Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Na het opschrift van den brief, 3 De gewoonlijke groetenis, 4 En een dankzegging tot God, 6 Bestraft de apostel de gemeenten van Galatië, dat zij zo haast waren afgeweken van de apostolische leer. 7 Daar nochtans geen andere leer ter zaligheid kan zijn. 8 Al ware het dat een engel dezelve predikte. 10 En daar hij de leer die hij haar gepredikt heeft, niet van mensen, maar van den Heere Christus Zelven geleerd heeft. 13 Hetwelk hij bewijst uit zijn eersten staat en ijver in het Jodendom, 15 En uit zijn wonderbaarlijke bekering en beroeping tot het apostelschap. 17 Mitsgaders omdat hij beroepen zijnde met de andere apostelen over de leer niet heeft gesproken, maar terstond naar Arabië is gereisd. 18 En na drie jaren van zijn dienst eerst Petrus en Jakobus alleen heeft gezien. 21 Dat hij daarna wederom naar Syrië en Cilicië is verreisd, en dat hij niet dan uit geruchten met de gemeenten in Judea bekend was. |
| | Opschrift en zegengroet |
1 Παῦλος ἀπόστολος (οὐκ ἀπ’ ἀνθρώπων, οὐδὲ δι’ ἀνθρώπου, ἀλλὰ διὰ Ἰησοῦ Χριστοῦ, καὶ Θεοῦ Πατρὸς τοῦ ἐγείραντος αὐτὸν ἐκ νεκρῶν), | | 1 PAULUS, 1een apostel (geroepen
2niet van mensen, noch door een mens, maar adoor JEZUS CHRISTUS, en God den Vader, 3Die Hem uit de doden opgewekt heeft), |
| 1 Zie van dit woord Luk. 6:13. |
| Luk. 6:13 En als het dag was geworden, riep Hij Zijn discipelen tot Zich, en verkoos er twaalf uit hen, die Hij ook apostelen noemde: |
| 2 Namelijk die blote mensen, of niets dan mensen zijn. Deze beschrijving doet de apostel daarbij om zijn apostolische beroeping en autoriteit staande te houden tegen de lasteringen der valse apostelen, die zeiden dat hij niet wettelijk tot het apostelschap was beroepen. Want daar is tweeërlei wettige beroeping tot den dienst des Woords: een die gewoon is, welke geschiedt wel van God, maar door mensen, de orde Gods daarin volgende; zodanig is de beroeping van de gewone dienaren des Woords. En daar is een beroeping die zonder dienst der mensen van God Zelven, of van den Heere Christus geschiedt; zodanig is geweest de beroeping der profeten in het Oude Testament, en der apostelen in het Nieuwe Testament. Deze beroeping is extraordinair, en altijd vergezelschapt met de gave van niet te kunnen dwalen in het leren, Joh. 16:13. 2 Petr. 1:21. Dat de apostel Paulus door zulke extraordinaire beroeping beroepen is, wordt klaarlijk beschreven Handelingen 9; 22. |
| Joh. 16:13 Maar wanneer Die zal gekomen zijn, namelijk de Geest der waarheid, Hij zal u in al de waarheid leiden; want Hij zal van Zichzelven niet spreken, maar zo wat Hij zal gehoord hebben, zal Hij spreken, en de toekomende dingen zal Hij u verkondigen. 2 Petr. 1:21 Want de profetie is voortijds niet voortgebracht door den wil eens mensen, maar de heilige mensen Gods, van den Heiligen Geest gedreven zijnde, hebben ze
gesproken. Handelingen 9 EN Saulus blazende nog dreiging en moord tegen de discipelen des Heeren, ging tot den hogepriester, Handelingen 22 MANNEN broeders en vaders, hoort mijn verantwoording, die ik tegenwoordig tot u doen zal. |
| a Tit. 1:3. |
| Tit. 1:3 Namelijk
Zijn Woord, door de prediking die mij toebetrouwd is, naar het bevel van God onzen Zaligmaker: aan Titus, mijn oprechten zoon naar het gemeen geloof: |
| 3 En daarmede openlijk heeft betoond dat Hij de eigen en ware Zone Gods was. Zie Hand. 13:32. Rom. 1:4. |
| Hand. 13:32 En wij verkondigen u de belofte die tot de vaderen geschied is, dat namelijk God dezelve vervuld heeft aan ons, hun kinderen, als Hij Jezus verwekt heeft; Rom. 1:4 Die krachtiglijk bewezen is te zijn de Zone Gods naar den Geest der heiligmaking, uit de opstanding der doden), namelijk Jezus Christus, onzen Heere |
| | |
2 καὶ οἱ σὺν ἐμοὶ πάντες ἀδελφοί, ταῖς ἐκκλησίαις τῆς Γαλατίας· | | 2 En 4al de broeders die met mij zijn, aan de gemeenten van 5Galátië: |
| 4 Namelijk niet alleen mijn medebroeders in den dienst, maar ook al de andere gelovigen. Dit doet de apostel daarbij, niet zozeer om zijn schrijven daarmede aanzien te verschaffen, als om door de eenstemmigheid der gemeente met hem de gemeenten van Galatië te beter te bewegen tot aflegging van hun dwalingen. |
| 5 Galatië was een van de grootste provincies in Klein-Azië, grenzende aan Frygië, Bithynië, Pontus, Cappadocië en Pamfylië; was alzo genaamd naar een volk dat uit Gallië, nu Frankrijk genaamd, gekomen zijnde, die provincie ingenomen en lang bewoond heeft. Zie Hand. 16:6. 1 Kor. 16:1. 2 Tim. 4:10. 1 Petr. 1:1. |
| Hand. 16:6 En als zij Frygië en het land van Galátië doorgereisd hadden, werden zij van den Heiligen Geest verhinderd het Woord in Azië te spreken. 1 Kor. 16:1 AANGAANDE nu de verzameling die voor de heiligen geschiedt, gelijk als ik den gemeenten in Galátië verordineerd heb, doet ook gij alzo. 2 Tim. 4:10 Want Démas heeft mij verlaten, hebbende de tegenwoordige wereld liefgekregen, en is naar Thessaloníca gereisd; Crescens naar Galátië, Titus naar Dalmatië. 1 Petr. 1:1 PETRUS, een apostel van JEZUS CHRISTUS, aan de vreemdelingen, verstrooid in Pontus, Galátië, Cappadócië, Azië en Bithynië, |
| | |
3 χάρις ὑμῖν καὶ εἰρήνη ἀπὸ Θεοῦ Πατρός, καὶ Κυρίου ἡμῶν Ἰησοῦ Χριστοῦ, | | 3 bGenade zij u en vrede van God den Vader en onzen Heere Jezus Christus; |
| b Rom. 1:7. 1 Kor. 1:3. Ef. 1:2. 1 Petr. 1:2. |
| Rom. 1:7 Allen die te Rome zijt, geliefden Gods en geroepen heiligen: Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. 1 Kor. 1:3 Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. Ef. 1:2 Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. 1 Petr. 1:2 De uitverkorenen naar de voorkennis van God den Vader, in de heiligmaking des Geestes, tot gehoorzaamheid en besprenging des bloeds van Jezus Christus: Genade en vrede zij u vermenigvuldigd. |
| | |
4 τοῦ δόντος ἑαυτὸν ὑπὲρ τῶν ἁμαρτιῶν ἡμῶν, ὅπως ἐξέληται ἡμᾶς ἐκ τοῦ ἐνεστῶτος αἰῶνος πονηροῦ, κατὰ τὸ θέλημα τοῦ Θεοῦ καὶ Πατρὸς ἡμῶν· | | 4 cDie 6Zichzelven 7gegeven heeft 8voor onze zonden, opdat Hij ons trekken zou uit deze tegenwoordige boze 9wereld, 10naar den wil van onzen God en Vader, |
| c Matth. 20:28. Gal. 2:20. Ef. 5:2. Tit. 2:14. Hebr. 9:14. |
| Matth. 20:28 Gelijk de Zoon des mensen niet is gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en Zijn ziel te geven tot een rantsoen voor velen. Gal. 2:20 Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch
niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods, Die mij liefgehad heeft en Zichzelven voor mij overgegeven heeft. Ef. 5:2 En wandelt in de liefde, gelijkerwijs ook Christus ons liefgehad heeft en Zichzelven voor ons heeft overgegeven tot een offerande en een slachtoffer Gode, tot een welriekenden reuk. Tit. 2:14 Die Zichzelven voor ons gegeven heeft, opdat Hij ons zou verlossen van alle ongerechtigheid, en Zichzelven een eigen volk zou reinigen, ijverig in goede werken. Hebr. 9:14 Hoeveel te meer zal het bloed van Christus, Die door den eeuwigen Geest Zichzelven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, uw consciëntie reinigen van dode werken, om den levenden God te dienen! |
| 6 Namelijk vrijwilliglijk, Filipp. 2:8. |
| Filipp. 2:8 En in gedaante gevonden als een mens, heeft Hij Zichzelven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja, den dood des kruises. |
| 7 Namelijk in den dood. Dit voegt de apostel in het begin daarbij, omdat dit argument alleen genoegzaam is om de leer der valse apostelen te wederleggen. Want Hij zou tevergeefs zulks gedaan hebben, indien de mens door de werken der wet kon gerechtvaardigd worden. Zie Gal. 2:21. |
| Gal. 2:21 Ik doe de genade Gods niet teniet; want indien de rechtvaardigheid door de wet is, zo is dan Christus tevergeefs gestorven. |
| 8 Namelijk om die te verzoenen door Zijn dood, 1 Joh. 1:7; 2:2. Zodat de verzoening en vergeving der zonden daarin alleen, en niet in de werken der wet, moet gezocht worden. |
| 1 Joh. 1:7 Maar indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, zo hebben wij gemeenschap met elkander, en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde. 1 Joh. 2:2 En Hij is een Verzoening voor onze zonden; en niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonden
der gehele wereld. |
| 9 Gr. eeuw, dat is, uit den zondigen en ellendigen staat waarin de gehele wereld gelegen is, 1 Joh. 5:19. |
| 1 Joh. 5:19 Wij weten dat wij uit God zijn, en dat de gehele wereld ligt in het boze. |
| 10 Dat is, naar het eeuwig besluit en welbehagen, Hand. 2:23; 4:28. Hebr. 10:7, 10. Zo is dan de Vader met dit rantsoen Zijns Zoons tevreden. |
| Hand. 2:23 Dezen, door den bepaalden raad en voorkennis Gods overgegeven zijnde, hebt gij genomen en door de handen der onrechtvaardigen aan het kruis gehecht en gedood; Hand. 4:28 Om te doen al wat Uw hand en Uw raad tevoren bepaald had dat geschieden zou. Hebr. 10:7 Toen sprak Ik: Zie, Ik kom (in het begin des boeks is van Mij geschreven), om Uw wil te doen, o God. Hebr. 10:10 In welken wil wij geheiligd zijn door de offerande des lichaams van Jezus Christus, eenmaal geschied. |
| | |
5 ᾧ ἡ δόξα εἰς τοὺς αἰῶνας τῶν αἰώνων. ἀμήν. | | 5 Denwelken zij de heerlijkheid 11in alle eeuwigheid. Amen. |
| 11 Gr. tot eeuwen der eeuwen, of: tot eeuwigheden der eeuwigheden. Hebr. |
| | Er is maar één Evangelie |
6 Θαυμάζω ὅτι οὕτω ταχέως μετατίθεσθε ἀπὸ τοῦ καλέσαντος ὑμᾶς ἐν χάριτι Χριστοῦ εἰς ἕτερον εὐαγγέλιον· | | 6 12Ik verwonder mij dat gij 13zo haast 14wijkende van Dengene Die u in de genade van Christus geroepen heeft, 15overgebracht wordt 16tot een ander evangelie; |
| 12 Deze verwondering is ook vergezelschapt geweest met een groot mishagen en droefenis. |
| 13 Dat is, in zo korten tijd, nadat gij het Evangelie van ons ontvangen hebt; of: nadat de verleiders u anders geleerd hebben. Daarmede bestraft hij hun lichtvaardigheid. |
| 14 Namelijk van God, Die u door onze predicatie geroepen heeft, om u door de genade van Christus, en niet door de werken der wet, zalig te maken. Of: wijkende van Christus, Die u geroepen heeft in de genade. |
| 15 Namelijk van degenen die u verleiden; welken hij de meeste schuld geeft, omdat hij hoop had hen wederom op den rechten weg te brengen, Gal. 5:10. |
| Gal. 5:10 Ik vertrouw van u in den Heere, dat gij niet anders zult gevoelen; maar die u ontroert, zal het oordeel dragen, wie hij ook zij. |
| 16 Dat is, tot een andere leer om zalig te worden, die de verleiders wel het Evangelie noemen, maar die het rechte Evangelie niet is, en verre verschilt van hetgeen wij u gepredikt hebben. |
| | |
7 ὃ οὐκ ἔστιν ἄλλο, εἰ μή τινές εἰσιν οἱ ταράσσοντες ὑμᾶς καὶ θέλοντες μεταστρέψαι τὸ εὐαγγέλιον τοῦ Χριστοῦ. | | 7 17Daar er geen ander is; 18maar er zijn sommigen ddie u ontroeren en het Evangelie van Christus willen 19verkeren. |
| 17 Gr. Hetwelk geen ander is, namelijk als hetgeen, of dan hetgeen wij u gepredikt hebben. Zie Hand. 4:12. |
| Hand. 4:12 En de zaligheid is in geen ander; want er is ook onder den hemel geen andere naam, die onder de mensen gegeven is, door welken wij moeten zalig worden. |
| 18 Namelijk die uit de sekte der farizeeën zich tot de christelijke religie begeven hebbende, de wet en het Evangelie, en de rechtvaardigheid der werken met de rechtvaardigheid des geloofs zochten te vermengen. Zie Hand. 15:5. |
| Hand. 15:5 Maar, zeiden zij, er zijn sommigen opgestaan van die van de sekte der farizeeën, die gelovig zijn geworden, zeggende dat men hen moet besnijden en gebieden de wet van Mozes te onderhouden. |
| d Hand. 15:1. |
| Hand. 15:1 EN sommigen, die afgekomen waren van Judéa, leerden de broederen, zeggende: Indien gij niet besneden wordt naar de wijze van Mozes, zo kunt gij niet zalig worden. |
| 19 Dat is, vervalsen, ijdel of tenietmaken. |
| | |
8 ἀλλὰ καὶ ἐὰν ἡμεῖς ἢ ἄγγελος ἐξ οὐρανοῦ εὐαγγελίζηται ὑμῖν παρ’ ὃ εὐηγγελισάμεθα ὑμῖν, ἀνάθεμα ἔστω. | | 8 eDoch al ware het ook dat 20wij, of 21een engel uit den hemel, u een evangelie verkondigde 22buiten hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij 23vervloekt. |
| e 2 Kor. 11:4. |
| 2 Kor. 11:4 Want indien degene die komt, een anderen Jezus predikte, dien wij niet gepredikt hebben, of indien gij een anderen geest ontvingt, dien gij niet hebt ontvangen, of een ander evangelie, dat gij niet hebt aangenomen, zo verdroegt gij hem
met recht. |
| 20 Namelijk ik en de broeders die bij mij zijn. Of: wij apostelen. |
| 21 Dit is wel in zichzelf niet mogelijk, maar de apostel wil met het stellen van deze onmogelijke conditie te krachtiger aanwijzen de zekerheid van den vloek die komen zal over degenen die een ander evangelie prediken. Zie dergelijke Joh. 8:55. 1 Kor. 13:2. |
| Joh. 8:55 En gij kent Hem niet, maar Ik ken Hem; en indien Ik zeg dat Ik Hem niet ken, zo zal Ik ulieden gelijk zijn, dat is een leugenaar; maar Ik ken Hem en bewaar Zijn woord. 1 Kor. 13:2 En al ware het dat ik de gave
der profetie had, en wist al de verborgenheden en al de wetenschap, en al ware het dat ik al het geloof had, zodat ik bergen verzette, en de liefde niet had, zo ware ik niets. |
| 22 Dat is, niet alleen tegen hetzelve, maar ook die iets daarbij doen, buiten hetgeen wij gepredikt hebben; hetwelk de valse apostelen deden, lerende dat men niet alleen door het geloof, maar ook door de werken der wet gerechtvaardigd wordt. |
| 23 Gr. anathema, dat is, vervloeking. Zie van dit woord Rom. 9:3. 1 Kor. 16:22. |
| Rom. 9:3 Want ik zou zelf wel wensen verbannen te zijn van Christus voor mijn broederen, die mijn maagschap zijn naar het vlees; 1 Kor. 16:22 Indien iemand den Heere Jezus Christus niet liefheeft, die zij een vervloeking: Maranatha. |
| | |
9 ὡς προειρήκαμεν, καὶ ἄρτι πάλιν λέγω, εἴ τις ὑμᾶς εὐαγγελίζεται παρ’ ὃ παρελάβετε, ἀνάθεμα ἔστω. | | 9 Gelijk wij 24tevoren gezegd hebben, zo zeg ik ook nu 25wederom: Indien u iemand een evangelie verkondigt buiten hetgeen gij 26ontvangen hebt, die zij vervloekt. |
| 24 Namelijk in het voorgaande vers. |
| 25 Namelijk om te tonen dat dit van mij niet uit haastigheid is gezegd. |
| 26 Namelijk door onze predicatie hebt gehoord en aangenomen. |
| | Paulus’ roeping tot apostel |
10 ἄρτι γὰρ ἀνθρώπους πείθω ἢ τὸν Θεόν; ἢ ζητῶ ἀνθρώποις ἀρέσκειν; εἰ γὰρ ἔτι ἀνθρώποις ἤρεσκον, Χριστοῦ δοῦλος οὐκ ἂν ἤμην. | | 10 Want f27predik ik nu de mensen 28of God? 29gOf zoek ik mensen te behagen? Want indien ik 30nog 31mensen 32behaagde, zo ware ik geen 33dienstknecht van Christus. |
| f 1 Thess. 2:4. |
| 1 Thess. 2:4 Maar gelijk wij van God beproefd zijn geweest, dat ons het Evangelie zou toebetrouwd worden, alzo spreken wij, niet als mensen behagende, maar Gode, Die onze harten beproeft. |
| 27 Gr. raad ik nu aan de mensen of God? Namelijk te horen of te geloven. Want het Griekse woord dat de apostel hier gebruikt, alsook Hand. 28:23. 2 Kor. 5:11, betekent eigenlijk: iemand met redenen bewegen of overreden; hier is de zin: Zoek ik in mijn predicatiën u te bewegen, dat gij mij of enig mens zoudt aanhangen? Hij wil zeggen: Dat doe ik geenszins. |
| Hand. 28:23 En als zij hem een dag gesteld hadden, kwamen er velen in zijn woonplaats; denwelken hij het Koninkrijk Gods uitlegde, en betuigde, en poogde hen te bewegen tot het geloof van Jezus, beide uit de Wet van Mozes en de Profeten, van des morgens vroeg tot den avond toe. 2 Kor. 5:11 Wij dan, wetende den schrik des Heeren, bewegen de mensen tot het geloof, en zijn Gode openbaar geworden; doch ik hoop ook in uw consciënties geopenbaard te zijn. |
| 28 Dat is, dat gij uw vertrouwen zoudt stellen op God in Christus; hetwelk, wil hij zeggen, ik doe in al mijn predicatiën. |
| 29 Dat is, zoek ik in mijn predicatiën de gunst van enige mensen? Geenszins, wil hij zeggen. En dit schijnt dat de valse apostelen den Galaten zochten wijs te maken, om de leer des apostels verdacht te maken. |
| g Jak. 4:4. |
| Jak. 4:4 Overspelers en overspeelsters, weet gij niet dat de vriendschap der wereld een vijandschap Gods is? Zo wie dan een vriend der wereld wil zijn, die wordt een vijand Gods gesteld. |
| 30 Namelijk nu tot Christus bekeerd zijnde, gelijk ik deed in het Jodendom, als ik, om den hogepriesters en Joden te behagen, de gemeente vervolgde. |
| 31 Namelijk die van Christus vreemd zijn, of naar hun gezindheid willen gepredikt hebben, 2 Tim. 4:3. Anderszins mogen en moeten ook de vrome leraars zich zo gedragen in leer en leven, dat zij den vromen en den godzaligen mensen in Christus mogen behagen, 1 Kor. 10:33. |
| 2 Tim. 4:3 Want er zal een tijd zijn wanneer zij de gezonde leer niet zullen verdragen; maar ketelachtig zijnde van gehoor, zullen zij zichzelven leraars opgaderen naar hun eigen begeerlijkheden, 1 Kor. 10:33 Gelijkerwijs ik ook in alles allen behaag, niet zoekende mijn eigen voordeel, maar het voordeel van velen, opdat zij mochten behouden worden. |
| 32 Dat is, zocht alleen hun gunst in het prediken. |
| 33 Dat is, een ware, oprechte en getrouwe dienstknecht. Want niemand kan twee heren dienen, Matth. 6:24. |
| Matth. 6:24 Niemand kan twee heren dienen; want of hij zal den enen haten en den anderen liefhebben, of hij zal den enen aanhangen en den anderen verachten; gij kunt niet God dienen en den Mammon. |
| | |
11 Γνωρίζω δὲ ὑμῖν, ἀδελφοί, τὸ εὐαγγέλιον τὸ εὐαγγελισθὲν ὑπ’ ἐμοῦ, ὅτι οὐκ ἔστι κατὰ ἄνθρωπον. | | 11 hMaar ik maak u bekend, broeders, dat het Evangelie hetwelk van mij verkondigd is, 34niet is naar den mens. |
| h 1 Kor. 15:1. |
| 1 Kor. 15:1 VOORTS, broeders, ik maak u bekend het Evangelie, dat ik u verkondigd heb, hetwelk gij ook aangenomen hebt, in hetwelk gij ook staat, |
| 34 Dat is, mij niet van mensen is gegeven of geleerd, of van mijzelven versierd, of steunende op autoriteit van enige mensen, gelijk in het volgende vers verklaard wordt. |
| | |
12 οὐδὲ γὰρ ἐγὼ παρὰ ἀνθρώπου παρέλαβον αὐτό, οὔτε ἐδιδάχθην, ἀλλὰ δι’ ἀποκαλύψεως Ἰησοῦ Χριστοῦ. | | 12 iWant ik heb ook hetzelve 35niet van een mens ontvangen noch geleerd, maar door de openbaring van Jezus Christus. |
| i Ef. 3:3. |
| Ef. 3:3 Dat Hij mij door openbaring heeft bekendgemaakt deze verborgenheid (gelijk ik met weinige woorden
tevoren geschreven heb, |
| 35 De apostel wil daarmede niet verwerpen de onderwijzing in de leer des Evangelies die door mensen gewoonlijk geschiedt, 2 Tim. 3:15, maar wil zeggen dat hij als een apostel op zulke gewone wijze deze leer niet heeft ontvangen, maar door een extraordinaire openbaring en onderwijzing van Christus Zelven. Zie Hand. 9:3. 1 Kor. 15:8. 2 Korinthe 12. |
| 2 Tim. 3:15 En dat gij van kinds af de heilige Schriften geweten hebt, die u wijs kunnen maken tot zaligheid, door het geloof hetwelk in Christus Jezus is. Hand. 9:3 En als hij reisde, is het geschied dat hij nabij Damascus kwam, en hem omscheen snellijk een licht van den hemel; 1 Kor. 15:8 En ten laatste van allen is Hij ook van mij, als van een ontijdig geborene, gezien. 2 Korinthe 12 TE roemen is mij waarlijk niet oorbaar; want ik zal komen tot gezichten en openbaringen des Heeren. |
| | |
13 ἠκούσατε γὰρ τὴν ἐμὴν ἀναστροφήν ποτε ἐν τῷ Ἰουδαϊσμῷ, ὅτι καθ’ ὑπερβολὴν ἐδίωκον τὴν ἐκκλησίαν τοῦ Θεοῦ, καὶ ἐπόρθουν αὐτήν· | | 13 kWant gij hebt mijn omgang gehoord, die 36eertijds in het Jodendom was, dat ik 37uitnemend zeer de gemeente Gods vervolgde en dezelve 38verwoestte, |
| k Hand. 8:3; 9:1; 22:4; 26:9. Filipp. 3:6. 1 Tim. 1:13. |
| Hand. 8:3 En Saulus verwoestte de gemeente, gaande in de huizen; en trekkende mannen en vrouwen, leverde hen over in de gevangenis. Hand. 9:1 EN Saulus blazende nog dreiging en moord tegen de discipelen des Heeren, ging tot den hogepriester, Hand. 22:4 Die dezen weg vervolgd heb tot den dood, bindende en in de gevangenissen overleverende beide mannen en vrouwen; Hand. 26:9 Ik meende waarlijk bij mijzelven, dat ik tegen den Naam van Jezus van Nazareth vele wederpartijdige dingen moest doen; Filipp. 3:6 Naar den ijver een vervolger der gemeente; naar de rechtvaardigheid die in de wet is, zijnde onberispelijk. 1 Tim. 1:13 Die tevoren een godslasteraar was en een vervolger en een verdrukker; maar mij is barmhartigheid geschied, dewijl ik het onwetend gedaan heb in mijn ongelovigheid; |
| 36 Namelijk eer ik tot de christelijke religie bekeerd was. |
| 37 Deze vervolging van Paulus wordt beschreven Hand. 7:58; 9:1, enz.; 22:4, 5. |
| Hand. 7:58 En wierpen hem ter stad uit, en stenigden hem. En de getuigen legden hun klederen af aan de voeten van een jongeling, genaamd Saulus. Hand. 9:1 EN Saulus blazende nog dreiging en moord tegen de discipelen des Heeren, ging tot den hogepriester, Hand. 22:4 Die dezen weg vervolgd heb tot den dood, bindende en in de gevangenissen overleverende beide mannen en vrouwen; Hand. 22:5 Gelijk mij ook de hogepriester getuige is, en de gehele Raad der ouderlingen; van dewelke ik ook brieven genomen hebbende tot de broeders, ben naar Damascus gereisd, om ook degenen die daar waren, gebonden te brengen naar Jeruzalem, opdat zij gestraft zouden worden. |
| 38 Dat is, dezelve, zoveel in mij was, zocht gans uit te roeien en te verdelgen. |
| | |
14 καὶ προέκοπτον ἐν τῷ Ἰουδαϊσμῷ ὑπὲρ πολλοὺς συνηλικιώτας ἐν τῷ γένει μου, περισσοτέρως ζηλωτὴς ὑπάρχων τῶν πατρικῶν μου παραδόσεων. | | 14 En dat ik in het Jodendom toenam boven velen 39van mijn ouderdom 40in mijn geslacht, zijnde 41overvloediglijk ijverig 42voor mijn vaderlijke 43inzettingen. |
| 39 Dat is, jonge lieden. Zie Hand. 7:58. Dat drukt hij uit, opdat hij niet zou schijnen zich uit laatdunkendheid te stellen boven de oude leraars der Joden. |
| Hand. 7:58 En wierpen hem ter stad uit, en stenigden hem. En de getuigen legden hun klederen af aan de voeten van een jongeling, genaamd Saulus. |
| 40 Dat is, onder de Joden. |
| 41 Gr. overvloediglijker een ijveraar, namelijk met een ijver die niet was met wetenschap, Rom. 10:2. Filipp. 3:5, 6. 1 Tim. 1:13. Hiermede bestraft hij ook den verkeerden ijver der Joden in zijn persoon. |
| Rom. 10:2 Want ik geef hun getuigenis, dat zij een ijver tot God hebben, maar niet met verstand. Filipp. 3:5 Besneden ten achtsten dage, uit het geslacht van Israël, van den stam van Benjamin, een Hebreeër uit de Hebreeën, naar de wet een farizeeër; Filipp. 3:6 Naar den ijver een vervolger der gemeente; naar de rechtvaardigheid die in de wet is, zijnde onberispelijk. 1 Tim. 1:13 Die tevoren een godslasteraar was en een vervolger en een verdrukker; maar mij is barmhartigheid geschied, dewijl ik het onwetend gedaan heb in mijn ongelovigheid; |
| 42 Namelijk van dewelke ik meer hield, dan van de leer der profeten. Wat dit voor inzettingen waren, kan men zien Matth. 5:21, enz.; 15:2; 23:3, enz. Mark. 7:5, enz. 1 Petr. 1:18. |
| Matth. 5:21 Gij hebt gehoord dat tot de ouden gezegd is: Gij zult niet doden; maar zo wie doodt, die zal strafbaar zijn door het gericht. Matth. 15:2 Waarom overtreden Uw discipelen de inzetting der ouden? Want zij wassen hun handen niet wanneer zij brood zullen eten. Matth. 23:3 Daarom, al wat zij u zeggen dat gij houden zult, houdt dat en doet het; maar doet niet naar hun werken; want zij zeggen het, en doen het niet. Mark. 7:5 Daarna vraagden Hem de farizeeën en de schriftgeleerden: Waarom wandelen Uw discipelen niet naar de inzetting der ouden, maar eten het brood met ongewassen handen? 1 Petr. 1:18 Wetende dat gij niet door vergankelijke dingen, zilver of goud, verlost zijt uit uw ijdelen wandel, die u
van de vaderen overgeleverd is, |
| 43 Gr. overleveringen, namelijk niet alleen die in de Schrift geboden en beschreven zijn, maar ook die welke van mensen ingesteld, en van de ouders aan de kinderen als van hand tot hand overgeleverd waren. |
| | |
15 ὅτε δὲ εὐδόκησεν ὁ Θεός, ὁ ἀφορίσας με ἐκ κοιλίας μητρός μου καὶ καλέσας διὰ τῆς χάριτος αὐτοῦ, | | 15 lMaar wanneer het Gode behaagd heeft, Die mij 44van mijner moeders lijf aan 45afgezonderd heeft, en geroepen 46door Zijn genade, |
| l Hand. 9:15; 13:2. |
| Hand. 9:15 Maar de Heere zeide tot hem: Ga heen, want deze is Mij een uitverkoren vat, om Mijn Naam te dragen voor de heidenen en de koningen en de kinderen Israëls; Hand. 13:2 En als zij den Heere dienden en vastten, zeide de Heilige Geest: Zondert Mij af beide Bárnabas en Saulus tot het werk waartoe Ik hen geroepen heb. |
| 44 Gr. uit, dat is, eer ik van mijn moeder geboren was. Zie dergelijk Jer. 1:5. |
| Jer. 1:5 Eer dat Ik u in moeders buik formeerde, heb Ik u gekend, en eer dat gij uit de baarmoeder voortkwaamt, heb Ik u geheiligd; Ik heb u den volken ten profeet gesteld. |
| 45 Dat is, voorgenomen en besloten heeft mij af te zonderen uit den gemenen hoop van de andere mensen, om te zijner tijd tot een apostel te beroepen. |
| 46 Namelijk als de enige oorzaak waarom Hij dat gedaan heeft; en derhalve zonder enige waardigheid mijnerzijds of verdiensten in mij voorgezien; gelijk ook tevoren Gods welbehagen de oorzaak daarvan gesteld wordt. Zie Ef. 1:5, 6, 9, 11. |
| Ef. 1:5 Die ons tevoren verordineerd heeft tot aanneming tot kinderen, door Jezus Christus in Zichzelven, naar het welbehagen van Zijn wil; Ef. 1:6 Tot prijs der heerlijkheid Zijner genade, door welke Hij ons begenadigd heeft in den Geliefde; Ef. 1:9 Ons bekendgemaakt hebbende de verborgenheid van Zijn wil, naar Zijn welbehagen, hetwelk Hij voorgenomen had in Zichzelven; Ef. 1:11 In Hem, in Welken wij ook een erfdeel geworden zijn, wij, die tevoren verordineerd waren naar het voornemen Desgenen Die alle dingen werkt naar den raad van Zijn wil; |
| | |
16 ἀποκαλύψαι τὸν Υἱὸν αὐτοῦ ἐν ἐμοί, ἵνα εὐαγγελίζωμαι αὐτὸν ἐν τοῖς ἔθνεσιν, εὐθέως οὐ προσανεθέμην σαρκὶ καὶ αἵματι· | | 16 47Zijn Zoon 48in mij te openbaren, mopdat ik Denzelven door het Evangelie onder de heidenen zou verkondigen, zo ben ik 49terstond niet te 50rade gegaan n51met vlees en bloed, |
| 47 Namelijk Jezus Christus, den waren Messias. |
| 48 Dat is, aan mij, in mijn ziel. Of: door mij te openbaren, dat is, bekend te maken, dat ik Hem voor den Zone Gods en den waren Messias heb erkend, en in Hem geloofd, Matth. 16:17. |
| Matth. 16:17 En Jezus antwoordende zeide tot hem: Zalig zijt gij, Simon Bar-Jona; want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader, Die in de hemelen is. |
| m Hand. 9:15; 13:2; 22:21. Gal. 2:8. Ef. 3:8. |
| Hand. 9:15 Maar de Heere zeide tot hem: Ga heen, want deze is Mij een uitverkoren vat, om Mijn Naam te dragen voor de heidenen en de koningen en de kinderen Israëls; Hand. 13:2 En als zij den Heere dienden en vastten, zeide de Heilige Geest: Zondert Mij af beide Bárnabas en Saulus tot het werk waartoe Ik hen geroepen heb. Hand. 22:21 En Hij zeide tot mij: Ga heen; want Ik zal u ver tot de heidenen afzenden. Gal. 2:8 (Want Die in Petrus krachtiglijk wrocht tot het apostelschap der besnijdenis, Die wrocht ook krachtiglijk in mij onder de heidenen); Ef. 3:8 Mij, den allerminste van al de heiligen, is deze genade gegeven, om onder de heidenen door het Evangelie te verkondigen den onnaspeurlijken rijkdom van Christus, |
| 49 Namelijk zo haast ik tot Christus bekeerd ben geweest. |
| 50 Dat is, over de leer des Evangelies met iemand gesproken en gehandeld, om in dezelve beter of breder onderwezen te worden. |
| n Matth. 16:17. |
| Matth. 16:17 En Jezus antwoordende zeide tot hem: Zalig zijt gij, Simon Bar-Jona; want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader, Die in de hemelen is. |
| 51 Dat is, met enige mensen, die uit vlees en bloed bestaan. Zie dergelijke wijze van spreken Matth. 16:17. Ef. 6:12. Ook zelfs niet met mijn eigen natuurlijk vernuft. |
| Matth. 16:17 En Jezus antwoordende zeide tot hem: Zalig zijt gij, Simon Bar-Jona; want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader, Die in de hemelen is. Ef. 6:12 Want wij hebben den strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht. |
| | |
17 οὐδὲ ἀνῆλθον εἰς Ἱεροσόλυμα πρὸς τοὺς πρὸ ἐμοῦ ἀποστόλους, ἀλλ’ ἀπῆλθον εἰς Ἀραβίαν, καὶ πάλιν ὑπέστρεψα εἰς Δαμασκόν. | | 17 En ben 52niet wederomgegaan naar Jeruzalem tot degenen die 53voor mij apostelen waren; maar ik ging heen naar 54Arabië, en keerde weder naar 55Damascus. |
| 52 Of: niet opgegaan; gelijk ook vers 18. Dit schijnt te strijden met hetgeen Lukas zegt Hand. 9:26. Doch hetgeen Lukas daar zegt, moet verstaan worden geschied te zijn nadat Paulus drie jaren in Arabië geweest zijnde, vandaar wederom te Damascus gekomen was. Want Lukas maakt aldaar geen gewag van Paulus’ reis naar Arabië, gelijk hij ook vele andere daden en reizen van Paulus nalaat, die Paulus zelf verhaalt 2 Korinthe 11; 12. |
| vers 18 Daarna kwam ik na drie jaren weder te Jeruzalem om Petrus te bezoeken, en ik bleef bij hem vijftien dagen; Hand. 9:26 Saulus nu te Jeruzalem gekomen zijnde, poogde zich bij de discipelen te voegen; maar zij vreesden hem allen, niet gelovende dat hij een discipel was. 2 Korinthe 11 OCH, of gij mij een weinig verdroegt in de onwijsheid; ja ook, verdraagt mij. 2 Korinthe 12 TE roemen is mij waarlijk niet oorbaar; want ik zal komen tot gezichten en openbaringen des Heeren. |
| 53 Namelijk iemand van de twaalve, die lang voor mij tot het apostelschap waren beroepen. |
| 54 Een landschap gelegen ten zuiden van het Joodse land, waarin de berg Sinaï was, Gal. 4:25, tussen de Rode Zee en den inham van Perzië. |
| Gal. 4:25 Want dit, namelijk Hagar, is Sinaï, een berg in Arabië, en komt overeen met Jeruzalem dat nu is, en dienstbaar is met haar kinderen. |
| 55 Van deze stad zie de aant. op Hand. 9:2. |
| Hand. 9:2 (kt.) En begeerde brieven van hem naar Damascus aan de synagogen, opdat zo hij enigen die van dien weg waren, vond, hij dezelve, beide mannen en vrouwen, zou gebonden brengen naar Jeruzalem. |
| | |
18 Ἔπειτα μετὰ ἔτη τρία ἀνῆλθον εἰς Ἱεροσόλυμα ἱστορῆσαι Πέτρον, καὶ ἐπέμεινα πρὸς αὐτὸν ἡμέρας δεκαπέντε. | | 18 Daarna kwam ik 56na drie jaren weder te Jeruzalem om Petrus 57te bezoeken, en ik bleef bij hem vijftien dagen; |
| 56 Namelijk die ik zo in Arabië, als te Damascus geweest was. |
| 57 Het Griekse woord betekent iemand te gaan zien of bezoeken om hem te horen en met hem te spreken en handelen. |
| | |
19 ἕτερον δὲ τῶν ἀποστόλων οὐκ εἶδον, εἰ μὴ Ἰάκωβον τὸν ἀδελφὸν τοῦ Κυρίου. | | 19 En zag geen ander van de apostelen dan 58Jakobus, 59den broeder des Heeren. |
| 58 Daar zijn twee geweest onder de apostelen van dezen naam. Zie van beiden Matth. 10:2, 3. Hand. 12:2, 17, en van dezen Hand. 12:17; 15:13. |
| Matth. 10:2 De namen nu der twaalf apostelen zijn deze: de eerste, Simon, gezegd Petrus, en Andréas, zijn broeder; Jakobus, de zoon van Zebedéüs, en Johannes, zijn broeder; Matth. 10:3 Filippus en Bartholoméüs; Thomas en Matthéüs, de tollenaar; Jakobus, de zoon van Alféüs, en Lebbéüs, toegenaamd Thaddéüs; Hand. 12:2 En hij doodde Jakobus, den broeder van Johannes, met het zwaard. Hand. 12:17 En als hij hun met de hand gewenkt had dat zij zwijgen zouden, verhaalde hij hun hoe hem de Heere uit de gevangenis uitgeleid had, en zeide: Boodschapt dit aan Jakobus en de broederen. En hij uitgegaan zijnde, reisde naar een andere plaats. Hand. 12:17 En als hij hun met de hand gewenkt had dat zij zwijgen zouden, verhaalde hij hun hoe hem de Heere uit de gevangenis uitgeleid had, en zeide: Boodschapt dit aan Jakobus en de broederen. En hij uitgegaan zijnde, reisde naar een andere plaats. Hand. 15:13 En nadat dezen zwegen, antwoordde Jakobus, zeggende: Mannen broeders, hoort mij. |
| 59 Dat is, neef. Een Hebreeuwse wijze van spreken. Zie Gen. 14:14. Matth. 12:46, 47. 1 Kor. 9:5. Van dezen zie Matth. 10:3. Mark. 15:40. |
| Gen. 14:14 Als Abram hoorde dat zijn broeder gevangen was, zo wapende hij zijn onderwezenen, de ingeborenen van zijn huis, driehonderd en achttien, en hij jaagde hen na tot Dan toe. Matth. 12:46 En als Hij nog tot de scharen sprak, zie, Zijn moeder en broeders stonden buiten, zoekende Hem te spreken. Matth. 12:47 En iemand zeide tot Hem: Zie, Uw moeder en Uw broeders staan daarbuiten, zoekende U te spreken. 1 Kor. 9:5 Hebben wij niet macht om een vrouw, een zuster zijnde, met ons om te leiden, gelijk ook de andere apostelen en de broeders des Heeren en Céfas? Matth. 10:3 Filippus en Bartholoméüs; Thomas en Matthéüs, de tollenaar; Jakobus, de zoon van Alféüs, en Lebbéüs, toegenaamd Thaddéüs; Mark. 15:40 En er waren ook vrouwen van verre dit aanschouwende, onder welke ook was Maria Magdaléna, en Maria, de moeder van Jakobus den kleine en van Joses, en Salome; |
| | |
20 ἃ δὲ γράφω ὑμῖν, ἰδοὺ ἐνώπιον τοῦ Θεοῦ, ὅτι οὐ ψεύδομαι. | | 20 60Hetgeen nu ik u schrijf, zie, ik getuig
o61voor God dat ik niet lieg. |
| 60 Namelijk aangaande dat ik het Evangelie van Christus Zelven heb ontvangen zonder enige beroeping of onderwijzing van mensen. |
| o Rom. 1:9; 9:1. 2 Kor. 1:23; 11:31. 1 Thess. 2:5. 1 Tim. 5:21. 2 Tim. 4:1. |
| Rom. 1:9 Want God is mijn Getuige, Welken ik dien in mijn geest in het Evangelie Zijns Zoons, hoe ik zonder nalaten uwer gedenk, Rom. 9:1 IK zeg de waarheid in Christus, ik lieg niet (mijn consciëntie mij medegetuigenis gevende door den Heiligen Geest), 2 Kor. 1:23 Doch ik roep God aan tot een Getuige over mijn ziel, dat ik om u te sparen nog te Korinthe niet ben gekomen. 2 Kor. 11:31 De God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die geprezen is in der eeuwigheid, weet dat ik niet lieg. 1 Thess. 2:5 Want wij hebben nooit met pluimstrijkende woorden omgegaan, gelijk gij weet, noch met enig
bedeksel van gierigheid (God is Getuige), 1 Tim. 5:21 Ik betuig voor God en den Heere Jezus Christus en de uitverkoren engelen, dat gij deze dingen onderhoudt zonder vooroordeel, niets doende naar toegenegenheid. 2 Tim. 4:1 IK
betuig dan voor God en den Heere Jezus Christus, Die de levenden en doden oordelen zal in Zijn verschijning en in Zijn Koninkrijk: |
| 61 Een wijze van eedzweren, met welke de apostel nodig geacht heeft dit te bevestigen om de gewichtigheid der zaak. Zie Rom. 9:1. |
| Rom. 9:1 IK zeg de waarheid in Christus, ik lieg niet (mijn consciëntie mij medegetuigenis gevende door den Heiligen Geest), |
| | |
21 ἔπειτα ἦλθον εἰς τὰ κλίματα τῆς Συρίας καὶ τῆς Κιλικίας. | | 21 Daarna ben ik gekomen in de gewesten van 62Syrië en van Cilícië. |
| 62 Deze zijn landschappen gelegen in Azië. Zie van dezelve Matth. 4:24. Hand. 15:23, 41; 27:5. |
| Matth. 4:24 En Zijn gerucht ging vandaar uit in geheel Syrië; en zij brachten tot Hem allen die kwalijk gesteld waren, met verscheidene ziekten en pijnen bevangen zijnde, en van den duivel bezeten, en maanzieken en geraakten; en Hij genas dezelve. Hand. 15:23 En zij schreven door hen dit navolgende: De apostelen en de ouderlingen en de broeders wensen den broederen uit de heidenen, die in Antiochíë en Syrië en Cilícië zijn, zaligheid. Hand. 15:41 En hij doorreisde Syrië en Cilícië, versterkende de gemeenten. Hand. 27:5 En de zee die langs Cilícië en Pamfylië is, doorgevaren zijnde, kwamen wij aan te Myra in Lycië. |
| | |
22 ἤμην δὲ ἀγνοούμενος τῷ προσώπῳ ταῖς ἐκκλησίαις τῆς Ἰουδαίας ταῖς ἐν Χριστῷ· | | 22 En ik was van aangezicht onbekend aan de gemeenten 63in Judéa, 64die in Christus zijn. |
| 63 Namelijk alzo ik, volgens mijn beroeping, het Evangelie predikte niet onder de Joden aldaar, maar onder de heidenen. Zie vers 16. |
| vers 16 Zijn Zoon in mij te openbaren, opdat ik Denzelven door het Evangelie onder de heidenen zou verkondigen, zo ben ik terstond niet te rade gegaan met vlees en bloed, |
| 64 Dat is, die de christelijke leer hebben aangenomen en belijden. |
| | |
23 μόνον δὲ ἀκούοντες ἦσαν ὅτι Ὁ διώκων ἡμᾶς ποτέ, νῦν εὐαγγελίζεται τὴν πίστιν ἥν ποτε ἐπόρθει. | | 23 Maar zij hadden alleenlijk gehoord dat men zeide: 65Degene die 66ons eertijds vervolgde, verkondigt nu 67het geloof, hetwelk hij eertijds 68verwoestte. |
| 65 Namelijk Paulus. Dit zijn de woorden der voorzeide gemeenten, die Paulus aanhaalt. |
| 66 Namelijk Christenen. |
| 67 Dat is, de leer des Evangelies, die men ter zaligheid moet geloven. Zie dergelijke wijze van spreken 1 Tim. 1:19, vergeleken met 2 Tim. 2:18. |
| 1 Tim. 1:19 Houdende het geloof, en een goede consciëntie, welke sommigen verstoten hebbende, van het geloof schipbreuk geleden hebben; 2 Tim. 2:18 Die van de waarheid zijn afgeweken, zeggende dat de opstanding alrede geschied is, en verkeren sommiger geloof. |
| 68 Zie vers 13. |
| vers 13 Want gij hebt mijn omgang gehoord, die eertijds in het Jodendom was, dat ik uitnemend zeer de gemeente Gods vervolgde en dezelve verwoestte, |
| | |
24 καὶ ἐδόξαζον ἐν ἐμοὶ τὸν Θεόν. | | 24 En zij verheerlijkten God 69in mij. |
| 69 Dat is, om mijnentwil; om de genade die mij God gedaan had. |