Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | De aanneming tot kinderen |
1 Λέγω δέ, ἐφ’ ὅσον χρόνον ὁ κληρονόμος νήπιός ἐστιν, οὐδὲν διαφέρει δούλου, κύριος πάντων ὤν· | | 1 DOCH ik zeg, zo langen tijd als de erfgenaam een kind is, zo verschilt hij niets van een dienstknecht, hoewel hij een heer is van alles; |
2 ἀλλὰ ὑπὸ ἐπιτρόπους ἐστὶ καὶ οἰκονόμους, ἄχρι τῆς προθεσμίας τοῦ πατρός. | | 2 Maar hij is onder voogden en verzorgers, tot den tijd van den vader tevoren gesteld. |
3 οὕτω καὶ ἡμεῖς, ὅτε ἦμεν νήπιοι, ὑπὸ τὰ στοιχεῖα τοῦ κόσμου ἦμεν δεδουλωμένοι· | | 3 Alzo wij ook, toen wij kinderen waren, zo waren wij dienstbaar gemaakt onder de eerste beginselen der wereld. |
4 ὅτε δὲ ἦλθε τὸ πλήρωμα τοῦ χρόνου, ἐξαπέστειλεν ὁ Θεὸς τὸν Υἱὸν αὐτοῦ, γενόμενον ἐκ γυναικός, γενόμενον ὑπὸ νόμον, | | 4 aMaar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw, bgeworden onder de wet, a Gen. 49:10. Dan. 9:24. b Matth. 5:17. a Gen. 49:10 De scepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en Denzelven zullen de volken gehoorzaam zijn. Dan. 9:24 Zeventig weken zijn bestemd over uw volk en over uw heilige stad, om de overtreding te sluiten, en om de zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid te verzoenen, en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht en den profeet te verzegelen, en om de Heiligheid der heiligheden te zalven. b Matth. 5:17 Meent niet dat Ik gekomen ben om de Wet of de Profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om die te ontbinden, maar te vervullen. |
5 ἵνα τοὺς ὑπὸ νόμον ἐξαγοράσῃ, ἵνα τὴν υἱοθεσίαν ἀπολάβωμεν. | | 5 Opdat Hij degenen die onder de wet waren, verlossen zou, cen opdat wij de aanneming tot kinderen verkrijgen zouden. c Joh. 1:12. Gal. 3:26. c Joh. 1:12 Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven; Gal. 3:26 Want gij zijt allen kinderen Gods door het geloof in Christus Jezus. |
6 ὅτι δέ ἐστε υἱοί, ἐξαπέστειλεν ὁ Θεὸς τὸ Πνεῦμα τοῦ Υἱοῦ αὐτοῦ εἰς τὰς καρδίας ὑμῶν, κρᾶζον, Ἀββᾶ, ὁ Πατήρ. | | 6 dEn overmits gij kinderen zijt, zo heeft God den Geest Zijns Zoons uitgezonden in uw harten, Die roept: Abba, Vader. d Rom. 8:15. d Rom. 8:15 Want gij hebt niet ontvangen den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader. |
7 ὥστε οὐκέτι εἶ δοῦλος, ἀλλ’ υἱός· εἰ δὲ υἱός, καὶ κληρονόμος Θεοῦ διὰ Χριστοῦ. | | 7 Zo dan, gij zijt niet meer een dienstknecht, maar een zoon; en indien gij een zoon zijt, zo zijt gij ook een erfgenaam Gods door Christus. |
| | Herinnering aan de eerste liefde |
8 Ἀλλὰ τότε μέν, οὐκ εἰδότες Θεόν, ἐδουλεύσατε τοῖς μὴ φύσει οὖσι θεοῖς· | | 8 Maar toen, als gij God niet kendet, diendet gij degenen edie van nature geen goden zijn; e 1 Kor. 8:4. e 1 Kor. 8:4 Aangaande dan het eten der dingen die den afgoden geofferd zijn, wij weten dat een afgod niets is in de wereld, en dat er geen ander God is dan Eén. |
9 νῦν δέ, γνόντες Θεόν, μᾶλλον δὲ γνωσθέντες ὑπὸ Θεοῦ, πῶς ἐπιστρέφετε πάλιν ἐπὶ τὰ ἀσθενῆ καὶ πτωχὰ στοιχεῖα, οἷς πάλιν ἄνωθεν δουλεύειν θέλετε; | | 9 En nu, als gij God kent, ja, veelmeer van God gekend zijt, fhoe keert gij u wederom tot de zwakke en arme eerste beginselen, welke gij wederom van voren aan wilt dienen? f Kol. 2:20. f Kol. 2:20 Indien gij dan met Christus de eerste beginselen der wereld zijt afgestorven, wat wordt gij, gelijk of gij in de wereld leefdet, met inzettingen belast, |
10 ἡμέρας παρατηρεῖσθε, καὶ μῆνας, καὶ καιρούς, καὶ ἐνιαυτούς. | | 10 gGij onderhoudt dagen, en maanden, en tijden, en jaren. g Rom. 14:5. Kol. 2:16. g Rom. 14:5 De een acht wel den enen dag boven den anderen dag, maar de ander acht al de dagen gelijk. Een iegelijk zij in zijn eigen gemoed ten volle verzekerd. Kol. 2:16 Dat u dan niemand oordele in spijze of in drank, of in het stuk des feestdags of der nieuwe maan of der sabbatten, |
11 φοβοῦμαι ὑμᾶς, μή πως εἰκῆ κεκοπίακα εἰς ὑμᾶς. | | 11 Ik vrees voor u, dat ik niet enigszins tevergeefs aan u gearbeid heb. |
12 Γίνεσθε ὡς ἐγώ, ὅτι κἀγὼ ὡς ὑμεῖς, ἀδελφοί, δέομαι ὑμῶν. οὐδέν με ἠδικήσατε· | | 12 Weest gij als ik, want ook ik ben als gij; broeders, ik bid u; gij hebt mij geen ongelijk gedaan. |
13 οἴδατε δὲ ὅτι δι’ ἀσθένειαν τῆς σαρκὸς εὐηγγελισάμην ὑμῖν τὸ πρότερον. | | 13 En gij weet dat ik u door zwakheid des vleses het Evangelie de eerste maal verkondigd heb; |
14 καὶ τὸν πειρασμόν μου τὸν ἐν τῇ σαρκί μου οὐκ ἐξουθενήσατε οὐδὲ ἐξεπτύσατε, ἀλλ’ ὡς ἄγγελον Θεοῦ ἐδέξασθέ με, ὡς Χριστὸν Ἰησοῦν. | | 14 En mijn verzoeking, die in mijn vlees geschiedde, hebt gij niet veracht, noch verfoeid, maar gij naamt mij aan hals een engel Gods, ija, als Christus Jezus. h Mal. 2:7. i Matth. 10:40. Joh. 13:20. h Mal. 2:7 Want de lippen des priesters zullen de wetenschap bewaren, en men zal uit zijn mond de wet zoeken; want hij is een engel des HEEREN der heirscharen. i Matth. 10:40 Die u ontvangt, ontvangt Mij; en die Mij ontvangt, ontvangt Hem Die Mij gezonden heeft. Joh. 13:20 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Zo Ik iemand zend, wie dien ontvangt, die ontvangt Mij; en wie Mij ontvangt, die ontvangt Hem Die Mij gezonden heeft. |
15 τίς οὖν ἦν ὁ μακαρισμὸς ὑμῶν; μαρτυρῶ γὰρ ὑμῖν ὅτι, εἰ δυνατόν, τοὺς ὀφθαλμοὺς ὑμῶν ἐξορύξαντες ἂν ἐδώκατέ μοι. | | 15 Welke was dan uw gelukachting! Want ik geef u getuigenis dat gij, zo het mogelijk ware, uw ogen zoudt uitgegraven en mij gegeven hebben. |
16 ὥστε ἐχθρὸς ὑμῶν γέγονα ἀληθεύων ὑμῖν; | | 16 Ben ik dan uw vijand geworden, u de waarheid zeggende? |
17 ζηλοῦσιν ὑμᾶς οὐ καλῶς, ἀλλὰ ἐκκλεῖσαι *ἡμᾶς θέλουσιν, ἵνα αὐτοὺς ζηλοῦτε. * ἡμᾶς B-edd, Elz | ὑμᾶς St, B-edd, Sc, M (SV-kt) | | 17 kZij ijveren niet recht over u, maar zij willen ons uitsluiten, opdat gij over hen zoudt ijveren. k Rom. 10:2. 2 Kor. 11:12. k Rom. 10:2 Want ik geef hun getuigenis, dat zij een ijver tot God hebben, maar niet met verstand. 2 Kor. 11:12 Maar wat ik doe, dat zal ik nog doen, om de oorzaak af te snijden dengenen die oorzaak hebben willen, opdat zij in hetgeen zij roemen, bevonden mochten worden gelijk als wij. |
18 καλὸν δὲ τὸ ζηλοῦσθαι ἐν καλῷ πάντοτε, καὶ μὴ μόνον ἐν τῷ παρεῖναί με πρὸς ὑμᾶς. | | 18 Doch in het goede allen tijd te ijveren is goed, en niet alleenlijk als ik bij u tegenwoordig ben, |
19 τεκνία μου, οὓς πάλιν ὠδίνω, ἄχρις οὗ μορφωθῇ Χριστὸς ἐν ὑμῖν, | | 19 lMijne kinderkens, die ik wederom arbeid te baren, totdat Christus een gestalte in u krijge. l 1 Kor. 4:15. Filem. vs. 10. Jak. 1:18. l 1 Kor. 4:15 Want al hadt gij tienduizend leermeesters in Christus, zo hebt gij toch niet vele vaders; want in Christus Jezus heb ik u door het Evangelie geteeld. Filem. vs. 10 Ik bid u dan voor mijn zoon, denwelken ik in mijn banden heb geteeld, namelijk Onésimus, Jak. 1:18 Naar Zijn wil heeft Hij ons gebaard door het Woord der waarheid, opdat wij zouden zijn als
eerstelingen Zijner schepselen. |
20 ἤθελον δὲ παρεῖναι πρὸς ὑμᾶς ἄρτι, καὶ ἀλλάξαι τὴν φωνήν μου, ὅτι ἀποροῦμαι ἐν ὑμῖν. | | 20 Doch ik wilde dat ik nu tegenwoordig bij u was, en mijn stem mocht veranderen; want ik ben in twijfel over u. |
| | Hagar en Sara, voorbeelden van de twee verbonden |
21 Λέγετέ μοι, οἱ ὑπὸ νόμον θέλοντες εἶναι, τὸν νόμον οὐκ ἀκούετε; | | 21 Zegt mij, gij die onder de wet wilt zijn, hoort gij de wet niet? |
22 γέγραπται γάρ, ὅτι Ἀβραὰμ δύο υἱοὺς ἔσχεν· ἕνα ἐκ τῆς παιδίσκης, καὶ ἕνα ἐκ τῆς ἐλευθέρας. | | 22 Want er is geschreven, dat Abraham twee zonen had, méén uit de dienstmaagd nen één uit de vrije. m Gen. 16:15. n Gen. 21:2. Hand. 7:8. Hebr. 11:11. m Gen. 16:15 En Hagar baarde Abram een zoon; en Abram noemde den naam zijns zoons, dien Hagar gebaard had, Ismaël. n Gen. 21:2 En Sara werd bevrucht, en baarde Abraham een zoon in zijn ouderdom, te gezetter tijd, dien hem God gezegd had. Hand. 7:8 En Hij gaf hem het verbond der besnijdenis; en alzo gewon hij Izak, en besneed hem op den achtsten dag; en Izak gewon Jakob, en Jakob de twaalf patriarchen. Hebr. 11:11 Door het geloof heeft ook Sara zelve kracht ontvangen om zaad te geven, en boven den tijd haars ouderdoms heeft zij gebaard; overmits zij Hem getrouw heeft geacht Die het beloofd had. |
23 ἀλλ’ ὁ μὲν ἐκ τῆς παιδίσκης κατὰ σάρκα γεγέννηται, ὁ δὲ ἐκ τῆς ἐλευθέρας διὰ τῆς ἐπαγγελίας. | | 23 oMaar gene, die uit de dienstmaagd was, is naar het vlees geboren geweest; doch deze, die uit de vrije was, door de beloftenis. o Joh. 8:39. Rom. 9:7. o Joh. 8:39 Zij antwoordden en zeiden tot Hem: Abraham is onze vader. Jezus zeide tot hen: Indien gij Abrahams kinderen waart, zo zoudt gij de werken Abrahams doen. Rom. 9:7 Noch omdat zij Abrahams zaad zijn, zijn zij allen kinderen, maar: In Izak zal u het zaad genoemd worden. |
24 ἅτινά ἐστιν ἀλληγορούμενα· αὗται γάρ εἰσιν αἱ δύο διαθῆκαι· μία μὲν ἀπὸ ὄρους Σινᾶ, εἰς δουλείαν γεννῶσα, ἥτις ἐστὶν Ἄγαρ. | | 24 Hetwelk dingen zijn die andere beduiding hebben. Want deze zijn de twee verbonden: het ene van den berg Sinaï, tot dienstbaarheid barende, hetwelk is Hagar. |
25 τὸ γὰρ Ἄγαρ Σινᾶ ὄρος ἐστὶν ἐν τῇ Ἀραβίᾳ, συστοιχεῖ δὲ τῇ νῦν Ἱερουσαλήμ, δουλεύει δὲ μετὰ τῶν τέκνων αὐτῆς. | | 25 Want dit, namelijk Hagar, is Sinaï, een berg in Arabië, en komt overeen met Jeruzalem dat nu is, en dienstbaar is met haar kinderen. |
26 ἡ δὲ ἄνω Ἱερουσαλὴμ ἐλευθέρα ἐστίν, ἥτις ἐστὶ μήτηρ πάντων ἡμῶν. | | 26 pMaar Jeruzalem dat boven is, dat is vrij, hetwelk is ons aller moeder. p Openb. 21:2. p Openb. 21:2 En ik, Johannes, zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, nederdalende van God uit den hemel, toebereid als een bruid die voor haar man versierd is. |
27 γέγραπται γάρ, Εὐφράνθητι στεῖρα ἡ οὐ τίκτουσα· ῥῆξον καὶ βόησον ἡ οὐκ ὠδίνουσα· ὅτι πολλὰ τὰ τέκνα τῆς ἐρήμου μᾶλλον ἢ τῆς ἐχούσης τὸν ἄνδρα. | | 27 Want er is geschreven: qZijt vrolijk, gij onvruchtbare, die niet baart; breek uit en roep, gij die geen barensnood hebt; want de kinderen der eenzame zijn veel meer dan dergene die den man heeft. q Jes. 54:1. q Jes. 54:1 ZING vrolijk, gij onvruchtbare, die
niet gebaard hebt, maak geschal met vrolijk gezang, en juich, die geen barensnood gehad hebt, want de kinderen der eenzame zijn meer dan de kinderen der getrouwde, zegt de HEERE. |
28 ἡμεῖς δέ, ἀδελφοί, κατὰ Ἰσαάκ, ἐπαγγελίας τέκνα ἐσμέν. | | 28 rMaar wij, broeders, zijn kinderen der belofte, als Izak was. r Rom. 9:7, 8. r Rom. 9:7 Noch omdat zij Abrahams zaad zijn, zijn zij allen kinderen, maar: In Izak zal u het zaad genoemd worden. Rom. 9:8 Dat is, niet de kinderen des vleses, die zijn kinderen Gods; maar de kinderen der beloftenis worden voor het zaad gerekend. |
29 ἀλλ’ ὥσπερ τότε ὁ κατὰ σάρκα γεννηθεὶς ἐδίωκε τὸν κατὰ Πνεῦμα, οὕτω καὶ νῦν. | | 29 Doch gelijkerwijs toen, die naar het vlees geboren was, svervolgde dengene die naar den Geest geboren was, alzo ook nu. s Gen. 21:9. s Gen. 21:9 En Sara zag den zoon van Hagar, de Egyptische, dien zij Abraham gebaard had, spottende. |
30 ἀλλὰ τί λέγει ἡ γραφή; Ἔκβαλε τὴν παιδίσκην καὶ τὸν υἱὸν αὐτῆς, οὐ γὰρ μὴ κληρονομήσῃ ὁ υἱὸς τῆς παιδίσκης μετὰ τοῦ υἱοῦ τῆς ἐλευθέρας. | | 30 Maar wat zegt de Schrift? tWerp de dienstmaagd uit en haar zoon; want de zoon der dienstmaagd zal geenszins erven met den zoon der vrije. t Gen. 21:10. t Gen. 21:10 En zij zeide tot Abraham: Drijf deze dienstmaagd en haar zoon uit; want de zoon dezer dienstmaagd zal met mijn zoon, met Izak, niet erven. |
31 ἄρα, ἀδελφοί, οὐκ ἐσμὲν παιδίσκης τέκνα, ἀλλὰ τῆς ἐλευθέρας. | | 31 Zo dan, broeders, wij zijn niet kinderen der dienstmaagd, maar der vrije. |