Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 De apostel komt verder tot den schuldigen plicht der kinderen jegens hun ouders. 4 En der vaders jegens hun kinderen. 5 Daarna der dienstknechten jegens hun heren. 9 En der heren jegens hun dienstknechten. 10 Vermaant hen ten laatste in het gemeen sterk te zijn in den Heere. 11 En beschrijft de listigheid en macht des satans, waar zij den strijd tegen hebben. 13 Wapent hen tegen dezelve met de ganse wapenrusting Gods, die hij in alle delen verhaalt. 18 Vermaant hen daarbenevens tot gedurig bidden. 19 En dat ook voor hem, opdat hij in zijn banden het Evangelie vrijmoediglijk mag spreken. 21 Betuigt dat hij daarom Tychikus tot hen zendt, om hun van zijn gelegenheid in alles kennis te doen. 23 En besluit den brief met een wens tot vrede, liefde, met geloof en genade. |
| | Gehoorzaamheid |
1 Τὰ τέκνα, ὑπακούετε τοῖς γονεῦσιν ὑμῶν ἐν Κυρίῳ· τοῦτο γάρ ἐστι δίκαιον. | | 1 GIJa kinderen, zijt uw ouders gehoorzaam 1in den Heere; want dat is recht. |
| a Kol. 3:20. |
| Kol. 3:20 Gij kinderen, zijt uw ouders gehoorzaam in alles, want dat is den Heere welbehaaglijk. |
| 1 Gelijk Ef. 5:21 in de vreze Gods, dat is, in alles wat tegen den Heere of Zijn bevel en vreze niet strijdt. Zie Luk. 14:26. |
| Ef. 5:21 Elkander onderdanig zijnde in de vreze Gods. Luk. 14:26 Indien iemand tot Mij komt, en niet haat zijn vader en moeder, en vrouw en kinderen, en broeders en zusters, ja, ook zelfs zijn eigen leven, die kan Mijn discipel niet zijn. |
| | |
2 Τίμα τὸν πατέρα σου καὶ τὴν μητέρα (ἥτις ἐστὶν ἐντολὴ πρώτη ἐν ἐπαγγελίᾳ), | | 2 bEer uw vader en moeder (hetwelk het eerste gebod is 2met een belofte), |
| b Ex. 20:12. Deut. 5:16; 27:16. Matth. 15:4. Mark. 7:10. |
| Ex. 20:12 Eer uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land dat u de HEERE uw God geeft. Deut. 5:16 Eer uw vader en uw moeder, gelijk als de HEERE uw God u geboden heeft, opdat uw dagen verlengd worden en opdat het u welga in het land dat u de HEERE uw God geven zal. Deut. 27:16 Vervloekt zij, die zijn vader of zijn moeder veracht. En al het volk zal zeggen: Amen. Matth. 15:4 Want God heeft geboden, zeggende: Eer uw vader en moeder; en: Wie vader of moeder vloekt, die zal den dood sterven. Mark. 7:10 Want Mozes heeft gezegd: Eer uw vader en uw moeder; en: Wie vader of moeder vloekt, die zal den dood sterven. |
| 2 Gr. in belofte, dat is, met een bijzondere belofte van een lang leven en voorspoed. Want anders heeft het tweede gebod ook een algemene belofte van Gods barmhartigheid over vele duizenden. |
| | |
3 ἵνα εὖ σοι γένηται, καὶ ἔσῃ μακροχρόνιος ἐπὶ τῆς γῆς. | | 3 Opdat het u welga en dat gij lang leeft 3op de aarde. |
| 3 Hetgeen het vijfde gebod zegt: in het land dat de Heere u zal geven, ziende op het land Kanaän, dat zegt Paulus in het gemeen: op de aarde, omdat de Heere onder het Nieuwe Testament alle landen van het ganse aardrijk nu heeft geheiligd, en Zijn zegen belooft aan degenen die Hem gehoorzamen, in wat land zij ook zijn. Want de godzaligheid heeft de belofte des tegenwoordigen en des toekomenden levens, 1 Tim. 4:8. |
| 1 Tim. 4:8 Want de lichamelijke oefening is tot weinig nut, maar de godzaligheid is tot alle dingen nut, hebbende de belofte des tegenwoordigen en des toekomenden levens. |
| | |
4 καὶ οἱ πατέρες, μὴ παροργίζετε τὰ τέκνα ὑμῶν, ἀλλ’ ἐκτρέφετε αὐτὰ ἐν παιδείᾳ καὶ νουθεσίᾳ Κυρίου. | | 4 En gij vaders, verwekt uw kinderen niet 4tot toorn, cmaar voedt hen op in 5de lering en 6vermaning des Heeren. |
| 4 Dat is, door te grote hardigheid tot zulken toorn waaruit mismoedigheid zou rijzen of een weerzin der kinderen tegen de ouders; anders gebiedt God ook somwijlen behoorlijke strengheid te gebruiken tegen de grote gebreken der kinderen. Zie Spr. 13:24; 19:18; 23:13, enz. |
| Spr. 13:24 Die zijn roede inhoudt, haat zijn zoon; maar die hem liefheeft, zoekt hem vroeg met tuchtiging. Spr. 19:18 Tuchtig uw zoon als er nog hoop is, maar verhef uw ziel niet om hem te doden. Spr. 23:13 Weer de tucht van den jongen niet; als gij hem met de roede zult slaan, zal hij niet sterven; |
| c Deut. 6:7, 20. Ps. 78:4. Spr. 19:18; 29:17. |
| Deut. 6:7 En gij zult ze uw kinderen inscherpen en daarvan spreken, als gij in uw huis zit en als gij op den weg gaat, en als gij nederligt en als gij opstaat. Deut. 6:20 Wanneer uw zoon u morgen zal vragen, zeggende: Wat zijn dat voor getuigenissen en inzettingen en rechten, die de HEERE onze God ulieden geboden heeft?, Ps. 78:4 Wij zullen het niet verbergen voor hun kinderen, voor het navolgende geslacht, vertellende de loffelijkheden des HEEREN, en Zijn sterkheid en Zijn wonderen, die Hij gedaan heeft. Spr. 19:18 Tuchtig uw zoon als er nog hoop is, maar verhef uw ziel niet om hem te doden. Spr. 29:17 Tuchtig uw zoon en hij zal u gerustheid aandoen, en hij zal uw ziel vermakelijkheden geven. |
| 5 Of: tuchtiging, gelijk dit woord ook betekent. Zie Hebr. 12:7. |
| Hebr. 12:7 Indien gij de kastijding verdraagt, zo gedraagt Zich God jegens u als zonen; (want wat zoon is er dien de vader niet kastijdt?) |
| 6 Of: onderwijzing, die tot de vreze des Heeren kan leiden, of uit het Woord des Heeren is genomen. |
| | |
5 Οἱ δοῦλοι, ὑπακούετε τοῖς κυρίοις κατὰ σάρκα μετὰ φόβου καὶ τρόμου, ἐν ἁπλότητι τῆς καρδίας ὑμῶν, ὡς τῷ Χριστῷ· | | 5 dGij dienstknechten, zijt gehoorzaam uw heren 7naar het vlees, 8met vreze 9en beven, in eenvoudigheid uws harten, 10gelijk als aan Christus; |
| d Kol. 3:22. 1 Tim. 6:1. Tit. 2:9. 1 Petr. 2:18. |
| Kol. 3:22 Gij dienstknechten, zijt in alles gehoorzaam uw heren naar het vlees, niet met ogendiensten als mensenbehagers, maar met eenvoudigheid des harten, vrezende God. 1 Tim. 6:1 DE dienstknechten, zovelen als er onder het juk zijn, zullen hun heren alle eer waardig achten, opdat de Naam Gods en de leer niet gelasterd worde. Tit. 2:9 Vermaan de dienstknechten dat zij hun eigen heren onderdanig zijn, dat zij in alles welbehaaglijk zijn, niet tegensprekende; 1 Petr. 2:18 Gij huisknechten, zijt met alle vreze onderdanig den heren, niet alleen den goeden en bescheidenen, maar ook den harden. |
| 7 Dat is, naar het lichaam, of naar den uiterlijken stand des mensen. Want over de consciëntie en in het geestelijke is God alleen een Heere. |
| 8 Dat is, met eerbied. |
| 9 Dat is, zorgvuldigheid van hen niet te vertoornen. Want een slaafse vrees, die alleen uit bedenking van een bereide straf voortkomt, prijst de apostel in de Christenen niet, gelijk de volgende woorden verklaren. Zie Rom. 13:5. |
| Rom. 13:5 Daarom is het nodig onderworpen te zijn, niet alleenlijk om der straffe, maar ook om der consciëntie wil. |
| 10 Namelijk ons aller Heere. Zie Ef. 5:22. |
| Ef. 5:22 Gij vrouwen, weest uw eigen mannen onderdanig, gelijk den Heere; |
| | |
6 μὴ κατ’ ὀφθαλμοδουλείαν ὡς ἀνθρωπάρεσκοι, ἀλλ’ ὡς δοῦλοι τοῦ Χριστοῦ, ποιοῦντες τὸ θέλημα τοῦ Θεοῦ ἐκ ψυχῆς, | | 6 Niet 11naar ogendienst als mensenbehagers, maar als dienstknechten van Christus, doende 12den wil Gods van harte; |
| 11 Dat is, om in de tegenwoordigheid en voor de ogen der heren hen alleen wel te dienen, gelijk sommige dienstknechten plegen, die hen achter hun rug dikmaals bespotten en bestelen. |
| 12 Namelijk van trouwelijk en oprechtelijk te dienen. Want dat is Gods wil aangaande de dienstknechten. Gr. doende den wil Gods uit de ziel. |
| | |
7 μετ’ εὐνοίας δουλεύοντες *τῷ Κυρίῳ καὶ οὐκ ἀνθρώποις· * τῷ St, B-edd, Elz, M-pt | ὡς τῷ B-edd, Sc, M-pt | | 7 Dienende met goedwilligheid 13den Heere en 14niet de mensen; |
| 13 Namelijk Christus Jezus, in dezen uw dienst, als Die denzelven u in dit beroep opgelegd heeft. Zie Joh. 15:14. |
| Joh. 15:14 Gij zijt Mijn vrienden, zo gij doet wat Ik u gebied. |
| 14 Namelijk alleen of voornamelijk. |
| | |
8 εἰδότες ὅτι ὃ ἐάν τι ἕκαστος ποιήσῃ ἀγαθόν, τοῦτο κομιεῖται παρὰ τοῦ Κυρίου, εἴτε δοῦλος, εἴτε ἐλεύθερος. | | 8 Wetende dat zo wat goed een iegelijk gedaan zal hebben, hij 15datzelve van den Heere 16zal ontvangen, hetzij dienstknecht, hetzij vrije. |
| 15 Dat is, het loon van datzelve. Hij spreekt hier van loon uit genade, gelijk Paulus daarom dit loon der dienstknechten, dat God zal geven dengenen die getrouwelijk zullen gediend hebben, noemt een vergelding der erfenis, Kol. 3:24. |
| Kol. 3:24 Wetende dat gij van den Heere zult ontvangen de vergelding der erfenis; want gij dient den Heere Christus. |
| 16 Of: zal behalen, wegdragen, namelijk in het uiterste oordeel. Zie 2 Kor. 5:10. |
| 2 Kor. 5:10 Want wij allen moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage hetgeen door het lichaam geschiedt, naar dat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad. |
| | |
9 καὶ οἱ κύριοι, τὰ αὐτὰ ποιεῖτε πρὸς αὐτούς, ἀνιέντες τὴν ἀπειλήν· εἰδότες ὅτι καὶ ὑμῶν αὐτῶν ὁ Κύριός ἐστιν ἐν οὐρανοῖς, καὶ προσωποληψία οὐκ ἔστι παρ’ αὐτῷ. | | 9 eEn gij heren, 17doet hetzelfde bij hen, nalatende de dreiging; als die weet dat ook uws zelfs Heere in de hemelen is, fen dat geen 18aanneming des persoons bij Hem is. |
| e Kol. 4:1. |
| Kol. 4:1 GIJ heren, doet uw dienstknechten recht en gelijk, wetende dat ook gij een Heere hebt in de hemelen. |
| 17 Namelijk wat goed is, en van den Heere beloond wordt, gelijk hij in het voorgaande vers van de dienstknechten heeft gesproken. Want hij gebiedt den heren niet hun dienstknechten te gehoorzamen, of te dienen, maar dezelve in alle billijkheid en zachtmoedigheid te gebieden en regeren, gelijk de volgende woorden verklaren. |
| f Deut. 10:17. 2 Kron. 19:7. Job 34:19. Hand. 10:34. Rom. 2:11. Gal. 2:6. Kol. 3:25. 1 Petr. 1:17. |
| Deut. 10:17 Want de HEERE uw God, Die is een God der goden en Heere der heren; die grote, die machtige en die vreselijke God, Die geen aangezicht aanneemt, noch geschenk ontvangt; 2 Kron. 19:7 Nu dan, de verschrikking des HEEREN zij op ulieden; neemt waar en doet het; want bij den HEERE onzen God is geen onrecht, noch aanneming van personen, noch ontvanging van geschenken. Job 34:19 Hoe dan tot
Dien Die het aangezicht der vorsten niet aanneemt en den rijke voor den arme niet kent? Want zij zijn allen Zijner handen werk. Hand. 10:34 En Petrus den mond opendoende, zeide: Ik verneem in der waarheid, dat God geen aannemer des persoons is; Rom. 2:11 Want er is geen aanneming des persoons bij God. Gal. 2:6 En van degenen die geacht waren wat te zijn, hoedanigen zij eertijds waren, verschilt mij niet; God neemt den persoon des mensen niet aan; want die geacht waren, hebben mij niets toegebracht. Kol. 3:25 Maar die onrecht doet, die zal het onrecht dragen dat hij gedaan heeft; en er is geen uitneming des persoons. 1 Petr. 1:17 En indien gij tot een Vader aanroept Dengene Die zonder aanneming des persoons oordeelt naar eens iegelijks werk, zo wandelt in vreze den tijd uwer inwoning; |
| 18 Dat is, de Heere zal den uiterlijken staat des mensen niet aanzien in Zijn oordeel, namelijk of iemand heer of knecht, edel of onedel, rijk of arm is, maar of hij Zijn geboden, elk in zijn beroep, heeft gehoorzaamd. Zie Rom. 2:11. |
| Rom. 2:11 Want er is geen aanneming des persoons bij God. |
| | De geestelijke wapenrusting |
10 Τὸ λοιπόν, ἀδελφοί μου, ἐνδυναμοῦσθε ἐν Κυρίῳ, καὶ ἐν τῷ κράτει τῆς ἰσχύος αὐτοῦ. | | 10 Voorts, mijne broeders, 19wordt krachtig in den Heere en in de sterkte Zijner macht. |
| 19 Dat is, weest dagelijks meer en meer, door de kracht des Heeren, tegen uw vijanden versterkt. Waartoe de middelen van het 13de vers voorts worden voorgesteld. |
| | |
11 ἐνδύσασθε τὴν πανοπλίαν τοῦ Θεοῦ, πρὸς τὸ δύνασθαι ὑμᾶς στῆναι πρὸς τὰς μεθοδείας τοῦ διαβόλου. | | 11 gDoet aan de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt staan tegen de 20listige omleidingen des duivels. |
| g Kol. 3:12. 1 Thess. 5:8. |
| Kol. 3:12 Zo doet dan aan, als uitverkorenen Gods, heiligen en beminden, de innerlijke bewegingen der barmhartigheid, goedertierenheid, ootmoedigheid, zachtmoedigheid, lankmoedigheid; 1 Thess. 5:8 Maar wij die des dags zijn, laat ons nuchter zijn, aangedaan hebbende het borstwapen des geloofs en der liefde, en tot een helm de hoop der zaligheid. |
| 20 Dat is, bedrieglijke verleidingen. Zie Ef. 4:14. |
| Ef. 4:14 Opdat wij niet meer kinderen zouden zijn, die als de vloed bewogen en omgevoerd worden met allen wind der leer, door de bedriegerij der mensen, door arglistigheid om listiglijk tot dwaling te brengen; |
| | |
12 ὅτι οὐκ ἔστιν ἡμῖν ἡ πάλη πρὸς αἷμα καὶ σάρκα, ἀλλὰ πρὸς τὰς ἀρχάς, πρὸς τὰς ἐξουσίας, πρὸς τοὺς κοσμοκράτορας τοῦ σκότους τοῦ αἰῶνος τούτου, πρὸς τὰ πνευματικὰ τῆς πονηρίας ἐν τοῖς ἐπουρανίοις. | | 12 Want wij hebben den strijd 21niet tegen 22vlees en bloed, maar tegen 23de overheden, htegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld 24der duisternis dezer eeuw, tegen 25de geestelijke boosheden 26in de lucht. |
| 21 Namelijk alleen, of voornamelijk. Want ook de wereld en ons eigen vlees leveren ons gedurigen strijd, maar onze voornaamste vijand, die ook de wereld en ons vlees daartoe gebruikt, is de satan. Zie 1 Petr. 5:8. |
| 1 Petr. 5:8 Zijt nuchter en waakt; want uw tegenpartij, de duivel, gaat om als een briesende leeuw, zoekende wien hij zou mogen verslinden; |
| 22 Dat is, zwakke mensen, gelijk wij ook zelven zijn. Zie Matth. 16:17. Gal. 1:16. |
| Matth. 16:17 En Jezus antwoordende zeide tot hem: Zalig zijt gij, Simon Bar-Jona; want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader, Die in de hemelen is. Gal. 1:16 Zijn Zoon in mij te openbaren, opdat ik Denzelven door het Evangelie onder de heidenen zou verkondigen, zo ben ik terstond niet te rade gegaan met vlees en bloed, |
| 23 De apostel geeft hier den satan en zijn engelen deze titels, niet omdat zij van God tot rechte oversten en regeerders der wereld gesteld zijn, gelijk God den dienst der goede engelen dikmaals gebruikt, Ef. 1:21; 3:10, maar omdat zij dezelve macht, die de goede engelen van God hebben, en deze door hun val verloren hebben, nochtans als tirannen met list en geweld over de verdorven en boze wereld nog gebruiken; en dat door een rechtvaardig oordeel Gods hun hetzelve, tot straf der kwaden en een oefening der goeden, voor een tijd wordt toegelaten. Zie 2 Kor. 4:4. 2 Thess. 2:9, 10. Zie ook de aantt. op Ef. 2:2. |
| Ef. 1:21 Ver boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij, en allen naam die genaamd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook in de toekomende; Ef. 3:10 Opdat nu door de gemeente bekendgemaakt worde aan de overheden en de machten in den hemel de veelvuldige wijsheid Gods; 2 Kor. 4:4 In dewelke de god dezer eeuw de zinnen verblind heeft, namelijk der ongelovigen, opdat hen niet bestrale de verlichting van het Evangelie der heerlijkheid van Christus, Die het Beeld Gods is. 2 Thess. 2:9 Hem, zeg ik,
wiens toekomst is naar de werking des satans, in alle kracht en tekenen en wonderen der leugen, 2 Thess. 2:10 En in alle verleiding der onrechtvaardigheid in degenen die verloren gaan, daarvoor dat zij de liefde der waarheid niet aangenomen hebben, om zalig te worden. Ef. 2:2 (kt.) In welke gij eertijds gewandeld hebt, naar de eeuw dezer wereld, naar den overste van de macht der lucht, van den geest die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid; |
| h Ef. 2:2. |
| Ef. 2:2 In welke gij eertijds gewandeld hebt, naar de eeuw dezer wereld, naar den overste van de macht der lucht, van den geest die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid; |
| 24 Zo wordt het rijk des satans genaamd, omdat hij door onkunde of onwetendheid van God en Zijn Woord de mensen tot allerlei zonden en boosheden brengt. Zie Hand. 26:18. Kol. 1:13. |
| Hand. 26:18 Om hun ogen te openen, en hen te bekeren van de duisternis tot het licht, en van de macht des satans tot God; opdat zij vergeving der zonden ontvangen, en een erfdeel onder de geheiligden, door het geloof in Mij. Kol. 1:13 Die ons getrokken heeft uit de macht der duisternis, en overgezet heeft in het Koninkrijk van den Zoon Zijner liefde, |
| 25 Gr. de geestelijke der boosheid, dat is, geesten die tot alle boosheid zijn genegen en de mensen daartoe ook zoeken te brengen. |
| 26 Gr. in de hemelse of overhemelse plaatsen; dit woord wordt hier anders verstaan dan in de andere plaatsen van dezen brief, omdat de lucht somwijlen hemel wordt genaamd, Lev. 26:19. Matth. 6:26, en de apostel noemt hiervoor, Ef. 2:2, den satan uitdrukkelijk den overste van de macht der lucht, want dat de satan geen plaats noch macht meer heeft in den rechten hemel, blijkt uit 2 Petr. 2:4. Jud. vs. 6. Openb. 12:8, enz. |
| Lev. 26:19 Want Ik zal de hovaardigheid uwer kracht verbreken, en zal uw hemel als ijzer maken en uw aarde als koper. Matth. 6:26 Aanziet de vogelen des hemels, dat zij niet zaaien noch maaien, noch verzamelen in de schuren, en uw hemelse Vader voedt nochtans dezelve; gaat gij dezelve niet zeer veel te boven? Ef. 2:2 In welke gij eertijds gewandeld hebt, naar de eeuw dezer wereld, naar den overste van de macht der lucht, van den geest die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid; 2 Petr. 2:4 Want indien God de engelen die gezondigd hebben, niet gespaard heeft, maar die in de hel geworpen hebbende, overgegeven heeft aan de ketenen der duisternis, om tot het oordeel bewaard te worden; Jud. vs. 6 En de engelen die hun beginsel niet bewaard hebben, maar hun eigen woonstede verlaten hebben, heeft Hij tot het oordeel des groten dags met eeuwige banden onder de duisternis bewaard; Openb. 12:8 En zij hebben niet vermocht, en hun plaats is niet meer gevonden in den hemel. |
| | |
13 διὰ τοῦτο ἀναλάβετε τὴν πανοπλίαν τοῦ Θεοῦ, ἵνα δυνηθῆτε ἀντιστῆναι ἐν τῇ ἡμέρᾳ τῇ πονηρᾷ, καὶ ἅπαντα κατεργασάμενοι στῆναι. | | 13 Daarom, neemt aan i27de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt wederstaan in 28den bozen dag, en alles 29verricht hebbende, staande blijven. |
| i 2 Kor. 10:4. |
| 2 Kor. 10:4 Want de wapenen van onzen krijg zijn niet vleselijk, maar krachtig door God, tot nederwerping der sterkten; |
| 27 Of: de gehele wapening, namelijk waarmede ons God in Zijn Woord wapent tegen alle aanvallen des satans. |
| 28 Dat is, den tijd der verzoeking, gelijk Christus spreekt Luk. 8:13. Want hoewel wij altijd op onze hoede moeten zijn, zo zijn er nochtans enige tijden en gelegenheden, in welke ons de satan allermeest zoekt te bestrijden, om ons tot den val te brengen. |
| Luk. 8:13 En die op de steenrots bezaaid worden, zijn dezen die, wanneer zij het gehoord hebben, het Woord met vreugde ontvangen; en dezen hebben geen wortel, die maar voor een tijd geloven, en in den tijd der verzoeking wijken zij af. |
| 29 Of: uitgewrocht hebbende, namelijk hetgeen ons in dezen strijd te doen staat tot overwinning dezer vijanden; hetwelk daarna wordt beschreven. |
| | |
14 στῆτε οὖν περιζωσάμενοι τὴν ὀσφὺν ὑμῶν ἐν ἀληθείᾳ, καὶ ἐνδυσάμενοι τὸν θώρακα τῆς δικαιοσύνης, | | 14 k30Staat dan, uw lendenen 31omgord hebbende met 32de waarheid, len aangedaan hebbende het borstwapen 33der gerechtigheid, |
| k Luk. 12:35. 1 Petr. 1:13. |
| Luk. 12:35 Laat uw lendenen omgord zijn, en de kaarsen brandende. 1 Petr. 1:13 Daarom, opschortende de lendenen uws verstands, en
nuchter zijnde, hoopt volkomenlijk op de genade die u toegebracht wordt in de openbaring van Jezus Christus. |
| 30 Namelijk als goede krijgslieden, wakker, en elk in zijn orde, zonder in het minste toe te geven of te wijken. Zie 1 Petr. 5:9. |
| 1 Petr. 5:9 Denwelken wederstaat, vast zijnde in het geloof, wetende dat hetzelfde lijden aan uw broederschap die in de wereld is, volbracht wordt. |
| 31 De krijgsgordels waren eertijds breed en sterk, van sterke stof gemaakt, en met ijzeren of koperen plaatjes beslagen, waardoor de zwakste partijen des lichaams, dat is, de lendenen en opperbuik, werden gegord, gestijfd, en beschermd. |
| 32 Sommigen verstaan hierdoor oprechtheid, gesteld tegen geveinsdheid; anderen de waarheid der leer, gesteld tegen alle dwalingen en ketterijen. Zie 1 Tim. 1:18, 19. |
| 1 Tim. 1:18 Dit gebod beveel ik u, mijn zoon Timótheüs, dat gij naar de profetieën die van u voorgegaan zijn, in dezelve den goeden strijd strijdt, 1 Tim. 1:19 Houdende het geloof, en een goede consciëntie, welke sommigen verstoten hebbende, van het geloof schipbreuk geleden hebben; |
| l Jes. 59:17. 2 Kor. 6:7. |
| Jes. 59:17 Want Hij trok gerechtigheid aan als een pantsier en den helm des heils zette Hij op Zijn hoofd, en de klederen der wraak trok Hij aan tot kleding, en Hij deed den ijver aan als een mantel. 2 Kor. 6:7 In het Woord der waarheid, in de kracht Gods, door de wapenen der gerechtigheid aan de rechter- en aan de linkerzijde, |
| 33 Dat is, godzaligheid des levens, en een goede consciëntie, gelijk Paulus tot Timotheüs ook spreekt in de aangehaalde plaats. |
| | |
15 καὶ ὑποδησάμενοι τοὺς πόδας ἐν ἑτοιμασίᾳ τοῦ εὐαγγελίου τῆς εἰρήνης· | | 15 En 34de voeten geschoeid hebbende met 35bereidheid van het Evangelie 36des vredes; |
| 34 Waardoor ook de schenen of benen tot de knieën toe worden verstaan, die de ouden in den krijg tezamen met laarsjes en scheendeksels wapenden, niet alleen tegen de ongemakken van het weder, maar ook om een pijl of slag te wederstaan. |
| 35 Dat is, met altijd bereid te zijn om het geloof te belijden en rekenschap te geven van de hoop die in u is, Rom. 10:10. 1 Petr. 3:15. Want de schaamachtigen of vreesachtigen in dit stuk pleegt de satan lichtelijk tot zware zonden te brengen. |
| Rom. 10:10 Want met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid, en met den mond belijdt men ter zaligheid. 1 Petr. 3:15 Maar heiligt God den Heere in uw harten; en zijt altijd bereid tot verantwoording aan een iegelijk die u rekenschap afeist van de hoop die in u is, met zachtmoedigheid en vreze. |
| 36 Dat is, waardoor ons de vrede met God wordt verkondigd, Rom. 10:15. |
| Rom. 10:15 En hoe zullen zij prediken, indien zij niet gezonden worden? Gelijk geschreven is: Hoe lieflijk zijn de voeten dergenen die vrede verkondigen, dergenen die het goede verkondigen! |
| | |
16 ἐπὶ πᾶσιν ἀναλαβόντες τὸν θυρεὸν τῆς πίστεως, ἐν ᾧ δυνήσεσθε πάντα τὰ βέλη τοῦ πονηροῦ τὰ πεπυρωμένα σβέσαι. | | 16 Bovenal aangenomen hebbende 37het schild des geloofs, met hetwelk gij al 38de vurige pijlen des bozen zult kunnen 39uitblussen. |
| 37 Dat is, des waren vertrouwens op God door Christus. Want hierdoor worden al de onvolmaaktheden der voorgaande wapenen gedekt, en wij tegen alle aanvallen des satans beschermd, Ps. 91:1, enz. 1 Petr. 5:9, enz. |
| Ps. 91:1 DIE in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten
in de schaduw des Almachtigen. 1 Petr. 5:9 Denwelken wederstaat, vast zijnde in het geloof, wetende dat hetzelfde lijden aan uw broederschap die in de wereld is, volbracht wordt. |
| 38 Sommigen verstaan dit van venijnige pijlen, die door hun venijn het lichaam en de kwetsuur ontsteken als met een brand, gelijk er vele eertijds in den krijg plachten gebruikt te worden; anderen, van pijlen die met de punten in het vuur gelegd werden, om te harder te zijn en te meer te beschadigen; of ook om den brand ergens in te schieten. Dit alles komt met de natuur van de verzoekingen des satans wel overeen, die als een venijn en vuur de ziel kwetsen en doordringen, zo zij niet intijds gestuit en geblust worden. |
| 39 Dat is, niet alleen af te weren, maar ook al hun venijnige kracht van beschadigen te benemen. |
| | |
17 καὶ τὴν περικεφαλαίαν τοῦ σωτηρίου δέξασθε, καὶ τὴν μάχαιραν τοῦ Πνεύματος, ὅ ἐστι ῥῆμα Θεοῦ· | | 17 mEn neemt den helm 40der zaligheid, nen het zwaard 41des Geestes, hetwelk is Gods Woord; |
| m Jes. 59:17. 1 Thess. 5:8. |
| Jes. 59:17 Want Hij trok gerechtigheid aan als een pantsier en den helm des heils zette Hij op Zijn hoofd, en de klederen der wraak trok Hij aan tot kleding, en Hij deed den ijver aan als een mantel. 1 Thess. 5:8 Maar wij die des dags zijn, laat ons nuchter zijn, aangedaan hebbende het borstwapen des geloofs en der liefde, en tot een helm de hoop der zaligheid. |
| 40 Dat is, van de hoop der zaligheid, gelijk Paulus daarbij voegt 1 Thess. 5:8, waardoor wij bewogen worden om alle vergankelijke dingen te verachten, Rom. 8:18, 24. |
| 1 Thess. 5:8 Maar wij die des dags zijn, laat ons nuchter zijn, aangedaan hebbende het borstwapen des geloofs en der liefde, en tot een helm de hoop der zaligheid. Rom. 8:18 Want ik houd het daarvoor, dat het lijden dezes tegenwoordigen tijds niet is te waarderen tegen de heerlijkheid, die aan ons zal geopenbaard worden. Rom. 8:24 Want wij zijn in hope zalig geworden. De hoop nu die gezien wordt, is geen hoop; want hetgeen iemand ziet, waarom zal hij het ook hopen? |
| n Hebr. 4:12. Openb. 2:16. |
| Hebr. 4:12 Want het Woord Gods is levend en krachtig, en scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard, en gaat door tot de verdeling der ziel en des geestes, en der samenvoegselen en des mergs, en is een oordeler der gedachten en der overleggingen des harten; Openb. 2:16 Bekeer u; en zo niet, Ik zal u haastelijk bijkomen, en zal tegen hen krijg voeren met het zwaard Mijns monds. |
| 41 Dat is, des Heiligen Geestes, hetwelk Hij ons gelijk als in de hand geeft, om den satan op alle voorgestelde verzoekingen te wederstaan. Zie Hebr. 4:12, en het voorbeeld van Christus tegen den satan, Matth. 4:1, enz. |
| Hebr. 4:12 Want het Woord Gods is levend en krachtig, en scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard, en gaat door tot de verdeling der ziel en des geestes, en der samenvoegselen en des mergs, en is een oordeler der gedachten en der overleggingen des harten; Matth. 4:1 TOEN werd Jezus van den Geest weggeleid in de woestijn, om verzocht te worden van den duivel. |
| | |
18 διὰ πάσης προσευχῆς καὶ δεήσεως προσευχόμενοι ἐν παντὶ καιρῷ ἐν πνεύματι, καὶ εἰς αὐτὸ τοῦτο ἀγρυπνοῦντες ἐν πάσῃ προσκαρτερήσει καὶ δεήσει περὶ πάντων τῶν ἁγίων, | | 18 Met alle 42bidding en smeking biddende ote allen tijde 43in den geest, en tot hetzelve wakende met alle gedurigheid en smeking 44voor al de heiligen; |
| 42 Sommigen onderscheiden dit alzo, dat door het woord bidding verstaan wordt een afbidden van het kwaad, of van de verzoeking; en door het woord smeking verstaan wordt een ernstig gebed om Gods hulp en genade, teneinde, zo het God immers belieft ons daarin te laten vallen, wij in de verzoeking kunnen bestaan, en een goede uitkomst mogen verkrijgen, 1 Kor. 10:13. Zie van dit onderscheid ook 1 Tim. 2:1. |
| 1 Kor. 10:13 Ulieden heeft geen verzoeking bevangen dan menselijke; doch God is getrouw, Welke u niet zal laten verzocht worden boven hetgeen gij vermoogt, maar Hij zal met de verzoeking ook de uitkomst geven, opdat gij ze kunt verdragen. 1 Tim. 2:1 IK vermaan dan vóór alle dingen, dat gedaan worden smekingen, gebeden, voorbiddingen, dankzeggingen voor alle mensen, |
| o Luk. 18:1. Rom. 12:12. Kol. 4:2. 1 Thess. 5:17. |
| Luk. 18:1 EN Hij zeide ook een gelijkenis tot hen, daartoe strekkende
dat men altijd bidden moet en niet vertragen; Rom. 12:12 Verblijdt u in de hoop. Zijt geduldig in de verdrukking. Volhardt in het gebed. Kol. 4:2 Houdt sterk aan in het gebed, en waakt in hetzelve met dankzegging; 1 Thess. 5:17 Bidt zonder ophouden. |
| 43 Dat is, met ernst en van harte; gelijk Joh. 4:24. Of: door den Geest, dat is, den Heiligen Geest, Rom. 8:26, 27. |
| Joh. 4:24 God is een Geest, en die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid. Rom. 8:26 En desgelijks komt ook de Geest onze zwakheden mede te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen gelijk het behoort, maar de Geest Zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen. Rom. 8:27 En Die de harten doorzoekt, weet welke de mening des Geestes is, dewijl Hij naar God voor de heiligen bidt. |
| 44 Dat is, gelovigen, die in deze wereld ook in dergelijken strijd zijn. |
| | |
19 καὶ ὑπὲρ ἐμοῦ, ἵνα μοι δοθείη λόγος ἐν ἀνοίξει τοῦ στόματός μου ἐν παρρησίᾳ, γνωρίσαι τὸ μυστήριον τοῦ εὐαγγελίου, | | 19 En pvoor mij, opdat mij 45het woord gegeven worde in de opening mijns monds met vrijmoedigheid, om de verborgenheid des Evangelies bekend te maken; |
| p Hand. 4:29. 2 Thess. 3:1. |
| Hand. 4:29 En nu dan, Heere, zie op hun dreigingen, en geef Uw dienstknechten met alle vrijmoedigheid Uw Woord te spreken, 2 Thess. 3:1 VOORTS, broeders, bidt voor ons, opdat het Woord des Heeren zijn loop hebbe, en verheerlijkt worde, gelijk ook bij u; |
| 45 Dat is, de bekwaamheid om het Woord Gods te spreken met standvastigheid en vrijmoedigheid. Een Hebreeuwse wijze van spreken, gelijk het volgende vers verklaart. |
| | |
20 ὑπὲρ οὗ πρεσβεύω ἐν ἁλύσει, ἵνα ἐν αὐτῷ παρρησιάσωμαι, ὡς δεῖ με λαλῆσαι. | | 20 qWaarover ik 46een gezant ben r47in een keten, opdat ik in hetzelve vrijmoediglijk moge spreken, gelijk mij betaamt te spreken. |
| q 2 Kor. 5:20. |
| 2 Kor. 5:20 Zo zijn wij dan gezanten van Christuswege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christuswege: Laat u met God verzoenen. |
| 46 Namelijk van Gods- en Christuswege. Zie 2 Kor. 5:19, enz. |
| 2 Kor. 5:19 Want God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende, en heeft het woord der verzoening in ons gelegd. |
| r Hand. 28:20. |
| Hand. 28:20 Om deze oorzaak dan heb ik u bij mij geroepen, om u te zien en aan te spreken; want vanwege de hope Israëls ben ik met deze keten omvangen. |
| 47 Van deze wijze van gevangenis zie de aant. op Hand. 28:16. |
| Hand. 28:16 (kt.) En toen wij te Rome gekomen waren, gaf de hoofdman de gevangenen over aan den overste des legers; maar Paulus werd toegelaten op zichzelven te wonen met den krijgsknecht die hem bewaarde. |
| | Mededeling en zegenbede |
21 Ἵνα δὲ εἰδῆτε καὶ ὑμεῖς τὰ κατ’ ἐμέ, τί πράσσω, πάντα ὑμῖν γνωρίσει Τυχικὸς ὁ ἀγαπητὸς ἀδελφὸς καὶ πιστὸς διάκονος ἐν Κυρίῳ· | | 21 sEn opdat ook gij moogt weten 48hetgeen mij aangaat, en wat ik doe, dat alles zal u t49Týchikus, de geliefde broeder en getrouwe dienaar in den Heere, bekendmaken; |
| s Kol. 4:7. |
| Kol. 4:7 Al mijn zaken zal u bekendmaken Týchikus, de geliefde broeder en getrouwe dienaar en mededienstknecht in den Heere, |
| 48 Of: mijn zaken; dat is, hoe mijn zaken hier te Rome in mijn gevangenis staan, hetwelk Lukas, Handelingen 28, in het kort verhaalt van het 16de vers tot het einde van het hoofdstuk. |
| Handelingen 28 EN als zij ontkomen waren, toen verstonden zij dat het eiland Melíte heette. |
| t Hand. 20:4. Kol. 4:7. Tit. 3:12. |
| Hand. 20:4 En hem vergezelschapte tot in Azië Sópater van Beréa, en van de Thessalonicenzen Aristárchus en Secundus, en Gajus van Derbe, en Timótheüs, en van die van Azië Týchikus en Trófimus. Kol. 4:7 Al mijn zaken zal u bekendmaken Týchikus, de geliefde broeder en getrouwe dienaar en mededienstknecht in den Heere, Tit. 3:12 Als ik Ártemas tot u zal zenden of Týchikus, zo benaarstig u tot mij te komen te Nikópolis, want aldaar heb ik voorgenomen te overwinteren. |
| 49 Deze Tychikus heeft Paulus overal vergezelschapt in zijn reizen door Azië, gelijk te zien is Hand. 20:4, en heeft hem in zijn gevangenis te Rome niet verlaten, welken Paulus ook heeft gebruikt om naar Efeze en andere kerken in Azië te zenden, tot versterking derzelve. Zie van hem ook Kol. 4:7. Tit. 3:12. |
| Hand. 20:4 En hem vergezelschapte tot in Azië Sópater van Beréa, en van de Thessalonicenzen Aristárchus en Secundus, en Gajus van Derbe, en Timótheüs, en van die van Azië Týchikus en Trófimus. Kol. 4:7 Al mijn zaken zal u bekendmaken Týchikus, de geliefde broeder en getrouwe dienaar en mededienstknecht in den Heere, Tit. 3:12 Als ik Ártemas tot u zal zenden of Týchikus, zo benaarstig u tot mij te komen te Nikópolis, want aldaar heb ik voorgenomen te overwinteren. |
| | |
22 ὃν ἔπεμψα πρὸς ὑμᾶς εἰς αὐτὸ τοῦτο, ἵνα γνῶτε τὰ περὶ ἡμῶν, καὶ παρακαλέσῃ τὰς καρδίας ὑμῶν. | | 22 Denwelken ik te dienzelven einde vtot u gezonden heb, opdat gij onze zaken zoudt weten en hij 50uw harten zou vertroosten. |
| v 2 Tim. 4:12. |
| 2 Tim. 4:12 Maar Týchikus heb ik naar Éfeze gezonden. |
| 50 Namelijk niet alleen door andere redenen uit Gods Woord als een dienaar van Christus, maar ook door het bericht dat hij u doen zal van de vrijheid die mij in deze mijn banden van den keizer wordt gegeven. |
| | |
23 Εἰρήνη τοῖς ἀδελφοῖς καὶ ἀγάπη μετὰ πίστεως ἀπὸ Θεοῦ Πατρὸς καὶ Κυρίου Ἰησοῦ Χριστοῦ. | | 23 51Vrede zij den broederen en 52liefde met geloof, van God den Vader en den Heere Jezus Christus. |
| 51 Hierdoor wordt, naar de wijze van spreken der Hebreeën, allerlei gelukzaligheid naar ziel en lichaam verstaan. |
| 52 Dat is, toeneming of vermeerdering in de liefde met geloof. Want hij schrijft tot degenen die alrede geloofden, Ef. 1:1. |
| Ef. 1:1 PAULUS, een apostel van JEZUS CHRISTUS door den wil Gods, den heiligen die te Éfeze zijn, en gelovigen in Christus Jezus: |
| | |
24 ἡ χάρις μετὰ πάντων τῶν ἀγαπώντων τὸν Κύριον ἡμῶν Ἰησοῦν Χριστὸν ἐν *ἀφθαρσίᾳ. ἀμήν. * ἀφθαρσίᾳ. ἀμήν St, B, Elz, M | ἀφθαρσίᾳ Sc | | 24 De genade zij met al degenen die onzen Heere Jezus Christus liefhebben 53in onverderfelijkheid. Amen. |
| 53 Dat is, tot verkrijging van de onverderfelijkheid en onverwelkelijke erve in den hemel, gelijk Petrus spreekt 1 Petr. 1:4. Anderen verstaan door dit woord onverderfelijkheid de oprechtheid der liefde, waarvan hij hier spreekt. |
| 1 Petr. 1:4 Tot een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard is voor u, |
| | Aan die van Efeze geschreven van Rome en gezonden door Tychikus. |