Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Paulus vermaant de Korinthiërs dat zij de genade, die hun van hem, als een gezant van Christus, was aangediend, niet tevergeefs zouden ontvangen. 3 En verhaalt hoe trouwelijk hij zijn dienst had volbracht, zelfs in het midden van alle zwarigheden en verdrukkingen. 6 Mitsgaders met hoedanige deugden en krachten des Geestes zijn arbeid was vergezelschapt geweest. 11 Verklaart verder zijn grote genegenheid jegens hen. 13 En vereist dezelve van hen weder jegens hem. 14 Vermaant hen, geen juk aan te trekken met de ongelovigen. 16 En geen gemeenschap te hebben met de afgoden, dewijl de gelovigen Gods tempel zijn. 17 Maar zich van die af te scheiden. 18 Dewijl God hun Vader en zij Zijn kinderen zijn. |
| | Paulus’ zelfverloochening |
1 συνεργοῦντες δὲ καὶ παρακαλοῦμεν μὴ εἰς κενὸν τὴν χάριν τοῦ Θεοῦ δέξασθαι ὑμᾶς· | | 1 EN 1wij als
a2medearbeidende, 3bidden u ook, bdat 4gij de genade Gods niet 5tevergeefs moogt ontvangen hebben. |
| 1 Hij begrijpt met zich Timotheüs; uit wiens naam hij ook schrijft. |
| a 1 Kor. 3:9. |
| 1 Kor. 3:9 Want wij zijn Gods medearbeiders; Gods akkerwerk, Gods gebouw zijt gij. |
| 2 Of: medewerkende, namelijk met God, gelijk de dienaars des Woords als instrumenten en gezanten Gods ook elders genaamd worden, 1 Kor. 3:9, 10. |
| 1 Kor. 3:9 Want wij zijn Gods medearbeiders; Gods akkerwerk, Gods gebouw zijt gij. 1 Kor. 3:10 Naar de genade Gods die mij gegeven is, heb ik als een wijs bouwmeester het fundament gelegd, en een ander bouwt daarop. Maar een iegelijk zie toe hoe hij daarop bouwt. |
| 3 Of: vermanen. |
| b Hebr. 12:15. |
| Hebr. 12:15 Toeziende dat niet iemand verachtere van de genade Gods; dat niet enige wortel der bitterheid, opwaarts spruitende, beroerte make, en door dezelve velen ontreinigd worden. |
| 4 Namelijk die u door het Evangelie en onzen dienst is aangeboden en van u ontvangen. |
| 5 Dat is, zonder behoorlijke vruchten van dankbaarheid en toeneming in het geloof voort te brengen. |
| | |
2 λέγει γάρ, Καιρῷ δεκτῷ ἐπήκουσά σου, καὶ ἐν ἡμέρᾳ σωτηρίας ἐβοήθησά σοι· ἰδού, νῦν καιρὸς εὐπρόσδεκτος, ἰδού, νῦν ἡμέρα σωτηρίας· | | 2 cWant 6Hij zegt: In den aangenamen tijd heb Ik U verhoord, en in den dag der zaligheid heb Ik U geholpen. 7Zie, nu is het 8de welaangename tijd, zie, nu is het de dag der zaligheid. |
| c Jes. 49:8. |
| Jes. 49:8 Alzo zegt de HEERE: In den tijd des welbehagens heb Ik U verhoord en ten dage des heils heb Ik U geholpen; en Ik zal U bewaren en Ik zal U geven tot een Verbond des volks, om het aardrijk op te richten, om de verwoeste erfenissen te doen beërven; |
| 6 Namelijk Jes. 49:8, waar God de Vader alzo spreekt tot Zijn Zoon, en de opbouwing van Zijn gemeente door Hem in Zijn toekomst belooft. |
| Jes. 49:8 Alzo zegt de HEERE: In den tijd des welbehagens heb Ik U verhoord en ten dage des heils heb Ik U geholpen; en Ik zal U bewaren en Ik zal U geven tot een Verbond des volks, om het aardrijk op te richten, om de verwoeste erfenissen te doen beërven; |
| 7 Dit zijn nu de woorden van Paulus, met welke hij de voorgaande woorden verklaart en op den tijd des Nieuwen Testaments past. |
| 8 Of: de tijd des welbehagens, gelijk het Hebreeuwse woord bij Jesaja eigenlijk luidt, dien God namelijk in Zijn welbehagen bestemd had om de mensen alom door Christus en Zijn dienaars tot bekering te roepen, en hen krachtiglijk door Zijn Geest daartoe te brengen, Hand. 2:16, 17; 17:30, 31, enz. |
| Hand. 2:16 Maar dit is het wat gesproken is door den profeet Joël: Hand. 2:17 En het zal zijn in de laatste dagen (zegt God), Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien, en uw ouden zullen dromen dromen. Hand. 17:30 God dan de tijden der onwetendheid overgezien hebbende, verkondigt nu allen mensen alom dat zij zich bekeren; Hand. 17:31 Daarom dat Hij een dag gesteld heeft, op welken Hij den aardbodem rechtvaardiglijk zal oordelen door een Man Dien Hij daartoe geordineerd heeft, verzekering daarvan doende aan allen, dewijl Hij Hem uit de doden opgewekt heeft. |
| | |
3 μηδεμίαν ἐν μηδενὶ διδόντες προσκοπήν, ἵνα μὴ μωμηθῇ ἡ διακονία· | | 3 dWij geven geen aanstoot in enig ding, opdat 9de bediening niet 10gelasterd worde; |
| d Rom. 14:13. 1 Kor. 10:32. |
| Rom. 14:13 Laat ons dan elkander niet meer oordelen; maar oordeelt dit liever, namelijk dat gij den broeder geen aanstoot of ergernis geeft. 1 Kor. 10:32 Weest zonder aanstoot te geven, en den Joden en den Grieken, en der gemeente Gods. |
| 9 Namelijk van het Heilig Evangelie, die ons toebetrouwd is, en van welke hij in het einde van het voorgaande hoofdstuk heeft gesproken. |
| 10 Of: berispt, bestraft, gelijk het Griekse woord eigenlijk medebrengt; hetwelk pleegt te geschieden wanneer het leven der dienaren des Woords met hun leer niet overeenkomt. |
| | |
4 ἀλλ’ ἐν παντὶ συνιστῶντες ἑαυτοὺς ὡς Θεοῦ διάκονοι, ἐν ὑπομονῇ πολλῇ, ἐν θλίψεσιν, ἐν ἀνάγκαις, ἐν στενοχωρίαις, | | 4 Maar wij eals dienaars Gods, 11maken onszelven in alles aangenaam, fin veel verdraagzaamheid, in verdrukkingen, in noden, in benauwdheden, |
| e 1 Kor. 4:1. |
| 1 Kor. 4:1 ALZO houde ons een ieder mens als dienaars van Christus en uitdelers der verborgenheden Gods. |
| 11 Gr. recommanderen wij onszelven; of: maken dat wij na gedane proeve goedgekeurd worden. Of: bewijzen. |
| f 2 Kor. 11:23. |
| 2 Kor. 11:23 Zijn zij dienaars van Christus? (Ik spreek onwijs zijnde) ik ben boven hen: in arbeid overvloediger, in slagen uitnemender, in gevangenissen overvloediger, in doodsgevaar menigmaal. |
| | |
5 ἐν πληγαῖς, ἐν φυλακαῖς, ἐν ἀκαταστασίαις, ἐν κόποις, ἐν ἀγρυπνίαις, ἐν νηστείαις, | | 5 In slagen, in gevangenissen, in 12beroerten, in arbeid, in waken, in vasten, |
| 12 Of: verwarringen, onvastigheden; waardoor verstaan wordt de staat dergenen die herwaarts en derwaarts gejaagd of verdreven worden. |
| | |
6 ἐν ἁγνότητι, ἐν γνώσει, ἐν μακροθυμίᾳ, ἐν χρηστότητι, ἐν Πνεύματι Ἁγίῳ, ἐν ἀγάπῃ ἀνυποκρίτῳ, | | 6 In 13reinheid, in kennis, in lankmoedigheid, in goedertierenheid, 14in den Heiligen Geest, in ongeveinsde liefde, |
| 13 Of: kuisheid. Alzo verhaalt de apostel vanhier verder de deugden en middelen waardoor hij de vorige zwarigheden is te boven gekomen. |
| 14 Hierdoor verstaat hij de vrijmoedigheid en vreugde des Geestes, Die ons ondersteunt ook in het midden van alle verdrukkingen, Joh. 16:33. Rom. 5:3, 4, 5; 14:17. |
| Joh. 16:33 Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat gij in Mij vrede hebt. In de wereld zult gij verdrukking hebben; maar hebt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen. Rom. 5:3 En niet alleenlijk dit, maar wij roemen ook in de verdrukkingen, wetende dat de verdrukking lijdzaamheid werkt, Rom. 5:4 En de lijdzaamheid bevinding, en de bevinding hoop; Rom. 5:5 En de hoop beschaamt niet, omdat de liefde Gods in onze harten uitgestort is door den Heiligen Geest, Die ons is gegeven. Rom. 14:17 Want het Koninkrijk Gods is niet spijze en drank, maar rechtvaardigheid en vrede en blijdschap door den Heiligen Geest. |
| | |
7 ἐν λόγῳ ἀληθείας, ἐν δυνάμει Θεοῦ, διὰ τῶν ὅπλων τῆς δικαιοσύνης τῶν δεξιῶν καὶ ἀριστερῶν, | | 7 In 15het Woord der waarheid, in 16de kracht Gods, 17door de wapenen der gerechtigheid aan de rechter- en aan de linkerzijde, |
| 15 Dat is, de predicatie van het Evangelie, gelijk Joh. 17:17. |
| Joh. 17:17 Heilig hen in Uw waarheid; Uw Woord is de waarheid. |
| 16 Namelijk die deze predicatie der apostelen vergezelschapte, niet alleen met tekenen en wonderen, Hebr. 2:3, 4, maar ook met macht om de bozen te wederstaan en ten onder te brengen, als met wapenen die machtig waren in God om van alle zijden de uitverkorenen voor Christus te gewinnen, en de anderen van hen te weren, 2 Kor. 10:4, 5, 6. |
| Hebr. 2:3 Hoe zullen wij ontvlieden, indien wij op zo grote zaligheid geen acht nemen? Dewelke, begonnen zijnde verkondigd te worden door den Heere, aan ons bevestigd is geworden van degenen die Hem gehoord hebben; Hebr. 2:4 God bovendien medegetuigende door tekenen en wonderen en menigerlei krachten en bedelingen des Heiligen Geestes naar Zijn wil. 2 Kor. 10:4 Want de wapenen van onzen krijg zijn niet vleselijk, maar krachtig door God, tot nederwerping der sterkten; 2 Kor. 10:5 Dewijl wij de overleggingen ternederwerpen, en alle hoogte die zich verheft tegen de kennis Gods, en alle gedachte gevangen leiden tot de gehoorzaamheid van Christus; 2 Kor. 10:6 En gereed hebben hetgeen dient om te wreken alle ongehoorzaamheid, wanneer uw gehoorzaamheid zal vervuld zijn. |
| 17 Of: door de rechter- en linkerwapenen der gerechtigheid. |
| | |
8 διὰ δόξης καὶ ἀτιμίας, διὰ δυσφημίας καὶ εὐφημίας· ὡς πλάνοι, καὶ ἀληθεῖς· | | 8 18Door eer en oneer, door kwaad gerucht en goed gerucht; als verleiders en nochtans waarachtig; |
| 18 Dat is, in het midden van eer en oneer; namelijk eer bij de vromen en oneer bij de goddeloze en wereldse mensen. Versta hetzelfde onderscheid ook in de volgende tegenstellingen; en zie een voorbeeld in Christus, Joh. 7:12, en in Paulus, Hand. 17:18, 32. |
| Joh. 7:12 En er was veel gemurmel van Hem onder de scharen. Sommigen zeiden: Hij is goed. En anderen zeiden: Neen, maar Hij verleidt de schare. Hand. 17:18 En sommigen van de epicuréïsche en stóïsche filosofen streden met hem; en sommigen zeiden: Wat wil toch deze klapper zeggen? Maar anderen zeiden: Hij schijnt een verkondiger te zijn van vreemde goden; omdat hij hun Jezus en de opstanding verkondigde. Hand. 17:32 Als zij nu van de opstanding der doden hoorden, spotten sommigen daarmede; en sommigen zeiden: Wij zullen u wederom hiervan horen. |
| | |
9 ὡς ἀγνοούμενοι, καὶ ἐπιγινωσκόμενοι· ὡς ἀποθνήσκοντες, καὶ ἰδού, ζῶμεν· ὡς παιδευόμενοι, καὶ μὴ θανατούμενοι· | | 9 Als onbekend en nochtans bekend; g19als stervende, en 20zie, wij leven; als getuchtigd en niet gedood; |
| g Ps. 118:18. Jes. 26:19. |
| Ps. 118:18 De HEERE heeft mij wel hard gekastijd, maar Hij heeft mij ter dood niet overgegeven. Jes. 26:19 Uw doden zullen leven, ook
mijn dood lichaam, zij zullen opstaan; waakt op en juicht, gij die in het stof woont, want Uw dauw zal zijn als een dauw der moeskruiden, en het land zal de overledenen uitwerpen. |
| 19 Namelijk naar het oordeel der mensen voor doden gehouden. |
| 20 Namelijk door de bijzondere genade en beschutting Gods, Ps. 118:18. |
| Ps. 118:18 De HEERE heeft mij wel hard gekastijd, maar Hij heeft mij ter dood niet overgegeven. |
| | |
10 ὡς λυπούμενοι, ἀεὶ δὲ χαίροντες· ὡς πτωχοί, πολλοὺς δὲ πλουτίζοντες· ὡς μηδὲν ἔχοντες, καὶ πάντα κατέχοντες. | | 10 Als droevig zijnde, 21doch altijd blijde; 22als arm, doch velen 23rijk makende; als niets hebbende en nochtans
24alles bezittende. |
| 21 Dat is, getroost in God, Rom. 5:3. 1 Thess. 5:16. |
| Rom. 5:3 En niet alleenlijk dit, maar wij roemen ook in de verdrukkingen, wetende dat de verdrukking lijdzaamheid werkt, 1 Thess. 5:16 Verblijdt u allen tijd. |
| 22 Namelijk naar de wereldse rijkdommen. |
| 23 Namelijk met geestelijke gaven. |
| 24 Namelijk in Christus, en met Christus, 1 Kor. 3:21, 22. |
| 1 Kor. 3:21 Niemand dan roeme op mensen; want alles is uwe. 1 Kor. 3:22 Hetzij Paulus, hetzij Apollos, hetzij Céfas, hetzij de wereld, hetzij leven, hetzij dood, hetzij tegenwoordige, hetzij toekomende dingen, zij zijn alle uwe; |
| | |
11 Τὸ στόμα ἡμῶν ἀνέῳγε πρὸς ὑμᾶς, Κορίνθιοι, ἡ καρδία ἡμῶν πεπλάτυνται. | | 11 25Onze mond is opengedaan tegen u, o Korinthiërs, ons hart is uitgebreid. |
| 25 Dat is, ik spreek vrijmoediglijk en in den brede met u van al mijn gelegenheden, gelijk mijn genegenheid en goed hart jegens u ook groot is. Een Hebreeuwse wijze van spreken. |
| | |
12 οὐ στενοχωρεῖσθε ἐν ἡμῖν, στενοχωρεῖσθε δὲ ἐν τοῖς σπλάγχνοις ὑμῶν. | | 12 26Gij zijt niet nauw in ons, maar 27gij zijt nauw in uw ingewanden. |
| 26 Dat is, gij bezit ons hart in het geheel. Wij doen ons hart voor u wijd open. |
| 27 Dat is, gij doet uw hart niet genoeg open, maar houdt dat nog ten dele gelijk gesloten voor ons. |
| | |
13 τὴν δὲ αὐτὴν ἀντιμισθίαν (ὡς τέκνοις λέγω), πλατύνθητε καὶ ὑμεῖς. | | 13 Nu, om dezelfde vergelding te doen (ik spreek hals tot mijn kinderen) zo 28wordt gij ook uitgebreid. |
| h 1 Kor. 4:14. |
| 1 Kor. 4:14 Ik schrijf deze dingen niet om u te beschamen, maar als mijn lieve kinderen vermaan ik u. |
| 28 Namelijk in uw ingewanden, of hart; om ons gelijke affectie of liefde toe te dragen. |
| | Geen gemeenschap met ongelovigen |
14 Μὴ γίνεσθε ἑτεροζυγοῦντες ἀπίστοις· τίς γὰρ μετοχὴ δικαιοσύνῃ καὶ ἀνομίᾳ; τίς δὲ κοινωνία φωτὶ πρὸς σκότος; | | 14 iTrekt niet 29een ander juk aan met de ongelovigen; kwant wat mededeel heeft de gerechtigheid met de ongerechtigheid, en wat gemeenschap heeft het licht met de duisternis? |
| i Deut. 7:2. 1 Kor. 5:9. |
| Deut. 7:2 En de HEERE uw God hen zal gegeven hebben voor uw aangezicht, dat gij hen slaat, zo zult gij hen ganselijk verbannen; gij zult geen verbond met hen maken, noch hun genadig zijn. 1 Kor. 5:9 Ik heb u geschreven in den brief, dat gij u niet zoudt vermengen met de hoereerders; |
| 29 Dat is, een juk of gemeenschap met degenen die van ongelijke religie zijn, gelijk de afgodische heidenen waren. Waarmede hij niet allerlei gemeenschap verbiedt, want dat zou strijden met hetgeen hij gezegd heeft 1 Kor. 5:10, maar alleen zulke gemeenschap, waardoor zij ook tot de gemeenschap van hun afgoderij of andere zonden zouden worden gebracht, of de ongelovigen in hun zonden gesterkt; en is een gelijkenis genomen uit de wet, Deut. 22:10, waar God verbiedt dat zij in het ploegen den os en den ezel zouden samenvoegen. |
| 1 Kor. 5:10 Doch niet geheel met de hoereerders dezer wereld, of met de gierigaards, of met de rovers, of met de afgodendienaars; want anders zoudt gij moeten uit de wereld gaan. Deut. 22:10 Gij zult niet ploegen met een os en met een ezel tegelijk. |
| k 1 Sam. 5:1, 2. 1 Kon. 18:21. 1 Kor. 10:21. Ef. 5:11. |
| 1 Sam. 5:1 DE Filistijnen nu namen de ark Gods, en zij brachten ze van Eben-Haëzer tot Asdod. 1 Sam. 5:2 En de Filistijnen namen de ark Gods en zij brachten ze in het huis van Dagon, en stelden ze bij Dagon. 1 Kon. 18:21 Toen naderde Elía tot het ganse volk en zeide: Hoelang hinkt gij op twee gedachten? Zo de HEERE God is, volgt Hem na, en zo het Baäl is, volgt hem na. Maar het volk antwoordde hem niet één woord. 1 Kor. 10:21 Gij kunt den drinkbeker des Heeren niet drinken en den drinkbeker der duivelen; gij kunt niet deelachtig zijn der tafel des Heeren en der tafel der duivelen. Ef. 5:11 En hebt geen gemeenschap met de onvruchtbare werken der duisternis, maar bestraft ze ook veeleer. |
| | |
15 τίς δὲ συμφώνησις Χριστῷ πρὸς *Βελίαλ; ἢ τίς μερὶς πιστῷ μετὰ ἀπίστου; * Βελίαλ B, Elz, Sc | Βελίαρ St, M | | 15 En wat samenstemming heeft Christus met 30Belial, of wat deel heeft de gelovige met den ongelovige? |
| 30 Dit is een Hebreeuws woord, en betekent een die zonder juk is, of niemand nuttig. Hier wordt het genomen voor den satan zelven, die alle gehoorzaamheid Gods van zich heeft geworpen. Zie 1 Sam. 1:16. |
| 1 Sam. 1:16 Acht toch uw dienstmaagd niet voor een dochter Belials; want ik heb tot nu toe gesproken uit de veelheid van mijn gedachten en van mijn verdriet. |
| | |
16 τίς δὲ συγκατάθεσις ναῷ Θεοῦ μετὰ εἰδώλων; ὑμεῖς γὰρ ναὸς Θεοῦ ἐστε ζῶντος, καθὼς εἶπεν ὁ Θεὸς ὅτι Ἐνοικήσω ἐν αὐτοῖς, καὶ ἐμπεριπατήσω· καὶ ἔσομαι αὐτῶν Θεός, καὶ αὐτοὶ ἔσονταί μοι λαός. | | 16 Of wat samenvoeging heeft 31de tempel Gods lmet de afgoden? mWant 32gij zijt de tempel 33des levenden Gods, gelijkerwijs 34God gezegd heeft: nIk zal in hen wonen en Ik zal onder hen wandelen, en Ik zal hun God zijn, en zij zullen Mij een volk zijn. |
| 31 Namelijk die tot den dienst van den waren God is geheiligd. |
| l 1 Kor. 10:7, 14. |
| 1 Kor. 10:7 En wordt geen afgodendienaars, gelijkerwijs als sommigen van hen, gelijk geschreven staat: Het volk zat neder om te eten en om te drinken, en zij stonden op om te spelen. 1 Kor. 10:14 Daarom, mijne geliefden, vliedt van den afgodendienst. |
| m 1 Kor. 3:16; 6:19. Ef. 2:21. Hebr. 3:6. 1 Petr. 2:5. |
| 1 Kor. 3:16 Weet gij niet dat gij Gods tempel zijt en de Geest Gods in ulieden woont? 1 Kor. 6:19 Of weet gij niet dat ulieder lichaam een tempel is des Heiligen Geestes, Die in u is, Dien gij van God hebt, en dat gij uws zelfs niet zijt? Ef. 2:21 Op Welken het gehele gebouw, bekwamelijk samengevoegd zijnde, opwast tot een heiligen tempel in den Heere; Hebr. 3:6 Maar Christus als de Zoon over Zijn eigen huis; Wiens huis wij zijn, indien wij maar de vrijmoedigheid en den roem der hoop tot het einde toe vast behouden. 1 Petr. 2:5 Zo wordt gij ook zelven, als levende stenen, gebouwd tot
een geestelijk huis, tot
een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus. |
| 32 Namelijk die in Christus gelooft, Ef. 2:21, 22. 1 Petr. 2:5. |
| Ef. 2:21 Op Welken het gehele gebouw, bekwamelijk samengevoegd zijnde, opwast tot een heiligen tempel in den Heere; Ef. 2:22 Op Welken ook gij medegebouwd wordt tot een woonstede Gods in den Geest. 1 Petr. 2:5 Zo wordt gij ook zelven, als levende stenen, gebouwd tot
een geestelijk huis, tot
een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus. |
| 33 Dat is, Die niet alleen Zelf leeft, maar allen een Auteur des levens is, Hand. 17:25. Deze titel wordt hier Gode gegeven tegen de stomme en dode afgoden. |
| Hand. 17:25 En wordt ook van mensenhanden niet gediend als iets behoevende, alzo Hij Zelf allen het leven en den adem en alle dingen geeft; |
| 34 Deze woorden zijn genomen ten dele uit Lev. 26:11, 12, ten dele uit Ez. 37:26. |
| Lev. 26:11 En Ik zal Mijn tabernakel in het midden van u zetten, en Mijn ziel zal van u niet walgen. Lev. 26:12 En Ik zal in het midden van u wandelen en zal u tot een God zijn, en gij zult Mij tot een volk zijn. Ez. 37:26 En Ik zal een verbond des vredes met hen maken; het zal een eeuwig verbond met hen zijn; en Ik zal hen inzetten en zal hen vermenigvuldigen, en Ik zal Mijn heiligdom in het midden van hen zetten tot in eeuwigheid. |
| n Ex. 29:45. Lev. 26:11. Ez. 37:26. |
| Ex. 29:45 En Ik zal in het midden der kinderen Israëls wonen, en Ik zal hun tot een God zijn. Lev. 26:11 En Ik zal Mijn tabernakel in het midden van u zetten, en Mijn ziel zal van u niet walgen. Ez. 37:26 En Ik zal een verbond des vredes met hen maken; het zal een eeuwig verbond met hen zijn; en Ik zal hen inzetten en zal hen vermenigvuldigen, en Ik zal Mijn heiligdom in het midden van hen zetten tot in eeuwigheid. |
| | |
17 διὸ Ἐξέλθετε ἐκ μέσου αὐτῶν καὶ ἀφορίσθητε, λέγει Κύριος, καὶ ἀκαθάρτου μὴ ἅπτεσθε· κἀγὼ εἰσδέξομαι ὑμᾶς, | | 17 35Daarom, ogaat uit het midden van hen en scheidt u af, zegt de Heere, en raakt niet aan hetgeen onrein is, en Ik zal ulieden aannemen. |
| 35 Deze woorden zijn genomen uit Jes. 52:11, zodat deze vermaning van Paulus uit verscheidene plaatsen bijeengevoegd is. |
| Jes. 52:11 Vertrekt, vertrekt, gaat uit vandaar, raakt het onreine niet aan; gaat uit het midden van haar, reinigt u, gij die de vaten des HEEREN draagt. |
| o Jes. 52:11. Openb. 18:4. |
| Jes. 52:11 Vertrekt, vertrekt, gaat uit vandaar, raakt het onreine niet aan; gaat uit het midden van haar, reinigt u, gij die de vaten des HEEREN draagt. Openb. 18:4 En ik hoorde een andere stem uit den hemel, zeggende: Gaat uit van haar, Mijn volk, opdat gij aan haar zonden geen gemeenschap hebt, en opdat gij van haar plagen niet ontvangt. |
| | |
18 καὶ ἔσομαι ὑμῖν εἰς Πατέρα, καὶ ὑμεῖς ἔσεσθέ μοι εἰς υἱοὺς καὶ θυγατέρας, λέγει Κύριος παντοκράτωρ. | | 18 pEn Ik zal u tot een Vader zijn, en gij zult Mij tot zonen en dochteren zijn, zegt de Heere, de Almachtige. |
| p Jer. 31:1. |
| Jer. 31:1 TERZELFDER tijd, spreekt de HEERE, zal Ik allen geslachten Israëls tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn. |