Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 De apostel vermaant de heren tot billijkheid jegens hun dienstknechten. 2 En eenieder tot aanhouden in het gebed. 3 En bijzonderlijk voor hem, opdat hij door zijn banden in het werk des Evangelies niet zou worden verhinderd. 5 Vermaant hen wijselijk te wandelen en te spreken onder degenen die buiten zijn. 7 Betuigt dat hij hun Tychikus en Onesimus zendt om hen te vertroosten en van al zijn zaken te onderrichten. 10 Groet hen vanwege Aristarchus en verscheidene anderen, welker ijver voor hen hij prijst. 15 Beveelt dat zij de broederen in Laodicea zullen groeten en hun dezen brief ook laten lezen. 17 En Archippus zeggen dat hij zijn dienst vervulle. 18 En besluit alzo dezen brief met zijn groet. |
| | |
1 οἱ κύριοι, τὸ δίκαιον καὶ τὴν ἰσότητα τοῖς δούλοις παρέχεσθε, εἰδότες ὅτι καὶ ὑμεῖς ἔχετε Κύριον ἐν οὐρανοῖς. | | 1 GIJa heren, doet uw dienstknechten 1recht en gelijk, wetende dat ook gij een Heere hebt in de hemelen. |
| a Ef. 6:9. |
| Ef. 6:9 En gij heren, doet hetzelfde bij hen, nalatende de dreiging; als die weet dat ook uws zelfs Heere in de hemelen is, en dat geen aanneming des persoons bij Hem is. |
| 1 Gr. het recht en de gelijkheid. Door het eerste woord kan bekwamelijk verstaan worden hetgeen de heren volgens de wetten des lands schuldig zijn te doen aan hun dienstknechten; door het andere, hetgeen de billijkheid en christelijke mededogendheid daarbij nog vereist. |
| | Opwekking tot gebed en wijsheid |
2 Τῇ προσευχῇ προσκαρτερεῖτε, γρηγοροῦντες ἐν αὐτῇ ἐν εὐχαριστίᾳ· | | 2 b2Houdt sterk aan in het gebed, en 3waakt in hetzelve met dankzegging; |
| b Luk. 18:1. Rom. 12:12. Ef. 6:18. 1 Thess. 5:17. |
| Luk. 18:1 EN Hij zeide ook een gelijkenis tot hen, daartoe strekkende
dat men altijd bidden moet en niet vertragen; Rom. 12:12 Verblijdt u in de hoop. Zijt geduldig in de verdrukking. Volhardt in het gebed. Ef. 6:18 Met alle bidding en smeking biddende te allen tijde in den geest, en tot hetzelve wakende met alle gedurigheid en smeking voor al de heiligen; 1 Thess. 5:17 Bidt zonder ophouden. |
| 2 Of: Zijt gedurig. Want het Griekse woord betekent beide, namelijk met ijver en gedurigheid in den gebede aanhouden. Zie Luk. 18:1. Ef. 6:18. |
| Luk. 18:1 EN Hij zeide ook een gelijkenis tot hen, daartoe strekkende
dat men altijd bidden moet en niet vertragen; Ef. 6:18 Met alle bidding en smeking biddende te allen tijde in den geest, en tot hetzelve wakende met alle gedurigheid en smeking voor al de heiligen; |
| 3 Dat is, zijt zorgvuldig en aandachtig, opdat niet alleen de mond, maar ook het hart en verstand wakker zij in het bidden. Zie Mark. 13:33, enz. Openb. 3:2, enz. |
| Mark. 13:33 Ziet toe, waakt en bidt; want gij weet niet wanneer de tijd is. Openb. 3:2 Zijt wakende, en versterk het overige, dat sterven zou; want Ik heb uw werken niet vol gevonden voor God. |
| | |
3 προσευχόμενοι ἅμα καὶ περὶ ἡμῶν, ἵνα ὁ Θεὸς ἀνοίξῃ ἡμῖν θύραν τοῦ λόγου, λαλῆσαι τὸ μυστήριον τοῦ Χριστοῦ, δι’ ὃ καὶ δέδεμαι· | | 3 Biddende meteen ook voor ons, dat God ons 4de deur des Woords opene, com te spreken 5de verborgenheid van Christus, om welke ik ook 6gebonden ben, |
| 4 Dat is, goede gelegenheid en vrijmoedigheid verlene om het woord des Evangelies te mogen verbreiden, gelijk 1 Kor. 16:9. 2 Kor. 2:12. |
| 1 Kor. 16:9 Want mij is een grote en krachtige deur geopend, en er zijn vele tegenstanders. 2 Kor. 2:12 Voorts, als ik te Tróas kwam om het Evangelie van Christus te prediken, en als mij een deur geopend was in den Heere, zo heb ik geen rust gehad voor mijn geest, omdat ik Titus, mijn broeder, niet vond; |
| c Ef. 6:19. 2 Thess. 3:1. |
| Ef. 6:19 En voor mij, opdat mij het woord gegeven worde in de opening mijns monds met vrijmoedigheid, om de verborgenheid des Evangelies bekend te maken; 2 Thess. 3:1 VOORTS, broeders, bidt voor ons, opdat het Woord des Heeren zijn loop hebbe, en verheerlijkt worde, gelijk ook bij u; |
| 5 Dat is, het Evangelie, of de leer van Christus. Waarom hetzelve een verborgenheid genaamd wordt, zie Ef. 1:9. Kol. 2:2. |
| Ef. 1:9 Ons bekendgemaakt hebbende de verborgenheid van Zijn wil, naar Zijn welbehagen, hetwelk Hij voorgenomen had in Zichzelven; Kol. 2:2 Opdat hun harten vertroost mogen worden, en zij samengevoegd zijn in de liefde, en dat tot allen rijkdom der volle verzekerdheid des verstands, tot kennis der verborgenheid van God en den Vader, en van Christus, |
| 6 Dat is, gevangen. Zie van de wijze dezer gevangenis Hand. 28:16. |
| Hand. 28:16 En toen wij te Rome gekomen waren, gaf de hoofdman de gevangenen over aan den overste des legers; maar Paulus werd toegelaten op zichzelven te wonen met den krijgsknecht die hem bewaarde. |
| | |
4 ἵνα φανερώσω αὐτό, ὡς δεῖ με λαλῆσαι. | | 4 Opdat ik dezelve moge openbaren, gelijk 7ik moet spreken. |
| 7 Namelijk uit kracht mijner beroeping, Rom. 1:14. 1 Kor. 9:16. |
| Rom. 1:14 Beide Grieken en barbaren, beide wijzen en onwijzen ben ik een schuldenaar. 1 Kor. 9:16 Want indien ik het Evangelie verkondig, het is mij geen roem; want de nood is mij opgelegd. En wee mij indien ik het Evangelie niet verkondig. |
| | |
5 ἐν σοφίᾳ περιπατεῖτε πρὸς τοὺς ἔξω, τὸν καιρὸν ἐξαγοραζόμενοι. | | 5 dWandelt 8met wijsheid bij degenen 9die buiten zijn, eden bekwamen tijd 10uitkopende. |
| d Ef. 5:15. |
| Ef. 5:15 Ziet dan hoe gij voorzichtiglijk wandelt, niet als onwijzen, maar als wijzen, |
| 8 Gr. in wijsheid, dat is, wijselijk, voorzichtiglijk, dat is, alzo dat gij uzelven zonder nood in geen gevaar brengt, en dat gij hun zonden, afgoderijen of valse leringen niet toegeeft, maar hen bij elke gelegenheid zoekt te winnen. |
| 9 Dat is, nog vreemd zijn van het geloof, of de gemeente Gods, die het huis Gods is. Zie dergelijke 1 Kor. 5:12, 13. |
| 1 Kor. 5:12 Want wat heb ik ook die buiten zijn te oordelen? Oordeelt gijlieden niet die binnen zijn? 1 Kor. 5:13 Maar die buiten zijn oordeelt God. En doet gij dezen boze uit ulieden weg. |
| e Ef. 5:16. |
| Ef. 5:16 Den tijd uitkopende, dewijl de dagen boos zijn. |
| 10 Van deze wijze van spreken zie de aant. op Ef. 5:16. |
| Ef. 5:16 (kt.) Den tijd uitkopende, dewijl de dagen boos zijn. |
| | |
6 ὁ λόγος ὑμῶν πάντοτε ἐν χάριτι, ἅλατι ἠρτυμένος, εἰδέναι πῶς δεῖ ὑμᾶς ἑνὶ ἑκάστῳ ἀποκρίνεσθαι. | | 6 fUw woord zij allen tijd in aangenaamheid, 11met zout besprengd, opdat gij moogt weten hoe gij 12een iegelijk moet antwoorden. |
| f Mark. 9:50. |
| Mark. 9:50 Het zout is goed; maar indien het zout onzout wordt, waarmede zult gij dat smakelijk maken? Hebt zout in uzelven, en houdt vrede onder elkander. |
| 11 Gr. gekonfijt, dat is, alzo toebereid tot aangenaamheid dergenen waarbij gij verkeert, dat intussen alle vuile, verdervende en onstichtelijke redenen daaruit zijn geweerd, gelijk door het zout de spijze smakelijk wordt gemaakt, en uit dezelve alle verderving wordt gehouden. Zie 1 Kor. 15:33. Ef. 4:29. |
| 1 Kor. 15:33 Dwaalt niet; kwade samensprekingen verderven goede zeden. Ef. 4:29 Geen vuile rede ga uit uw mond, maar zo er enige goede rede is tot nuttige stichting, opdat zij genade geve dien die ze horen. |
| 12 Namelijk hetzij dezelve buiten of binnen de gemeente zij; hetzij om rekenschap te geven van uw geloof, 1 Petr. 3:15, hetzij om elkander te vertroosten of te vermanen, 1 Thess. 5:11. |
| 1 Petr. 3:15 Maar heiligt God den Heere in uw harten; en zijt altijd bereid tot verantwoording aan een iegelijk die u rekenschap afeist van de hoop die in u is, met zachtmoedigheid en vreze. 1 Thess. 5:11 Daarom, vermaant elkander, en sticht de een den ander, gelijk gij ook doet. |
| | Groeten en zegenbede |
7 Τὰ κατ’ ἐμὲ πάντα γνωρίσει ὑμῖν Τυχικός, ὁ ἀγαπητὸς ἀδελφὸς καὶ πιστὸς διάκονος καὶ σύνδουλος ἐν Κυρίῳ· | | 7 13Al mijn zaken zal u bekendmaken gTýchikus, de geliefde broeder en getrouwe dienaar en mededienstknecht in den Heere, |
| 13 Of: De dingen die mij aangaan, namelijk van mijn gelegenheid in deze gevangenis, en wat ik hier doe. |
| g Hand. 20:4. Ef. 6:21. 2 Tim. 4:12. |
| Hand. 20:4 En hem vergezelschapte tot in Azië Sópater van Beréa, en van de Thessalonicenzen Aristárchus en Secundus, en Gajus van Derbe, en Timótheüs, en van die van Azië Týchikus en Trófimus. Ef. 6:21 En opdat ook gij moogt weten hetgeen mij aangaat, en wat ik doe, dat alles zal u Týchikus, de geliefde broeder en getrouwe dienaar in den Heere, bekendmaken; 2 Tim. 4:12 Maar Týchikus heb ik naar Éfeze gezonden. |
| | |
8 ὃν ἔπεμψα πρὸς ὑμᾶς εἰς αὐτὸ τοῦτο, ἵνα γνῷ τὰ περὶ ὑμῶν καὶ παρακαλέσῃ τὰς καρδίας ὑμῶν· | | 8 Denwelken ik tot hetzelve einde tot u gezonden heb, opdat hij 14uw zaken wete en uw harten 15vertrooste; |
| 14 Dat is, den staat waarin uw gemeente is. |
| 15 Namelijk zo met zijn gaven, alsook door het verhaal van de vrijheid die ik hier heb om het Evangelie te verbreiden in mijn banden, en den voortgang van hetzelve. Zie Hand. 28:30. Filipp. 1:12. |
| Hand. 28:30 En Paulus bleef twee gehele jaren in zijn eigen gehuurde woning, en ontving allen die tot hem kwamen; Filipp. 1:12 En ik wil dat gij weet, broeders, dat hetgeen aan mij is geschied, meer tot bevordering des Evangelies gekomen is; |
| | |
9 σὺν Ὀνησίμῳ τῷ πιστῷ καὶ ἀγαπητῷ ἀδελφῷ, ὅς ἐστιν ἐξ ὑμῶν. πάντα ὑμῖν γνωριοῦσι τὰ ὧδε. | | 9 Met hOnésimus, den getrouwen en geliefden broeder, dewelke 16uit de uwen is. Zij zullen u alles bekendmaken wat hier is. |
| h Filem. vs. 10. |
| Filem. vs. 10 Ik bid u dan voor mijn zoon, denwelken ik in mijn banden heb geteeld, namelijk Onésimus, |
| 16 Dat is, niet alleen uit uw stads- en landslieden, maar ook een bedienaar uwer gemeente, gelijk dergelijke wijze van spreken hierna vers 12 te zien is. |
| vers 12 U groet Épafras, die uit de uwen is, een dienstknecht van Christus, allen tijd strijdende voor u in de gebeden, opdat gij staan moogt volmaakt en volkomen in al den wil Gods. |
| | |
10 Ἀσπάζεται ὑμᾶς Ἀρίσταρχος ὁ συναιχμάλωτός μου, καὶ Μάρκος ὁ ἀνεψιὸς Βαρνάβᾳ, περὶ οὗ ἐλάβετε ἐντολάς· ἐὰν ἔλθῃ πρὸς ὑμᾶς, δέξασθε αὐτόν· | | 10 17U groet i18Aristárchus, mijn medegevangene, en k19Markus, 20de neef van Bárnabas, aangaande welken gij bevelen ontvangen hebt; zo hij tot u komt, 21ontvangt hem; |
| 17 Groeten is eigenlijk iemand vrede, geluk en zaligheid toewensen. Zie Luk. 10:5. |
| Luk. 10:5 En in wat huis gij zult ingaan, zegt eerst: Vrede zij dezen huize. |
| i Hand. 27:2. |
| Hand. 27:2 En in een Adramytteens schip gegaan zijnde, alzo wij de plaatsen langs Azië bevaren zouden, voeren wij af; en Aristárchus, de Macedóniër van Thessaloníca, was met ons. |
| 18 Deze is een vermaard discipel geweest, geboren uit Macedonië, een gedurige metgezel van Paulus, die hem ook tot Rome toe in zijn banden was gevolgd. Zie Hand. 19:29; 20:4; 27:2. |
| Hand. 19:29 En de gehele stad werd vol verwarring; en zij liepen met een gedruis eendrachtelijk naar de schouwplaats, met zich trekkende Gajus en Aristárchus, Macedóniërs, Paulus’ metgezellen op de reis. Hand. 20:4 En hem vergezelschapte tot in Azië Sópater van Beréa, en van de Thessalonicenzen Aristárchus en Secundus, en Gajus van Derbe, en Timótheüs, en van die van Azië Týchikus en Trófimus. Hand. 27:2 En in een Adramytteens schip gegaan zijnde, alzo wij de plaatsen langs Azië bevaren zouden, voeren wij af; en Aristárchus, de Macedóniër van Thessaloníca, was met ons. |
| k Hand. 15:37. 2 Tim. 4:11. |
| Hand. 15:37 En Bárnabas ried dat zij Johannes, die genaamd is Markus, zouden medenemen. 2 Tim. 4:11 Lukas is alleen met mij. Neem Markus mede en breng hem met u; want hij is mij zeer nut tot den dienst. |
| 19 Die ook Johannes genaamd wordt, wiens moeder Maria een zeer godzalige vrouw was, in wier huis de vergaderingen der apostelen en der andere gelovigen veeltijds gehouden werden, Hand. 12:12, die wel met Barnabas van Paulus is gescheiden, Hand. 15:38, maar evenwel in den dienst des Evangelies volstandig gebleven, en weder tot Paulus is gekeerd, gelijk hier blijkt en 2 Tim. 4:11, hoewel hij daarna zich bij Petrus heeft begeven, 1 Petr. 5:13, in wiens gezelschap hij zijn Evangelie heeft beschreven, gelijk enige oude leraars getuigen. |
| Hand. 12:12 En als hij alles overlegd had, ging hij naar het huis van Maria, de moeder van Johannes, die toegenaamd was Markus, alwaar velen tezamen vergaderd en biddende waren. Hand. 15:38 Maar Paulus achtte billijk dat men dien niet zou medenemen, die van Pamfylië af van hen was afgeweken, en met hen niet was gegaan tot dat werk. 2 Tim. 4:11 Lukas is alleen met mij. Neem Markus mede en breng hem met u; want hij is mij zeer nut tot den dienst. 1 Petr. 5:13 U groet de medeuitverkoren gemeente die in Babylon is, en Markus, mijn zoon. |
| 20 Dat is, broeders- of zusterszoon. |
| 21 Namelijk met alle eer en vriendelijkheid; hetwelk Paulus daarbij doet om hem zijn aanzien bij deze gemeenten te vermeerderen. |
| | |
11 καὶ Ἰησοῦς ὁ λεγόμενος Ἰοῦστος, οἱ ὄντες ἐκ περιτομῆς· οὗτοι μόνοι συνεργοὶ εἰς τὴν βασιλείαν τοῦ Θεοῦ, οἵτινες ἐγενήθησάν μοι παρηγορία. | | 11 En Jezus, gezegd 22Justus, 23welke uit de besnijdenis zijn; 24dezen alleen zijn mijn medearbeiders 25in het Koninkrijk Gods, die mij een vertroosting geweest zijn. |
| 22 Van dezen zie Hand. 18:7. |
| Hand. 18:7 En vandaar gegaan zijnde kwam hij in het huis van een man, met name Justus, die God diende, wiens huis paalde aan de synagoge. |
| 23 Dat is, uit de Joden. |
| 24 Namelijk uit de Joden; want uit de Grieken waren er veel meer, gelijk uit deze groetenis zelve blijkt, maar uit de Joden waren er velen die Paulus wederstonden, Hand. 28:24, enz. |
| Hand. 28:24 En sommigen geloofden wel hetgeen dat gezegd werd, maar sommigen geloofden niet. |
| 25 Dat is, in den dienst des Evangelies, waardoor het Rijk Gods, zo der genade als der heerlijkheid, van de profeten beloofd onder den Messias, wordt bevorderd. Zie Matth. 4:23. Mark. 4:11. |
| Matth. 4:23 En Jezus omging geheel Galiléa, lerende in hun synagogen, en predikende het Evangelie des Koninkrijks, en genezende alle ziekte en alle kwaal onder het volk. Mark. 4:11 En Hij zeide tot hen: Het is u gegeven te verstaan de verborgenheid van het Koninkrijk Gods; maar dengenen die buiten zijn, geschieden al deze dingen door gelijkenissen; |
| | |
12 ἀσπάζεται ὑμᾶς Ἐπαφρᾶς ὁ ἐξ ὑμῶν, δοῦλος Χριστοῦ, πάντοτε ἀγωνιζόμενος ὑπὲρ ὑμῶν ἐν ταῖς προσευχαῖς, ἵνα στῆτε τέλειοι καὶ πεπληρωμένοι ἐν παντὶ θελήματι τοῦ Θεοῦ. | | 12 U groet lÉpafras, die 26uit de uwen is, een dienstknecht van Christus, allen tijd 27strijdende voor u in de gebeden, opdat gij staan moogt 28volmaakt en 29volkomen in al den wil Gods. |
| l Kol. 1:7. Filem. vs. 23. |
| Kol. 1:7 Gelijk gij ook geleerd hebt van Épafras, onzen geliefden mededienstknecht, dewelke een getrouw dienaar van Christus is voor u; Filem. vs. 23 U groeten Épafras, mijn medegevangene in Christus Jezus, |
| 26 Gelijk hiervoor vers 9. |
| vers 9 Met Onésimus, den getrouwen en geliefden broeder, dewelke uit de uwen is. Zij zullen u alles bekendmaken wat hier is. |
| 27 Dat is, met groten ijver en gedurigheid aanhoudende. |
| 28 Dat is, volmaaktelijk onderwezen; dit wordt gesteld tegen degenen die nog kinderen of nieuwelingen waren in de leer, gelijk 1 Kor. 2:6; 14:20. Filipp. 3:12. |
| 1 Kor. 2:6 En wij spreken wijsheid onder de volmaakten; doch een wijsheid niet dezer wereld, noch der oversten dezer wereld, die tenietworden; 1 Kor. 14:20 Broeders, wordt geen kinderen in het verstand, maar zijt kinderen in de boosheid, en wordt in het verstand volwassen. Filipp. 3:12 Niet dat ik het alrede gekregen heb of alrede volmaakt ben; maar ik jaag daarnaar, of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben. |
| 29 Gr. vervuld. |
| | |
13 μαρτυρῶ γὰρ αὐτῷ ὅτι ἔχει ζῆλον πολὺν ὑπὲρ ὑμῶν καὶ τῶν ἐν Λαοδικείᾳ καὶ τῶν ἐν Ἱεραπόλει. | | 13 Want ik geef hem getuigenis, dat hij groten ijver heeft over u en degenen die in 30Laodicéa zijn en degenen die in Hiërápolis zijn. |
| 30 Deze twee vermaarde steden waren niet ver van hen gelegen, gelijk aangetekend is Kol. 1:2. |
| Kol. 1:2 Den heiligen en gelovigen broederen in Christus die te Kolosse zijn: Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. |
| | |
14 ἀσπάζεται ὑμᾶς Λουκᾶς ὁ ἰατρὸς ὁ ἀγαπητός, καὶ Δημᾶς. | | 14 U groet m31Lukas, 32de medicijnmeester, de geliefde, en n33Démas. |
| m 2 Tim. 4:11. |
| 2 Tim. 4:11 Lukas is alleen met mij. Neem Markus mede en breng hem met u; want hij is mij zeer nut tot den dienst. |
| 31 Deze is de evangelist Lukas, die zijn Evangelie door den Heiligen Geest heeft beschreven, en een gedurige metgezel van Paulus in zijn reizen ook tot Rome toe in zijn gevangenis is geweest. Zie Hand. 27:1; 28:14. |
| Hand. 27:1 EN als het besloten was dat wij naar Italië zouden afvaren, leverden zij Paulus en enige andere gevangenen over aan een hoofdman over honderd, met name Július, van de keizerlijke bende. Hand. 28:14 Alwaar wij broeders vonden, en werden gebeden zeven dagen bij hen te blijven; en alzo gingen wij naar Rome. |
| 32 Namelijk van beroep of professie, gelijk Mattheüs een tollenaar genaamd wordt ook na zijn bekering en beroeping tot het apostelschap, Matth. 10:3. |
| Matth. 10:3 Filippus en Bartholoméüs; Thomas en Matthéüs, de tollenaar; Jakobus, de zoon van Alféüs, en Lebbéüs, toegenaamd Thaddéüs; |
| n 2 Tim. 4:10. |
| 2 Tim. 4:10 Want Démas heeft mij verlaten, hebbende de tegenwoordige wereld liefgekregen, en is naar Thessaloníca gereisd; Crescens naar Galátië, Titus naar Dalmatië. |
| 33 Deze is wel een medearbeider van Paulus in zijn gevangenis voor een tijd geweest, Filem. vs. 24, maar heeft hem daarna schandelijk verlaten, 2 Tim. 4:10. |
| Filem. vs. 24 Markus, Aristárchus, Démas, Lukas, mijn medearbeiders. 2 Tim. 4:10 Want Démas heeft mij verlaten, hebbende de tegenwoordige wereld liefgekregen, en is naar Thessaloníca gereisd; Crescens naar Galátië, Titus naar Dalmatië. |
| | |
15 ἀσπάσασθε τοὺς ἐν Λαοδικείᾳ ἀδελφούς, καὶ Νυμφᾶν, καὶ τὴν κατ’ οἶκον αὐτοῦ ἐκκλησίαν. | | 15 Groet de broederen die in Laodicéa zijn, en Nymfas, en de gemeente 34die in zijn huis is. |
| 34 Dit kan verstaan worden óf van de gemeente die in het huis van dezen man haar vergadering hield, óf ook van zijn huisgezin, dat als een kleine gemeente in zijn huis was, en in zeer christelijke orde van hem werd gehouden, gelijk van het huis van Aquila en Priscilla gezegd wordt, Rom. 16:5. 1 Kor. 16:19. |
| Rom. 16:5 Groet ook de gemeente in hun huis. Groet Epénetus, mijn beminde, die de eersteling is van Acháje in Christus. 1 Kor. 16:19 U groeten de gemeenten van Azië. U groeten zeer in den Heere Áquila en Priscilla, met de gemeente die te hunnen huize is. |
| | |
16 καὶ ὅταν ἀναγνωσθῇ παρ’ ὑμῖν ἡ ἐπιστολή, ποιήσατε ἵνα καὶ ἐν τῇ Λαοδικέων ἐκκλησίᾳ ἀναγνωσθῇ, καὶ τὴν ἐκ Λαοδικείας ἵνα καὶ ὑμεῖς ἀναγνῶτε. | | 16 En wanneer deze zendbrief van u zal gelezen zijn, maakt dat hij ook 35in de gemeente der Laodicenzen gelezen wordt, en dat ook gij dien leest die 36uit Laodicéa geschreven is. |
| 35 Dat wil hij niet alleen omdat dit een vermaarde gemeente in dat landschap was, maar ook omdat sommigen dezelfde dwalingen aldaar ook zochten in te voeren waarvoor Paulus in de eerste twee hoofdstukken van dezen zendbrief de Kolossenzen heeft gewaarschuwd. |
| 36 De apostel spreekt hier niet van een brief dien hij aan de Laodicenzen zou geschreven hebben, gelijk sommigen gemeend hebben en een brief hebben verzonnen, die in sommige Latijnse en ook Nederlandse Testamenten wordt gevonden, doch altijd voor apocrief gehouden; maar van een brief die uit Laodicea geschreven is, waardoor sommigen verstaan den eersten zendbrief van Paulus aan Timotheüs, omdat in het onderschrift staat dat dezelve van Laodicea geschreven zou zijn, doch bij merkelijken misslag dergenen die deze onderschriften bij de brieven van Paulus hebben gesteld, alzo het blijkt Kol. 2:1, dat de gemeenten van Kolosse en Laodicea het aangezicht van Paulus nooit gezien hadden; maar het is waarschijnlijkst dat Paulus spreekt van een brief dien hij uit Laodicea had ontvangen, óf van de gemeente zelve, óf van enige apostolische mannen aldaar, in welken brief van deze dwalingen, of van de auteurs derzelve, nadere verklaring werd gedaan, die den Kolossenzen ook tot nadere waarschuwing en onderrichting mocht dienen, wanneer dezelve met dezen brief van Paulus zou worden vergeleken. |
| Kol. 2:1 WANT ik wil dat gij weet hoe groten strijd ik voor u heb, en voor degenen die te Laodicéa zijn, en zovelen als er mijn aangezicht in het vlees niet hebben gezien, |
| | |
17 καὶ εἴπατε Ἀρχίππῳ, Βλέπε τὴν διακονίαν ἣν παρέλαβες ἐν Κυρίῳ, ἵνα αὐτὴν πληροῖς. | | 17 En zegt tot 37Archippus: Zie op de bediening die gij aangenomen hebt 38in den Heere, dat gij die 39vervult. |
| 37 Deze schijnt de mededienaar van Epafras in deze gemeente geweest te zijn, die na het vertrek van Epafras in zijn ijver en dienst was verslapt, waarom hem de apostel deze vermaning wil hebben gedaan. |
| 38 Dat is, door den Heere, of: van Zijnentwege; want het is ook de Heere Zelf, Die arbeiders in Zijn oogst uitzendt, al is het dat zij merendeels door de gemeenten beroepen worden. Zie Matth. 9:38. Hand. 20:28. |
| Matth. 9:38 Bidt dan den Heere des oogstes, dat Hij arbeiders in Zijn oogst uitstote. Hand. 20:28 Zo hebt dan acht op uzelven, en op de gehele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed. |
| 39 Dat is, ten volle of behoorlijk bedient, niet tevreden zijnde met den titel alleen, maar het werk van dien getrouwelijk uitvoerende. Zie dergelijke 2 Tim. 4:5. |
| 2 Tim. 4:5 Maar gij, wees wakker in alles, lijd verdrukkingen; doe het werk van een evangelist; maak dat men van uw dienst ten volle verzekerd zij. |
| | |
18 Ὁ ἀσπασμὸς τῇ ἐμῇ χειρὶ Παύλου. μνημονεύετέ μου τῶν δεσμῶν. ἡ χάρις μεθ’ ὑμῶν. ἀμήν. | | 18 oDe groetenis 40met mijn hand, van Paulus. pGedenkt mijn banden. 41De genade zij met u. 42Amen. |
| | Aan de Kolossenzen geschreven van Rome en gezonden door Tychikus en Onesimus. |
| o 2 Thess. 3:17. |
| 2 Thess. 3:17 De groetenis met mijn hand, van Paulus, hetwelk is een teken in iederen zendbrief: alzo schrijf ik. |
| 40 Hierdoor verstaat hij de woorden van den volgende groet van genade, dien hij met zijn eigen hand onder al zijn brieven placht te schrijven, hoewel hij de hand van anderen in het uitschrijven der brieven dikmaals gebruikte, gelijk hij zelf betuigt 2 Thess. 3:17. Zie voorts de aant. op 1 Kor. 16:21. |
| 2 Thess. 3:17 De groetenis met mijn hand, van Paulus, hetwelk is een teken in iederen zendbrief: alzo schrijf ik. 1 Kor. 16:21 (kt.) De groetenis met mijn hand, van Paulus. |
| p Hebr. 13:3. |
| Hebr. 13:3 Gedenkt de gevangenen, alsof gij medegevangen waart; en degenen die kwalijk behandeld worden, alsof gij ook zelven in het lichaam kwalijk behandeld waart. |
| 41 Dat is, de bijzondere gunst Gods in Christus jegens ons, met al de weldaden die daaruit vloeien. |
| 42 Zie van dit woord de aantt. op Matth. 6:13; 28:20. |
| Matth. 6:13 (kt.) En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den boze. Want Uw is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid, in der eeuwigheid. Amen. Matth. 28:20 (kt.) En zie, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Amen. |