Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 De apostel gaat voort in de vermaningen, en eerst tot onderlinge liefde, naar het voorbeeld van God en Christus. 3 Vermaant hen voorts afstand te doen van alle onkuisheid, gierigheid, die afgoderij is, zottenklap, enz., en verklaart dat zodanigen het Rijk der hemelen niet zullen bezitten. 8 En dewijl zij nu in het licht zijn, dat zij moeten wandelen als kinderen des lichts. 11 En geen gemeenschap meer hebben met de werken der duisternis, maar die bestraffen. 15 Vermaant hen verder, dat zij voorzichtiglijk wandelen, en als wijzen den tijd uitkopen. 18 Dat zij niet dronken zijn, maar vol des Geestes. 19 Dat zij den Heere psalmen en lofzangen zingen. 21 Vermaant in het gemeen dat zij elkander onderdanig zijn in de vreze Gods. 22 Maar bijzonderlijk de vrouwen, dat zij aan haar mannen, gelijk de gemeente aan Christus, onderdanig zijn. 25 Desgelijks vermaant hij de mannen dat zij hun vrouwen liefhebben, gelijk Christus Zijn gemeente liefgehad heeft, 28 En gelijk iemand zijn eigen lichaam liefheeft. 31 Bewijst ook uit Gods instelling, dat man en vrouw één vlees zijn, en duidt dat op Christus en Zijn gemeente. 33 En besluit met een vermaning aan man en vrouw. |
| | Wandelen als kinderen des lichts |
1 Γίνεσθε οὖν μιμηταὶ τοῦ Θεοῦ, ὡς τέκνα ἀγαπητά· | | 1 ZIJT dan 1navolgers Gods, als geliefde kinderen; |
| 1 Namelijk in het vergeven van elkanders gebreken en misdaden, gelijk in het laatste vers van het voorgaande hoofdstuk uitgedrukt wordt. |
| | |
2 καὶ περιπατεῖτε ἐν ἀγάπῃ, καθὼς καὶ ὁ Χριστὸς ἠγάπησεν ἡμᾶς, καὶ παρέδωκεν ἑαυτὸν ὑπὲρ ἡμῶν προσφορὰν καὶ θυσίαν τῷ Θεῷ εἰς ὀσμὴν εὐωδίας. | | 2 aEn wandelt in de liefde, bgelijkerwijs ook Christus ons liefgehad heeft cen Zichzelven voor ons heeft overgegeven tot een offerande en een slachtoffer Gode, 2tot een welriekenden reuk. |
| a Joh. 13:34; 15:12. 1 Thess. 4:9. 1 Joh. 3:23; 4:21. |
| Joh. 13:34 Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkander liefhebt; gelijk Ik u liefgehad heb, dat ook gij elkander liefhebt. Joh. 15:12 Dit is Mijn gebod, dat gij elkander liefhebt, gelijkerwijs Ik u liefgehad heb. 1 Thess. 4:9 Van de broederlijke liefde nu hebt gij niet van node dat ik u schrijf; want gij zelven zijt van God geleerd om elkander lief te hebben. 1 Joh. 3:23 En dit is Zijn gebod, dat wij geloven in den Naam van Zijn Zoon Jezus Christus, en elkander liefhebben, gelijk Hij ons een gebod gegeven heeft. 1 Joh. 4:21 En dit gebod hebben wij van Hem, namelijk dat die God liefheeft, ook zijn broeder liefhebbe. |
| b Gal. 2:20. Tit. 2:14. 1 Petr. 3:18. |
| Gal. 2:20 Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch
niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods, Die mij liefgehad heeft en Zichzelven voor mij overgegeven heeft. Tit. 2:14 Die Zichzelven voor ons gegeven heeft, opdat Hij ons zou verlossen van alle ongerechtigheid, en Zichzelven een eigen volk zou reinigen, ijverig in goede werken. 1 Petr. 3:18 Want Christus heeft ook ééns voor de zonden geleden, Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen; Die wel is gedood in het vlees, maar levend gemaakt door den Geest; |
| c Hebr. 8:3; 9:14. |
| Hebr. 8:3 Want een iegelijk hogepriester wordt gesteld om gaven en slachtoffers te offeren; waarom het noodzakelijk was dat ook Deze wat had dat Hij zou offeren. Hebr. 9:14 Hoeveel te meer zal het bloed van Christus, Die door den eeuwigen Geest Zichzelven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, uw consciëntie reinigen van dode werken, om den levenden God te dienen! |
| 2 Gr. tot een reuk der welriekendheid. Een gelijkenis genomen van de offeranden des Ouden Testaments, zie Gen. 8:21, welke een welriekenden reuk voor God worden gezegd te hebben, niet om huns zelfs wil, maar om de beduiding die zij hadden op Christus’ offerande en gehoorzaamheid. Zie Ps. 40:7. Hebr. 10:8, enz. |
| Gen. 8:21 En de HEERE rook dien lieflijken reuk, en de HEERE zeide in Zijn hart: Ik zal voortaan den aardbodem niet meer vervloeken om des mensen wil, want het gedichtsel van des mensen hart is boos van zijn jeugd aan; en Ik zal voortaan niet meer al het levende slaan, gelijk als Ik gedaan heb. Ps. 40:7 Gij hebt geen lust gehad aan slachtoffer en spijsoffer, Gij hebt Mij de oren doorboord; brandoffer en zondoffer hebt Gij niet geëist. Hebr. 10:8 Als Hij tevoren gezegd had: Slachtoffer en offerande en brandoffers en offer voor de zonde hebt Gij niet gewild, noch hebben U behaagd (dewelke naar de wet geofferd worden), |
| | |
3 πορνεία δὲ καὶ πᾶσα ἀκαθαρσία ἢ πλεονεξία μηδὲ ὀνομαζέσθω ἐν ὑμῖν, καθὼς πρέπει ἁγίοις· | | 3 dMaar hoererij en alle 3onreinheid of gierigheid, laat ook onder u niet genaamd worden, gelijkerwijs het den heiligen betaamt, |
| d Mark. 7:21. Ef. 4:29. Kol. 3:5. |
| Mark. 7:21 Want van binnen uit het hart der mensen komen voort kwade gedachten, overspelen, hoererijen, doodslagen, Ef. 4:29 Geen vuile rede ga uit uw mond, maar zo er enige goede rede is tot nuttige stichting, opdat zij genade geve dien die ze horen. Kol. 3:5 Doodt dan uw leden die op de aarde zijn, namelijk hoererij, onreinheid, schandelijke beweging, kwade begeerlijkheid, en de gierigheid, welke is afgodendienst; |
| 3 Of: vuiligheid. |
| | |
4 καὶ αἰσχρότης, καὶ μωρολογία ἢ εὐτραπελία, τὰ οὐκ ἀνήκοντα· ἀλλὰ μᾶλλον εὐχαριστία. | | 4 Noch oneerbaarheid, noch zot geklap, of 4gekkernij, welke niet betamen, maar veelmeer 5dankzegging. |
| 4 Gr. eutrapelia, welk woord somwijlen in het goede genomen wordt voor eerlijke, vermakelijke redenen, die in tijden en gelegenheden geoorloofd en stichtelijk zijn, gelijk daarvan voorbeelden zijn in Gods Woord, 1 Kon. 18:27. Maar het wordt hier in het kwade genomen voor gekkernij of spotternij, die dartele mensen en spotvogels onder elkander tot vermaking plegen voort te brengen, en men eigenlijk guiterij noemt. |
| 1 Kon. 18:27 En het geschiedde op den middag, dat Elía met hen spotte en zeide: Roept met luider stem, want hij is een god; omdat hij in gepeins is, of omdat hij wat te doen heeft, of omdat hij een reis heeft; misschien slaapt hij en zal wakker worden. |
| 5 Gr. eucharistia, dat is, dankzegging; hoewel dit woord hier wat breder wordt genomen voor woorden die aangenaam en dank waardig zijn. |
| | |
5 τοῦτο γάρ ἐστε γινώσκοντες, ὅτι πᾶς πόρνος, ἢ ἀκάθαρτος, ἢ πλεονέκτης, ὅς ἐστιν εἰδωλολάτρης, οὐκ ἔχει κληρονομίαν ἐν τῇ βασιλείᾳ τοῦ Χριστοῦ καὶ Θεοῦ. | | 5 eWant dit weet gij, dat geen hoereerder, of onreine, of gierigaard, 6die een afgodendienaar is, erfenis heeft in het Koninkrijk 7van Christus en van God. |
| e 1 Kor. 6:10. Gal. 5:19. Kol. 3:5. Openb. 22:15. |
| 1 Kor. 6:10 Dwaalt niet: noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch ontuchtigen, noch die bij mannen liggen, noch dieven, noch gierigaards, noch dronkaards, geen lasteraars, geen rovers zullen het Koninkrijk Gods beërven. Gal. 5:19 De werken des vleses nu zijn openbaar; welke zijn overspel, hoererij, onreinheid, ontuchtigheid, Kol. 3:5 Doodt dan uw leden die op de aarde zijn, namelijk hoererij, onreinheid, schandelijke beweging, kwade begeerlijkheid, en de gierigheid, welke is afgodendienst; Openb. 22:15 Maar buiten zullen zijn de honden, en de tovenaars, en de hoereerders, en de doodslagers, en de afgodendienaars, en een iegelijk die de leugen liefheeft en doet. |
| 6 Namelijk omdat hij zijn vertrouwen stelt op het goed, en daarin zijn leven en gelukzaligheid stelt, in plaats van datzelve te stellen en te zoeken in den levenden God. Zie Kol. 3:5. 1 Tim. 6:17. |
| Kol. 3:5 Doodt dan uw leden die op de aarde zijn, namelijk hoererij, onreinheid, schandelijke beweging, kwade begeerlijkheid, en de gierigheid, welke is afgodendienst; 1 Tim. 6:17 Beveel den rijken in deze tegenwoordige wereld, dat zij niet hoogmoedig zijn, noch hun hoop stellen op de ongestadigheid des rijkdoms, maar op den levenden God, Die ons alle dingen rijkelijk verleent om te genieten; |
| 7 Niet dat dit twee koninkrijken zijn, maar omdat Christus als Middelaar hetzelve heeft verworven en eerst ingenomen, en wij met Hem van God in de bezitting van hetzelve gezet zullen worden. Zie Openb. 3:21. |
| Openb. 3:21 Die overwint, Ik zal hem geven met Mij te zitten in Mijn troon, gelijk als Ik overwonnen heb en ben gezeten met Mijn Vader in Zijn troon. |
| | |
6 μηδεὶς ὑμᾶς ἀπατάτω κενοῖς λόγοις· διὰ ταῦτα γὰρ ἔρχεται ἡ ὀργὴ τοῦ Θεοῦ ἐπὶ τοὺς υἱοὺς τῆς ἀπειθείας. | | 6 fDat u niemand verleide met ijdele woorden; want om deze dingen komt de toorn Gods over 8de kinderen der ongehoorzaamheid. |
| f Jer. 29:8. Matth. 24:4. Mark. 13:5. Luk. 21:8. Kol. 2:4, 18. 2 Thess. 2:3. 1 Joh. 4:1. |
| Jer. 29:8 Want zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Laat uw profeten en uw waarzeggers, die in het midden van u zijn, u niet bedriegen, en hoort niet naar uw dromers, die gij doet dromen. Matth. 24:4 En Jezus antwoordende zeide tot hen: Ziet toe dat niemand u verleide. Mark. 13:5 En Jezus hun antwoordende, begon te zeggen: Ziet toe dat niemand u verleide. Luk. 21:8 En Hij zeide: Ziet dat gij niet verleid wordt; want velen zullen er komen onder Mijn Naam, zeggende: Ik ben de Christus, en de tijd is nabijgekomen. Gaat dan hen niet na. Kol. 2:4 En dit zeg ik, opdat niet iemand u misleide met beweegredenen die een schijn hebben. Kol. 2:18 Dat dan niemand u overheerse naar zijn wil in nederigheid en dienst der engelen, intredende in hetgeen hij niet gezien heeft, tevergeefs opgeblazen zijnde door het verstand zijns vleses; 2 Thess. 2:3 Dat u niemand verleide in enigerlei wijze; want die komt niet
tenzij dat eerst de afval gekomen is, en dat
geopenbaard is de mens der zonde, de zoon des verderfs, 1 Joh. 4:1 GELIEFDEN, gelooft niet een iegelijken geest, maar beproeft de geesten of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn uitgegaan in de wereld. |
| 8 Dat is, die aan de ongehoorzaamheid, als kinderen aan hun vader, zijn overgegeven, gelijk Ef. 2:2. |
| Ef. 2:2 In welke gij eertijds gewandeld hebt, naar de eeuw dezer wereld, naar den overste van de macht der lucht, van den geest die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid; |
| | |
7 μὴ οὖν γίνεσθε συμμέτοχοι αὐτῶν· | | 7 Zo zijt dan hun medegenoten niet. |
8 ἦτε γάρ ποτε σκότος, νῦν δὲ φῶς ἐν Κυρίῳ· ὡς τέκνα φωτὸς περιπατεῖτε | | 8 gWant gij waart eertijds 9duisternis, maar nu zijt gij 10licht in den Heere; wandelt als 11kinderen des lichts |
| g 1 Thess. 5:4. |
| 1 Thess. 5:4 Maar gij, broeders, gij zijt niet in duisternis, dat u die dag als een dief zou bevangen. |
| 9 Dat is, duister of onwetend van verstand, om het goede van het kwade behoorlijk te onderscheiden. Zie Ef. 4:18. |
| Ef. 4:18 Verduisterd in het verstand, vervreemd zijnde van het leven Gods, door de onwetendheid die in hen is, door de verharding huns harten; |
| 10 Dat is, door Gods Geest verlicht om het goede van het kwade te onderscheiden, en anderen met een goed voorbeeld als lichten voor te gaan. |
| 11 Dat is, die het licht des Evangelies deelachtig zijt, en daarvan belijdenis doet, en u daarvan noemt en roemt, gelijk kinderen van hun vader, 1 Thess. 5:5. |
| 1 Thess. 5:5 Gij zijt allen kinderen des lichts en kinderen des dags; wij zijn niet des nachts, noch der duisternis. |
| | |
9 (ὁ γὰρ καρπὸς τοῦ Πνεύματος ἐν πάσῃ ἀγαθωσύνῃ καὶ δικαιοσύνῃ καὶ ἀληθείᾳ), | | 9 (hWant 12de vrucht des Geestes is in alle goedheid en rechtvaardigheid en waarheid), |
| h Gal. 5:22. |
| Gal. 5:22 Maar de vrucht des Geestes is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid. |
| 12 Dat is, werking; of hetgeen de Heilige Geest voortbrengt. |
| | |
10 δοκιμάζοντες τί ἐστιν εὐάρεστον τῷ Κυρίῳ· | | 10 13Beproevende wat den Heere welbehaaglijk is. |
| 13 Dat is, naarstiglijk onderzoekende, en na onderzoek proeve daarvan gevende en doende, gelijk Rom. 12:2. |
| Rom. 12:2 En wordt dezer wereld niet gelijkvormig, maar wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds, opdat gij moogt beproeven welke de goede en welbehagende en volmaakte wil van God is. |
| | |
11 καὶ μὴ συγκοινωνεῖτε τοῖς ἔργοις τοῖς ἀκάρποις τοῦ σκότους, μᾶλλον δὲ καὶ ἐλέγχετε· | | 11 iEn hebt geen gemeenschap met de 14onvruchtbare werken der duisternis, maar 15bestraft ze ook veeleer. |
| i Matth. 18:17. 1 Kor. 5:8; 10:20. 2 Kor. 6:14. 2 Thess. 3:14. |
| Matth. 18:17 En indien hij denzelven geen gehoor geeft, zo zeg het der gemeente; en indien hij ook der gemeente geen gehoor geeft, zo zij hij u als de heiden en de tollenaar. 1 Kor. 5:8 Zo dan, laat ons feesthouden, niet in den ouden zuurdesem, noch in den zuurdesem der kwaadheid en der boosheid, maar in de ongezuurde broden der oprechtheid en der waarheid. 1 Kor. 10:20 Ja, ik zeg dat hetgeen de heidenen offeren, zij den duivelen offeren, en niet Gode; en ik wil niet dat gij met de duivelen gemeenschap hebt. 2 Kor. 6:14 Trekt niet een ander juk aan met de ongelovigen; want wat mededeel heeft de gerechtigheid met de ongerechtigheid, en wat gemeenschap heeft het licht met de duisternis? 2 Thess. 3:14 Maar indien iemand ons woord, door dezen brief geschreven, niet gehoorzaam is, tekent dien, en vermengt u niet met hem, opdat hij beschaamd worde; |
| 14 Dat is, die niet alleen geen goede vruchten, maar niets dan kwade vruchten voortbrengen. |
| 15 Namelijk altijd door uw christelijken wandel; en door Gods Woord, wanneer zulks met vrucht kan geschieden. Zie 1 Kor. 14:24. Anders zegt ook Christus dat zulke parelen voor varkens niet moeten gestrooid worden, Matth. 7:6. |
| 1 Kor. 14:24 Maar indien zij allen profeteerden, en een ongelovige of ongeleerde inkwam, die wordt van allen overtuigd en hij wordt van allen geoordeeld; Matth. 7:6 Geeft het heilige den honden niet, en werpt uw parelen niet voor de zwijnen; opdat zij niet te eniger tijd dezelve met hun voeten vertreden en zich omkerende u verscheuren. |
| | |
12 τὰ γὰρ κρυφῆ γινόμενα ὑπ’ αὐτῶν αἰσχρόν ἐστι καὶ λέγειν. | | 12 Want hetgeen heimelijk van hen geschiedt, is 16schandelijk ook te zeggen. |
| 16 Veel meer dan is het schandelijk te doen. |
| | |
13 τὰ δὲ πάντα ἐλεγχόμενα ὑπὸ τοῦ φωτὸς φανεροῦται· πᾶν γὰρ τὸ φανερούμενον φῶς ἐστί. | | 13 kMaar al deze dingen, 17van het licht bestraft zijnde, worden openbaar; want al wat openbaar maakt, 18is licht. |
| k Joh. 3:20, 21. |
| Joh. 3:20 Want een iegelijk die kwaad doet, haat het licht, en komt tot het licht niet, opdat zijn werken niet bestraft worden. Joh. 3:21 Maar die de waarheid doet, komt tot het licht, opdat zijn werken openbaar worden, dat zij in God gedaan zijn. |
| 17 Of: bestraft zijnde, worden van het licht geopenbaard. |
| 18 Dat is, het licht gelijk, namelijk in het zuiveren en verklaren van alle dingen. Want Gods Woord en de goede voorbeelden der gelovigen zijn het vuur gelijk, dat verlicht en zuivert. Zie Matth. 5:16. 1 Kor. 3:13. |
| Matth. 5:16 Laat uw licht alzo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken mogen zien, en uw Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken. 1 Kor. 3:13 Eens iegelijks werk zal openbaar worden; want de dag zal het verklaren, dewijl het door vuur ontdekt wordt; en hoedanig eens iegelijks werk is, zal het vuur beproeven. |
| | |
14 διὸ λέγει, Ἔγειραι ὁ καθεύδων καὶ ἀνάστα ἐκ τῶν νεκρῶν, καὶ ἐπιφαύσει σοι ὁ Χριστός. | | 14 Daarom 19zegt Hij: lOntwaak, gij 20die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal 21over u lichten. |
| 19 Sommigen nemen dit voor de woorden van den apostel, die door den Geest van Christus gedreven zijnde, alzo spreekt, gelijk de profeten doorgaans betuigen: Zo spreekt de Heere, namelijk door mij tot u. Anderen nemen het voor een aanhaling van woorden uit de profeten, die Paulus samenvoegt en verklaart, zie Jes. 9:1; 26:19; 60:1, waarin de hoofdsom van de bekering des mensen is begrepen. |
| Jes. 9:1 HET volk dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien; degenen die wonen in het land van de schaduw des doods, over dezelve zal een licht schijnen. Jes. 26:19 Uw doden zullen leven, ook
mijn dood lichaam, zij zullen opstaan; waakt op en juicht, gij die in het stof woont, want Uw dauw zal zijn als een dauw der moeskruiden, en het land zal de overledenen uitwerpen. Jes. 60:1 MAAK u op, word verlicht, want uw Licht komt, en de heerlijkheid des HEEREN gaat over u op. |
| l Rom. 13:11. 1 Thess. 5:6. |
| Rom. 13:11 En dit zeg ik temeer, dewijl wij de gelegenheid des tijds weten, dat het de ure is dat wij nu uit den slaap opwaken; want de zaligheid is ons nu nader dan toen wij eerst geloofd hebben. 1 Thess. 5:6 Zo laat ons dan niet slapen, gelijk als de anderen, maar laat ons waken en nuchter zijn. |
| 20 Namelijk den geestelijken slaap der zonde en dood der zonde, zijnde wakker en levend gemaakt door het Woord en den Geest van Christus, gelijk Ef. 2:1 gezegd is. Welke vermaning ten dele de gelovigen aangaat, die somwijlen ook in enige algemene zonden slapen, ten dele de ongelovigen, die in dezelve zonden dood zijn. De eersten vermaant hij wakker te worden door de kracht des Geestes Gods, welke zij alrede deelachtig zijn; de anderen, uit de doden op te staan, opdat zij door zulke vermaningen de levendmakende kracht van Christus gevoelende, ook derzelve zouden gehoorzaam zijn, gelijk Lazarus uit den lichamelijken dood door Christus’ woord en kracht is opgestaan, Joh. 11:43, 44. |
| Ef. 2:1 EN u heeft Hij mede levend gemaakt, daar gij dood waart door de misdaden en de zonden, Joh. 11:43 En als Hij dit gezegd had, riep Hij met grote stem: Lázarus, kom uit. Joh. 11:44 En de gestorvene kwam uit, gebonden aan handen en voeten met grafdoeken, en zijn aangezicht was omwonden met een zweetdoek. Jezus zeide tot hen: Ontbindt hem en laat hem heengaan. |
| 21 Namelijk als de Zon der gerechtigheid, om u wel te leiden, en als kinderen des dags voorzichtiglijk te doen wandelen, gelijk het volgende vers verklaart. |
| | |
15 Βλέπετε οὖν πῶς ἀκριβῶς περιπατεῖτε, μὴ ὡς ἄσοφοι, ἀλλ’ ὡς σοφοί, | | 15 mZiet dan hoe gij voorzichtiglijk wandelt, niet als onwijzen, maar als wijzen, |
| m Kol. 4:5. |
| Kol. 4:5 Wandelt met wijsheid bij degenen die buiten zijn, den bekwamen tijd uitkopende. |
| | |
16 ἐξαγοραζόμενοι τὸν καιρόν, ὅτι αἱ ἡμέραι πονηραί εἰσι. | | 16 nDen 22tijd uitkopende, dewijl 23de dagen boos zijn. |
| n Rom. 13:11. |
| Rom. 13:11 En dit zeg ik temeer, dewijl wij de gelegenheid des tijds weten, dat het de ure is dat wij nu uit den slaap opwaken; want de zaligheid is ons nu nader dan toen wij eerst geloofd hebben. |
| 22 Dat is, de goede gelegenheden van weldoen en anderen voor Christus te winnen, voorzichtiglijk waarnemende; een gelijkenis genomen van wijze kooplieden. |
| 23 Namelijk zo vanwege de ongeregeldheid der mensen, als vanwege de vervolgingen. Hij gaat dan voort in de gelijkenis genomen van kooplieden, die in dure en zorgelijke tijden allervoorzichtigst moeten zijn, om hun handel wel te drijven, de kwade gelegenheden te mijden en de goede niet te verzuimen. |
| | |
17 διὰ τοῦτο μὴ γίνεσθε ἄφρονες, ἀλλὰ συνιέντες τί τὸ θέλημα τοῦ Κυρίου. | | 17 Daarom, zijt niet onverstandig, omaar verstaat welke de wil des Heeren is. |
| o Rom. 12:2. 1 Thess. 4:3. |
| Rom. 12:2 En wordt dezer wereld niet gelijkvormig, maar wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds, opdat gij moogt beproeven welke de goede en welbehagende en volmaakte wil van God is. 1 Thess. 4:3 Want dit is de wil Gods, uw heiligmaking: dat gij u onthoudt van de hoererij; |
| | |
18 καὶ μὴ μεθύσκεσθε οἴνῳ, ἐν ᾧ ἐστὶν ἀσωτία, ἀλλὰ πληροῦσθε ἐν Πνεύματι, | | 18 pEn wordt niet dronken in wijn, 24waarin overdaad is, maar 25wordt vervuld met den Geest; |
| p Spr. 23:29. Jes. 5:11, 22. Luk. 21:34. |
| Spr. 23:29 Bij wien is wee? Bij wien och arme? Bij wien kijverijen? Bij wien het geklag? Bij wien wonden zonder oorzaak? Bij wien de roodheid der ogen? Jes. 5:11 Wee dengenen die, zich vroeg opmakende in den morgenstond, sterken drank najagen, en
vertoeven tot in de schemering, totdat de wijn hen heeft verhit. Jes. 5:22 Wee dengenen die helden zijn om wijn te drinken, en die kloeke mannen zijn om sterken drank te mengen; Luk. 21:34 En wacht uzelven, dat uw harten niet te eniger tijd bezwaard worden met brasserij en dronkenschap en zorgvuldigheden dezes levens, en dat u die dag niet onvoorziens overkome. |
| 24 Namelijk wanneer die misbruikt wordt tot dronkenschap, en niet gebruikt tot nooddruft en matige vrolijkheid. |
| 25 Dat is, zoekt uw vermakingen niet in vleselijke wellusten, maar in geestelijke vermakingen, waarvan het gezang een van de voornaamste is. |
| | |
19 λαλοῦντες ἑαυτοῖς ψαλμοῖς καὶ ὕμνοις καὶ ᾠδαῖς πνευματικαῖς, ᾄδοντες καὶ ψάλλοντες ἐν τῇ καρδίᾳ ὑμῶν τῷ Κυρίῳ, | | 19 qSprekende onder elkander met 26psalmen en lofzangen en geestelijke liedekens, zingende en psalmende den Heere 27in uw hart; |
| q Kol. 3:16. |
| Kol. 3:16 Het woord van Christus wone rijkelijk in u, in alle wijsheid; leert en vermaant elkander met psalmen en lofzangen en geestelijke liedekens, zingende den Heere met aangenaamheid in uw hart. |
| 26 Deze drie soorten van geestelijke gezangen dienen tot één einde, namelijk om den geest te vermaken; en worden van sommigen alzo onderscheiden, dat psalmen allerlei geestelijke gezangen zijn, die niet alleen met de stem, maar ook met snarenspel geoefend worden; lofzangen, dankzeggingen tot God, of lofdichten van Gods genade jegens ons; en geestelijke liedekens zulke gedichten in welke allerlei geestelijke leringen worden begrepen. Zie ook Kol. 3:16. Deze verscheidene namen schijnen uit de verscheidene opschriften der psalmen Davids genomen te zijn. |
| Kol. 3:16 Het woord van Christus wone rijkelijk in u, in alle wijsheid; leert en vermaant elkander met psalmen en lofzangen en geestelijke liedekens, zingende den Heere met aangenaamheid in uw hart. |
| 27 Dat is, niet alleen met de tong of instrumenten, maar ook met het hart. |
| | |
20 εὐχαριστοῦντες πάντοτε ὑπὲρ πάντων ἐν ὀνόματι τοῦ Κυρίου ἡμῶν Ἰησοῦ Χριστοῦ τῷ Θεῷ καὶ Πατρί, | | 20 rDankende allen tijd over alle dingen God en den Vader in den Naam van onzen Heere Jezus Christus; |
| r Kol. 3:17. 1 Thess. 5:18. |
| Kol. 3:17 En al wat gij doet met woorden of met werken, doet het alles in den Naam van den Heere Jezus, dankende God en den Vader door Hem. 1 Thess. 5:18 Dankt God
in alles; want dit is de wil Gods in Christus Jezus over u. |
| | |
21 ὑποτασσόμενοι ἀλλήλοις ἐν φόβῳ Θεοῦ. | | 21 Elkander 28onderdanig zijnde 29in de vreze Gods. |
| 28 Of: onderworpen, dat is, eenieder naar zijn beroep den ander met eerbied voorgaande, of elkander in nederigheid bejegenende, Filipp. 2:3. |
| Filipp. 2:3 Doet geen ding door twisting of ijdele eer, maar door ootmoedigheid achte de een den ander uitnemender dan zichzelven. |
| 29 Dat is, alzo nochtans, dat de vreze Gods altijd de regel en het richtsnoer zij van uw onderdanigheid. |
| | Het huwelijksleven |
22 Αἱ γυναῖκες, τοῖς ἰδίοις ἀνδράσιν ὑποτάσσεσθε, ὡς τῷ Κυρίῳ. | | 22 sGij vrouwen, weest uw eigen mannen onderdanig, 30gelijk den Heere; |
| s Gen. 3:16. 1 Kor. 14:34. Kol. 3:18. Tit. 2:5. 1 Petr. 3:1. |
| Gen. 3:16 Tot de vrouw zeide Hij: Ik zal zeer vermenigvuldigen uw smart, namelijk uwer dracht; met smart zult gij kinderen baren; en tot uw man zal uw begeerte zijn, en hij zal over u heerschappij hebben. 1 Kor. 14:34 Dat uw vrouwen in de gemeenten zwijgen; want het is haar niet toegelaten te spreken, maar bevolen onderworpen te zijn, gelijk ook de Wet zegt. Kol. 3:18 Gij vrouwen, zijt uw eigen mannen onderdanig, gelijk het betaamt in den Heere. Tit. 2:5 Matig te zijn, kuis te zijn, het huis te bewaren, goed te zijn, haar eigen mannen onderdanig te zijn, opdat het Woord Gods niet gelasterd worde. 1 Petr. 3:1 DESGELIJKS gij vrouwen, zijt uw eigen mannen onderdanig; opdat ook zo enigen het Woord ongehoorzaam zijn, zij door den wandel der vrouwen zonder woord mogen gewonnen worden, |
| 30 Namelijk Jezus Christus, gelijk uitgedrukt wordt Ef. 6:5. De reden hiervan is omdat de man Christus’ beeld draagt in het regeren van de vrouw, 1 Kor. 11:3, 7. |
| Ef. 6:5 Gij dienstknechten, zijt gehoorzaam uw heren naar het vlees, met vreze en beven, in eenvoudigheid uws harten, gelijk als aan Christus; 1 Kor. 11:3 Doch ik wil dat gij weet dat Christus het Hoofd is eens iegelijken mans, en de man het hoofd der vrouw, en God het Hoofd van Christus. 1 Kor. 11:7 Want de man moet het hoofd niet dekken, overmits hij het beeld en de heerlijkheid Gods is; maar de vrouw is de heerlijkheid des mans. |
| | |
23 ὅτι ὁ ἀνήρ ἐστι κεφαλὴ τῆς γυναικός, ὡς καὶ ὁ Χριστὸς κεφαλὴ τῆς ἐκκλησίας, καὶ αὐτός ἐστι σωτὴρ τοῦ σώματος. | | 23 tWant de man is het hoofd der vrouw, vgelijk ook Christus het Hoofd der gemeente is; en 31Hij is de 32Behouder xdes lichaams. |
| t 1 Kor. 11:3. |
| 1 Kor. 11:3 Doch ik wil dat gij weet dat Christus het Hoofd is eens iegelijken mans, en de man het hoofd der vrouw, en God het Hoofd van Christus. |
| v Ef. 1:22; 4:15. Kol. 1:18. |
| Ef. 1:22 En heeft alle dingen Zijn voeten onderworpen, en heeft Hem der gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen; Ef. 4:15 Maar de waarheid betrachtende in liefde, alleszins zouden opwassen in Hem Die het Hoofd is, namelijk Christus; Kol. 1:18 En Hij is het Hoofd des lichaams, namelijk der gemeente, Hij Die het Begin is, de Eerstgeborene uit de doden, opdat Hij in allen de Eerste zou zijn. |
| 31 Namelijk Christus. Want van den plicht der mannen zal hierna vers 25 en volgende gesproken worden. |
| vers 25 Gij mannen, hebt uw eigen vrouwen lief, gelijk ook Christus de gemeente liefgehad heeft en Zichzelven voor haar heeft overgegeven; |
| 32 Of: Zaligmaker. |
| x Rom. 12:5. 1 Kor. 12:27. Ef. 1:23; 4:12. Kol. 1:24. |
| Rom. 12:5 Alzo zijn wij velen één lichaam in Christus, maar elkeen zijn wij elkanders leden. 1 Kor. 12:27 En gijlieden zijt het lichaam van Christus, en leden in het bijzonder. Ef. 1:23 Welke Zijn lichaam is, en de vervulling Desgenen Die alles in allen vervult. Ef. 4:12 Tot de volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing van het lichaam van Christus; Kol. 1:24 Die mij nu verblijd in mijn lijden voor u, en vervul in mijn vlees de overblijfselen van de verdrukkingen van Christus voor Zijn lichaam, hetwelk is de gemeente; |
| | |
24 ἀλλ’ ὥσπερ ἡ ἐκκλησία ὑποτάσσεται τῷ Χριστῷ, οὕτω καὶ αἱ γυναῖκες τοῖς ἰδίοις ἀνδράσιν ἐν παντί. | | 24 Daarom, gelijk de gemeente Christus onderdanig is, alzo ook de vrouwen haar eigen mannen 33in alles. |
| 33 Namelijk in de vreze Gods, gelijk vers 21 uitgedrukt wordt, dat is, zolang hetzelve niet strijdt tegen de liefde of het bevel van Christus, Die het Overhoofd is van den man en de vrouw. Zie Luk. 14:26. |
| vers 21 Elkander onderdanig zijnde in de vreze Gods. Luk. 14:26 Indien iemand tot Mij komt, en niet haat zijn vader en moeder, en vrouw en kinderen, en broeders en zusters, ja, ook zelfs zijn eigen leven, die kan Mijn discipel niet zijn. |
| | |
25 οἱ ἄνδρες, ἀγαπᾶτε τὰς γυναῖκας ἑαυτῶν, καθὼς καὶ ὁ Χριστὸς ἠγάπησε τὴν ἐκκλησίαν, καὶ ἑαυτὸν παρέδωκεν ὑπὲρ αὐτῆς· | | 25 yGij mannen, hebt uw eigen vrouwen lief, gelijk ook Christus de gemeente liefgehad heeft zen Zichzelven voor haar heeft 34overgegeven; |
| y Kol. 3:19. |
| Kol. 3:19 Gij mannen, hebt uw vrouwen lief, en wordt niet verbitterd tegen haar. |
| z vers 2. Gal. 1:4. |
| vers 2 En wandelt in de liefde, gelijkerwijs ook Christus ons liefgehad heeft en Zichzelven voor ons heeft overgegeven tot een offerande en een slachtoffer Gode, tot een welriekenden reuk. Gal. 1:4 Die Zichzelven gegeven heeft voor onze zonden, opdat Hij ons trekken zou uit deze tegenwoordige boze wereld, naar den wil van onzen God en Vader, |
| 34 Namelijk in den dood. |
| | |
26 ἵνα αὐτὴν ἁγιάσῃ, καθαρίσας τῷ λουτρῷ τοῦ ὕδατος ἐν ῥήματι, | | 26 Opdat Hij haar 35heiligen zou, haar
agereinigd hebbende 36met het bad des waters 37door het Woord; |
| 35 Dat is, afzonderen zou van alle wereldse mensen, en Zich alleen toe-eigenen. Waarmede de apostel te kennen geeft dat ook de mannen hun vrouwen heiliglijk tot zich moeten nemen, en van alle wereldse wulpsheden en schandvlekken vrijhouden. |
| a Tit. 3:5. 1 Petr. 3:21. |
| Tit. 3:5 Heeft Hij ons zalig gemaakt, niet uit de werken der rechtvaardigheid die wij gedaan hadden, maar naar Zijn barmhartigheid, door het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes; 1 Petr. 3:21 Waarvan het tegenbeeld, de doop, ons nu ook behoudt, niet die een aflegging is van de vuiligheid des lichaams, maar die een vraag is ener goede consciëntie tot God, door de opstanding van Jezus Christus, |
| 36 Dat is, door Zijn bloed en Geest, waarvan het bad des waters in den Doop een teken en zegel is, en meteen een middel waardoor de Geest Gods deze reiniging meer en meer versterkt. Zie Matth. 3:11. 2 Kor. 3:3. 1 Petr. 3:21. |
| Matth. 3:11 Ik doop u wel met water tot bekering; maar Die na mij komt, is sterker dan ik, Wiens schoenen ik niet waardig ben Hem na te dragen; Die zal u met den Heiligen Geest en met vuur dopen; 2 Kor. 3:3 Als die openbaar zijt geworden, dat gij een brief van Christus zijt, en door onzen dienst bereid, die geschreven is niet met inkt, maar door den Geest des levenden Gods, niet in stenen tafelen, maar in vlezen tafelen des harten. 1 Petr. 3:21 Waarvan het tegenbeeld, de doop, ons nu ook behoudt, niet die een aflegging is van de vuiligheid des lichaams, maar die een vraag is ener goede consciëntie tot God, door de opstanding van Jezus Christus, |
| 37 Gr. in het Woord. |
| | |
27 ἵνα παραστήσῃ αὐτὴν ἑαυτῷ ἔνδοξον τὴν ἐκκλησίαν, μὴ ἔχουσαν σπῖλον ἢ ῥυτίδα ἤ τι τῶν τοιούτων, ἀλλ’ ἵνα ᾖ ἁγία καὶ ἄμωμος. | | 27 38Opdat Hij haar Zichzelven zou heerlijk voorstellen, een gemeente die geen vlek of rimpel heeft of iets dergelijks, bmaar dat zij zou heilig zijn en onberispelijk. |
| 38 Hierdoor wordt het einde van de reiniging door het bloed en den Geest van Christus verstaan; waarvan het beginsel in de gelovigen ook in dit leven wordt teweeggebracht, en de uiterste volbrenging hiernamaals, wanneer de gemeente van Christus van haar Bruidegom Christus tot deze geestelijke bruiloft ten volle zal bereid zijn. Zie Hoogl. 2:14; 4:7. Openb. 19:7. |
| Hoogl. 2:14 Mijn duive, zijnde in de kloven der steenrots, in het verborgene ener steile plaats, toon Mij uw gedaante, doe Mij uw stem horen; want uw stem is zoet en uw gedaante is lieflijk. Hoogl. 4:7 Geheel zijt gij schoon, Mijn vriendin, en er is geen gebrek aan u. Openb. 19:7 Laat ons blijde zijn en vreugde bedrijven, en Hem de heerlijkheid geven; want de bruiloft des Lams is gekomen, en Zijn vrouw heeft zichzelve bereid; |
| b Kol. 1:22. |
| Kol. 1:22 In het lichaam Zijns vleses, door den dood, opdat Hij u zou heilig en onberispelijk en onbeschuldiglijk voor Zich stellen; |
| | |
28 οὕτως ὀφείλουσιν οἱ ἄνδρες ἀγαπᾷν τὰς ἑαυτῶν γυναῖκας ὡς τὰ ἑαυτῶν σώματα. ὁ ἀγαπῶν τὴν ἑαυτοῦ γυναῖκα ἑαυτὸν ἀγαπᾷ· | | 28 Alzo zijn de mannen schuldig hun eigen vrouwen 39lief te hebben gelijk hun 40eigen lichamen. Die zijn eigen vrouw liefheeft, die heeft zichzelven lief. |
| 39 Onder het woord liefde wordt ook de behoorlijke zorg verstaan, gelijk vers 29 wordt verklaard, en de eer, die de man zijn vrouw als het zwakkere vat schuldig is, 1 Petr. 3:7. |
| vers 29 Want niemand heeft ooit zijn eigen vlees gehaat, maar hij voedt het en onderhoudt het, gelijkerwijs ook de Heere de gemeente. 1 Petr. 3:7 Gij mannen insgelijks, woont bij haar
met verstand, aan het vrouwelijke vat, als het zwakste, eer gevende, als die ook mede-erfgenamen der genade des levens met haar zijt; opdat uw gebeden niet verhinderd worden. |
| 40 De apostel ziet hier op de schepping der vrouw uit de rib des mans, en dienvolgens uit het lichaam des mans, Gen. 2:21, 22, gelijk hierna vers 31 verklaard wordt. |
| Gen. 2:21 Toen deed de HEERE God een diepen slaap op Adam vallen, en hij sliep; en Hij nam een van zijn ribben en sloot derzelver plaats toe met vlees. Gen. 2:22 En de HEERE God bouwde de ribbe, die Hij van Adam genomen had, tot een vrouw; en Hij bracht haar tot Adam. vers 31 Daarom zal een mens zijn vader en moeder verlaten en zal zijn vrouw aanhangen, en zij twee zullen tot één vlees wezen. |
| | |
29 οὐδεὶς γάρ ποτε τὴν ἑαυτοῦ σάρκα ἐμίσησεν, ἀλλ’ ἐκτρέφει καὶ θάλπει αὐτήν, καθὼς καὶ ὁ Κύριος τὴν ἐκκλησίαν· | | 29 Want niemand heeft ooit zijn eigen vlees gehaat, maar hij voedt het en onderhoudt het, gelijkerwijs ook de Heere de gemeente. |
30 ὅτι μέλη ἐσμὲν τοῦ σώματος αὐτοῦ, ἐκ τῆς σαρκὸς αὐτοῦ καὶ ἐκ τῶν ὀστέων αὐτοῦ. | | 30 cWant wij zijn 41leden Zijns lichaams, van Zijn vlees en van Zijn benen. |
| c Rom. 12:5. 1 Kor. 12:27. |
| Rom. 12:5 Alzo zijn wij velen één lichaam in Christus, maar elkeen zijn wij elkanders leden. 1 Kor. 12:27 En gijlieden zijt het lichaam van Christus, en leden in het bijzonder. |
| 41 Namelijk van Christus. Hier spreekt de apostel niet van de gemeenschap der natuur, waardoor Christus ook het vlees en bloed deelachtig is geworden, gelijk de kinderen, Hebr. 2:14, maar van de geestelijke gemeenschap tussen Hem en de ware gelovigen, van welke Hij het Hoofd, en zij Zijn leden zijn. Zie Ef. 1:22; 2:15; 4:12, enz. |
| Hebr. 2:14 Overmits dan de kinderen des vleses en bloeds deelachtig zijn, zo is Hij ook desgelijks derzelve deelachtig geworden, opdat Hij door den dood tenietdoen zou dengene die het geweld des doods had, dat is den duivel, Ef. 1:22 En heeft alle dingen Zijn voeten onderworpen, en heeft Hem der gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen; Ef. 2:15 Heeft Hij de vijandschap in Zijn vlees tenietgemaakt, namelijk
de wet der geboden in inzettingen bestaande; opdat Hij die twee in Zichzelven tot één nieuwen mens zou scheppen, vrede makende, Ef. 4:12 Tot de volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing van het lichaam van Christus; |
| | |
31 Ἀντὶ τούτου καταλείψει ἄνθρωπος τὸν πατέρα αὐτοῦ καὶ τὴν μητέρα, καὶ προσκολληθήσεται πρὸς τὴν γυναῖκα αὐτοῦ, καὶ ἔσονται οἱ δύο εἰς σάρκα μίαν. | | 31 dDaarom zal een mens zijn vader en moeder verlaten en zal zijn vrouw aanhangen, en 42zij twee zullen etot één vlees wezen. |
| d Gen. 2:24. Matth. 19:5. Mark. 10:7. |
| Gen. 2:24 Daarom zal de man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aankleven, en zij zullen tot één vlees zijn. Matth. 19:5 En gezegd heeft: Daarom zal een mens vader en moeder verlaten en zal zijn vrouw aanhangen, en die twee zullen tot één vlees zijn? Mark. 10:7 Daarom zal een mens zijn vader en moeder verlaten en zal zijn vrouw aanhangen; |
| 42 Zie hiervan Matth. 19:5. |
| Matth. 19:5 En gezegd heeft: Daarom zal een mens vader en moeder verlaten en zal zijn vrouw aanhangen, en die twee zullen tot één vlees zijn? |
| e 1 Kor. 6:16. |
| 1 Kor. 6:16 Of weet gij niet dat die de hoer aanhangt, één lichaam met haar is? Want die twee, zegt Hij, zullen tot één vlees wezen. |
| | |
32 τὸ μυστήριον τοῦτο μέγα ἐστίν· ἐγὼ δὲ λέγω εἰς Χριστόν, καὶ εἰς τὴν ἐκκλησίαν. | | 32 43Deze verborgenheid is groot; doch ik zeg dit ziende op Christus en op de gemeente. |
| 43 Niet van het lichamelijke huwelijk, maar van het geestelijke huwelijk en de vereniging tussen Christus en Zijn gemeente, gelijk de apostel hier verklaart; welke vereniging hij een verborgenheid noemt, omdat zulks van geen natuurlijk mens wordt begrepen, ja, wordt ook zelfs van geen verstand volkomenlijk doorgrond, maar door het geloof bekend, dat Christus ons Hoofd en onze Bruidegom is, en wij Zijn geestelijke bruid en leden zijn, waardoor alle verworven weldaden en gaven, ter zaligheid nodig, van Christus in ons als Zijn ledematen vloeien. |
| | |
33 πλὴν καὶ ὑμεῖς οἱ καθ’ ἕνα, ἕκαστος τὴν ἑαυτοῦ γυναῖκα οὕτως ἀγαπάτω ὡς ἑαυτόν· ἡ δὲ γυνὴ ἵνα φοβῆται τὸν ἄνδρα. | | 33 44Zo dan ook gijlieden, elk in het bijzonder, een iegelijk hebbe zijn eigen vrouw alzo lief als zichzelven; en de vrouw zie dat zij 45den man vreze. |
| 44 Hiermede komt de apostel weder tot de vermaning van man en vrouw, nadat hij de verborgenheid van de vereniging van Christus met Zijn gemeente tussenbeide had verklaard. |
| 45 Dat is, met eerbied den man onderdanig zij, gelijk hij tevoren heeft vermaand. |