Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | Paulus’ ambt te Jeruzalem erkend |
1 Ἔπειτα διὰ δεκατεσσάρων ἐτῶν πάλιν ἀνέβην εἰς Ἱεροσόλυμα μετὰ Βαρνάβα, συμπαραλαβὼν καὶ Τίτον. | | 1 DAARNA ben ik, na veertien jaren, wederom anaar Jeruzalem opgegaan met Bárnabas, ook Titus medegenomen hebbende. a Hand. 15:2. a Hand. 15:2 Als er dan geen kleine wederstand en twisting geschiedde bij Paulus en Bárnabas tegen hen, zo hebben zij geordineerd dat Paulus en Bárnabas en enige anderen uit hen zouden opgaan tot de apostelen en ouderlingen naar Jeruzalem over deze vraag. |
2 ἀνέβην δὲ κατὰ ἀποκάλυψιν, καὶ ἀνεθέμην αὐτοῖς τὸ εὐαγγέλιον ὃ κηρύσσω ἐν τοῖς ἔθνεσι, κατ’ ἰδίαν δὲ τοῖς δοκοῦσι, μή πως εἰς κενὸν τρέχω ἢ ἔδραμον. | | 2 En ik ging op bdoor een openbaring, en stelde hun het Evangelie voor, dat ik predik onder de heidenen; en in het bijzonder dengenen die in achting waren, opdat ik niet enigszins tevergeefs zou lopen of gelopen hebben. b Hand. 19:21. b Hand. 19:21 En als deze dingen volbracht waren, nam Paulus voor in den geest, Macedónië en Acháje doorgegaan hebbende, naar Jeruzalem te reizen, zeggende: Nadat ik aldaar zal geweest zijn, moet ik ook Rome zien. |
3 ἀλλ’ οὐδὲ Τίτος ὁ σὺν ἐμοί, Ἕλλην ὤν, ἠναγκάσθη περιτμηθῆναι· | | 3 cMaar ook Titus, die met mij was, een Griek zijnde, werd niet genoodzaakt zich te laten besnijden; c Hand. 16:3. 1 Kor. 9:21. c Hand. 16:3 Dezen wilde Paulus dat met hem zou reizen; en hij nam en besneed hem, om der Joden wil die in die plaatsen waren; want zij kenden allen zijn vader, dat hij een Griek was. 1 Kor. 9:21 Dengenen die zonder de wet zijn, ben ik geworden als zonder de wet zijnde (Gode nochtans zijnde niet zonder de wet, maar voor Christus onder de wet), opdat ik degenen die zonder de wet zijn, winnen zou. |
4 διὰ δὲ τοὺς παρεισάκτους ψευδαδέλφους, οἵτινες παρεισῆλθον κατασκοπῆσαι τὴν ἐλευθερίαν ἡμῶν ἣν ἔχομεν ἐν Χριστῷ Ἰησοῦ, ἵνα ἡμᾶς καταδουλώσωνται· | | 4 dEn dat om der ingekropen valse broederen wil, die van bezijden ingekomen waren om te verspieden onze vrijheid, die wij in Christus Jezus hebben, opdat zij ons zouden tot dienstbaarheid brengen; d Hand. 15:24. d Hand. 15:24 Nademaal wij gehoord hebben dat sommigen, die van ons uitgegaan zijn, u met woorden ontroerd hebben en uw zielen wankelend gemaakt, zeggende dat gij moet besneden worden en de wet onderhouden, welken wij dat niet bevolen hadden, |
5 οἷς οὐδὲ πρὸς ὥραν εἴξαμεν τῇ ὑποταγῇ, ἵνα ἡ ἀλήθεια τοῦ εὐαγγελίου διαμείνῃ πρὸς ὑμᾶς. | | 5 Voor dewelke wij ook niet een uur hebben geweken met onderwerping, opdat de waarheid van het Evangelie bij u zou verblijven. |
6 ἀπὸ δὲ τῶν δοκούντων εἶναί τι, ὁποῖοί ποτε ἦσαν οὐδέν μοι διαφέρει· πρόσωπον Θεὸς ἀνθρώπου οὐ λαμβάνει· ἐμοὶ γὰρ οἱ δοκοῦντες οὐδὲν προσανέθεντο· | | 6 En van degenen die geacht waren wat te zijn, hoedanigen zij eertijds waren, verschilt mij niet; eGod neemt den persoon des mensen niet aan; want die geacht waren, hebben mij niets toegebracht. e Deut. 10:17. 2 Kron. 19:7. Job 34:19. Hand. 10:34. Rom. 2:11. Ef. 6:9. Kol. 3:25. 1 Petr. 1:17. e Deut. 10:17 Want de HEERE uw God, Die is een God der goden en Heere der heren; die grote, die machtige en die vreselijke God, Die geen aangezicht aanneemt, noch geschenk ontvangt; 2 Kron. 19:7 Nu dan, de verschrikking des HEEREN zij op ulieden; neemt waar en doet het; want bij den HEERE onzen God is geen onrecht, noch aanneming van personen, noch ontvanging van geschenken. Job 34:19 Hoe dan tot
Dien Die het aangezicht der vorsten niet aanneemt en den rijke voor den arme niet kent? Want zij zijn allen Zijner handen werk. Hand. 10:34 En Petrus den mond opendoende, zeide: Ik verneem in der waarheid, dat God geen aannemer des persoons is; Rom. 2:11 Want er is geen aanneming des persoons bij God. Ef. 6:9 En gij heren, doet hetzelfde bij hen, nalatende de dreiging; als die weet dat ook uws zelfs Heere in de hemelen is, en dat geen aanneming des persoons bij Hem is. Kol. 3:25 Maar die onrecht doet, die zal het onrecht dragen dat hij gedaan heeft; en er is geen uitneming des persoons. 1 Petr. 1:17 En indien gij tot een Vader aanroept Dengene Die zonder aanneming des persoons oordeelt naar eens iegelijks werk, zo wandelt in vreze den tijd uwer inwoning; |
7 ἀλλὰ τοὐναντίον, ἰδόντες ὅτι πεπίστευμαι τὸ εὐαγγέλιον τῆς ἀκροβυστίας, καθὼς Πέτρος τῆς περιτομῆς | | 7 Maar daarentegen, als zij zagen dat mij het Evangelie der voorhuid toebetrouwd was, gelijk Petrus dat
der besnijdenis |
8 (ὁ γὰρ ἐνεργήσας Πέτρῳ εἰς ἀποστολὴν τῆς περιτομῆς, ἐνήργησε καὶ ἐμοὶ εἰς τὰ ἔθνη), | | 8 (Want Die in Petrus krachtiglijk wrocht tot het apostelschap der besnijdenis, fDie wrocht ook krachtiglijk in mij onder de heidenen); f Hand. 9:15; 13:2; 22:21. Gal. 1:16. Ef. 3:8. f Hand. 9:15 Maar de Heere zeide tot hem: Ga heen, want deze is Mij een uitverkoren vat, om Mijn Naam te dragen voor de heidenen en de koningen en de kinderen Israëls; Hand. 13:2 En als zij den Heere dienden en vastten, zeide de Heilige Geest: Zondert Mij af beide Bárnabas en Saulus tot het werk waartoe Ik hen geroepen heb. Hand. 22:21 En Hij zeide tot mij: Ga heen; want Ik zal u ver tot de heidenen afzenden. Gal. 1:16 Zijn Zoon in mij te openbaren, opdat ik Denzelven door het Evangelie onder de heidenen zou verkondigen, zo ben ik terstond niet te rade gegaan met vlees en bloed, Ef. 3:8 Mij, den allerminste van al de heiligen, is deze genade gegeven, om onder de heidenen door het Evangelie te verkondigen den onnaspeurlijken rijkdom van Christus, |
9 καὶ γνόντες τὴν χάριν τὴν δοθεῖσάν μοι, Ἰάκωβος καὶ Κηφᾶς καὶ Ἰωάννης, οἱ δοκοῦντες στύλοι εἶναι, δεξιὰς ἔδωκαν ἐμοὶ καὶ Βαρνάβᾳ κοινωνίας, ἵνα ἡμεῖς εἰς τὰ ἔθνη, αὐτοὶ δὲ εἰς τὴν περιτομήν· | | 9 En als Jakobus en Céfas en Johannes, die geacht waren pilaren te zijn, de genade die mij gegeven was, bekenden, gaven zij mij en Bárnabas de rechterhand der gemeenschap, opdat wij tot de heidenen en zij tot de besnijdenis zouden gaan; |
10 μόνον τῶν πτωχῶν ἵνα μνημονεύωμεν, ὃ καὶ ἐσπούδασα αὐτὸ τοῦτο ποιῆσαι. | | 10 Alleenlijk, dat wij de armen zouden gedenken; ghetwelk zelve ik ook benaarstigd heb te doen. g Hand. 11:30; 24:17. Rom. 15:25. 1 Kor. 16:1. 2 Kor. 8:1; 9:1. g Hand. 11:30 Hetwelk zij ook deden, en zonden het tot de ouderlingen door de hand van Bárnabas en Saulus. Hand. 24:17 Doch na vele jaren ben ik gekomen om aalmoezen te doen aan mijn volk, en offeranden; Rom. 15:25 Maar nu reis ik naar Jeruzalem, dienende de heiligen. 1 Kor. 16:1 AANGAANDE nu de verzameling die voor de heiligen geschiedt, gelijk als ik den gemeenten in Galátië verordineerd heb, doet ook gij alzo. 2 Kor. 8:1 VOORTS maken wij u bekend, broeders, de genade Gods die in de gemeenten van Macedónië gegeven is; 2 Kor. 9:1 WANT van de bediening die voor de heiligen geschiedt, is mij onnodig aan u te schrijven. |
| | Petrus door Paulus vermaand |
11 Ὅτε δὲ ἦλθε Πέτρος εἰς Ἀντιόχειαν, κατὰ πρόσωπον αὐτῷ ἀντέστην, ὅτι κατεγνωσμένος ἦν. | | 11 En toen Petrus te Antiochíë gekomen was, wederstond ik hem in het aangezicht, omdat hij te bestraffen was. |
12 πρὸ τοῦ γὰρ ἐλθεῖν τινὰς ἀπὸ Ἰακώβου, μετὰ τῶν ἐθνῶν συνήσθιεν· ὅτε δὲ ἦλθον, ὑπέστελλε καὶ ἀφώριζεν ἑαυτόν, φοβούμενος τοὺς ἐκ περιτομῆς. | | 12 Want eer sommigen van Jakobus gekomen waren, at hij mede met de heidenen; maar toen zij gekomen waren, onttrok hij zich en scheidde zichzelven af, vrezende degenen die uit de besnijdenis waren. |
13 καὶ συνυπεκρίθησαν αὐτῷ καὶ οἱ λοιποὶ Ἰουδαῖοι, ὥστε καὶ Βαρνάβας συναπήχθη αὐτῶν τῇ ὑποκρίσει. | | 13 En ook de andere Joden veinsden met hem; alzo dat ook Bárnabas medeafgetrokken werd door hun veinzing. |
14 ἀλλ’ ὅτε εἶδον ὅτι οὐκ ὀρθοποδοῦσι πρὸς τὴν ἀλήθειαν τοῦ εὐαγγελίου, εἶπον τῷ Πέτρῳ ἔμπροσθεν πάντων, Εἰ σύ, Ἰουδαῖος ὑπάρχων, ἐθνικῶς ζῇς καὶ οὐκ Ἰουδαϊκῶς, τί τὰ ἔθνη ἀναγκάζεις Ἰουδαΐζειν; | | 14 Maar als ik zag dat zij niet recht wandelden naar de waarheid des Evangelies, zeide ik tot Petrus in aller tegenwoordigheid: hIndien gij, die een Jood zijt, naar heidense wijze leeft, en niet naar Joodse wijze, waarom noodzaakt gij de heidenen naar de Joodse wijze te leven? h Hand. 10:28. h Hand. 10:28 En hij zeide tot hen: Gij weet hoe het een Joodsen man ongeoorloofd is, zich te voegen of te gaan tot een vreemde; doch God heeft mij getoond dat ik geen mens zou gemeen of onrein heten. |
| | Voor de wet gestorven |
15 ἡμεῖς φύσει Ἰουδαῖοι, καὶ οὐκ ἐξ ἐθνῶν ἁμαρτωλοί, | | 15 Wij zijn van nature Joden, en niet zondaars uit de heidenen; |
16 εἰδότες ὅτι οὐ δικαιοῦται ἄνθρωπος ἐξ ἔργων νόμου, ἐὰν μὴ διὰ πίστεως Ἰησοῦ Χριστοῦ, καὶ ἡμεῖς εἰς Χριστὸν Ἰησοῦν ἐπιστεύσαμεν, ἵνα δικαιωθῶμεν ἐκ πίστεως Χριστοῦ, καὶ οὐκ ἐξ ἔργων νόμου· διότι οὐ δικαιωθήσεται ἐξ ἔργων νόμου πᾶσα σάρξ. | | 16 iDoch
wetende dat de mens niet gerechtvaardigd wordt uit de werken der wet, maar door het geloof van Jezus Christus, zo hebben wij ook in Christus Jezus geloofd, opdat wij zouden gerechtvaardigd worden uit het geloof van Christus en niet uit de werken der wet; kdaarom dat uit de werken der wet geen vlees zal gerechtvaardigd worden. i Hand. 13:38. Rom. 3:28; 8:3. Hebr. 7:18. k Rom. 3:20. Gal. 3:11. i Hand. 13:38 Zo zij u dan bekend, mannen broeders, dat door Dezen u vergeving der zonden verkondigd wordt; Rom. 3:28 Wij besluiten dan dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt, zonder de werken der wet. Rom. 8:3 Want hetgeen der wet onmogelijk was, dewijl zij door het vlees krachteloos was, heeft God, Zijn Zoon zendende in gelijkheid des zondigen vleses, en dat
voor de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees; Hebr. 7:18 Want de vernietiging van het voorgaande gebod geschiedt om deszelfs zwakheids en onprofijtelijkheids wil; k Rom. 3:20 Daarom zal uit de werken der wet geen vlees gerechtvaardigd worden voor Hem; want door de wet is de kennis der zonde. Gal. 3:11 En dat niemand door de wet gerechtvaardigd wordt voor God, is openbaar; want de rechtvaardige zal uit het geloof leven. |
17 εἰ δέ, ζητοῦντες δικαιωθῆναι ἐν Χριστῷ, εὑρέθημεν καὶ αὐτοὶ ἁμαρτωλοί, ἆρα Χριστὸς ἁμαρτίας διάκονος; μὴ γένοιτο. | | 17 Maar indien wij, die in Christus zoeken gerechtvaardigd te worden, ook zelven zondaars bevonden worden, is dan Christus een dienaar der zonde? Dat zij verre. |
18 εἰ γὰρ ἃ κατέλυσα, ταῦτα πάλιν οἰκοδομῶ, παραβάτην ἐμαυτὸν συνίστημι. | | 18 Want indien ik, hetgeen ik afgebroken heb, datzelve wederom opbouw, zo stel ik mijzelven tot een overtreder. |
19 ἐγὼ γὰρ διὰ νόμου νόμῳ ἀπέθανον, ἵνα Θεῷ ζήσω. | | 19 lWant ik ben door de wet der wet gestorven, mopdat ik Gode leven zou. l Rom. 7:4. m Rom. 14:7. 2 Kor. 5:15. 1 Thess. 5:10. Hebr. 9:14. 1 Petr. 4:2. l Rom. 7:4 Zo dan, mijne broeders, gij zijt ook der wet gedood door het lichaam van Christus, opdat gij zoudt worden eens Anderen, namelijk Desgenen Die van de doden opgewekt is, opdat wij Gode vruchten dragen zouden. m Rom. 14:7 Want niemand van ons leeft zichzelven en niemand sterft zichzelven. 2 Kor. 5:15 Als die dit oordelen, dat indien Eén voor allen gestorven is, zij dan allen gestorven zijn. En Hij is voor allen gestorven, opdat degenen die leven, niet meer zichzelven zouden leven, maar Dien Die voor hen gestorven en opgewekt is. 1 Thess. 5:10 Die voor ons gestorven is, opdat wij, hetzij dat wij waken, hetzij dat wij slapen, tezamen met Hem leven zouden. Hebr. 9:14 Hoeveel te meer zal het bloed van Christus, Die door den eeuwigen Geest Zichzelven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, uw consciëntie reinigen van dode werken, om den levenden God te dienen! 1 Petr. 4:2 Om nu niet meer naar de begeerlijkheden der mensen, maar naar den wil van God den tijd die overig is in het vlees, te leven. |
20 Χριστῷ συνεσταύρωμαι· ζῶ δέ, οὐκέτι ἐγώ, ζῇ δὲ ἐν ἐμοὶ Χριστός· ὃ δὲ νῦν ζῶ ἐν σαρκί, ἐν πίστει ζῶ τῇ τοῦ Υἱοῦ τοῦ Θεοῦ, τοῦ ἀγαπήσαντός με καὶ παραδόντος ἑαυτὸν ὑπὲρ ἐμοῦ. | | 20 Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch
niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods, nDie mij liefgehad heeft en Zichzelven voor mij overgegeven heeft. n Gal. 1:4. Ef. 5:2. Tit. 2:14. n Gal. 1:4 Die Zichzelven gegeven heeft voor onze zonden, opdat Hij ons trekken zou uit deze tegenwoordige boze wereld, naar den wil van onzen God en Vader, Ef. 5:2 En wandelt in de liefde, gelijkerwijs ook Christus ons liefgehad heeft en Zichzelven voor ons heeft overgegeven tot een offerande en een slachtoffer Gode, tot een welriekenden reuk. Tit. 2:14 Die Zichzelven voor ons gegeven heeft, opdat Hij ons zou verlossen van alle ongerechtigheid, en Zichzelven een eigen volk zou reinigen, ijverig in goede werken. |
21 οὐκ ἀθετῶ τὴν χάριν τοῦ Θεοῦ· εἰ γὰρ διὰ νόμου δικαιοσύνη, ἄρα Χριστὸς δωρεὰν ἀπέθανεν. | | 21 Ik doe de genade Gods niet teniet; want oindien de rechtvaardigheid door de wet is, zo is dan Christus tevergeefs gestorven. o Hebr. 7:11. o Hebr. 7:11 Indien dan nu de volkomenheid door het Levitische priesterschap ware (want onder hetzelve heeft het volk de wet ontvangen), wat nood was het nog, dat een ander Priester, naar de ordening van Melchizédek, zou opstaan, en Die niet zou gezegd worden te zijn naar de ordening van Aäron? |