Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Efeze 5 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Efeze 5

1 De apostel gaat voort in de vermaningen, en eerst tot onderlinge liefde, naar het voorbeeld van God en Christus. 3 Vermaant hen voorts afstand te doen van alle onkuisheid, gierigheid, die afgoderij is, zottenklap, enz., en verklaart dat zodanigen het Rijk der hemelen niet zullen bezitten. 8 En dewijl zij nu in het licht zijn, dat zij moeten wandelen als kinderen des lichts. 11 En geen gemeenschap meer hebben met de werken der duisternis, maar die bestraffen. 15 Vermaant hen verder, dat zij voorzichtiglijk wandelen, en als wijzen den tijd uitkopen. 18 Dat zij niet dronken zijn, maar vol des Geestes. 19 Dat zij den Heere psalmen en lofzangen zingen. 21 Vermaant in het gemeen dat zij elkander onderdanig zijn in de vreze Gods. 22 Maar bijzonderlijk de vrouwen, dat zij aan haar mannen, gelijk de gemeente aan Christus, onderdanig zijn. 25 Desgelijks vermaant hij de mannen dat zij hun vrouwen liefhebben, gelijk Christus Zijn gemeente liefgehad heeft, 28 En gelijk iemand zijn eigen lichaam liefheeft. 31 Bewijst ook uit Gods instelling, dat man en vrouw één vlees zijn, en duidt dat op Christus en Zijn gemeente. 33 En besluit met een vermaning aan man en vrouw.
  
Wandelen als kinderen des lichts
1 Γίνεσθε οὖν μιμηταὶ τοῦ Θεοῦ, ὡς τέκνα ἀγαπητά· 1 ZIJT dan 1navolgers Gods, als geliefde kinderen;
1 Namelijk in het vergeven van elkanders gebreken en misdaden, gelijk in het laatste vers van het voorgaande hoofdstuk uitgedrukt wordt.
   
2 καὶ περιπατεῖτε ἐν ἀγάπῃ, καθὼς καὶ ὁ Χριστὸς ἠγάπησεν ἡμᾶς, καὶ παρέδωκεν ἑαυτὸν ὑπὲρ ἡμῶν προσφορὰν καὶ θυσίαν τῷ Θεῷ εἰς ὀσμὴν εὐωδίας. 2 aEn wandelt in de liefde, bgelijkerwijs ook Christus ons liefgehad heeft cen Zichzelven voor ons heeft overgegeven tot een offerande en een slachtoffer Gode, 2tot een welriekenden reuk.
a Joh. 13:34; 15:12. 1 Thess. 4:9. 1 Joh. 3:23; 4:21. verwijsteksten
b Gal. 2:20. Tit. 2:14. 1 Petr. 3:18. verwijsteksten
c Hebr. 8:3; 9:14. verwijsteksten
2 Gr. tot een reuk der welriekendheid. Een gelijkenis genomen van de offeranden des Ouden Testaments, zie Gen. 8:21, welke een welriekenden reuk voor God worden gezegd te hebben, niet om huns zelfs wil, maar om de beduiding die zij hadden op Christus’ offerande en gehoorzaamheid. Zie Ps. 40:7. Hebr. 10:8, enz. verwijsteksten
   
3 πορνεία δὲ καὶ πᾶσα ἀκαθαρσία ἢ πλεονεξία μηδὲ ὀνομαζέσθω ἐν ὑμῖν, καθὼς πρέπει ἁγίοις· 3 dMaar hoererij en alle 3onreinheid of gierigheid, laat ook onder u niet genaamd worden, gelijkerwijs het den heiligen betaamt,
d Mark. 7:21. Ef. 4:29. Kol. 3:5. verwijsteksten
3 Of: vuiligheid.
   
4 καὶ αἰσχρότης, καὶ μωρολογία ἢ εὐτραπελία, τὰ οὐκ ἀνήκοντα· ἀλλὰ μᾶλλον εὐχαριστία. 4 Noch oneerbaarheid, noch zot geklap, of 4gekkernij, welke niet betamen, maar veelmeer 5dankzegging.
4 Gr. eutrapelia, welk woord somwijlen in het goede genomen wordt voor eerlijke, vermakelijke redenen, die in tijden en gelegenheden geoorloofd en stichtelijk zijn, gelijk daarvan voorbeelden zijn in Gods Woord, 1 Kon. 18:27. Maar het wordt hier in het kwade genomen voor gekkernij of spotternij, die dartele mensen en spotvogels onder elkander tot vermaking plegen voort te brengen, en men eigenlijk guiterij noemt. verwijsteksten
5 Gr. eucharistia, dat is, dankzegging; hoewel dit woord hier wat breder wordt genomen voor woorden die aangenaam en dank waardig zijn.
   
5 τοῦτο γάρ ἐστε γινώσκοντες, ὅτι πᾶς πόρνος, ἢ ἀκάθαρτος, ἢ πλεονέκτης, ὅς ἐστιν εἰδωλολάτρης, οὐκ ἔχει κληρονομίαν ἐν τῇ βασιλείᾳ τοῦ Χριστοῦ καὶ Θεοῦ. 5 eWant dit weet gij, dat geen hoereerder, of onreine, of gierigaard, 6die een afgodendienaar is, erfenis heeft in het Koninkrijk 7van Christus en van God.
e 1 Kor. 6:10. Gal. 5:19. Kol. 3:5. Openb. 22:15. verwijsteksten
6 Namelijk omdat hij zijn vertrouwen stelt op het goed, en daarin zijn leven en gelukzaligheid stelt, in plaats van datzelve te stellen en te zoeken in den levenden God. Zie Kol. 3:5. 1 Tim. 6:17. verwijsteksten
7 Niet dat dit twee koninkrijken zijn, maar omdat Christus als Middelaar hetzelve heeft verworven en eerst ingenomen, en wij met Hem van God in de bezitting van hetzelve gezet zullen worden. Zie Openb. 3:21. verwijsteksten
   
6 μηδεὶς ὑμᾶς ἀπατάτω κενοῖς λόγοις· διὰ ταῦτα γὰρ ἔρχεται ἡ ὀργὴ τοῦ Θεοῦ ἐπὶ τοὺς υἱοὺς τῆς ἀπειθείας. 6 fDat u niemand verleide met ijdele woorden; want om deze dingen komt de toorn Gods over 8de kinderen der ongehoorzaamheid.
f Jer. 29:8. Matth. 24:4. Mark. 13:5. Luk. 21:8. Kol. 2:4, 18. 2 Thess. 2:3. 1 Joh. 4:1. verwijsteksten
8 Dat is, die aan de ongehoorzaamheid, als kinderen aan hun vader, zijn overgegeven, gelijk Ef. 2:2. verwijsteksten
   
7 μὴ οὖν γίνεσθε συμμέτοχοι αὐτῶν· 7 Zo zijt dan hun medegenoten niet.
8 ἦτε γάρ ποτε σκότος, νῦν δὲ φῶς ἐν Κυρίῳ· ὡς τέκνα φωτὸς περιπατεῖτε 8 gWant gij waart eertijds 9duisternis, maar nu zijt gij 10licht in den Heere; wandelt als 11kinderen des lichts
g 1 Thess. 5:4. verwijsteksten
9 Dat is, duister of onwetend van verstand, om het goede van het kwade behoorlijk te onderscheiden. Zie Ef. 4:18. verwijsteksten
10 Dat is, door Gods Geest verlicht om het goede van het kwade te onderscheiden, en anderen met een goed voorbeeld als lichten voor te gaan.
11 Dat is, die het licht des Evangelies deelachtig zijt, en daarvan belijdenis doet, en u daarvan noemt en roemt, gelijk kinderen van hun vader, 1 Thess. 5:5. verwijsteksten
   
9 (ὁ γὰρ καρπὸς τοῦ Πνεύματος ἐν πάσῃ ἀγαθωσύνῃ καὶ δικαιοσύνῃ καὶ ἀληθείᾳ), 9 (hWant 12de vrucht des Geestes is in alle goedheid en rechtvaardigheid en waarheid),
h Gal. 5:22. verwijsteksten
12 Dat is, werking; of hetgeen de Heilige Geest voortbrengt.
   
10 δοκιμάζοντες τί ἐστιν εὐάρεστον τῷ Κυρίῳ· 10 13Beproevende wat den Heere welbehaaglijk is.
13 Dat is, naarstiglijk onderzoekende, en na onderzoek proeve daarvan gevende en doende, gelijk Rom. 12:2. verwijsteksten
   
11 καὶ μὴ συγκοινωνεῖτε τοῖς ἔργοις τοῖς ἀκάρποις τοῦ σκότους, μᾶλλον δὲ καὶ ἐλέγχετε· 11 iEn hebt geen gemeenschap met de 14onvruchtbare werken der duisternis, maar 15bestraft ze ook veeleer.
i Matth. 18:17. 1 Kor. 5:8; 10:20. 2 Kor. 6:14. 2 Thess. 3:14. verwijsteksten
14 Dat is, die niet alleen geen goede vruchten, maar niets dan kwade vruchten voortbrengen.
15 Namelijk altijd door uw christelijken wandel; en door Gods Woord, wanneer zulks met vrucht kan geschieden. Zie 1 Kor. 14:24. Anders zegt ook Christus dat zulke parelen voor varkens niet moeten gestrooid worden, Matth. 7:6. verwijsteksten
   
12 τὰ γὰρ κρυφῆ γινόμενα ὑπ’ αὐτῶν αἰσχρόν ἐστι καὶ λέγειν. 12 Want hetgeen heimelijk van hen geschiedt, is 16schandelijk ook te zeggen.
16 Veel meer dan is het schandelijk te doen.
   
13 τὰ δὲ πάντα ἐλεγχόμενα ὑπὸ τοῦ φωτὸς φανεροῦται· πᾶν γὰρ τὸ φανερούμενον φῶς ἐστί. 13 kMaar al deze dingen, 17van het licht bestraft zijnde, worden openbaar; want al wat openbaar maakt, 18is licht.
k Joh. 3:20, 21. verwijsteksten
17 Of: bestraft zijnde, worden van het licht geopenbaard.
18 Dat is, het licht gelijk, namelijk in het zuiveren en verklaren van alle dingen. Want Gods Woord en de goede voorbeelden der gelovigen zijn het vuur gelijk, dat verlicht en zuivert. Zie Matth. 5:16. 1 Kor. 3:13. verwijsteksten
   
14 διὸ λέγει, Ἔγειραι ὁ καθεύδων καὶ ἀνάστα ἐκ τῶν νεκρῶν, καὶ ἐπιφαύσει σοι ὁ Χριστός. 14 Daarom 19zegt Hij: lOntwaak, gij 20die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal 21over u lichten.
19 Sommigen nemen dit voor de woorden van den apostel, die door den Geest van Christus gedreven zijnde, alzo spreekt, gelijk de profeten doorgaans betuigen: Zo spreekt de Heere, namelijk door mij tot u. Anderen nemen het voor een aanhaling van woorden uit de profeten, die Paulus samenvoegt en verklaart, zie Jes. 9:1; 26:19; 60:1, waarin de hoofdsom van de bekering des mensen is begrepen. verwijsteksten
l Rom. 13:11. 1 Thess. 5:6. verwijsteksten
20 Namelijk den geestelijken slaap der zonde en dood der zonde, zijnde wakker en levend gemaakt door het Woord en den Geest van Christus, gelijk Ef. 2:1 gezegd is. Welke vermaning ten dele de gelovigen aangaat, die somwijlen ook in enige algemene zonden slapen, ten dele de ongelovigen, die in dezelve zonden dood zijn. De eersten vermaant hij wakker te worden door de kracht des Geestes Gods, welke zij alrede deelachtig zijn; de anderen, uit de doden op te staan, opdat zij door zulke vermaningen de levendmakende kracht van Christus gevoelende, ook derzelve zouden gehoorzaam zijn, gelijk Lazarus uit den lichamelijken dood door Christus’ woord en kracht is opgestaan, Joh. 11:43, 44. verwijsteksten
21 Namelijk als de Zon der gerechtigheid, om u wel te leiden, en als kinderen des dags voorzichtiglijk te doen wandelen, gelijk het volgende vers verklaart.
   
15 Βλέπετε οὖν πῶς ἀκριβῶς περιπατεῖτε, μὴ ὡς ἄσοφοι, ἀλλ’ ὡς σοφοί, 15 mZiet dan hoe gij voorzichtiglijk wandelt, niet als onwijzen, maar als wijzen,
m Kol. 4:5. verwijsteksten
   
16 ἐξαγοραζόμενοι τὸν καιρόν, ὅτι αἱ ἡμέραι πονηραί εἰσι. 16 nDen 22tijd uitkopende, dewijl 23de dagen boos zijn.
n Rom. 13:11. verwijsteksten
22 Dat is, de goede gelegenheden van weldoen en anderen voor Christus te winnen, voorzichtiglijk waarnemende; een gelijkenis genomen van wijze kooplieden.
23 Namelijk zo vanwege de ongeregeldheid der mensen, als vanwege de vervolgingen. Hij gaat dan voort in de gelijkenis genomen van kooplieden, die in dure en zorgelijke tijden allervoorzichtigst moeten zijn, om hun handel wel te drijven, de kwade gelegenheden te mijden en de goede niet te verzuimen.
   
17 διὰ τοῦτο μὴ γίνεσθε ἄφρονες, ἀλλὰ συνιέντες τί τὸ θέλημα τοῦ Κυρίου. 17 Daarom, zijt niet onverstandig, omaar verstaat welke de wil des Heeren is.
o Rom. 12:2. 1 Thess. 4:3. verwijsteksten
   
18 καὶ μὴ μεθύσκεσθε οἴνῳ, ἐν ᾧ ἐστὶν ἀσωτία, ἀλλὰ πληροῦσθε ἐν Πνεύματι, 18 pEn wordt niet dronken in wijn, 24waarin overdaad is, maar 25wordt vervuld met den Geest;
p Spr. 23:29. Jes. 5:11, 22. Luk. 21:34. verwijsteksten
24 Namelijk wanneer die misbruikt wordt tot dronkenschap, en niet gebruikt tot nooddruft en matige vrolijkheid.
25 Dat is, zoekt uw vermakingen niet in vleselijke wellusten, maar in geestelijke vermakingen, waarvan het gezang een van de voornaamste is.
   
19 λαλοῦντες ἑαυτοῖς ψαλμοῖς καὶ ὕμνοις καὶ ᾠδαῖς πνευματικαῖς, ᾄδοντες καὶ ψάλλοντες ἐν τῇ καρδίᾳ ὑμῶν τῷ Κυρίῳ, 19 qSprekende onder elkander met 26psalmen en lofzangen en geestelijke liedekens, zingende en psalmende den Heere 27in uw hart;
q Kol. 3:16. verwijsteksten
26 Deze drie soorten van geestelijke gezangen dienen tot één einde, namelijk om den geest te vermaken; en worden van sommigen alzo onderscheiden, dat psalmen allerlei geestelijke gezangen zijn, die niet alleen met de stem, maar ook met snarenspel geoefend worden; lofzangen, dankzeggingen tot God, of lofdichten van Gods genade jegens ons; en geestelijke liedekens zulke gedichten in welke allerlei geestelijke leringen worden begrepen. Zie ook Kol. 3:16. Deze verscheidene namen schijnen uit de verscheidene opschriften der psalmen Davids genomen te zijn. verwijsteksten
27 Dat is, niet alleen met de tong of instrumenten, maar ook met het hart.
   
20 εὐχαριστοῦντες πάντοτε ὑπὲρ πάντων ἐν ὀνόματι τοῦ Κυρίου ἡμῶν Ἰησοῦ Χριστοῦ τῷ Θεῷ καὶ Πατρί, 20 rDankende allen tijd over alle dingen God en den Vader in den Naam van onzen Heere Jezus Christus;
r Kol. 3:17. 1 Thess. 5:18. verwijsteksten
   
21 ὑποτασσόμενοι ἀλλήλοις ἐν φόβῳ Θεοῦ. 21 Elkander 28onderdanig zijnde 29in de vreze Gods.
28 Of: onderworpen, dat is, eenieder naar zijn beroep den ander met eerbied voorgaande, of elkander in nederigheid bejegenende, Filipp. 2:3. verwijsteksten
29 Dat is, alzo nochtans, dat de vreze Gods altijd de regel en het richtsnoer zij van uw onderdanigheid.
  
Het huwelijksleven
22 Αἱ γυναῖκες, τοῖς ἰδίοις ἀνδράσιν ὑποτάσσεσθε, ὡς τῷ Κυρίῳ. 22 sGij vrouwen, weest uw eigen mannen onderdanig, 30gelijk den Heere;
s Gen. 3:16. 1 Kor. 14:34. Kol. 3:18. Tit. 2:5. 1 Petr. 3:1. verwijsteksten
30 Namelijk Jezus Christus, gelijk uitgedrukt wordt Ef. 6:5. De reden hiervan is omdat de man Christus’ beeld draagt in het regeren van de vrouw, 1 Kor. 11:3, 7. verwijsteksten
   
23 ὅτι ὁ ἀνήρ ἐστι κεφαλὴ τῆς γυναικός, ὡς καὶ ὁ Χριστὸς κεφαλὴ τῆς ἐκκλησίας, καὶ αὐτός ἐστι σωτὴρ τοῦ σώματος. 23 tWant de man is het hoofd der vrouw, vgelijk ook Christus het Hoofd der gemeente is; en 31Hij is de 32Behouder xdes lichaams.
t 1 Kor. 11:3. verwijsteksten
v Ef. 1:22; 4:15. Kol. 1:18. verwijsteksten
31 Namelijk Christus. Want van den plicht der mannen zal hierna vers 25 en volgende gesproken worden. verwijsteksten
32 Of: Zaligmaker.
x Rom. 12:5. 1 Kor. 12:27. Ef. 1:23; 4:12. Kol. 1:24. verwijsteksten
   
24 ἀλλ’ ὥσπερ ἡ ἐκκλησία ὑποτάσσεται τῷ Χριστῷ, οὕτω καὶ αἱ γυναῖκες τοῖς ἰδίοις ἀνδράσιν ἐν παντί. 24 Daarom, gelijk de gemeente Christus onderdanig is, alzo ook de vrouwen haar eigen mannen 33in alles.
33 Namelijk in de vreze Gods, gelijk vers 21 uitgedrukt wordt, dat is, zolang hetzelve niet strijdt tegen de liefde of het bevel van Christus, Die het Overhoofd is van den man en de vrouw. Zie Luk. 14:26. verwijsteksten
   
25 οἱ ἄνδρες, ἀγαπᾶτε τὰς γυναῖκας ἑαυτῶν, καθὼς καὶ ὁ Χριστὸς ἠγάπησε τὴν ἐκκλησίαν, καὶ ἑαυτὸν παρέδωκεν ὑπὲρ αὐτῆς· 25 yGij mannen, hebt uw eigen vrouwen lief, gelijk ook Christus de gemeente liefgehad heeft zen Zichzelven voor haar heeft 34overgegeven;
y Kol. 3:19. verwijsteksten
z vers 2. Gal. 1:4. verwijsteksten
34 Namelijk in den dood.
   
26 ἵνα αὐτὴν ἁγιάσῃ, καθαρίσας τῷ λουτρῷ τοῦ ὕδατος ἐν ῥήματι, 26 Opdat Hij haar 35heiligen zou, haar agereinigd hebbende 36met het bad des waters 37door het Woord;
35 Dat is, afzonderen zou van alle wereldse mensen, en Zich alleen toe-eigenen. Waarmede de apostel te kennen geeft dat ook de mannen hun vrouwen heiliglijk tot zich moeten nemen, en van alle wereldse wulpsheden en schandvlekken vrijhouden.
a Tit. 3:5. 1 Petr. 3:21. verwijsteksten
36 Dat is, door Zijn bloed en Geest, waarvan het bad des waters in den Doop een teken en zegel is, en meteen een middel waardoor de Geest Gods deze reiniging meer en meer versterkt. Zie Matth. 3:11. 2 Kor. 3:3. 1 Petr. 3:21. verwijsteksten
37 Gr. in het Woord.
   
27 ἵνα παραστήσῃ αὐτὴν ἑαυτῷ ἔνδοξον τὴν ἐκκλησίαν, μὴ ἔχουσαν σπῖλον ἢ ῥυτίδα ἤ τι τῶν τοιούτων, ἀλλ’ ἵνα ᾖ ἁγία καὶ ἄμωμος. 27 38Opdat Hij haar Zichzelven zou heerlijk voorstellen, een gemeente die geen vlek of rimpel heeft of iets dergelijks, bmaar dat zij zou heilig zijn en onberispelijk.
38 Hierdoor wordt het einde van de reiniging door het bloed en den Geest van Christus verstaan; waarvan het beginsel in de gelovigen ook in dit leven wordt teweeggebracht, en de uiterste volbrenging hiernamaals, wanneer de gemeente van Christus van haar Bruidegom Christus tot deze geestelijke bruiloft ten volle zal bereid zijn. Zie Hoogl. 2:14; 4:7. Openb. 19:7. verwijsteksten
b Kol. 1:22. verwijsteksten
   
28 οὕτως ὀφείλουσιν οἱ ἄνδρες ἀγαπᾷν τὰς ἑαυτῶν γυναῖκας ὡς τὰ ἑαυτῶν σώματα. ὁ ἀγαπῶν τὴν ἑαυτοῦ γυναῖκα ἑαυτὸν ἀγαπᾷ· 28 Alzo zijn de mannen schuldig hun eigen vrouwen 39lief te hebben gelijk hun 40eigen lichamen. Die zijn eigen vrouw liefheeft, die heeft zichzelven lief.
39 Onder het woord liefde wordt ook de behoorlijke zorg verstaan, gelijk vers 29 wordt verklaard, en de eer, die de man zijn vrouw als het zwakkere vat schuldig is, 1 Petr. 3:7. verwijsteksten
40 De apostel ziet hier op de schepping der vrouw uit de rib des mans, en dienvolgens uit het lichaam des mans, Gen. 2:21, 22, gelijk hierna vers 31 verklaard wordt. verwijsteksten
   
29 οὐδεὶς γάρ ποτε τὴν ἑαυτοῦ σάρκα ἐμίσησεν, ἀλλ’ ἐκτρέφει καὶ θάλπει αὐτήν, καθὼς καὶ ὁ Κύριος τὴν ἐκκλησίαν· 29 Want niemand heeft ooit zijn eigen vlees gehaat, maar hij voedt het en onderhoudt het, gelijkerwijs ook de Heere de gemeente.
30 ὅτι μέλη ἐσμὲν τοῦ σώματος αὐτοῦ, ἐκ τῆς σαρκὸς αὐτοῦ καὶ ἐκ τῶν ὀστέων αὐτοῦ. 30 cWant wij zijn 41leden Zijns lichaams, van Zijn vlees en van Zijn benen.
c Rom. 12:5. 1 Kor. 12:27. verwijsteksten
41 Namelijk van Christus. Hier spreekt de apostel niet van de gemeenschap der natuur, waardoor Christus ook het vlees en bloed deelachtig is geworden, gelijk de kinderen, Hebr. 2:14, maar van de geestelijke gemeenschap tussen Hem en de ware gelovigen, van welke Hij het Hoofd, en zij Zijn leden zijn. Zie Ef. 1:22; 2:15; 4:12, enz. verwijsteksten
   
31 Ἀντὶ τούτου καταλείψει ἄνθρωπος τὸν πατέρα αὐτοῦ καὶ τὴν μητέρα, καὶ προσκολληθήσεται πρὸς τὴν γυναῖκα αὐτοῦ, καὶ ἔσονται οἱ δύο εἰς σάρκα μίαν. 31 dDaarom zal een mens zijn vader en moeder verlaten en zal zijn vrouw aanhangen, en 42zij twee zullen etot één vlees wezen.
d Gen. 2:24. Matth. 19:5. Mark. 10:7. verwijsteksten
42 Zie hiervan Matth. 19:5. verwijsteksten
e 1 Kor. 6:16. verwijsteksten
   
32 τὸ μυστήριον τοῦτο μέγα ἐστίν· ἐγὼ δὲ λέγω εἰς Χριστόν, καὶ εἰς τὴν ἐκκλησίαν. 32 43Deze verborgenheid is groot; doch ik zeg dit ziende op Christus en op de gemeente.
43 Niet van het lichamelijke huwelijk, maar van het geestelijke huwelijk en de vereniging tussen Christus en Zijn gemeente, gelijk de apostel hier verklaart; welke vereniging hij een verborgenheid noemt, omdat zulks van geen natuurlijk mens wordt begrepen, ja, wordt ook zelfs van geen verstand volkomenlijk doorgrond, maar door het geloof bekend, dat Christus ons Hoofd en onze Bruidegom is, en wij Zijn geestelijke bruid en leden zijn, waardoor alle verworven weldaden en gaven, ter zaligheid nodig, van Christus in ons als Zijn ledematen vloeien.
   
33 πλὴν καὶ ὑμεῖς οἱ καθ’ ἕνα, ἕκαστος τὴν ἑαυτοῦ γυναῖκα οὕτως ἀγαπάτω ὡς ἑαυτόν· ἡ δὲ γυνὴ ἵνα φοβῆται τὸν ἄνδρα. 33 44Zo dan ook gijlieden, elk in het bijzonder, een iegelijk hebbe zijn eigen vrouw alzo lief als zichzelven; en de vrouw zie dat zij 45den man vreze.
44 Hiermede komt de apostel weder tot de vermaning van man en vrouw, nadat hij de verborgenheid van de vereniging van Christus met Zijn gemeente tussenbeide had verklaard.
45 Dat is, met eerbied den man onderdanig zij, gelijk hij tevoren heeft vermaand.

Einde Efeze 5