1 Kor. 1:9; 10:13. 2 Kor. 1:18. 2 Thess. 3:3. |
| 1 Kor. 1:9 God is getrouw, door Welken gij geroepen zijt tot de gemeenschap van Zijn Zoon Jezus Christus, onzen Heere. 1 Kor. 10:13 Ulieden heeft geen verzoeking bevangen dan menselijke; doch God is getrouw, Welke u niet zal laten verzocht worden boven hetgeen gij vermoogt, maar Hij zal met de verzoeking ook de uitkomst geven, opdat gij ze kunt verdragen. 2 Kor. 1:18 Doch God is getrouw, dat ons woord hetwelk tot u is geschied, niet is geweest ja en neen. 2 Thess. 3:3 Maar de Heere is getrouw, Die u zal versterken en bewaren van den boze. |
| 50 Dat is, u naar Zijn belofte geheel en al heiligen te zijner tijd. |
| | |
25 Ἀδελφοί, προσεύχεσθε περὶ ἡμῶν. | | 25 Broeders, bidt voor ons. |
26 Ἀσπάσασθε τοὺς ἀδελφοὺς πάντας ἐν φιλήματι ἁγίῳ. | | 26 xGroet al de broeders 51met een heiligen kus. |
| x Rom. 16:16. 1 Kor. 16:20. 2 Kor. 13:12. 1 Petr. 5:14. |
| Rom. 16:16 Groet elkander met een heiligen kus. De gemeenten van Christus groeten ulieden. 1 Kor. 16:20 U groeten al de broeders. Groet elkander met een heiligen kus. 2 Kor. 13:12 Groet elkander met een heiligen kus. U groeten al de heiligen. 1 Petr. 5:14 Groet elkander met een kus der liefde. Vrede zij u allen die in Christus Jezus zijt. Amen. |
| 51 Zie hiervan de aant. op Rom. 16:16. |
| Rom. 16:16 (kt.) Groet elkander met een heiligen kus. De gemeenten van Christus groeten ulieden. |
| | |
27 ὁρκίζω ὑμᾶς τὸν Κύριον, ἀναγνωσθῆναι τὴν ἐπιστολὴν πᾶσι τοῖς ἁγίοις ἀδελφοῖς. | | 27 52Ik bezweer 53ulieden bij den Heere, dat deze zendbrief al den heiligen broederen gelezen worde. |
| 52 Zie dergelijk Matth. 26:63. |
| Matth. 26:63 Doch Jezus zweeg stil. En de hogepriester antwoordende zeide tot Hem: Ik bezweer U bij den levenden God, dat Gij ons zegt of Gij zijt de Christus, de Zone Gods. |
| 53 Namelijk regeerders en voorstanders der gemeente, aan welke deze brief gezonden is om denzelven daarna de gehele gemeente mede te delen. Waarom kwalijk doen degenen die het lezen van de brieven van Paulus en van de gehele Schrift de gemeente zoeken te onttrekken. |
| | |
28 Ἡ χάρις τοῦ Κυρίου ἡμῶν Ἰησοῦ Χριστοῦ μεθ’ ὑμῶν. ἀμήν. | | 28 54De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met ulieden. Amen. |
| 54 Van dit besluit zie Rom. 16:20. |
| Rom. 16:20 En de God des vredes zal den satan haast onder uw voeten verpletteren. De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met ulieden. Amen. |
| | De eerste zendbrief aan de
Thessalonicenzen is geschreven * van Athene. |
| * Het blijkt uit Hand. 18:5, dat Timotheüs en Silas, uit welker naam deze brief ook is geschreven, 1 Thess. 1:1, niet te Athene, maar te Korinthe tot Paulus zijn wedergekeerd. Daarom is het geloofwaardiger dat deze brief van Korinthe is geschreven. Voordezen is meermalen aangewezen dat deze onderschriften van den apostel zelven niet zijn, maar van enige anderen die dezelve naar hun gevoelen daarbij hebben gedaan. |
| Hand. 18:5 En als Silas en Timótheüs van Macedónië afgekomen waren, werd Paulus door den Geest gedrongen, betuigende den Joden dat Jezus is de Christus. 1 Thess. 1:1 PAULUS en Silvánus en Timótheüs aan de gemeente der Thessalonicenzen, welke is in God den Vader en den Heere Jezus Christus: Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. |