Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | Blijven staan in de vrijheid |
1 τῇ ἐλευθερίᾳ οὖν ᾗ Χριστὸς ἡμᾶς ἠλευθέρωσε, στήκετε, καὶ μὴ πάλιν ζυγῷ δουλείας ἐνέχεσθε. | | 1 STAAT
adan in de vrijheid met welke ons Christus vrijgemaakt heeft, en wordt niet wederom bmet het juk der dienstbaarheid bevangen. a Joh. 8:32. Rom. 6:18. 1 Petr. 2:16. b Jes. 9:3. a Joh. 8:32 En zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken. Rom. 6:18 En vrijgemaakt zijnde van de zonde, zijt gemaakt dienstknechten der gerechtigheid. 1 Petr. 2:16 Als vrijen, en niet de vrijheid hebbende als een deksel der boosheid, maar als dienstknechten Gods. b Jes. 9:3 Want het juk van hun last en den stok hunner schouders en den staf desgenen die hen dreef, hebt Gij verbroken, gelijk ten dage der Midianieten; |
2 Ἴδε, ἐγὼ Παῦλος λέγω ὑμῖν, ὅτι ἐὰν περιτέμνησθε, Χριστὸς ὑμᾶς οὐδὲν ὠφελήσει. | | 2 Zie, ik, Paulus, zeg u, czo gij u laat besnijden, dat Christus u niet nut zal zijn. c Hand. 15:1. c Hand. 15:1 EN sommigen, die afgekomen waren van Judéa, leerden de broederen, zeggende: Indien gij niet besneden wordt naar de wijze van Mozes, zo kunt gij niet zalig worden. |
3 μαρτύρομαι δὲ πάλιν παντὶ ἀνθρώπῳ περιτεμνομένῳ, ὅτι ὀφειλέτης ἐστὶν ὅλον τὸν νόμον ποιῆσαι. | | 3 En ik betuig wederom een iegelijk mens die zich laat besnijden, dat hij een schuldenaar is de gehele wet te doen. |
4 κατηργήθητε ἀπὸ τοῦ Χριστοῦ, οἵτινες ἐν νόμῳ δικαιοῦσθε· τῆς χάριτος ἐξεπέσατε. | | 4 Christus is u ijdel geworden, die door de wet gerechtvaardigd wilt worden; gij zijt van de genade vervallen. |
5 ἡμεῖς γὰρ Πνεύματι ἐκ πίστεως ἐλπίδα δικαιοσύνης ἀπεκδεχόμεθα. | | 5 Want wij verwachten door den Geest uit het geloof de hoop der rechtvaardigheid. |
6 ἐν γὰρ Χριστῷ Ἰησοῦ οὔτε περιτομή τι ἰσχύει, οὔτε ἀκροβυστία, ἀλλὰ πίστις δι’ ἀγάπης ἐνεργουμένη. | | 6 dWant in Christus Jezus heeft noch besnijdenis enige kracht, noch voorhuid, maar het geloof, door de liefde ewerkende. d Matth. 12:50. Joh. 15:14. 1 Kor. 7:19. 2 Kor. 5:17. Gal. 6:15. Kol. 3:11. e 1 Thess. 1:3. d Matth. 12:50 Want zo wie den wil Mijns Vaders doet, Die in de hemelen is, dezelve is Mijn broeder en zuster en moeder. Joh. 15:14 Gij zijt Mijn vrienden, zo gij doet wat Ik u gebied. 1 Kor. 7:19 De besnijdenis is niets, en de voorhuid is niets, maar de onderhouding der geboden Gods. 2 Kor. 5:17 Zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbijgegaan, zie, het is alles nieuw geworden. Gal. 6:15 Want in Christus Jezus heeft noch besnijdenis enige kracht, noch voorhuid, maar een nieuw schepsel. Kol. 3:11 Waarin niet is Griek en Jood, besnijdenis en voorhuid, barbaar en
Scyth, dienstknecht en vrije, maar Christus is alles en in allen. e 1 Thess. 1:3 Zonder ophouden gedenkende het werk uws geloofs, en den arbeid der liefde, en de verdraagzaamheid der hoop op onzen Heere Jezus Christus, voor onzen God en Vader; |
7 ἐτρέχετε καλῶς· τίς ὑμᾶς ἀνέκοψε τῇ ἀληθείᾳ μὴ πείθεσθαι; | | 7 Gij liept wél; fwie heeft u verhinderd der waarheid gehoorzaam te zijn? f Gal. 3:1. f Gal. 3:1 O gij uitzinnige Galaten, wie heeft u betoverd, dat gij der waarheid niet zoudt gehoorzaam zijn; denwelken Jezus Christus voor de ogen tevoren geschilderd is geweest, onder u gekruist zijnde? |
8 ἡ πεισμονὴ οὐκ ἐκ τοῦ καλοῦντος ὑμᾶς. | | 8 Dit gevoelen is niet uit Hem Die u roept. |
9 μικρὰ ζύμη ὅλον τὸ φύραμα ζυμοῖ. | | 9 gEen weinig zuurdesem verzuurt het gehele deeg. g 1 Kor. 5:6. g 1 Kor. 5:6 Uw roem is niet goed. Weet gij niet dat een weinig zuurdesem het gehele deeg zuur maakt? |
10 ἐγὼ πέποιθα εἰς ὑμᾶς ἐν Κυρίῳ, ὅτι οὐδὲν ἄλλο φρονήσετε· ὁ δὲ ταράσσων ὑμᾶς βαστάσει τὸ κρίμα, ὅστις ἂν ᾖ. | | 10 hIk vertrouw van u in den Heere, dat gij niet anders zult gevoelen; maar die u ontroert, zal het oordeel dragen, wie hij ook zij. h 2 Kor. 2:3; 8:22. h 2 Kor. 2:3 En ditzelve heb ik u geschreven, opdat ik daar komende, niet zou droefheid hebben van degenen van welke ik moest verblijd worden; vertrouwende van u allen dat mijn blijdschap u aller blijdschap is. 2 Kor. 8:22 Wij hebben ook met hen gezonden onzen broeder welken wij in vele dingen dikmaals beproefd hebben dat hij naarstig is; en nu veel naarstiger door het groot vertrouwen dat hij heeft tot ulieden. |
11 ἐγὼ δέ, ἀδελφοί, εἰ περιτομὴν ἔτι κηρύσσω, τί ἔτι διώκομαι; ἄρα κατήργηται τὸ σκάνδαλον τοῦ σταυροῦ. | | 11 Maar ik, broeders, indien ik nog de besnijdenis predik, waarom word ik nog vervolgd? Zo is dan ide ergernis des kruises vernietigd. i 1 Kor. 1:23. i 1 Kor. 1:23 Doch wij prediken Christus den Gekruisigde, den Joden wel een ergernis, en den Grieken een dwaasheid, |
12 ὄφελον καὶ ἀποκόψονται οἱ ἀναστατοῦντες ὑμᾶς. | | 12 kOch, of zij ook afgesneden werden die u onrustig maken. k Joz. 7:25. k Joz. 7:25 En Jozua zeide: Hoe hebt gij ons beroerd? De HEERE zal u beroeren te dezen dage. En gans Israël stenigde hem met stenen en zij verbrandden hen met vuur en zij overwierpen hen met stenen. |
| | De vrijheid niet misbruiken |
13 Ὑμεῖς γὰρ ἐπ’ ἐλευθερίᾳ ἐκλήθητε, ἀδελφοί· μόνον μὴ τὴν ἐλευθερίαν εἰς ἀφορμὴν τῇ σαρκί, ἀλλὰ διὰ τῆς ἀγάπης δουλεύετε ἀλλήλοις. | | 13 Want gij zijt tot vrijheid geroepen, broeders; lalleenlijk gebruikt de vrijheid niet tot een oorzaak voor het vlees, maar dient elkander door de liefde. l 1 Kor. 8:9. 1 Petr. 2:16. Jud. vs. 4. l 1 Kor. 8:9 Maar ziet toe dat deze uw macht niet enigerwijze een aanstoot worde dengenen die zwak zijn. 1 Petr. 2:16 Als vrijen, en niet de vrijheid hebbende als een deksel der boosheid, maar als dienstknechten Gods. Jud. vs. 4 Want er zijn sommige mensen ingeslopen, die eertijds tot ditzelve oordeel tevoren opgeschreven zijn, goddelozen, die de genade onzes Gods veranderen in ontuchtigheid, en den enigen Heerser, God, en onzen Heere Jezus Christus verloochenen. |
14 ὁ γὰρ πᾶς νόμος ἐν ἑνὶ λόγῳ πληροῦται, ἐν τῷ, Ἀγαπήσεις τὸν πλησίον σου ὡς ἑαυτόν. | | 14 mWant de gehele wet wordt in één woord vervuld, namelijk in dit: nGij zult uw naaste liefhebben gelijk uzelven. m Rom. 13:8. n Lev. 19:18. Matth. 22:39. Mark. 12:31. Jak. 2:8. m Rom. 13:8 Zijt niemand iets schuldig, dan elkander lief te hebben; want die den ander liefheeft, die heeft de wet vervuld. n Lev. 19:18 Gij zult niet wreken, noch toorn behouden tegen de kinderen uws volks; maar gij zult uw naaste liefhebben als uzelven; Ik ben de HEERE. Matth. 22:39 En het tweede, aan dit gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven. Mark. 12:31 En het tweede, aan dit gelijk, is dit: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven. Er is geen ander gebod groter dan deze. Jak. 2:8 Indien gij dan de koninklijke wet volbrengt, naar de Schrift: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven, zo doet gij wel; |
15 εἰ δὲ ἀλλήλους δάκνετε καὶ κατεσθίετε, βλέπετε μὴ ὑπὸ ἀλλήλων ἀναλωθῆτε. | | 15 Maar oindien gij elkander bijt en vereet, ziet toe dat gij van elkander niet verteerd wordt. o 2 Kor. 12:20. o 2 Kor. 12:20 Want ik vrees dat als ik gekomen zal zijn, ik u niet enigszins zal vinden zodanigen als ik wil, en dat ik van u zal gevonden worden zodanig als gij niet wilt; dat er niet enigszins zijn twisten, nijdigheden, toorn, gekijf, achterklap, oorblazingen, opgeblazenheden, beroerten; |
| | De werken des vleses en de vrucht des Geestes |
16 Λέγω δέ, Πνεύματι περιπατεῖτε, καὶ ἐπιθυμίαν σαρκὸς οὐ μὴ τελέσητε. | | 16 En ik zeg: pWandelt door den Geest, en volbrengt de begeerlijkheid des vleses niet. p Rom. 13:14. 1 Petr. 2:11. p Rom. 13:14 Maar doet aan den Heere Jezus Christus, en verzorgt het vlees niet tot begeerlijkheden. 1 Petr. 2:11 Geliefden, ik vermaan u
als inwoners en vreemdelingen, dat gij u onthoudt van de vleselijke begeerlijkheden, welke krijg voeren tegen de ziel; |
17 ἡ γὰρ σὰρξ ἐπιθυμεῖ κατὰ τοῦ Πνεύματος, τὸ δὲ Πνεῦμα κατὰ τῆς σαρκός· ταῦτα δὲ ἀντίκειται ἀλλήλοις, ἵνα μὴ ἃ ἂν θέλητε, ταῦτα ποιῆτε. | | 17 qWant het vlees begeert tegen den Geest, en de Geest tegen het vlees; en deze staan tegen elkander, alzo dat gij niet doet hetgeen gij wildet. q Rom. 7:15, enz. q Rom. 7:15 Want hetgeen ik doe, dat ken ik niet; want hetgeen ik wil, dat doe ik niet, maar hetgeen ik haat, dat doe ik. |
18 εἰ δὲ Πνεύματι ἄγεσθε, οὐκ ἐστὲ ὑπὸ νόμον. | | 18 Maar indien gij door den Geest geleid wordt, zo zijt gij niet onder de wet. |
19 φανερὰ δέ ἐστι τὰ ἔργα τῆς σαρκός, ἅτινά ἐστι μοιχεία, πορνεία, ἀκαθαρσία, ἀσέλγεια, | | 19 rDe werken des vleses nu zijn openbaar; welke zijn overspel, hoererij, onreinheid, ontuchtigheid, r 1 Kor. 3:3. Jak. 3:14. r 1 Kor. 3:3 Want gij zijt nog vleselijk. Want dewijl onder u nijd is en twist en tweedracht, zijt gij niet vleselijk, en wandelt gij niet
naar den mens? Jak. 3:14 Maar indien gij bitteren nijd en twistgierigheid hebt in uw hart, zo roemt en liegt niet tegen de waarheid. |
20 εἰδωλολατρεία, φαρμακεία, ἔχθραι, ἔρεις, ζῆλοι, θυμοί, ἐριθεῖαι, διχοστασίαι, αἱρέσεις, | | 20 Afgoderij, venijngeving, vijandschappen, twisten, afgunstigheden, toorn, gekijf, tweedracht, ketterijen, |
21 φθόνοι, φόνοι, μέθαι, κῶμοι, καὶ τὰ ὅμοια τούτοις· ἃ προλέγω ὑμῖν, καθὼς καὶ προεῖπον, ὅτι οἱ τὰ τοιαῦτα πράσσοντες βασιλείαν Θεοῦ οὐ κληρονομήσουσιν. | | 21 Nijd, moord, dronkenschappen, brasserijen en dergelijke; svan dewelke ik u tevoren zeg, gelijk ik ook tevoren gezegd heb, dat die zulke dingen doen, het Koninkrijk Gods niet zullen beërven. s 1 Kor. 6:10. Ef. 5:5. Kol. 3:6. Openb. 22:15. s 1 Kor. 6:10 Dwaalt niet: noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch ontuchtigen, noch die bij mannen liggen, noch dieven, noch gierigaards, noch dronkaards, geen lasteraars, geen rovers zullen het Koninkrijk Gods beërven. Ef. 5:5 Want dit weet gij, dat geen hoereerder, of onreine, of gierigaard, die een afgodendienaar is, erfenis heeft in het Koninkrijk van Christus en van God. Kol. 3:6 Om welke de toorn Gods komt over de kinderen der ongehoorzaamheid; Openb. 22:15 Maar buiten zullen zijn de honden, en de tovenaars, en de hoereerders, en de doodslagers, en de afgodendienaars, en een iegelijk die de leugen liefheeft en doet. |
22 ὁ δὲ καρπὸς τοῦ Πνεύματός ἐστιν ἀγάπη, χαρά, εἰρήνη, μακροθυμία, χρηστότης, ἀγαθωσύνη, πίστις, πρᾳότης, ἐγκράτεια· | | 22 tMaar de vrucht des Geestes is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid. t Ef. 5:9. t Ef. 5:9 (Want de vrucht des Geestes is in alle goedheid en rechtvaardigheid en waarheid), |
23 κατὰ τῶν τοιούτων οὐκ ἔστι νόμος. | | 23 vTegen de zodanigen is de wet niet. v 1 Tim. 1:9. v 1 Tim. 1:9 En hij dit weet, dat den rechtvaardige de wet niet is gezet, maar den ongerechtigen en den halsstarrigen, den goddelozen en den zondaren, den onheiligen en den ongoddelijken, den vadermoorders en den moedermoorders, den doodslagers, |
24 οἱ δὲ τοῦ Χριστοῦ, τὴν σάρκα ἐσταύρωσαν σὺν τοῖς παθήμασι καὶ ταῖς ἐπιθυμίαις. | | 24 xMaar die van Christus zijn, hebben het vlees gekruist met de bewegingen en begeerlijkheden. x Rom. 6:6; 13:14. Gal. 2:20. 1 Petr. 2:11. x Rom. 6:6 Dit wetende, dat onze oude mens met Hem gekruisigd is, opdat het lichaam der zonde tenietgedaan worde, opdat wij niet meer de zonde dienen. Rom. 13:14 Maar doet aan den Heere Jezus Christus, en verzorgt het vlees niet tot begeerlijkheden. Gal. 2:20 Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch
niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods, Die mij liefgehad heeft en Zichzelven voor mij overgegeven heeft. 1 Petr. 2:11 Geliefden, ik vermaan u
als inwoners en vreemdelingen, dat gij u onthoudt van de vleselijke begeerlijkheden, welke krijg voeren tegen de ziel; |
25 Εἰ ζῶμεν Πνεύματι, Πνεύματι καὶ στοιχῶμεν. | | 25 Indien wij door den Geest leven, zo laat ons ook door den Geest wandelen. |
26 μὴ γινώμεθα κενόδοξοι, ἀλλήλους προκαλούμενοι, ἀλλήλοις φθονοῦντες. | | 26 Laat ons niet zijn zoekers van ijdele eer, elkander tergende, elkander benijdende. |