Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 De apostel na een scherpe berisping der Galaten, bewijst verder dat de mens niet wordt gerechtvaardigd door de werken der wet, maar door het geloof in Christus. 2 Overmits zij zelven hadden bevonden dat zij de gaven des Geestes niet door de wet, maar door het geloof ontvangen hadden. 6 Bewijst het ook door het voorbeeld van Abraham, die een vader is aller gelovigen. 10 En door enige klare getuigenissen der Heilige Schrift. 13 Betuigt dat Christus ons van den vloek der wet verlost heeft, en de zegening verkregen. 15 Dat met deze leer de wet niet wordt tenietgedaan, noch krachteloos gemaakt, noch is tegen de beloftenis Gods. 19 Maar dat dezelve ons de zonde aanwijst. 24 En als een tuchtmeester tot Christus leidt. 25 Daarna leert hij hoe de wet van Mozes door Christus afgedaan is voor alle gelovigen. 28 Zonder onderscheid van volken of hoedanigheden. 29 Alzo die allen Abrahams zaad zijn. |
| | Gerechtigheid alleen uit het geloof |
1 Ὦ ἀνόητοι Γαλάται, τίς ὑμᾶς ἐβάσκανε τῇ ἀληθείᾳ μὴ πείθεσθαι, οἷς κατ’ ὀφθαλμοὺς Ἰησοῦς Χριστὸς προεγράφη ἐν ὑμῖν ἐσταυρωμένος; | | 1 O gij 1uitzinnige Galaten, awie heeft u 2betoverd, dat gij 3der waarheid niet zoudt 4gehoorzaam zijn; denwelken Jezus Christus voor de ogen tevoren 5geschilderd is geweest, onder u 6gekruist zijnde? |
| 1 Of: onverstandige, onwijze. Zo noemt hij hen, om te tonen dat hij houdt dat zij dit deden meer uit onbezonnenheid of onvoorzichtigheid dan uit boosheid, zie dergelijke Luk. 24:25, waarmede hij dan niet doet tegen de leer van Christus, Matth. 5:22. Zie ook 1 Kor. 15:36. |
| Luk. 24:25 En Hij zeide tot hen: O onverstandigen en tragen van hart om te geloven al hetgeen dat de profeten gesproken hebben; Matth. 5:22 Doch Ik zeg u: Zo wie ten onrechte op zijn broeder toornig is, die zal strafbaar zijn door het gericht; en wie tot zijn broeder zegt: Raka! die zal strafbaar zijn door den Groten Raad; maar wie zegt: Gij dwaas! die zal strafbaar zijn door het helse vuur. 1 Kor. 15:36 Gij dwaas, hetgeen gij zaait, wordt niet levend, tenzij dat het gestorven is. |
| a Gal. 5:7. |
| Gal. 5:7 Gij liept wél; wie heeft u verhinderd der waarheid gehoorzaam te zijn? |
| 2 Dat is, de ogen uws verstands alzo verblind, dat gij de rechte waarheid niet kunt zien, gelijk de goochelaars de uiterlijke ogen der mensen betoveren, dat zij menen te zien hetgeen zij niet zien. Hij vergelijkt dan deze valse leraars bij goochelaars, en geeft hun de voornaamste schuld van deze verleiding, die als bedriegers met schoonspreken en listigheden de eenvoudigen verleiden. |
| 3 Namelijk des Evangelies, dat de mens voor God gerechtvaardigd wordt door het geloof; waarvan gesproken is Gal. 2:5, 14. |
| Gal. 2:5 Voor dewelke wij ook niet een uur hebben geweken met onderwerping, opdat de waarheid van het Evangelie bij u zou verblijven. Gal. 2:14 Maar als ik zag dat zij niet recht wandelden naar de waarheid des Evangelies, zeide ik tot Petrus in aller tegenwoordigheid: Indien gij, die een Jood zijt, naar heidense wijze leeft, en niet naar Joodse wijze, waarom noodzaakt gij de heidenen naar de Joodse wijze te leven? |
| 4 Dat is, aannemen en geloven. |
| 5 Of: voorgeschilderd, dat is, zo klaarlijk door mijn predicatiën u voorgedragen, alsof het in een tafereel geschilderd was of voorgeschreven. |
| 6 Dat is, van Wiens kruisiging, mitsgaders van de oorzaken en vruchten derzelve, dat wij namelijk daardoor van den vloek der wet en de dienstbaarheid der ceremoniën verlost zijn, ik u zo overvloediglijk en klaarlijk heb geleerd, alsof Hij Zelf voor uw ogen gekruist was geweest. |
| | |
2 τοῦτο μόνον θέλω μαθεῖν ἀφ’ ὑμῶν, ἐξ ἔργων νόμου τὸ Πνεῦμα ἐλάβετε, ἢ ἐξ ἀκοῆς πίστεως; | | 2 7Dit alleen wil ik 8van u leren: Hebt gij 9den Geest ontvangen uit de werken der wet, of 10uit de prediking des geloofs? |
| 7 Namelijk uit vele andere zaken, die u zouden kunnen overtuigen van dwalingen. |
| 8 Dat is, antwoordt mij op deze zaak alleen. Niet dat hij hetzelve niet zou geweten hebben, maar zulks zegt hij om te tonen dat hij met hun eigen zeggen hierin zal tevreden zijn. |
| 9 Dat is, de gaven des Heiligen Geestes, als daar zijn de Geest der wedergeboorte, der heiligmaking, en der aanneming tot kinderen. |
| 10 Gr. uit het gehoor, dat is, uit de prediking van de leer des Evangelies. Zie Jes. 53:1. Joh. 12:38. Rom. 10:16. |
| Jes. 53:1 WIE heeft onze prediking geloofd? En aan wien is de arm des HEEREN geopenbaard? Joh. 12:38 Opdat het woord van Jesaja, den profeet, vervuld werd, dat hij gesproken heeft: Heere, wie heeft onze prediking geloofd, en wien is de arm des Heeren geopenbaard? Rom. 10:16 Doch zij zijn niet allen het Evangelie gehoorzaam geweest; want Jesaja zegt: Heere, wie heeft onze prediking geloofd? |
| | |
3 οὕτως ἀνόητοί ἐστε; ἐναρξάμενοι Πνεύματι, νῦν σαρκὶ ἐπιτελεῖσθε; | | 3 Zijt gij zo 11uitzinnig? Daar gij 12met den Geest 13begonnen hebt, voleindigt gij nu 14met het vlees? |
| 11 Of: zonder verstand, dwaas. |
| 12 Dat is, met de genade en leer des geloofs, hetwelk de Heilige Geest werkt. |
| 13 Namelijk als gij eerst tot Christus zijt bekeerd, om door Hem de zaligheid te zoeken. |
| 14 Dat is, met de werken der wet en met de ceremoniën, die uiterlijk gedaan en gezien worden; hetwelk de valse leraars den Galaten leerden. |
| | |
4 τοσαῦτα ἐπάθετε εἰκῆ; εἴ γε καὶ εἰκῆ. | | 4 Hebt gij 15zoveel 16tevergeefs geleden? 17Indien maar ook tevergeefs. |
| 15 Namelijk vervolgingen, versmaadheden en ongelijken om de zaak en leer van Christus. |
| 16 Dat is, zonder vrucht en vergelding, hetwelk geschieden zou zo gij van die leer wederom zoudt afwijken. |
| 17 Dat is, het zij verre dat zulks zou geschieden, hopende dat zulks hun niet zou wedervaren. Of: zo het maar daar alleen bij bleef, en dat gij niet nog andere zwarigheden om uw afwijking zoudt te verwachten hebben. |
| | |
5 ὁ οὖν ἐπιχορηγῶν ὑμῖν τὸ Πνεῦμα καὶ ἐνεργῶν δυνάμεις ἐν ὑμῖν, ἐξ ἔργων νόμου, ἢ ἐξ ἀκοῆς πίστεως; | | 5 Die u dan 18den Geest verleent en 19krachten onder u werkt, doet Hij dat uit de werken der wet of 20uit de prediking des geloofs? |
| 18 Dat is, die geestelijke gaven. Zie vers 2. |
| vers 2 Dit alleen wil ik van u leren: Hebt gij den Geest ontvangen uit de werken der wet, of uit de prediking des geloofs? |
| 19 Dat is, wonderwerken. Zie 1 Kor. 12:10, 28. |
| 1 Kor. 12:10 En een ander de werkingen der krachten; en een ander profetie; en een ander onderscheidingen der geesten; en een ander menigerlei talen; en een ander uitlegging der talen. 1 Kor. 12:28 En God heeft er sommigen in de gemeente gesteld, ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars, daarna krachten, daarna gaven der gezondmakingen, behulpsels, regeringen, menigerlei talen. |
| 20 Zie vers 2. |
| vers 2 Dit alleen wil ik van u leren: Hebt gij den Geest ontvangen uit de werken der wet, of uit de prediking des geloofs? |
| | |
6 καθὼς Ἀβραὰμ ἐπίστευσε τῷ Θεῷ, καὶ ἐλογίσθη αὐτῷ εἰς δικαιοσύνην. | | 6 bGelijkerwijs 21Abraham Gode geloofd heeft, en het is hem tot rechtvaardigheid gerekend; |
| b Gen. 15:6. Rom. 4:3. Jak. 2:23. |
| Gen. 15:6 En hij geloofde in den HEERE; en Hij rekende het hem tot gerechtigheid. Rom. 4:3 Want wat zegt de Schrift? En Abraham geloofde God, en het is hem gerekend tot rechtvaardigheid. Jak. 2:23 En de Schrift is vervuld geworden, die daar zegt: En Abraham geloofde God, en het is hem tot rechtvaardigheid gerekend; en hij is een vriend Gods genaamd geweest. |
| 21 Zie van dit voorbeeld Gen. 15:6. Rom. 4:3, enz. |
| Gen. 15:6 En hij geloofde in den HEERE; en Hij rekende het hem tot gerechtigheid. Rom. 4:3 Want wat zegt de Schrift? En Abraham geloofde God, en het is hem gerekend tot rechtvaardigheid. |
| | |
7 γινώσκετε ἄρα ὅτι οἱ ἐκ πίστεως, οὗτοί εἰσιν υἱοὶ Ἀβραάμ. | | 7 22Zo verstaat gij dan, dat degenen 23die uit het geloof zijn, 24Abrahams kinderen zijn. |
| 22 Of: Verstaat dan. |
| 23 Dat is, die hun gerechtigheid zoeken in Christus door het geloof. |
| 24 Namelijk geestelijke kinderen, niet naar het vlees, maar naar de belofte. Zie Joh. 8:39. Rom. 4:11; 9:6, 7, 8. Gal. 3:29. Gelijk dan de vader gerechtvaardigd is, zo worden ook de kinderen gerechtvaardigd, alzo daar maar één wijze is om gerechtvaardigd te worden, namelijk door het geloof in Christus. Zie Rom. 3:30. |
| Joh. 8:39 Zij antwoordden en zeiden tot Hem: Abraham is onze vader. Jezus zeide tot hen: Indien gij Abrahams kinderen waart, zo zoudt gij de werken Abrahams doen. Rom. 4:11 En hij heeft het teken der besnijdenis ontvangen tot een zegel der rechtvaardigheid des geloofs, die hem in de voorhuid was toegerekend; opdat hij zou zijn een vader van allen die geloven in de voorhuid zijnde, teneinde ook hun de rechtvaardigheid toegerekend worde, Rom. 9:6 Doch ik zeg
dit niet alsof het woord Gods ware uitgevallen. Want die zijn niet allen Israël, die uit Israël zijn; Rom. 9:7 Noch omdat zij Abrahams zaad zijn, zijn zij allen kinderen, maar: In Izak zal u het zaad genoemd worden. Rom. 9:8 Dat is, niet de kinderen des vleses, die zijn kinderen Gods; maar de kinderen der beloftenis worden voor het zaad gerekend. vers 29 En indien gij van Christus zijt, zo zijt gij dan Abrahams zaad, en naar de beloftenis erfgenamen. Rom. 3:30 Nademaal Hij een enig God is, Die de besnijdenis rechtvaardigen zal uit het geloof, en de voorhuid door het geloof. |
| | |
8 προϊδοῦσα δὲ ἡ γραφὴ ὅτι ἐκ πίστεως δικαιοῖ τὰ ἔθνη ὁ Θεός, προευηγγελίσατο τῷ Ἀβραὰμ ὅτι *Εὐλογηθήσονται ἐν σοὶ πάντα τὰ ἔθνη. * εὐλογηθήσονται B, Elz, Sc | ἐνευλογηθήσονται St, M | | 8 En 25de Schrift, 26tevoren ziende dat God de heidenen uit het geloof zou rechtvaardigen, heeft 27tevoren aan Abraham 28het Evangelie verkondigd, zeggende: c29In u zullen al de 30volken 31gezegend worden. |
| 25 Dat is, de Heilige Geest, sprekende in de Heilige Schrift. |
| 26 Namelijk Gen. 12:3. |
| Gen. 12:3 En Ik zal zegenen die u zegenen, en vervloeken die u vloekt; en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden. |
| 27 Namelijk ook zelfs in het Oude Testament. |
| 28 Gr. tevoren geëvangeliseerd. |
| c Gen. 12:3; 18:18; 22:18; 26:4; 49:10. Hand. 3:25. |
| Gen. 12:3 En Ik zal zegenen die u zegenen, en vervloeken die u vloekt; en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden. Gen. 18:18 Dewijl Abraham gewisselijk tot een groot en machtig volk worden zal, en alle volken der aarde in hem gezegend zullen worden? Gen. 22:18 En in uw Zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde, naardien gij Mijn stem gehoorzaam geweest zijt. Gen. 26:4 En Ik zal uw zaad vermenigvuldigen als de sterren des hemels, en zal uw zaad al deze landen geven; en in uw Zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde, Gen. 49:10 De scepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en Denzelven zullen de volken gehoorzaam zijn. Hand. 3:25 Gijlieden zijt kinderen der profeten en des verbonds, hetwelk God met onze vaderen opgericht heeft, zeggende tot Abraham: En in uw Zaad zullen alle geslachten der aarde gezegend worden. |
| 29 Dat is, in het Zaad Dat u beloofd is en van u zal voortkomen, Hetwelk is Christus, gelijk vers 16 verklaard wordt. Zie ook Gen. 22:18. |
| vers 16 Nu, zo zijn de beloftenissen tot Abraham en zijn Zaad gesproken. Hij zegt niet: En den zaden, als van velen; maar als van één: En uw Zaad, Hetwelk is Christus. Gen. 22:18 En in uw Zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde, naardien gij Mijn stem gehoorzaam geweest zijt. |
| 30 Dat is, zowel heidenen als Joden. |
| 31 Dat is, gerechtvaardigd en zalig worden. |
| | |
9 ὥστε οἱ ἐκ πίστεως εὐλογοῦνται σὺν τῷ πιστῷ Ἀβραάμ. | | 9 Zo dan, die uit het geloof zijn, worden gezegend 32met den gelovigen Abraham. |
| 32 Dat is, op zulke wijze als de gelovige Abraham is gezegend of gerechtvaardigd geweest. Zie vss. 6, 7. |
| vers 6 Gelijkerwijs Abraham Gode geloofd heeft, en het is hem tot rechtvaardigheid gerekend; vers 7 Zo verstaat gij dan, dat degenen die uit het geloof zijn, Abrahams kinderen zijn. |
| | |
10 ὅσοι γὰρ ἐξ ἔργων νόμου εἰσίν, ὑπὸ κατάραν εἰσί· γέγραπται γάρ, Ἐπικατάρατος πᾶς ὃς οὐκ ἐμμένει ἐν πᾶσι τοῖς γεγραμμένοις ἐν τῷ βιβλίῳ τοῦ νόμου, τοῦ ποιῆσαι αὐτά. | | 10 Want zovelen als er 33uit de werken der wet zijn, 34die zijn onder den vloek; want 35er is geschreven: dVervloekt is 36een iegelijk die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, 37om dat te doen. |
| 33 Dat is, die hun rechtvaardigheid en zaligheid zoeken door de onderhouding van de wet van Mozes. |
| 34 Namelijk omdat zij de wet niet volkomenlijk onderhouden, en daarom door de wet de zegening of rechtvaardigmaking niet kunnen verkrijgen. Want zegening en vloek strijden tegen elkander. |
| 35 Namelijk Deut. 27:26. |
| Deut. 27:26 Vervloekt zij, die de woorden dezer wet niet zal bevestigen, doende dezelve. En al het volk zal zeggen: Amen. |
| d Deut. 27:26. |
| Deut. 27:26 Vervloekt zij, die de woorden dezer wet niet zal bevestigen, doende dezelve. En al het volk zal zeggen: Amen. |
| 36 De apostel volgt hier de Griekse overzetting, alzo dezelve de mening van den Hebreeuwsen grondtekst zeer wel uitdrukt, hoewel de woorden een iegelijk en al daar niet uitgedrukt staan. |
| 37 Namelijk volmaaktelijk in alle delen, en op zulke wijze als God beveelt. Daaruit blijkt dat door de werken der wet hier verstaan worden niet alleen de werken van de wet der ceremoniën, maar ook der zeden of tien geboden. |
| | |
11 ὅτι δὲ ἐν νόμῳ οὐδεὶς δικαιοῦται παρὰ τῷ Θεῷ, δῆλον· ὅτι Ὁ δίκαιος ἐκ πίστεως ζήσεται· | | 11 eEn dat niemand 38door de wet gerechtvaardigd wordt voor God, is openbaar; fwant 39de rechtvaardige zal uit het geloof leven. |
| e Rom. 3:20. Gal. 2:16. |
| Rom. 3:20 Daarom zal uit de werken der wet geen vlees gerechtvaardigd worden voor Hem; want door de wet is de kennis der zonde. Gal. 2:16 Doch
wetende dat de mens niet gerechtvaardigd wordt uit de werken der wet, maar door het geloof van Jezus Christus, zo hebben wij ook in Christus Jezus geloofd, opdat wij zouden gerechtvaardigd worden uit het geloof van Christus en niet uit de werken der wet; daarom dat uit de werken der wet geen vlees zal gerechtvaardigd worden. |
| 38 Gr. in de wet. De apostel gebruikt deze wijze van spreken door de wet, uit de wet, uit de werken der wet, in de wet, in denzelfden zin. |
| f Hab. 2:4. Rom. 1:17. Hebr. 10:38. |
| Hab. 2:4 Zie, zijn ziel verheft zich, zij is niet recht in hem; maar de rechtvaardige zal door zijn geloof leven. Rom. 1:17 Want de rechtvaardigheid Gods wordt in hetzelve geopenbaard uit geloof tot geloof; gelijk geschreven is: Maar de rechtvaardige zal uit het geloof leven. Hebr. 10:38 Maar de rechtvaardige zal uit het geloof leven; en zo iemand zich onttrekt, Mijn ziel heeft in hem geen behagen. |
| 39 Of: de rechtvaardige uit het geloof zal leven. Zie Rom. 1:17. |
| Rom. 1:17 Want de rechtvaardigheid Gods wordt in hetzelve geopenbaard uit geloof tot geloof; gelijk geschreven is: Maar de rechtvaardige zal uit het geloof leven. |
| | |
12 ὁ δὲ νόμος οὐκ ἔστιν ἐκ πίστεως, ἀλλ’ Ὁ ποιήσας αὐτὰ ἄνθρωπος ζήσεται ἐν αὐτοῖς. | | 12 Doch de wet 40is niet uit het geloof; maar gde mens 41die deze dingen doet, zal 42door dezelve 43leven. |
| 40 Want de wet belooft het leven niet dengenen die uit het geloof willen gerechtvaardigd worden, maar die de wet volmaaktelijk onderhouden; hetwelk hij bewijst uit de belofte die bij de wet wordt gedaan, Lev. 18:5. Ez. 20:11. |
| Lev. 18:5 Ja, Mijn inzettingen en Mijn rechten zult gij houden; welk mens dezelve zal doen, die zal door dezelve leven; Ik ben de HEERE. Ez. 20:11 Daar gaf Ik hun Mijn inzettingen, en maakte hun Mijn rechten bekend; dewelke, zo ze een mens doet, zal hij door dezelve leven. |
| g Lev. 18:5. Ez. 20:11. Rom. 10:5. |
| Lev. 18:5 Ja, Mijn inzettingen en Mijn rechten zult gij houden; welk mens dezelve zal doen, die zal door dezelve leven; Ik ben de HEERE. Ez. 20:11 Daar gaf Ik hun Mijn inzettingen, en maakte hun Mijn rechten bekend; dewelke, zo ze een mens doet, zal hij door dezelve leven. Rom. 10:5 Want Mozes beschrijft de rechtvaardigheid die uit de wet is, zeggende: De mens die deze dingen doet, zal door dezelve leven. |
| 41 Of: gedaan zal hebben; namelijk volmaaktelijk, gelijk vers 10. |
| vers 10 Want zovelen als er uit de werken der wet zijn, die zijn onder den vloek; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen. |
| 42 Dat is, door zulke volmaakte onderhouding der wet. |
| 43 Namelijk eeuwiglijk, en dienvolgens daardoor gerechtvaardigd worden, indien hij de wet in alles volkomenlijk zou onderhouden, hetwelk nochtans niemand doet noch doen kan, Rom. 3:9, enz. |
| Rom. 3:9 Wat dan? Zijn wij uitnemender? Ganselijk niet; want wij hebben tevoren beschuldigd beide Joden en Grieken, dat zij allen onder de zonde zijn, |
| | |
13 Χριστὸς ἡμᾶς ἐξηγόρασεν ἐκ τῆς κατάρας τοῦ νόμου, γενόμενος ὑπὲρ ἡμῶν κατάρα· γέγραπται γάρ, Ἐπικατάρατος πᾶς ὁ κρεμάμενος ἐπὶ ξύλου· | | 13 hChristus heeft ons 44verlost 45van den vloek der wet, 46een vloek geworden zijnde 47voor ons; want 48er is geschreven: iVervloekt is een iegelijk die 49aan het hout hangt; |
| h Rom. 8:3. 2 Kor. 5:21. |
| Rom. 8:3 Want hetgeen der wet onmogelijk was, dewijl zij door het vlees krachteloos was, heeft God, Zijn Zoon zendende in gelijkheid des zondigen vleses, en dat
voor de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees; 2 Kor. 5:21 Want Dien Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem. |
| 44 Gr. uitgekocht uit den vloek. Want deze verlossing is geschied door betaling van een rantsoen voor ons, Matth. 20:28. 1 Tim. 2:6. |
| Matth. 20:28 Gelijk de Zoon des mensen niet is gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en Zijn ziel te geven tot een rantsoen voor velen. 1 Tim. 2:6 Die Zichzelven gegeven heeft tot een rantsoen voor allen, zijnde
de getuigenis te zijner tijd; |
| 45 Dat is, van de straf, tijdelijke en eeuwige, die de wet den overtreders dreigt, en die wij door onze overtredingen verdiend hadden. |
| 46 Dat is, heeft den toorn Gods en de straf der zonden op Zich genomen, om dezelve te dragen en daarmede Gods straffende gerechtigheid te voldoen. |
| 47 Dat is, in onze plaats, als onze Borg, Hebr. 7:22. |
| Hebr. 7:22 Van een zoveel beter verbond is Jezus Borg geworden. |
| 48 Namelijk Deut. 21:23. |
| Deut. 21:23 Zo zal zijn dode lichaam aan het hout niet overnachten, maar gij zult het zekerlijk ten zelven dage begraven; want een opgehangene is Gode een vloek. Alzo zult gij uw land niet verontreinigen, dat u de HEERE uw God ten erve geeft. |
| i Deut. 21:23. |
| Deut. 21:23 Zo zal zijn dode lichaam aan het hout niet overnachten, maar gij zult het zekerlijk ten zelven dage begraven; want een opgehangene is Gode een vloek. Alzo zult gij uw land niet verontreinigen, dat u de HEERE uw God ten erve geeft. |
| 49 Dat is, aan het kruis opgehangen wordt. Zie Hand. 5:30. 1 Petr. 2:24. Hetwelk te verstaan is, niet dat allen zouden verdoemd zijn die gekruist worden (want het tegendeel blijkt uit het voorbeeld van den bekeerden moordenaar, Luk. 23:43), maar omdat God deze wijze van straf, als zijnde de wreedste en smadelijkste, tot een voorbeeld gesteld heeft van de straf die Zijn Zoon, om ons van den vloek te verlossen, zou moeten lijden. |
| Hand. 5:30 De God onzer vaderen heeft Jezus opgewekt, Welken gij omgebracht hebt, hangende Hem aan het hout. 1 Petr. 2:24 Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout, opdat wij de zonden afgestorven zijnde, der gerechtigheid leven zouden; door Wiens striemen gij genezen zijt. Luk. 23:43 En Jezus zeide tot hem: Voorwaar zeg Ik u: Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn. |
| | |
14 ἵνα εἰς τὰ ἔθνη ἡ εὐλογία τοῦ Ἀβραὰμ γένηται ἐν Χριστῷ Ἰησοῦ, ἵνα τὴν ἐπαγγελίαν τοῦ Πνεύματος λάβωμεν διὰ τῆς πίστεως. | | 14 Opdat 50de zegening Abrahams 51tot de heidenen 52komen zou 53in Christus Jezus, en opdat 54wij 55de belofte des Geestes verkrijgen zouden 56door het geloof. |
| 50 Dat is, de genade der verzoening en der rechtvaardigmaking, alsook de erfenis des eeuwigen levens, die Abraham en zijn zaad beloofd was, Gen. 12:3; 22:18. |
| Gen. 12:3 En Ik zal zegenen die u zegenen, en vervloeken die u vloekt; en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden. Gen. 22:18 En in uw Zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde, naardien gij Mijn stem gehoorzaam geweest zijt. |
| 51 Of: tot de volken; gelijk hem beloofd was, dat in hem alle volken zouden gezegend worden, Gen. 12:3. |
| Gen. 12:3 En Ik zal zegenen die u zegenen, en vervloeken die u vloekt; en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden. |
| 52 Dat is, afvloeien zou, als uit de fontein. |
| 53 Dat is, door Christus, als zijnde het gezegende Zaad Dat Abraham beloofd was, vers 16. |
| vers 16 Nu, zo zijn de beloftenissen tot Abraham en zijn Zaad gesproken. Hij zegt niet: En den zaden, als van velen; maar als van één: En uw Zaad, Hetwelk is Christus. |
| 54 Zo Joden als heidenen. |
| 55 Dat is, de geestelijke belofte, niet van tijdelijke, maar van eeuwige goederen. |
| 56 Dat is, door Christus met waar geloof aangenomen. |
| | |
15 Ἀδελφοί, κατὰ ἄνθρωπον λέγω· ὅμως ἀνθρώπου κεκυρωμένην διαθήκην οὐδεὶς ἀθετεῖ ἢ ἐπιδιατάσσεται. | | 15 Broeders, ik spreek 57naar den mens: kzelfs eens mensen 58verbond 59dat bevestigd is, 60doet niemand teniet, of niemand
61doet daartoe. |
| 57 Dat is, ik zal gebruiken een voorbeeld van menselijke zaken genomen. Zie Rom. 3:5. 1 Kor. 9:8. |
| Rom. 3:5 Indien nu onze ongerechtigheid Gods gerechtigheid bevestigt, wat zullen wij zeggen? Is God onrechtvaardig als Hij toorn over ons brengt? (Ik spreek naar den mens.) 1 Kor. 9:8 Spreek ik dit naar den mens, of zegt ook de wet hetzelve niet? |
| k Hebr. 9:17. |
| Hebr. 9:17 Want een testament is vast in de doden, dewijl het nog geen kracht heeft wanneer de testamentmaker leeft; |
| 58 Het Griekse woord diatheke wordt somtijds in het bijzonder genomen voor een testament, Hebr. 9:17, somtijds in het gemeen voor allerlei verbond of contract tussen twee partijen. Het kan hier in beide betekenissen genomen worden. |
| Hebr. 9:17 Want een testament is vast in de doden, dewijl het nog geen kracht heeft wanneer de testamentmaker leeft; |
| 59 Namelijk met onderlinge beloften, eden, ondertekeningen, verzegelingen, of dergelijke wijze bij de mensen gebruikelijk. |
| 60 Dat is, behoort en kan niet tenietdoen. |
| 61 Gr. verordineert iets daarboven, namelijk met afdoen, bijdoen, of veranderen. |
| | |
16 τῷ δὲ Ἀβραὰμ ἐρρήθησαν αἱ ἐπαγγελίαι, καὶ τῷ σπέρματι αὐτοῦ. οὐ λέγει, Καὶ τοῖς σπέρμασιν, ὡς ἐπὶ πολλῶν, ἀλλ’ ὡς ἐφ’ ἑνός, Καὶ τῷ σπέρματί σου, ὅς ἐστι Χριστός. | | 16 lNu, zo zijn 62de beloftenissen tot Abraham en zijn 63Zaad gesproken. Hij zegt niet: En den zaden, als van velen; maar als van één: En uw Zaad, 64Hetwelk is Christus. |
| l vers 8. |
| vers 8 En de Schrift, tevoren ziende dat God de heidenen uit het geloof zou rechtvaardigen, heeft tevoren aan Abraham het Evangelie verkondigd, zeggende: In u zullen al de volken gezegend worden. |
| 62 Dat is, alzo ook kan niemand het verbond dat God met Abraham en alle gelovigen gemaakt heeft, tenietmaken of veranderen. In hetwelk, dewijl de beloftenissen, die God daarin aan Zijn zijde gedaan heeft, gegrond zijn niet op de onderhouding der wet, maar op Christus, het beloofde Zaad Abrahams, zo moet dat ook altijd vast en onveranderd blijven, gelijk in het volgende vers breder verklaard wordt. |
| 63 Zie Gen. 22:18. Het woord zaad wordt somtijds genomen voor al de nakomelingen, gelijk Gen. 15:18; 22:17, somtijds voor iemand in het bijzonder uit dezelve, gelijk Gen. 4:25; 21:13. Dat het in deze tweede betekenis hier moet genomen worden, bewijst hier de apostel, en leert dat dit Zaad Christus is. Zie ook Gen. 13:15; 17:10. |
| Gen. 22:18 En in uw Zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde, naardien gij Mijn stem gehoorzaam geweest zijt. Gen. 15:18 Te dienzelven dage maakte de HEERE een verbond met Abram, zeggende: Uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af tot aan de grote rivier, de rivier Frath: Gen. 22:17 Voorzeker zal Ik u grotelijks zegenen en uw zaad zeer vermenigvuldigen, als de sterren des hemels en als het zand dat aan den oever der zee is; en uw zaad zal de poort zijner vijanden erfelijk bezitten. Gen. 4:25 En Adam bekende wederom zijn huisvrouw en zij baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Seth; want God heeft mij, sprak zij, een ander zaad gezet voor Abel, want Kaïn heeft hem doodgeslagen. Gen. 21:13 Doch Ik zal ook den zoon dezer dienstmaagd tot een volk stellen, omdat hij uw zaad is. Gen. 13:15 Want al dit land, dat gij ziet, dat zal Ik u geven, en uw zaad tot in eeuwigheid. Gen. 17:10 Dit is Mijn verbond, dat gijlieden houden zult tussen Mij en tussen u en tussen uw zaad na u: dat al wat mannelijk is u besneden worde. |
| 64 Zie hiervan het bewijs in de geslachtsregisters van Christus, Matth. 1:1-16. Luk. 3:23-34, gelijk ook Izak een voorbeeld van Christus is geweest, Gen. 21:12. Rom. 9:7. Hebr. 11:18. |
| Matth. 1:1 HET boek des geslachts van JEZUS CHRISTUS, den Zoon van David, den Zoon van Abraham. Luk. 3:23 En Hij, Jezus, begon omtrent dertig jaren oud te wezen, zijnde (alzo men meende) de Zoon van Jozef, den zoon van Heli, Gen. 21:12 Maar God zeide tot Abraham: Laat het niet kwaad zijn in uw ogen, over den jongen en over uw dienstmaagd; al wat Sara tot u zal zeggen, hoor naar haar stem, want in Izak zal uw zaad genoemd worden. Rom. 9:7 Noch omdat zij Abrahams zaad zijn, zijn zij allen kinderen, maar: In Izak zal u het zaad genoemd worden. Hebr. 11:18 (Tot denwelken gezegd was: In Izak zal u het zaad genaamd worden), overleggende dat God machtig was hem ook uit de doden te verwekken; |
| | |
17 τοῦτο δὲ λέγω, διαθήκην προκεκυρωμένην ὑπὸ τοῦ Θεοῦ εἰς Χριστὸν ὁ μετὰ ἔτη τετρακόσια καὶ τριάκοντα γεγονὼς νόμος οὐκ ἀκυροῖ, εἰς τὸ καταργῆσαι τὴν ἐπαγγελίαν. | | 17 65En dit zeg ik: 66Het verbond dat 67tevoren van God bevestigd is 68op Christus, wordt 69door de wet, 70die mna vierhonderd en dertig jaren gekomen is, niet 71krachteloos gemaakt, om 72de beloftenis teniet te doen. |
| 65 Dat is, dit wil ik zeggen met het voorgaande voorbeeld van menselijke verbonden of testamenten. |
| 66 Dat is, dat dan veel meer het verbond Gods vast blijft, zonder verandering. |
| 67 Namelijk met ede, Gen. 12:2; 15:18; 17:4; 22:17. Hebr. 6:14, 15, enz., en met andere uiterlijke tekenen en zegelen. |
| Gen. 12:2 En Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen en uw naam groot maken; en wees een zegen. Gen. 15:18 Te dienzelven dage maakte de HEERE een verbond met Abram, zeggende: Uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af tot aan de grote rivier, de rivier Frath: Gen. 17:4 Mij aangaande, zie, Mijn verbond is met u; en gij zult tot een vader van menigte der volken worden. Gen. 22:17 Voorzeker zal Ik u grotelijks zegenen en uw zaad zeer vermenigvuldigen, als de sterren des hemels en als het zand dat aan den oever der zee is; en uw zaad zal de poort zijner vijanden erfelijk bezitten. Hebr. 6:14 Zeggende: Waarlijk, zegenende zal Ik u zegenen en vermenigvuldigende zal Ik u vermenigvuldigen. Hebr. 6:15 En alzo lankmoediglijk verwacht hebbende, heeft hij de belofte verkregen. |
| 68 Namelijk overmits het door den dood van Christus als den Testamentmaker zou bevestigd worden, Hebr. 9:15, dat ook Christus deze geestelijke zegeningen ons moest verdienen door een volkomen voldoening voor onze zonden, waarvan de ceremoniën der wet voorbeelden waren; en dat wij dezelve niet kunnen deelachtig worden, dan door het geloof in Christus. |
| Hebr. 9:15 En daarom is Hij de Middelaar des Nieuwen Testaments, opdat, de dood daartussen gekomen zijnde tot verzoening der overtredingen die onder het eerste Testament waren, degenen die geroepen zijn, de beloftenis der eeuwige erve ontvangen zouden. |
| 69 Alzo iemand hiertegen had kunnen zeggen, dat eer de wet gegeven was, het met de zaak van Gods verbond zo mocht gelegen zijn, maar als de wet gegeven is geweest, dat toen het verbond Gods zou veranderd zijn geworden, zo bewijst hier de apostel zulks ook onwaarachtig te zijn. |
| 70 Dat is, dewijl de wet zoveel jaren daarna op den berg Sinaï gegeven is. Het begin van deze vierhonderd en dertig jaren moet gerekend worden van dien tijd aan als God Abraham beval uit zijn land te vertrekken, Gen. 12:1. Zie hiervan breder Ex. 12:40. Hand. 7:6. |
| Gen. 12:1 DE HEERE nu had tot Abram gezegd: Ga gij uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis, naar het land dat Ik u wijzen zal. Ex. 12:40 De tijd nu der woning die de kinderen Israëls in Egypte gewoond hebben, is vierhonderd jaar en dertig jaar. Hand. 7:6 En God sprak alzo, dat zijn zaad vreemdeling zijn zou in een vreemd land, en dat zij het zouden dienstbaar maken en kwalijk behandelen vierhonderd jaren. |
| m Gen. 15:13. Ex. 12:40. Hand. 7:6. |
| Gen. 15:13 Toen zeide Hij tot Abram: Weet voorzeker, dat uw zaad vreemd zal zijn in een land dat hunlieder niet is, en zij zullen hen dienen, en zij zullen hen verdrukken, vierhonderd jaar. Ex. 12:40 De tijd nu der woning die de kinderen Israëls in Egypte gewoond hebben, is vierhonderd jaar en dertig jaar. Hand. 7:6 En God sprak alzo, dat zijn zaad vreemdeling zijn zou in een vreemd land, en dat zij het zouden dienstbaar maken en kwalijk behandelen vierhonderd jaren. |
| 71 Of: onvast. Gr. de wet, enz., maakt het verbond, enz., niet krachteloos. |
| 72 Zie vers 16. |
| vers 16 Nu, zo zijn de beloftenissen tot Abraham en zijn Zaad gesproken. Hij zegt niet: En den zaden, als van velen; maar als van één: En uw Zaad, Hetwelk is Christus. |
| | |
18 εἰ γὰρ ἐκ νόμου ἡ κληρονομία, οὐκέτι ἐξ ἐπαγγελίας· τῷ δὲ Ἀβραὰμ δι’ ἐπαγγελίας κεχάρισται ὁ Θεός. | | 18 nWant indien 73de erfenis 74uit de wet is, zo is zij niet meer 75uit de beloftenis; maar God heeft ze 76Abraham 77door de beloftenis 78genadiglijk gegeven. |
| n Rom. 4:14. |
| Rom. 4:14 Want indien degenen die uit de wet zijn, erfgenamen zijn, zo is het geloof ijdel geworden en de beloftenis tenietgedaan. |
| 73 Namelijk van het eeuwige leven, waarvan de erfenis van het land Kanaän een voorbeeld was. |
| 74 Dat is, door de volkomen onderhouding der wet te verkrijgen is. |
| 75 Dat is, uit het geloof, waarmede de genade en zegening, in Christus beloofd, aangenomen wordt. Want deze twee strijden tegen elkander, en kunnen tezamen niet bestaan. Zie Rom. 11:6. |
| Rom. 11:6 En indien het door genade is, zo is het niet meer uit de werken; anderszins is de genade geen genade meer. En indien het is uit de werken, zo is het geen genade meer; anderszins is het werk geen werk meer. |
| 76 Dit is tevoren bewezen vers 6, enz., en alzo zullen dan ook al Abrahams kinderen de erfenis ontvangen; alzo daar maar één weg ter zaligheid is. |
| vers 6 Gelijkerwijs Abraham Gode geloofd heeft, en het is hem tot rechtvaardigheid gerekend; |
| 77 Namelijk met waar geloof aangenomen. |
| 78 Dat is, zonder enige verdienste zijnerzijds, Rom. 4:13, 16. |
| Rom. 4:13 Want de belofte is niet door de wet aan Abraham of zijn zaad geschied, namelijk dat hij een erfgenaam der wereld zou zijn, maar door de rechtvaardigheid des geloofs. Rom. 4:16 Daarom is zij uit het geloof, opdat zij zij naar genade, teneinde de belofte vast zij al den zade, niet alleen dat uit de wet is, maar ook dat uit het geloof van Abraham is, welke een vader is van ons allen |
| | De wet tuchtmeester tot Christus |
19 τί οὖν ὁ νόμος; τῶν παραβάσεων χάριν προσετέθη, ἄχρις οὗ ἔλθῃ τὸ σπέρμα ᾧ ἐπήγγελται, διαταγεὶς δι’ ἀγγέλων ἐν χειρὶ μεσίτου. | | 19 79Waartoe is dan de wet? oZij is 80om der overtredingen wil 81daarbij gesteld, totdat 82het Zaad zou gekomen zijn, 83Wien het beloofd was; en 84zij is p85door de engelen 86besteld 87in de hand q88des middelaars. |
| 79 Dit was een tegenwerping der valse leraars, indien de wet den mens niet rechtvaardigt, dat zij dan geen gebruik heeft, en tevergeefs gegeven is. |
| o Joh. 15:22. Rom. 4:15; 5:20; 7:8. |
| Joh. 15:22 Indien Ik niet gekomen was en tot hen gesproken had, zij hadden geen zonde; maar nu hebben zij geen voorwendsel voor hun zonde. Rom. 4:15 Want de wet werkt toorn; want waar geen wet is, daar is ook geen overtreding. Rom. 5:20 Maar de wet is bovendien ingekomen, opdat de misdaad te meerder worde; en waar de zonde meerder geworden is, daar is de genade veel meer overvloedig geweest; Rom. 7:8 Maar de zonde, oorzaak genomen hebbende door het gebod, heeft in mij alle begeerlijkheid gewrocht; want zonder de wet is de zonde dood. |
| 80 Namelijk bekend te maken, Rom. 3:20; 5:20; 7:7, en daarvan te overtuigen. |
| Rom. 3:20 Daarom zal uit de werken der wet geen vlees gerechtvaardigd worden voor Hem; want door de wet is de kennis der zonde. Rom. 5:20 Maar de wet is bovendien ingekomen, opdat de misdaad te meerder worde; en waar de zonde meerder geworden is, daar is de genade veel meer overvloedig geweest; Rom. 7:7 Wat zullen wij dan zeggen? Is de wet zonde? Dat zij verre. Ja, ik kende de zonde niet dan door de wet; want ook had ik de begeerlijkheid niet geweten zonde te zijn, indien de wet niet zeide: Gij zult niet begeren. |
| 81 Of: geordineerd. |
| 82 Namelijk dat beloofde Zaad Abrahams, Hetwelk is Christus, zie vers 16, Die het einde der wet is, Rom. 10:4. |
| vers 16 Nu, zo zijn de beloftenissen tot Abraham en zijn Zaad gesproken. Hij zegt niet: En den zaden, als van velen; maar als van één: En uw Zaad, Hetwelk is Christus. Rom. 10:4 Want het einde der wet is Christus, tot rechtvaardigheid een iegelijk die gelooft. |
| 83 Namelijk het erfdeel, als zijnde het Hoofd van al degenen die erfgenamen zullen zijn, want van Hem, in Hem, en door Hem is het dat wij allen de erfenis verkrijgen en mede-erfgenamen met Hem worden, Rom. 8:17. |
| Rom. 8:17 En indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen Gods en mede-erfgenamen van Christus; zo wij anders met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden. |
| 84 Namelijk de wet. |
| p Hand. 7:38, 53. |
| Hand. 7:38 Deze is het die in de vergadering des volks in de woestijn was met den Engel, Die tot hem sprak op den berg Sinaï, en met onze vaderen; welke de levende woorden ontving, om ons die te geven; Hand. 7:53 Gij, die de wet ontvangen hebt door bestellingen der engelen, en hebt ze niet gehouden. |
| 85 Dat is, door den dienst der engelen; hetwelk hoewel het in de historie van het geven der wet niet vermeld wordt, zo is het nochtans dat zulks uit andere plaatsen afgeleid kan worden, en in de gemeente geloofd is geweest. Zie Hand. 7:38, 53. Hebr. 2:2. |
| Hand. 7:38 Deze is het die in de vergadering des volks in de woestijn was met den Engel, Die tot hem sprak op den berg Sinaï, en met onze vaderen; welke de levende woorden ontving, om ons die te geven; Hand. 7:53 Gij, die de wet ontvangen hebt door bestellingen der engelen, en hebt ze niet gehouden. Hebr. 2:2 Want indien het woord, door de engelen gesproken, vast is geweest, en alle overtreding en ongehoorzaamheid rechtvaardige vergelding ontvangen heeft, |
| 86 Of: geordineerd. |
| 87 Dat is, door de bediening. Hebr. Mal. 1:1. |
| Mal. 1:1 DE last van het woord des HEEREN tot Israël, door den dienst van Maleáchi. |
| q Deut. 5:5. Joh. 1:17. Hand. 7:38. |
| Deut. 5:5 (Ik stond te dien tijde tussen den HEERE en tussen u, om u des HEEREN woord aan te zeggen; want gij vreesdet voor het vuur en klomt niet op den berg) zeggende: Joh. 1:17 Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden. Hand. 7:38 Deze is het die in de vergadering des volks in de woestijn was met den Engel, Die tot hem sprak op den berg Sinaï, en met onze vaderen; welke de levende woorden ontving, om ons die te geven; |
| 88 Waardoor sommigen verstaan Mozes, dien God gebruikt heeft als een bode en tussenspreker tussen Zich en het volk in het geven van de wet, Ex. 19:21. Anderen verstaan Christus, door Welken God het volk van Israël uit Egypte door de woestijn heeft geleid, en tot Mozes op den berg Sinaï heeft gesproken, Hand. 7:38. 1 Tim. 2:5. |
| Ex. 19:21 En de HEERE zeide tot Mozes: Ga af, betuig dit volk, dat zij niet doorbreken tot den HEERE, om te zien, en velen van hen vallen. Hand. 7:38 Deze is het die in de vergadering des volks in de woestijn was met den Engel, Die tot hem sprak op den berg Sinaï, en met onze vaderen; welke de levende woorden ontving, om ons die te geven; 1 Tim. 2:5 Want er is één God, er is ook één Middelaar Gods en der mensen, de Mens Christus Jezus, |
| | |
20 ὁ δὲ μεσίτης ἑνὸς οὐκ ἔστιν, ὁ δὲ Θεὸς εἷς ἐστίν. | | 20 En de middelaar is niet middelaar
89van één, maar God 90is één. |
| 89 Dat is, van één partij, maar is altijd van twee verschillende partijen, om die te verenigen. |
| 90 Dat is, blijft altijd Dezelfde, zonder dat Hij veranderd wordt, niet alleen in Zijn Wezen, maar ook in Zijn wil, voornemen en besluiten. Of: is de ene Partij van beiden. |
| | |
21 ὁ οὖν νόμος κατὰ τῶν ἐπαγγελιῶν τοῦ Θεοῦ; μὴ γένοιτο. εἰ γὰρ ἐδόθη νόμος ὁ δυνάμενος ζωοποιῆσαι, ὄντως ἂν ἐκ νόμου ἦν ἡ δικαιοσύνη. | | 21 91Is dan de wet tegen de beloftenissen Gods? 92Dat zij verre; want indien er een wet 93gegeven was 94die machtig was levend te maken, 95zo zou waarlijk de rechtvaardigheid uit de wet zijn. |
| 91 Dit is een tweede tegenwerping die de valse apostelen tegen hetgeen de apostel zo-even gezegd heeft, zouden kunnen voorstellen, namelijk zo de wet de overtredingen ontdekt en verdoemt, en de beloftenis dezelve bedekt en vergeeft, zo schijnen deze tegen elkander te strijden. |
| 92 Dat is, dat volgt geenszins. |
| 93 Namelijk tot zulk einde, opdat de mens daardoor zou gerechtvaardigd worden. Of: die zodanig ware, dat de mens die volkomenlijk zou kunnen onderhouden. |
| 94 Dat is, de mensen rechtvaardigen, en het eeuwige leven toebrengen. |
| 95 Dat is, zo dat zo ware, zo zou de wet strijden tegen de beloftenis. Maar dat is zo niet, en daarom zo is hier geen strijd. Zie Rom. 8:3. |
| Rom. 8:3 Want hetgeen der wet onmogelijk was, dewijl zij door het vlees krachteloos was, heeft God, Zijn Zoon zendende in gelijkheid des zondigen vleses, en dat
voor de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees; |
| | |
22 ἀλλὰ συνέκλεισεν ἡ γραφὴ τὰ πάντα ὑπὸ ἁμαρτίαν, ἵνα ἡ ἐπαγγελία ἐκ πίστεως Ἰησοῦ Χριστοῦ δοθῇ τοῖς πιστεύουσι. | | 22 r96Maar 97de Schrift heeft het alles 98onder de zonde besloten, 99opdat de belofte 100uit het geloof van Jezus Christus 1den gelovigen 2zou gegeven worden. |
| r Rom. 3:9; 11:32. |
| Rom. 3:9 Wat dan? Zijn wij uitnemender? Ganselijk niet; want wij hebben tevoren beschuldigd beide Joden en Grieken, dat zij allen onder de zonde zijn, Rom. 11:32 Want God heeft hen allen onder de ongehoorzaamheid besloten, opdat Hij hun allen zou barmhartig zijn. |
| 96 Dat is, dit is een bewijs dat de wet niet kan levend maken of rechtvaardigen, omdat niemand de wet volmaaktelijk onderhoudt, maar alle mensen daardoor overtuigd worden van zonde. |
| 97 Dat is, de geschreven wet, en de profeten als uitleggers derzelve. |
| 98 Een gelijkenis genomen van misdadigen die in den kerker gesloten worden om bewaard te worden tot de straf. Zie dergelijke Rom. 11:32. |
| Rom. 11:32 Want God heeft hen allen onder de ongehoorzaamheid besloten, opdat Hij hun allen zou barmhartig zijn. |
| 99 Dat is, de beloofde zegening en erfenis. |
| 100 Dat is, door het geloof in Christus, als door een instrument waarmede de beloofde zegening aangenomen wordt. |
| 1 Gr. den gelovenden, namelijk in Christus; en niet den werkenden, dat is, die door de werken der wet de gerechtigheid zoeken, Joh. 3:16. Rom. 3:22; 4:4, 5. |
| Joh. 3:16 Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Rom. 3:22 Namelijk de rechtvaardigheid Gods door het geloof van Jezus Christus, tot allen en over allen die geloven; want er is geen onderscheid. Rom. 4:4 Nu, dengene die werkt, wordt het loon niet toegerekend naar genade, maar naar schuld. Rom. 4:5 Doch dengene die niet werkt, maar gelooft in Hem Die den goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid. |
| 2 Namelijk van God, uit genade, om niet. |
| | |
23 Πρὸ τοῦ δὲ ἐλθεῖν τὴν πίστιν, ὑπὸ νόμον ἐφρουρούμεθα, συγκεκλεισμένοι εἰς τὴν μέλλουσαν πίστιν ἀποκαλυφθῆναι. | | 23 Doch 3eer het geloof kwam, waren wij onder de wet 4in bewaring gesteld, en zijn besloten geweest 5tot op het geloof, dat geopenbaard zou worden. |
| 3 Dat is, eer Christus, Die het Fundament des geloofs is, waar het geloof op ziet en steunt, in het vlees is gekomen. Zie vers 19. |
| vers 19 Waartoe is dan de wet? Zij is om der overtredingen wil daarbij gesteld, totdat het Zaad zou gekomen zijn, Wien het beloofd was; en zij is door de engelen besteld in de hand des middelaars. |
| 4 Het Griekse woord betekent zulk een bewaring die met krijgsvolk en wacht geschiedt, in een vaste plaats. De apostel gebruikt hier wederom dezelfde gelijkenis als in het voorgaande vers, gelijk uit het volgende woord blijkt. Doch de apostel schijnt hier ook te zien op dit gebruik der wet, dat dezelve gediend heeft om de Joden van de andere volken daarmede als af te sluiten en gelijk als alleen te bewaren. Zie Deut. 4:7. Ps. 147:19. Ef. 2:14. |
| Deut. 4:7 Want wat groot volk is er, hetwelk de goden zo
nabij zijn, als de HEERE onze God, zo dikwijls wij Hem aanroepen? Ps. 147:19 Hij maakt Jakob Zijn woorden bekend,
Israël Zijn inzettingen en Zijn rechten. Ef. 2:14 Want Hij is onze Vrede, Die deze beiden één gemaakt heeft, en den middelmuur des afscheidsels gebroken hebbende, |
| 5 Dat is, tot op Christus, Die geopenbaard zou worden, gelijk tevoren. |
| | |
24 ὥστε ὁ νόμος παιδαγωγὸς ἡμῶν γέγονεν εἰς Χριστόν, ἵνα ἐκ πίστεως δικαιωθῶμεν. | | 24 sZo dan, de wet is 6onze 7tuchtmeester geweest 8tot Christus, opdat wij 9uit het geloof zouden gerechtvaardigd worden. |
| s Matth. 5:17. Hand. 13:38. Rom. 10:4. |
| Matth. 5:17 Meent niet dat Ik gekomen ben om de Wet of de Profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om die te ontbinden, maar te vervullen. Hand. 13:38 Zo zij u dan bekend, mannen broeders, dat door Dezen u vergeving der zonden verkondigd wordt; Rom. 10:4 Want het einde der wet is Christus, tot rechtvaardigheid een iegelijk die gelooft. |
| 6 Namelijk der Joden, die onder de wet waren. |
| 7 Gr. paedagogos, hetwelk betekent een die de kinderen leidt ter school, onderwijst en tuchtigt. Zo vergelijkt hij dan de Joden onder de wet bij kinderen, en de gelovige Christenen bij volwassenen, die geen tuchtmeester meer van node hebben. |
| 8 Dat is, om ons te leiden tot Christus. Hetwelk de wet der zeden doet als zij ons van zonde overtuigt en den vloek verkondigt, en derhalve ons toont dat wij dan, om behouden te worden, onze toevlucht tot Christus moeten nemen, Die ons van de zonde en den vloek verlost heeft. En de wet der ceremoniën, dewijl dezelve de mensen niet alleen overtuigden van hun zonden, maar ook voorbeelden en afbeeldingen van Christus en Zijn weldaden waren, 1 Kor. 5:7. Kol. 2:17, en leerden dat hetgeen door dezelve afgebeeld was, in Christus alleen te vinden is, Hebr. 9:10, 11, enz. |
| 1 Kor. 5:7 Zuivert dan den ouden zuurdesem uit, opdat gij een nieuw deeg zijn moogt, gelijk gij ongezuurd zijt. Want ook ons Pascha is voor ons geslacht, namelijk Christus. Kol. 2:17 Welke zijn een schaduw der toekomende dingen, maar het lichaam is van Christus. Hebr. 9:10 Bestaande alleen in spijzen en dranken en verscheidene wassingen en rechtvaardigmakingen des vleses, tot op den tijd der verbetering opgelegd. Hebr. 9:11 Maar Christus, de Hogepriester der toekomende goederen, gekomen zijnde, is door den meerderen en volmaakteren tabernakel, niet met handen gemaakt, dat is niet van dit maaksel, |
| 9 Dat is, door de verdiensten van Christus met waar geloof van ons aangenomen, en ons van God uit genade toegerekend. |
| | |
25 ἐλθούσης δὲ τῆς πίστεως, οὐκέτι ὑπὸ παιδαγωγόν ἐσμεν. | | 25 Maar als 10het geloof gekomen is, zo zijn wij 11niet meer onder den tuchtmeester. |
| 10 Dat is, Christus, op Welken het geloof ziet, gelijk vers 23. |
| vers 23 Doch eer het geloof kwam, waren wij onder de wet in bewaring gesteld, en zijn besloten geweest tot op het geloof, dat geopenbaard zou worden. |
| 11 Overmits dezelve dezen zijn dienst nu volbracht heeft, en wij nu tot mannelijken ouderdom zijn gekomen, Ef. 4:13. |
| Ef. 4:13 Totdat wij allen zullen komen tot de enigheid des geloofs en der kennis van den Zone Gods, tot een volkomen man, tot de mate van de grootte der volheid van Christus; |
| | |
26 πάντες γὰρ υἱοὶ Θεοῦ ἐστὲ διὰ τῆς πίστεως ἐν Χριστῷ Ἰησοῦ. | | 26 tWant 12gij zijt allen 13kinderen Gods 14door het geloof 15in Christus Jezus. |
| t Jes. 56:5. Joh. 1:12. Rom. 8:15. Gal. 4:5. |
| Jes. 56:5 Ik zal hen ook in Mijn huis en binnen Mijn muren een plaats en een naam geven, beter dan der zonen en dan der dochteren; een eeuwigen naam zal Ik eenieder van hen geven, die niet uitgeroeid zal worden. Joh. 1:12 Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven; Rom. 8:15 Want gij hebt niet ontvangen den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader. Gal. 4:5 Opdat Hij degenen die onder de wet waren, verlossen zou, en opdat wij de aanneming tot kinderen verkrijgen zouden. |
| 12 Namelijk die het Evangelie hebt aangenomen, zowel heidenen als Joden. |
| 13 Gr. zonen, namelijk volwassenen, die niet meer staan onder den tuchtmeester. Want hoewel de gelovigen des Ouden Testaments onder de wet ook Gods kinderen geweest zijn, zo is het nochtans dat zij als kleine kinderen onder den tuchtmeester gehouden werden, en daarom van dienstknechten niet verschilden, Gal. 4:1. |
| Gal. 4:1 DOCH ik zeg, zo langen tijd als de erfgenaam een kind is, zo verschilt hij niets van een dienstknecht, hoewel hij een heer is van alles; |
| 14 Zie Joh. 1:12. |
| Joh. 1:12 Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven; |
| 15 Dat is, door Christus, Dewelke, zijnde de eigen en eniggeboren Zone Gods, ons verdiend heeft dat wij om Zijnentwil uit genade tot kinderen aangenomen worden, Ef. 1:5. |
| Ef. 1:5 Die ons tevoren verordineerd heeft tot aanneming tot kinderen, door Jezus Christus in Zichzelven, naar het welbehagen van Zijn wil; |
| | |
27 ὅσοι γὰρ εἰς Χριστὸν ἐβαπτίσθητε, Χριστὸν ἐνεδύσασθε. | | 27 vWant 16zovelen als gij 17in Christus gedoopt zijt, hebt gij Christus 18aangedaan. |
| v Rom. 6:3. |
| Rom. 6:3 Of weet gij niet dat zovelen als wij in Christus Jezus gedoopt zijn, wij in Zijn dood gedoopt zijn? |
| 16 Dat is, allen die gedoopt zijn; hetwelk verstaan moet worden van al degenen die niet alleen den uitwendigen doop des waters, maar ook den inwendigen doop des Geestes ontvangen, 1 Petr. 3:21, gelijk blijkt in Simon den tovenaar, Hand. 8:13, 21, die wel den uitwendigen, maar den inwendigen doop niet heeft ontvangen. |
| 1 Petr. 3:21 Waarvan het tegenbeeld, de doop, ons nu ook behoudt, niet die een aflegging is van de vuiligheid des lichaams, maar die een vraag is ener goede consciëntie tot God, door de opstanding van Jezus Christus, Hand. 8:13 En Simon geloofde ook zelf, en gedoopt zijnde, bleef gedurig bij Filippus; en ziende de tekenen en grote krachten, die er geschiedden, ontzette hij zich. Hand. 8:21 Gij hebt geen deel noch lot in dit woord, want uw hart is niet recht voor God. |
| 17 Dat is, in den Naam en in het geloof van Christus. |
| 18 Namelijk als een geestelijk kleed, waarmede onze geestelijke naaktheid en schaamte bedekt wordt, en wij als met een bruiloftskleed versierd worden, Rom. 13:14. |
| Rom. 13:14 Maar doet aan den Heere Jezus Christus, en verzorgt het vlees niet tot begeerlijkheden. |
| | |
28 οὐκ ἔνι Ἰουδαῖος οὐδὲ Ἕλλην, οὐκ ἔνι δοῦλος οὐδὲ ἐλεύθερος, οὐκ ἔνι ἄρσεν καὶ θῆλυ· πάντες γὰρ ὑμεῖς εἷς ἐστὲ ἐν Χριστῷ Ἰησοῦ. | | 28 19Daarin is noch Jood noch Griek, daarin is noch dienstbare noch vrije, daarin is geen man en vrouw. xWant gij allen zijt 20één 21in Christus Jezus. |
| 19 Hetgeen hij in het gemeen gezegd had van alle gelovigen, dat verklaart hij breder, en betuigt dat onder dezelve geen onderscheid meer is, van wat natie, conditie, of geslacht zij zijn. |
| x Joh. 17:21. |
| Joh. 17:21 Opdat zij allen één zijn, gelijkerwijs Gij, Vader, in Mij, en Ik in U, dat ook zij in Ons één zijn, opdat de wereld gelove dat Gij Mij gezonden hebt. |
| 20 Dat is, als één mens, de een zowel als de ander, door Christus erfgenaam gemaakt des eeuwigen levens. |
| 21 Niet in de burgerlijke orde of huishouding, waar ongelijkheid is, maar aangaande de weldaden van Christus. |
| | |
29 εἰ δὲ ὑμεῖς Χριστοῦ, ἄρα τοῦ Ἀβραὰμ σπέρμα ἐστέ, καὶ κατ’ ἐπαγγελίαν κληρονόμοι. | | 29 yEn indien 22gij van Christus zijt, zo zijt gij dan 23Abrahams zaad, en 24naar de beloftenis 25erfgenamen. |
| y Gen. 21:12. Rom. 9:7. Hebr. 11:18. |
| Gen. 21:12 Maar God zeide tot Abraham: Laat het niet kwaad zijn in uw ogen, over den jongen en over uw dienstmaagd; al wat Sara tot u zal zeggen, hoor naar haar stem, want in Izak zal uw zaad genoemd worden. Rom. 9:7 Noch omdat zij Abrahams zaad zijn, zijn zij allen kinderen, maar: In Izak zal u het zaad genoemd worden. Hebr. 11:18 (Tot denwelken gezegd was: In Izak zal u het zaad genaamd worden), overleggende dat God machtig was hem ook uit de doden te verwekken; |
| 22 Namelijk Galaten, die tevoren heidenen waart en nu in Christus gelooft. |
| 23 Dat is, Abrahams kinderen, gelijk gesproken wordt vers 7, van welke allen Christus het Hoofd is, als het beloofde Zaad Abrahams, vss. 16, 19. |
| vers 7 Zo verstaat gij dan, dat degenen die uit het geloof zijn, Abrahams kinderen zijn. vers 16 Nu, zo zijn de beloftenissen tot Abraham en zijn Zaad gesproken. Hij zegt niet: En den zaden, als van velen; maar als van één: En uw Zaad, Hetwelk is Christus. vers 19 Waartoe is dan de wet? Zij is om der overtredingen wil daarbij gesteld, totdat het Zaad zou gekomen zijn, Wien het beloofd was; en zij is door de engelen besteld in de hand des middelaars. |
| 24 Namelijk die Abraham en zijn zaad gedaan is, en dienvolgens niet uit de werken der wet. Zie vers 18. |
| vers 18 Want indien de erfenis uit de wet is, zo is zij niet meer uit de beloftenis; maar God heeft ze Abraham door de beloftenis genadiglijk gegeven. |
| 25 Namelijk des eeuwigen levens, waarvan het land Kanaän een voorbeeld was, Hebr. 11:9. |
| Hebr. 11:9 Door het geloof is hij een inwoner geweest in het land der belofte als in een vreemd land, en heeft in tabernakelen gewoond met Izak en Jakob, die mede-erfgenamen waren van dezelve belofte. |