Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | Eén lichaam en één Geest |
1 Παρακαλῶ οὖν ὑμᾶς ἐγώ, ὁ δέσμιος ἐν Κυρίῳ, ἀξίως περιπατῆσαι τῆς κλήσεως ἧς ἐκλήθητε, | | 1 ZO bid ik u dan, ik, de gevangene in den Heere, adat gij wandelt waardiglijk der roeping met welke gij geroepen zijt; a Gen. 17:1. 1 Kor. 7:20. Filipp. 1:27. Kol. 1:10. 1 Thess. 2:12. a Gen. 17:1 ALS nu Abram negen en negentig jaren oud was, zo verscheen de HEERE aan Abram en zeide tot hem: Ik ben God de Almachtige; wandel voor Mijn aangezicht en zijt oprecht. 1 Kor. 7:20 Een iegelijk blijve in die beroeping waar hij in geroepen is. Filipp. 1:27 Alleenlijk wandelt waardiglijk het Evangelie van Christus, opdat hetzij ik kom en u zie, hetzij ik afwezig ben, ik van uw zaken moge horen, dat gij staat in één geest, met één gemoed gezamenlijk strijdende door het geloof des Evangelies; Kol. 1:10 Opdat gij moogt wandelen waardiglijk den Heere tot alle behaaglijkheid, in alle goede werken vruchtdragende, en wassende in de kennis Gods; 1 Thess. 2:12 En betuigden dat gij zoudt wandelen waardiglijk Gode, Die u roept tot Zijn Koninkrijk en heerlijkheid. |
2 μετὰ πάσης ταπεινοφροσύνης καὶ πρᾳότητος, μετὰ μακροθυμίας, ἀνεχόμενοι ἀλλήλων ἐν ἀγάπῃ, | | 2 bMet alle ootmoedigheid en zachtmoedigheid, met lankmoedigheid, verdragende elkander in liefde; b Kol. 1:11; 3:12. 1 Thess. 5:14. b Kol. 1:11 Met alle kracht bekrachtigd zijnde, naar de sterkte Zijner heerlijkheid, tot alle lijdzaamheid en lankmoedigheid, met blijdschap; Kol. 3:12 Zo doet dan aan, als uitverkorenen Gods, heiligen en beminden, de innerlijke bewegingen der barmhartigheid, goedertierenheid, ootmoedigheid, zachtmoedigheid, lankmoedigheid; 1 Thess. 5:14 En wij bidden u, broeders, vermaant de ongeregelden, vertroost de kleinmoedigen, ondersteunt de zwakken, zijt lankmoedig jegens allen. |
3 σπουδάζοντες τηρεῖν τὴν ἑνότητα τοῦ Πνεύματος ἐν τῷ συνδέσμῳ τῆς εἰρήνης. | | 3 U benaarstigende te behouden de enigheid des Geestes door den band des vredes. |
4 ἓν σῶμα καὶ ἓν Πνεῦμα, καθὼς καὶ ἐκλήθητε ἐν μιᾷ ἐλπίδι τῆς κλήσεως ὑμῶν· | | 4 Eén lichaam is het en één Geest, gelijkerwijs gij ook geroepen zijt tot één hoop uwer roeping; |
5 εἷς Κύριος, μία πίστις, ἓν βάπτισμα, | | 5 cEén Heere, één geloof, één doop, c Deut. 4:39. Mal. 2:10. 1 Kor. 8:4, 6. c Deut. 4:39 Zo zult gij heden weten en in uw hart hervatten, dat de HEERE die God is, boven in den hemel en onder op de aarde, niemand meer. Mal. 2:10 Hebben wij niet allen één Vader? Heeft niet één God ons geschapen? Waarom handelen wij dan trouwelooslijk de een tegen den ander, ontheiligende het verbond onzer vaderen? 1 Kor. 8:4 Aangaande dan het eten der dingen die den afgoden geofferd zijn, wij weten dat een afgod niets is in de wereld, en dat er geen ander God is dan Eén. 1 Kor. 8:6 Nochtans hebben wij maar één God, den Vader, uit Welken alle dingen zijn en wij tot Hem; en maar
één Heere, Jezus Christus, door Welken alle dingen zijn en wij door Hem. |
6 εἷς Θεὸς καὶ Πατὴρ πάντων, ὁ ἐπὶ πάντων, καὶ διὰ πάντων, καὶ ἐν πᾶσιν ὑμῖν. | | 6 Eén God en Vader van allen, Die daar is boven allen en door allen en in u allen. |
7 ἑνὶ δὲ ἑκάστῳ ἡμῶν ἐδόθη ἡ χάρις κατὰ τὸ μέτρον τῆς δωρεᾶς τοῦ Χριστοῦ. | | 7 dMaar elkeen van ons is de genade gegeven naar de mate der gave van Christus. d Rom. 12:6. 1 Kor. 12:11. 2 Kor. 10:13. 1 Petr. 4:10. d Rom. 12:6 Hebbende nu verscheidene gaven, naar de genade die ons gegeven is, 1 Kor. 12:11 Doch deze dingen alle werkt de ene en dezelfde Geest, delende aan een iegelijk in het bijzonder, gelijkerwijs Hij wil. 2 Kor. 10:13 Doch wij zullen niet roemen buiten de maat, maar dat wij naar de maat des regels, welke maat ons God toegedeeld heeft, ook tot u toe zijn gekomen. 1 Petr. 4:10 Een iegelijk, gelijk hij gave ontvangen heeft, alzo bediene hij dezelve aan de anderen, als goede uitdelers der menigerlei genade Gods. |
8 διὸ λέγει, Ἀναβὰς εἰς ὕψος ᾐχμαλώτευσεν αἰχμαλωσίαν, καὶ ἔδωκε δόματα τοῖς ἀνθρώποις. | | 8 Daarom zegt Hij: eAls Hij opgevaren is in de hoogte, heeft Hij de gevangenis gevangengenomen, en heeft den mensen gaven gegeven. e Ps. 68:19. e Ps. 68:19 Gij zijt opgevaren in de hoogte, Gij hebt de gevangenis gevankelijk gevoerd, Gij hebt gaven genomen om uit te delen onder de mensen; ja, ook de wederhorigen, om bij U te wonen, o HEERE God! |
9 τὸ δέ, Ἀνέβη, τί ἐστιν εἰ μὴ ὅτι καὶ κατέβη πρῶτον εἰς τὰ κατώτερα μέρη τῆς γῆς; | | 9 fNu, dit: Hij is opgevaren; wat is het, dan dat Hij ook eerst is nedergedaald in de nederste delen der aarde? f Joh. 3:13; 6:62. f Joh. 3:13 En niemand is opgevaren in den hemel, dan Die uit den hemel nedergekomen is, namelijk de Zoon des mensen, Die in den hemel is. Joh. 6:62 Wat zou het dan zijn
zo gij den Zoon des mensen zaagt opvaren waar Hij tevoren was? |
10 ὁ καταβάς, αὐτός ἐστι καὶ ὁ ἀναβὰς ὑπεράνω πάντων τῶν οὐρανῶν, ἵνα πληρώσῃ τὰ πάντα. | | 10 Die nedergedaald is, is Dezelfde ook Die opgevaren is ver boven al de hemelen, opdat Hij alle dingen vervullen zou. |
11 καὶ αὐτὸς ἔδωκε τοὺς μὲν ἀποστόλους, τοὺς δὲ προφήτας, τοὺς δὲ εὐαγγελιστάς, τοὺς δὲ ποιμένας καὶ διδασκάλους, | | 11 gEn Dezelve heeft gegeven sommigen tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten, en sommigen tot herders en leraars; g 1 Kor. 12:28. g 1 Kor. 12:28 En God heeft er sommigen in de gemeente gesteld, ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars, daarna krachten, daarna gaven der gezondmakingen, behulpsels, regeringen, menigerlei talen. |
12 πρὸς τὸν καταρτισμὸν τῶν ἁγίων, εἰς ἔργον διακονίας, εἰς οἰκοδομὴν τοῦ σώματος τοῦ Χριστοῦ· | | 12 Tot de volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing hvan het lichaam van Christus; h Rom. 12:5. 1 Kor. 12:27. Ef. 1:23; 5:23. Kol. 1:24. h Rom. 12:5 Alzo zijn wij velen één lichaam in Christus, maar elkeen zijn wij elkanders leden. 1 Kor. 12:27 En gijlieden zijt het lichaam van Christus, en leden in het bijzonder. Ef. 1:23 Welke Zijn lichaam is, en de vervulling Desgenen Die alles in allen vervult. Ef. 5:23 Want de man is het hoofd der vrouw, gelijk ook Christus het Hoofd der gemeente is; en Hij is de Behouder des lichaams. Kol. 1:24 Die mij nu verblijd in mijn lijden voor u, en vervul in mijn vlees de overblijfselen van de verdrukkingen van Christus voor Zijn lichaam, hetwelk is de gemeente; |
13 μέχρι καταντήσωμεν οἱ πάντες εἰς τὴν ἑνότητα τῆς πίστεως καὶ τῆς ἐπιγνώσεως τοῦ Υἱοῦ τοῦ Θεοῦ, εἰς ἄνδρα τέλειον, εἰς μέτρον ἡλικίας τοῦ πληρώματος τοῦ Χριστοῦ· | | 13 Totdat wij allen zullen komen tot de enigheid des geloofs en der kennis van den Zone Gods, tot een volkomen man, tot de mate van de grootte der volheid van Christus; |
14 ἵνα μηκέτι ὦμεν νήπιοι, κλυδωνιζόμενοι καὶ περιφερόμενοι παντὶ ἀνέμῳ τῆς διδασκαλίας, ἐν τῇ κυβείᾳ τῶν ἀνθρώπων, ἐν πανουργίᾳ, πρὸς τὴν μεθοδείαν τῆς πλάνης· | | 14 iOpdat wij niet meer kinderen zouden zijn, kdie als de vloed bewogen en omgevoerd worden met allen wind der leer, door de bedriegerij der mensen, door arglistigheid om listiglijk tot dwaling te brengen; i 1 Kor. 14:20. k Matth. 11:7. i 1 Kor. 14:20 Broeders, wordt geen kinderen in het verstand, maar zijt kinderen in de boosheid, en wordt in het verstand volwassen. k Matth. 11:7 Als nu dezen heengingen, heeft Jezus tot de scharen begonnen te zeggen van Johannes: Wat zijt gij uitgegaan in de woestijn te aanschouwen? Een riet dat van den wind ginds en weder bewogen wordt? |
15 ἀληθεύοντες δὲ ἐν ἀγάπῃ αὐξήσωμεν εἰς αὐτὸν τὰ πάντα, ὅς ἐστιν ἡ κεφαλή, ὁ Χριστός, | | 15 Maar de waarheid betrachtende in liefde, alleszins zouden opwassen in Hem Die lhet Hoofd is, namelijk Christus; l Ef. 5:23. Kol. 1:18. l Ef. 5:23 Want de man is het hoofd der vrouw, gelijk ook Christus het Hoofd der gemeente is; en Hij is de Behouder des lichaams. Kol. 1:18 En Hij is het Hoofd des lichaams, namelijk der gemeente, Hij Die het Begin is, de Eerstgeborene uit de doden, opdat Hij in allen de Eerste zou zijn. |
16 ἐξ οὗ πᾶν τὸ σῶμα συναρμολογούμενον καὶ συμβιβαζόμενον διὰ πάσης ἁφῆς τῆς ἐπιχορηγίας, κατ’ ἐνέργειαν ἐν μέτρῳ ἑνὸς ἑκάστου μέρους, τὴν αὔξησιν τοῦ σώματος ποιεῖται εἰς οἰκοδομὴν ἑαυτοῦ ἐν ἀγάπῃ. | | 16 mUit Welken het gehele lichaam, bekwamelijk samengevoegd en tezamen vastgemaakt zijnde door alle voegselen der toebrenging, naar de werking van een iegelijk deel in zijn mate, den wasdom des lichaams bekomt, tot zijns zelfs opbouwing in de liefde. m Rom. 12:5. 1 Kor. 12:27. Ef. 2:21. m Rom. 12:5 Alzo zijn wij velen één lichaam in Christus, maar elkeen zijn wij elkanders leden. 1 Kor. 12:27 En gijlieden zijt het lichaam van Christus, en leden in het bijzonder. Ef. 2:21 Op Welken het gehele gebouw, bekwamelijk samengevoegd zijnde, opwast tot een heiligen tempel in den Heere; |
| | De oude en de nieuwe mens |
17 Τοῦτο οὖν λέγω καὶ μαρτύρομαι ἐν Κυρίῳ, μηκέτι ὑμᾶς περιπατεῖν, καθὼς καὶ τὰ λοιπὰ ἔθνη περιπατεῖ ἐν ματαιότητι τοῦ νοὸς αὐτῶν, | | 17 Ik zeg dan dit nen betuig het in den Heere, odat gij niet meer wandelt gelijk als de andere heidenen wandelen in de ijdelheid huns gemoeds, n Rom. 1:9. o Rom. 1:18. 1 Petr. 4:3. n Rom. 1:9 Want God is mijn Getuige, Welken ik dien in mijn geest in het Evangelie Zijns Zoons, hoe ik zonder nalaten uwer gedenk, o Rom. 1:18 Want de toorn Gods wordt geopenbaard van den hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid der mensen, als die de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden; 1 Petr. 4:3 Want het is ons genoeg dat wij den voorgaanden tijd des levens der heidenen wil volbracht hebben, en gewandeld hebben in ontuchtigheden, begeerlijkheden, wijnzuiperijen, brasserijen, drinkerijen en gruwelijke afgoderijen; |
18 ἐσκοτισμένοι τῇ διανοίᾳ, ὄντες ἀπηλλοτριωμένοι τῆς ζωῆς τοῦ Θεοῦ διὰ τὴν ἄγνοιαν τὴν οὖσαν ἐν αὐτοῖς, διὰ τὴν πώρωσιν τῆς καρδίας αὐτῶν· | | 18 Verduisterd in het verstand, vervreemd zijnde van het leven Gods, pdoor de onwetendheid die in hen is, door de verharding huns harten; p 1 Thess. 4:5. p 1 Thess. 4:5 Niet in kwade beweging der begeerlijkheid, gelijk als de heidenen, die God niet kennen. |
19 οἵτινες ἀπηλγηκότες ἑαυτοὺς παρέδωκαν τῇ ἀσελγείᾳ, εἰς ἐργασίαν ἀκαθαρσίας πάσης ἐν πλεονεξίᾳ. | | 19 Welke ongevoelig geworden zijnde, zichzelven hebben overgegeven tot ontuchtigheid, om alle onreinheid gieriglijk te bedrijven. |
20 ὑμεῖς δὲ οὐχ οὕτως ἐμάθετε τὸν Χριστόν, | | 20 Doch gij hebt Christus alzo niet geleerd; |
21 εἴγε αὐτὸν ἠκούσατε καὶ ἐν αὐτῷ ἐδιδάχθητε, καθώς ἐστιν ἀλήθεια ἐν τῷ Ἰησοῦ· | | 21 Indien gij maar Hem gehoord hebt en door Hem geleerd zijt, gelijk de waarheid in Jezus is; |
22 ἀποθέσθαι ὑμᾶς, κατὰ τὴν προτέραν ἀναστροφήν, τὸν παλαιὸν ἄνθρωπον, τὸν φθειρόμενον κατὰ τὰς ἐπιθυμίας τῆς ἀπάτης· | | 22 Te weten dat gij zoudt qafleggen, aangaande den vorigen wandel, den ouden mens, die verdorven wordt door de begeerlijkheden der verleiding, q Kol. 3:9. Hebr. 12:1. 1 Petr. 2:1. q Kol. 3:9 Liegt niet tegen elkander, dewijl gij uitgedaan hebt den ouden mens met zijn werken, Hebr. 12:1 DAAROM dan ook, alzo wij zo groot een wolk der getuigen rondom ons hebben liggende, laat ons afleggen allen last en de zonde die ons lichtelijk omringt, en laat ons met lijdzaamheid lopen de loopbaan die ons voorgesteld is; 1 Petr. 2:1 ZO
legt dan af alle kwaadheid en alle bedrog en geveinsdheid en nijdigheid en alle achterklappingen; |
23 ἀνανεοῦσθαι δὲ τῷ πνεύματι τοῦ νοὸς ὑμῶν, | | 23 En dat gij zoudt vernieuwd worden in den geest uws gemoeds, |
24 καὶ ἐνδύσασθαι τὸν καινὸν ἄνθρωπον, τὸν κατὰ Θεὸν κτισθέντα ἐν δικαιοσύνῃ καὶ ὁσιότητι τῆς ἀληθείας. | | 24 rEn den nieuwen mens aandoen, die naar God geschapen is in ware rechtvaardigheid en heiligheid. r Rom. 6:4. Kol. 3:10. 1 Petr. 4:2. r Rom. 6:4 Wij zijn dan met Hem begraven door den doop in den dood, opdat gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwheid des levens wandelen zouden. Kol. 3:10 En aangedaan hebt den nieuwen mens, die vernieuwd wordt tot kennis, naar het evenbeeld Desgenen Die hem geschapen heeft; 1 Petr. 4:2 Om nu niet meer naar de begeerlijkheden der mensen, maar naar den wil van God den tijd die overig is in het vlees, te leven. |
25 Διὸ ἀποθέμενοι τὸ ψεῦδος λαλεῖτε ἀλήθειαν ἕκαστος μετὰ τοῦ πλησίον αὐτοῦ· ὅτι ἐσμὲν ἀλλήλων μέλη. | | 25 Daarom, legt af de leugen, sen spreekt de waarheid, een iegelijk met zijn naaste; want wij zijn elkanders leden. s Zach. 8:16. s Zach. 8:16 Dit zijn de dingen die gij doen zult: Spreekt de waarheid, een iegelijk met zijn naaste; oordeelt de waarheid en een oordeel des vredes in uw poorten. |
26 ὀργίζεσθε καὶ μὴ ἁμαρτάνετε· ὁ ἥλιος μὴ ἐπιδυέτω ἐπὶ τῷ παροργισμῷ ὑμῶν· | | 26 tWordt toornig en zondigt niet; de zon ga niet onder over uw toornigheid; t Ps. 4:5. t Ps. 4:5 Zijt beroerd en zondigt niet; spreekt in ulieder hart op uw leger, en zijt stil. Sela. |
27 μήτε δίδοτε τόπον τῷ διαβόλῳ. | | 27 vEn geeft den duivel geen plaats. v Jak. 4:7. 1 Petr. 5:9. v Jak. 4:7 Zo onderwerpt u dan Gode; wederstaat den duivel, en hij zal van u vlieden. 1 Petr. 5:9 Denwelken wederstaat, vast zijnde in het geloof, wetende dat hetzelfde lijden aan uw broederschap die in de wereld is, volbracht wordt. |
28 ὁ κλέπτων μηκέτι κλεπτέτω· μᾶλλον δὲ κοπιάτω, ἐργαζόμενος τὸ ἀγαθὸν ταῖς χερσίν, ἵνα ἔχῃ μεταδιδόναι τῷ χρείαν ἔχοντι. | | 28 Die gestolen heeft, stele niet meer, xmaar arbeide liever, werkende dat goed is met de handen, opdat hij hebbe mede te delen dengene die nood heeft. x Hand. 20:35. 1 Thess. 4:11. 2 Thess. 3:8, 12. x Hand. 20:35 Ik heb u in alles getoond dat men alzo arbeidende, de zwakken moet opnemen, en gedenken aan de woorden des Heeren Jezus, dat Hij gezegd heeft: Het is zaliger te geven dan te ontvangen. 1 Thess. 4:11 En dat gij u benaarstigt stil te zijn en uw eigen dingen te doen, en te werken met uw eigen handen, gelijk wij u bevolen hebben; 2 Thess. 3:8 En wij hebben geen brood bij iemand gegeten voor niet, maar in arbeid en moeite, nacht en dag werkende, opdat wij niet iemand van u zouden lastig zijn; 2 Thess. 3:12 Doch de zodanigen bevelen en vermanen wij door onzen Heere Jezus Christus, dat zij met stilheid werkende, hun eigen brood eten. |
29 πᾶς λόγος σαπρὸς ἐκ τοῦ στόματος ὑμῶν μὴ ἐκπορευέσθω, ἀλλ’ εἴ τις ἀγαθὸς πρὸς οἰκοδομὴν τῆς χρείας, ἵνα δῷ χάριν τοῖς ἀκούουσι. | | 29 yGeen vuile rede ga uit uw mond, maar zo er enige goede rede is tot nuttige stichting, opdat zij genade geve dien die ze horen. y Matth. 12:36. Ef. 5:3, 4. y Matth. 12:36 Maar Ik zeg u, dat van elk ijdel woord hetwelk de mensen zullen gesproken hebben, zij van hetzelve zullen rekenschap geven in den dag des oordeels. Ef. 5:3 Maar hoererij en alle onreinheid of gierigheid, laat ook onder u niet genaamd worden, gelijkerwijs het den heiligen betaamt, Ef. 5:4 Noch oneerbaarheid, noch zot geklap, of gekkernij, welke niet betamen, maar veelmeer dankzegging. |
30 καὶ μὴ λυπεῖτε τὸ Πνεῦμα τὸ Ἅγιον τοῦ Θεοῦ, ἐν ᾧ ἐσφραγίσθητε εἰς ἡμέραν ἀπολυτρώσεως. | | 30 En bedroeft den Heiligen Geest Gods niet, zdoor Welken gij verzegeld zijt tot den dag ader verlossing. z Rom. 8:16. 2 Kor. 1:22; 5:5. Ef. 1:13. a Luk. 21:28. Rom. 8:23. Ef. 1:14. z Rom. 8:16 Dezelve Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn. 2 Kor. 1:22 Die ons ook heeft verzegeld, en het onderpand des Geestes in onze harten gegeven. 2 Kor. 5:5 Die ons nu tot ditzelve bereid heeft, is God, Die ons ook het onderpand des Geestes gegeven heeft. Ef. 1:13 In Welken ook gij zijt, nadat gij het Woord der waarheid, namelijk het Evangelie uwer zaligheid, gehoord hebt; in Welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte, a Luk. 21:28 Als nu deze dingen beginnen te geschieden, zo ziet omhoog en heft uw hoofden opwaarts, omdat uw verlossing nabij is. Rom. 8:23 En niet alleen dit, maar ook wij zelven, die de eerstelingen des Geestes hebben, wij ook zelven, zeg ik, zuchten in onszelven, verwachtende de aanneming tot kinderen, namelijk
de verlossing onzes lichaams. Ef. 1:14 Die het onderpand is van onze erfenis, tot de verkregen verlossing, tot prijs Zijner heerlijkheid. |
31 πᾶσα πικρία καὶ θυμὸς καὶ ὀργὴ καὶ κραυγὴ καὶ βλασφημία ἀρθήτω ἀφ’ ὑμῶν, σὺν πάσῃ κακίᾳ· | | 31 bAlle bitterheid en toornigheid en gramschap en geroep en lastering zij van u geweerd, met alle boosheid. b Kol. 3:19. b Kol. 3:19 Gij mannen, hebt uw vrouwen lief, en wordt niet verbitterd tegen haar. |
32 γίνεσθε δὲ εἰς ἀλλήλους χρηστοί, εὔσπλαγχνοι, χαριζόμενοι ἑαυτοῖς, καθὼς καὶ ὁ Θεὸς ἐν Χριστῷ ἐχαρίσατο ὑμῖν. | | 32 cMaar zijt jegens elkander goedertieren, barmhartig, dvergevende elkander, gelijkerwijs ook God in Christus ulieden vergeven heeft. c Filipp. 2:1. Kol. 3:12. d Matth. 6:14. Mark. 11:25. Kol. 3:13. c Filipp. 2:1 INDIEN er dan enige vertroosting is in Christus, indien er enige troost is der liefde, indien er enige gemeenschap is des Geestes, indien er enige innerlijke bewegingen en ontfermingen zijn, Kol. 3:12 Zo doet dan aan, als uitverkorenen Gods, heiligen en beminden, de innerlijke bewegingen der barmhartigheid, goedertierenheid, ootmoedigheid, zachtmoedigheid, lankmoedigheid; d Matth. 6:14 Want indien gij den mensen hun misdaden vergeeft, zo zal uw hemelse Vader ook u vergeven. Mark. 11:25 En wanneer gij staat om te bidden, vergeeft indien gij iets hebt tegen iemand; opdat ook uw Vader, Die in de hemelen is, ulieden uw misdaden vergeve. Kol. 3:13 Verdragende elkander en vergevende de een den ander, zo iemand tegen iemand enige klacht heeft; gelijkerwijs als Christus u vergeven heeft, doet ook gij alzo. |