Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 De apostel gaat voort in het beschrijven van de hoop der zaligheid, waardoor wij verzekerd zijn, als dit lichaam, hetwelk een aardse tabernakel is, gebroken wordt, dat wij een eeuwige woonstede hebben in den hemel. 4 Waarmede wij verlangen overkleed te worden. 6 Overmits, zolang wij in dit lichaam inwonen, wij van den Heere uitwonen. 9 Dat dan een iegelijk naarstig moet zijn om Hem te behagen. 10 Omdat wij allen voor den rechterstoel van Christus moeten verschijnen. 11 Betuigt daarom ook zijn naarstigheid onder hen. 12 Niet om zichzelven te prijzen, maar om hun stof van roem te geven tegen de valse apostelen. 15 Leert dat Christus voor allen gestorven en opgewekt is, opdat zij allen Hem zouden leven. 16 Waarom hij voortaan niemand meer kent naar het vlees. 17 Maar naar de nieuwe schepping die uit God is in Christus. 19 Waartoe zij als gezanten Gods worden gebruikt om de mensen met God in Christus te verzoenen. |
| | |
1 Οἴδαμεν γὰρ ὅτι ἐὰν ἡ ἐπίγειος ἡμῶν οἰκία τοῦ σκήνους καταλυθῇ, οἰκοδομὴν ἐκ Θεοῦ ἔχομεν, οἰκίαν ἀχειροποίητον, αἰώνιον ἐν τοῖς οὐρανοῖς. | | 1 WANT wij weten dat, zo 1ons aaardse huis dezes tabernakels 2gebroken wordt, wij 3een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig, in de hemelen. |
| 1 Dat is, ons zwak en sterfelijk lichaam, hetwelk wij op deze aarde dragen, dat van aarde gemaakt is, en met een tabernakel of hut wordt vergeleken, die men in het reizen lichtelijk opmaakt, en in het vertrekken wederom afbreekt of laat vervallen. Zie dergelijke Job 4:19. 2 Petr. 1:13, 14. |
| Job 4:19 Hoeveel te min op degenen die lemen huizen bewonen, welker grondslag in het stof is; zij worden verbrijzeld vóór de motten. 2 Petr. 1:13 En ik acht het recht te zijn, zolang ik in dezen tabernakel ben, dat ik u opwek door vermaning; 2 Petr. 1:14 Alzo ik weet dat de aflegging mijns tabernakels haast zijn zal, gelijkerwijs ook onze Heere Jezus Christus mij heeft geopenbaard. |
| a 2 Kor. 4:7. |
| 2 Kor. 4:7 Maar wij hebben dezen schat in aarden vaten, opdat de uitnemendheid der kracht zij Godes en niet uit ons; |
| 2 Gr. ontbonden, losgemaakt. |
| 3 Sommigen nemen dit voor de hemelse heerlijkheid, waarmede onze lichamen ten uitersten dage eerst zullen verheerlijkt worden. Doch alzo de apostel hier merkelijk spreekt van een gebouw of huis hetwelk wij, nadat deze tabernakel gebroken is, van God zullen hebben, en dat in den hemel, en zo haast wij uit dit lichaam gaan wonen, gelijk blijkt uit vss. 6, 8, zo wordt het wel zo bekwamelijk voor de hemelse heerlijkheid in het gemeen genomen, waarmede de ziel versierd en gelijk als bekleed wordt, zo haast zij deze tabernakel aflegt, en waarmede het lichaam daarna zal bekleed worden als het uit de doden zal opgewekt zijn. Zie van het eerste Hebr. 11:14, 16. Openb. 7:14, en van het andere 1 Kor. 15:42, 43. Filipp. 3:20, 21. |
| vers 6 Wij hebben dan altijd goeden moed, en weten dat wij, inwonende in het lichaam, uitwonen van den Heere vers 8 Maar wij hebben goeden moed, en hebben meer behagen om uit het lichaam uit te wonen en bij den Heere in te wonen. Hebr. 11:14 Want die zulke dingen zeggen, betonen klaarlijk dat zij een vaderland zoeken. Hebr. 11:16 Maar nu zijn zij begerig naar een beter, dat is naar het hemelse. Daarom schaamt Zich God hunner niet, om hun God genaamd te worden; want Hij had hun een stad bereid. Openb. 7:14 En ik sprak tot hem: Heer, gij weet het. En hij zeide tot mij: Dezen zijn het die uit de grote verdrukking komen; en zij hebben hun lange klederen gewassen en hebben hun lange klederen wit gemaakt in het bloed des Lams. 1 Kor. 15:42 Alzo zal ook de opstanding der doden zijn. Het lichaam wordt gezaaid in verderfelijkheid, het wordt opgewekt in onverderfelijkheid. 1 Kor. 15:43 Het wordt gezaaid in oneer, het wordt opgewekt in heerlijkheid. Het wordt gezaaid in zwakheid, het wordt opgewekt in kracht. Filipp. 3:20 Maar onze wandel is in de hemelen, waaruit wij ook den Zaligmaker verwachten, namelijk den Heere Jezus Christus, Filipp. 3:21 Die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat hetzelve gelijkvormig worde aan Zijn heerlijk lichaam, naar de werking waardoor Hij ook alle dingen Zichzelven kan onderwerpen. |
| | |
2 καὶ γὰρ ἐν τούτῳ στενάζομεν, τὸ οἰκητήριον ἡμῶν τὸ ἐξ οὐρανοῦ ἐπενδύσασθαι ἐπιποθοῦντες· | | 2 bWant ook in dezen zuchten wij, verlangende met onze woonstede die uit den hemel is, overkleed te worden; |
| b Rom. 8:23. |
| Rom. 8:23 En niet alleen dit, maar ook wij zelven, die de eerstelingen des Geestes hebben, wij ook zelven, zeg ik, zuchten in onszelven, verwachtende de aanneming tot kinderen, namelijk
de verlossing onzes lichaams. |
| | |
3 εἴ γε καὶ ἐνδυσάμενοι οὐ γυμνοὶ εὑρεθησόμεθα. | | 3 cZo wij ook 4bekleed en niet naakt zullen gevonden worden. |
| c Openb. 3:18; 16:15. |
| Openb. 3:18 Ik raad u dat gij van Mij koopt goud, beproefd komende uit het vuur, opdat gij rijk moogt worden; en witte klederen, opdat gij moogt bekleed worden en de schande uwer naaktheid niet geopenbaard worde; en zalf uw ogen met ogenzalf, opdat gij zien moogt. Openb. 16:15 Zie, Ik kom als een dief. Zalig is hij die waakt en zijn klederen bewaart, opdat hij niet naakt wandele, en men zijn schaamte niet zie. |
| 4 Namelijk met het ware bruiloftskleed, dat is, die met de gerechtigheid en heiligheid van Christus in dezen verhuisdag zullen bevonden worden. Want anderen, die daarvan ontbloot zijn, hebben deze heerlijkheid niet te verwachten. Anderen zetten het over: Alzo of nademaal wij ook bekleed, enz., en nemen het voor een verklaring van het voorgaande. |
| | |
4 καὶ γὰρ οἱ ὄντες ἐν τῷ σκήνει στενάζομεν βαρούμενοι· *ἐφ’ ᾧ οὐ θέλομεν ἐκδύσασθαι, ἀλλ’ ἐπενδύσασθαι, ἵνα καταποθῇ τὸ θνητὸν ὑπὸ τῆς ζωῆς. * ἐφ’ ᾧ B, Elz, Sc, M | ἐπειδὴ St | | 4 Want ook wij, 5die in dezen tabernakel zijn, zuchten, 6bezwaard zijnde; 7nademaal wij niet willen ontkleed, 8maar overkleed worden, dopdat 9het sterfelijke 10van het leven verslonden worde. |
| 5 Dat is, die in dit aardse en sterfelijke lichaam nog leven. |
| 6 Namelijk door het pak der zonde en der verdrukkingen. |
| 7 Dat is, geheel ontbloot worden van ons lichaam dat wij nu dragen, om hetzelve eeuwiglijk te derven. Of: in welken, namelijk tabernakel zijnde, wij niet willen, enz. |
| 8 Namelijk met de hemelse heerlijkheid, naar de ziel terstond na den dood, en naar het lichaam, wanneer het ons zal wedergegeven worden ten uitersten dage. Sommigen menen dat Paulus hier zou wensen te mogen leven in dit lichaam totdat Christus zal komen om onze lichamen te veranderen, zonder dat wij die behoeven af te leggen; van welke verborgenheid gesproken wordt 1 Kor. 15:51. 1 Thess. 4:17. Doch dit is niet waarschijnlijk, alzo hij vers 8 zegt, dat hij liever heeft uit het lichaam te gaan uitwonen, namelijk voor een tijd, en bij den Heere in te wonen. |
| 1 Kor. 15:51 Zie, ik zeg u een verborgenheid: wij zullen wel niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden, 1 Thess. 4:17 Daarna wij die levend overgebleven zijn, zullen tezamen met hen opgenomen worden in de wolken, den Heere tegemoet, in de lucht; en alzo zullen wij altijd met den Heere wezen. vers 8 Maar wij hebben goeden moed, en hebben meer behagen om uit het lichaam uit te wonen en bij den Heere in te wonen. |
| d Rom. 8:11. 1 Kor. 15:53. |
| Rom. 8:11 En indien de Geest Desgenen Die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zo zal Hij Die Christus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door Zijn Geest, Die in u woont. 1 Kor. 15:53 Want dit verderfelijke moet onverderfelijkheid aandoen, en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen. |
| 9 Dat is, de sterfelijkheid waarmede ons lichaam nu bezwaard is en in het graf bezwaard blijft. |
| 10 Dat is, door de zalige onsterfelijkheid geheel weggenomen worde, wanneer namelijk Christus hetzelve weder zal opwekken en aan Zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig maken, Filipp. 3:21. |
| Filipp. 3:21 Die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat hetzelve gelijkvormig worde aan Zijn heerlijk lichaam, naar de werking waardoor Hij ook alle dingen Zichzelven kan onderwerpen. |
| | |
5 ὁ δὲ κατεργασάμενος ἡμᾶς εἰς αὐτὸ τοῦτο Θεός, ὁ καὶ δοὺς ἡμῖν τὸν ἀρραβῶνα τοῦ Πνεύματος. | | 5 Die ons nu 11tot ditzelve bereid heeft, is God, eDie ons ook 12het onderpand des Geestes gegeven heeft. |
| 11 Dat is, tot deze heerlijkheid in onze ziel, en deze onsterfelijkheid in ons lichaam. Gr. gewrocht, of: toegemaakt. |
| e Rom. 8:16. 2 Kor. 1:22. Ef. 1:13; 4:30. |
| Rom. 8:16 Dezelve Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn. 2 Kor. 1:22 Die ons ook heeft verzegeld, en het onderpand des Geestes in onze harten gegeven. Ef. 1:13 In Welken ook gij zijt, nadat gij het Woord der waarheid, namelijk het Evangelie uwer zaligheid, gehoord hebt; in Welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte, Ef. 4:30 En bedroeft den Heiligen Geest Gods niet, door Welken gij verzegeld zijt tot den dag der verlossing. |
| 12 Namelijk den Heiligen Geest tot een onderpand om ons hiervan te verzekeren. Zie Rom. 8:16. 2 Kor. 1:22. Ef. 4:30. |
| Rom. 8:16 Dezelve Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn. 2 Kor. 1:22 Die ons ook heeft verzegeld, en het onderpand des Geestes in onze harten gegeven. Ef. 4:30 En bedroeft den Heiligen Geest Gods niet, door Welken gij verzegeld zijt tot den dag der verlossing. |
| | |
6 θαρροῦντες οὖν πάντοτε, καὶ εἰδότες ὅτι ἐνδημοῦντες ἐν τῷ σώματι ἐκδημοῦμεν ἀπὸ τοῦ Κυρίου | | 6 Wij hebben dan altijd goeden moed, en weten dat wij, inwonende in het lichaam, uitwonen 13van den Heere |
| 13 Namelijk Jezus Christus, Wiens lichamelijk aanschouwen en tegenwoordigheid wij zolang moeten derven, gelijk blijkt vers 8 en verklaard wordt Filipp. 1:23. |
| vers 8 Maar wij hebben goeden moed, en hebben meer behagen om uit het lichaam uit te wonen en bij den Heere in te wonen. Filipp. 1:23 Want ik word van deze twee gedrongen, hebbende begeerte om ontbonden te worden en met Christus te zijn; want dat is zeer verre het beste; |
| | |
7 (διὰ πίστεως γὰρ περιπατοῦμεν, οὐ διὰ εἴδους), | | 7 f(Want wij wandelen 14door geloof en
15niet door aanschouwen); |
| f 1 Kor. 13:12. 2 Kor. 3:18. |
| 1 Kor. 13:12 Want wij zien nu door een spiegel in een duistere rede, maar alsdan zullen wij
zien
aangezicht tot aangezicht; nu ken ik ten dele, maar alsdan zal ik kennen gelijk ook ik gekend ben. 2 Kor. 3:18 En wij allen, met ongedekten aangezichte de heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest. |
| 14 Namelijk hetwelk eigenlijk aanneemt en zich toe-eigent de dingen die men niet ziet, Hebr. 11:1. |
| Hebr. 11:1 HET geloof nu is een vaste grond der dingen die men hoopt, en
een bewijs der zaken die men niet ziet. |
| 15 Namelijk van de dingen die wij hopen. Zie Rom. 8:24. 1 Kor. 13:12. Hoewel er anderszins ook een aanschouwen is des geloofs, Joh. 6:40; 8:56. |
| Rom. 8:24 Want wij zijn in hope zalig geworden. De hoop nu die gezien wordt, is geen hoop; want hetgeen iemand ziet, waarom zal hij het ook hopen? 1 Kor. 13:12 Want wij zien nu door een spiegel in een duistere rede, maar alsdan zullen wij
zien
aangezicht tot aangezicht; nu ken ik ten dele, maar alsdan zal ik kennen gelijk ook ik gekend ben. Joh. 6:40 En dit is de wil Desgenen Die Mij gezonden heeft, dat een iegelijk die den Zoon aanschouwt en in Hem gelooft, het eeuwige leven hebbe; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage. Joh. 8:56 Abraham, uw vader, heeft met verheuging verlangd, opdat hij Mijn dag zien zou; en hij heeft hem
gezien en is verblijd geweest. |
| | |
8 θαρροῦμεν δέ, καὶ εὐδοκοῦμεν μᾶλλον ἐκδημῆσαι ἐκ τοῦ σώματος, καὶ ἐνδημῆσαι πρὸς τὸν Κύριον. | | 8 Maar wij hebben goeden moed, en hebben meer behagen om uit het lichaam uit te wonen en bij den Heere in te wonen. |
9 διὸ καὶ φιλοτιμούμεθα, εἴτε ἐνδημοῦντες, εἴτε ἐκδημοῦντες, εὐάρεστοι αὐτῷ εἶναι. | | 9 Daarom zijn wij ook 16zeer begerig, 17hetzij inwonende, 18hetzij uitwonende, om Hem welbehaaglijk te zijn. |
| 16 Gr. eergierig. Zie ook Rom. 15:20. |
| Rom. 15:20 En alzo zeer begerig geweest ben om het Evangelie te verkondigen, niet waar Christus genoemd was, opdat ik niet op eens anders fundament zou bouwen; |
| 17 Namelijk bij Hem in den hemel, gelijk vers 8. Zie Openb. 7:17; 14:4. Of: in het lichaam, gelijk vers 6. |
| vers 8 Maar wij hebben goeden moed, en hebben meer behagen om uit het lichaam uit te wonen en bij den Heere in te wonen. Openb. 7:17 Want het Lam, Dat in het midden des troons is, zal hen weiden, en zal hun een Leidsman zijn tot levende fonteinen der wateren; en God zal alle tranen van hun ogen afwissen. Openb. 14:4 Dezen zijn het die met vrouwen niet bevlekt zijn, want zij zijn maagden. Dezen zijn het die het Lam volgen, waar Het ook heen gaat. Dezen zijn gekocht uit de mensen, tot
eerstelingen Gode en het Lam. vers 6 Wij hebben dan altijd goeden moed, en weten dat wij, inwonende in het lichaam, uitwonen van den Heere |
| 18 Namelijk van Christus buiten den hemel, terwijl wij nog dit sterfelijke lichaam dragen, of: uit het lichaam, gelijk vers 8. |
| vers 8 Maar wij hebben goeden moed, en hebben meer behagen om uit het lichaam uit te wonen en bij den Heere in te wonen. |
| | |
10 τοὺς γὰρ πάντας ἡμᾶς φανερωθῆναι δεῖ ἔμπροσθεν τοῦ βήματος τοῦ Χριστοῦ, ἵνα κομίσηται ἕκαστος τὰ διὰ τοῦ σώματος, πρὸς ἃ ἔπραξεν, εἴτε ἀγαθόν, εἴτε κακόν. | | 10 gWant wij allen moeten 19geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, hopdat een iegelijk 20wegdrage hetgeen 21door het lichaam geschiedt, naar dat hij gedaan heeft, 22hetzij goed, 23hetzij kwaad. |
| g Matth. 25:32. Rom. 14:10. |
| Matth. 25:32 En vóór Hem zullen al de volken vergaderd worden, en Hij zal hen van elkander scheiden, gelijk de herder de schapen van de bokken scheidt. Rom. 14:10 Maar gij, wat oordeelt gij uw broeder? Of ook gij, wat veracht gij uw broeder? Want wij zullen allen voor den rechterstoel van Christus gesteld worden. |
| 19 Namelijk niet alleen ten aanzien van onze personen, maar ook van onze gedachten, woorden en werken, Rom. 2:16. Openb. 2:23; 20:12. |
| Rom. 2:16 In den dag wanneer God de verborgen dingen der mensen zal oordelen door Jezus Christus, naar mijn Evangelie. Openb. 2:23 En haar kinderen zal Ik door den dood ombrengen; en al de gemeenten zullen weten, dat Ik het ben Die nieren en harten onderzoek. En Ik zal ulieden geven een iegelijk naar uw werken. Openb. 20:12 En ik zag de doden, klein en groot, staande voor God; en de boeken werden geopend; en een ander boek werd geopend, dat des levens is; en de doden werden geoordeeld uit hetgeen in de boeken geschreven was, naar hun werken. |
| h Ps. 62:13. Jer. 17:10; 32:19. Matth. 16:27. Rom. 2:6; 14:12. 1 Kor. 3:8. Gal. 6:5. Openb. 2:23; 22:12. |
| Ps. 62:13 En de goedertierenheid, o Heere, is Uwe; want Gij zult een iegelijk vergelden naar zijn werk. Jer. 17:10 Ik, de HEERE, doorgrond het hart en
proef de nieren, en dat om een iegelijk te geven naar zijn wegen, naar de vrucht zijner handelingen. Jer. 32:19 Groot van raad en machtig van daad (want Uw ogen zijn open over alle wegen der mensenkinderen, om een iegelijk te geven naar zijn wegen en naar de vrucht zijner handelingen); Matth. 16:27 Want de Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid Zijns Vaders, met Zijn engelen, en alsdan zal Hij een iegelijk vergelden naar zijn doen. Rom. 2:6 Welke een iegelijk vergelden zal naar zijn werken: Rom. 14:12 Zo dan, een iegelijk van ons zal voor zichzelven Gode rekenschap geven. 1 Kor. 3:8 En die plant en die natmaakt, zijn één; maar een iegelijk zal zijn loon ontvangen naar zijn arbeid. Gal. 6:5 Want een iegelijk zal zijn eigen pak dragen. Openb. 2:23 En haar kinderen zal Ik door den dood ombrengen; en al de gemeenten zullen weten, dat Ik het ben Die nieren en harten onderzoek. En Ik zal ulieden geven een iegelijk naar uw werken. Openb. 22:12 En zie, Ik kom haastelijk; en Mijn loon is met Mij, om een iegelijk te vergelden, gelijk zijn werk zal zijn. |
| 20 Namelijk tot een vergelding. |
| 21 Namelijk hier in dit leven, of: terwijl wij dit lichaam dragen. |
| 22 Dat is, het loon des goeds, uit genade. |
| 23 Dat is, het loon des kwaads, uit verdienste. Zie van beide Matth. 25:34, 41. Rom. 6:23. |
| Matth. 25:34 Alsdan zal de Koning zeggen tot degenen die tot Zijn rechterhand zijn: Komt, gij gezegenden Mijns Vaders, beërft dat Koninkrijk hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld. Matth. 25:41 Dan zal Hij zeggen ook tot degenen die ter linkerhand zijn: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijn engelen bereid is. Rom. 6:23 Want de bezoldiging der zonde is de dood, maar de genadegift Gods is het eeuwige leven, door Jezus Christus, onzen Heere. |
| | De verzoening in Christus |
11 Εἰδότες οὖν τὸν φόβον τοῦ Κυρίου ἀνθρώπους πείθομεν, Θεῷ δὲ πεφανερώμεθα· ἐλπίζω δὲ καὶ ἐν ταῖς συνειδήσεσιν ὑμῶν πεφανερῶσθαι. | | 11 Wij dan, wetende 24den schrik des Heeren, bewegen de mensen tot het geloof, en zijn Gode openbaar geworden; doch ik hoop ook in uw consciënties geopenbaard te zijn. |
| 24 Dat is, dit schrikkelijke en vreselijke oordeel des Heeren, waardoor wij zorgvuldig moeten zijn om voor Hem altijd oprechtelijk te wandelen. |
| | |
12 οὐ γὰρ πάλιν ἑαυτοὺς συνιστάνομεν ὑμῖν, ἀλλὰ ἀφορμὴν διδόντες ὑμῖν καυχήματος ὑπὲρ ἡμῶν, ἵνα ἔχητε πρὸς τοὺς ἐν προσώπῳ καυχωμένους, καὶ οὐ καρδίᾳ. | | 12 iWant wij 25prijzen onszelven u niet wederom aan, maar wij geven u oorzaak 26van roem over ons, opdat gij stof zoudt hebben tegen degenen 27die in het aangezicht roemen en niet in het hart. |
| i 2 Kor. 3:1; 10:8. |
| 2 Kor. 3:1 BEGINNEN
wij onszelven wederom u aan te prijzen? Of behoeven wij ook, gelijk sommigen, brieven van voorschrijving aan u, of brieven van voorschrijving van u? 2 Kor. 10:8 Want indien ik ook iets overvloediger zou roemen van onze macht, welke de Heere ons gegeven heeft tot stichting, en niet tot uw nederwerping, zo zal ik niet beschaamd worden; |
| 25 Dat is, recommanderen. |
| 26 Namelijk dat wij trouwe apostelen van Christus zijn, en dat onze leer een leer is die de harten bekeert. |
| 27 Dat is, alleen in gemaakte en opgepronkte wijzen van spreken en dergelijke, die wel een uitwendigen schijn hebben voor de mensen, maar het hart niet raken. |
| | |
13 εἴτε γὰρ ἐξέστημεν, Θεῷ· εἴτε σωφρονοῦμεν, ὑμῖν. | | 13 Want hetzij dat wij 28uitzinnig zijn, wij zijn het Gode; hetzij dat wij 29gematigd van zinnen zijn, wij zijn het ulieden. |
| 28 Zo spreekt de apostel als hij zichzelven en zijn dienst moet prijzen, omdat het werk van uitzinnige en dwaze lieden schijnt te zijn van zichzelven te roemen, en verklaart dat hij dit doet, niet om zichzelven deze eer te geven, maar om Gode Zijn eer te bewaren. |
| 29 Zo spreekt de apostel wanneer hij, zonder van zichzelven te moeten spreken, zijn dienst bij hen eenvoudiglijk uitvoert, hetwelk hij verklaart ook tot hun best te strekken. Zie 2 Kor. 11:1, 16, 17, enz., gelijk ook doorgaans in het twaalfde hoofdstuk. |
| 2 Kor. 11:1 OCH, of gij mij een weinig verdroegt in de onwijsheid; ja ook, verdraagt mij. 2 Kor. 11:16 Ik zeg wederom, dat niemand mene dat ik onwijs ben; doch zo niet, neemt mij dan aan als een onwijze, opdat ik ook een weinig moge roemen. 2 Kor. 11:17 Wat ik spreek, spreek ik niet naar den Heere, maar als in onwijsheid, in dezen vasten grond der roeming. |
| | |
14 ἡ γὰρ ἀγάπη τοῦ Χριστοῦ συνέχει ἡμᾶς, | | 14 Want 30de liefde van Christus 31dringt ons, |
| 30 Dit kan verstaan worden, óf van de liefde waarmede Christus ons liefheeft, óf van de liefde waarmede wij Hem liefhebben, omdat Hij Zichzelven voor ons gegeven heeft, hetwelk het navolgende vers schijnt mede te brengen, hoewel ook deze onze liefde uit Zijn liefde jegens ons vloeit. |
| 31 Dat is, bezit ons geheel, en beweegt ons om hetzelve te doen. Zie ook Hand. 18:5. |
| Hand. 18:5 En als Silas en Timótheüs van Macedónië afgekomen waren, werd Paulus door den Geest gedrongen, betuigende den Joden dat Jezus is de Christus. |
| | |
15 κρίναντας τοῦτο, ὅτι εἰ εἷς ὑπὲρ πάντων ἀπέθανεν, ἄρα οἱ πάντες ἀπέθανον· καὶ ὑπὲρ πάντων ἀπέθανεν, ἵνα οἱ ζῶντες μηκέτι ἑαυτοῖς ζῶσιν, ἀλλὰ τῷ ὑπὲρ αὐτῶν ἀποθανόντι καὶ ἐγερθέντι. | | 15 32Als die dit oordelen, dat indien 33Eén 34voor allen 35gestorven is, 36zij dan allen gestorven zijn. En Hij is voor allen gestorven, kopdat degenen die leven, niet meer 37zichzelven zouden leven, maar 38Dien Die voor hen gestorven en opgewekt is. |
| 32 Dat is, voor vast houden. |
| 33 Namelijk Christus. |
| 34 Namelijk die in Hem geloven, Joh. 3:16. Hand. 10:43. Rom. 3:22; 10:4. Hebr. 5:9; 10:14. |
| Joh. 3:16 Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Hand. 10:43 Dezen geven getuigenis al de profeten, dat een iegelijk die in Hem gelooft, vergeving der zonden ontvangen zal door Zijn Naam. Rom. 3:22 Namelijk de rechtvaardigheid Gods door het geloof van Jezus Christus, tot allen en over allen die geloven; want er is geen onderscheid. Rom. 10:4 Want het einde der wet is Christus, tot rechtvaardigheid een iegelijk die gelooft. Hebr. 5:9 En geheiligd zijnde, is Hij allen die Hem gehoorzaam zijn, een Oorzaak der eeuwige zaligheid geworden; Hebr. 10:14 Want met één offerande heeft Hij in eeuwigheid volmaakt degenen die geheiligd worden. |
| 35 Namelijk om hun zonden te vernietigen. |
| 36 Namelijk met Hem, om door Zijn dood niet alleen vergeving der zonden en verzoening met God te verkrijgen, maar ook om de zonde af te sterven, gelijk Rom. 6:6. Hebr. 9:26, 27, 28. |
| Rom. 6:6 Dit wetende, dat onze oude mens met Hem gekruisigd is, opdat het lichaam der zonde tenietgedaan worde, opdat wij niet meer de zonde dienen. Hebr. 9:26 (Anders had Hij dikmaals moeten lijden van de grondlegging der wereld af); maar nu is Hij eenmaal in de voleinding der eeuwen geopenbaard, om de zonde teniet te doen door Zijns Zelfs offerande. Hebr. 9:27 En gelijk het den mensen gezet is éénmaal te sterven, en daarna het oordeel, Hebr. 9:28 Alzo ook Christus, éénmaal geofferd zijnde om veler zonden weg te nemen, zal ten anderen male zonder zonde gezien worden van degenen die Hem verwachten tot zaligheid. |
| k Rom. 14:7. Gal. 2:20. 1 Thess. 5:10. 1 Petr. 4:2. |
| Rom. 14:7 Want niemand van ons leeft zichzelven en niemand sterft zichzelven. Gal. 2:20 Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch
niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods, Die mij liefgehad heeft en Zichzelven voor mij overgegeven heeft. 1 Thess. 5:10 Die voor ons gestorven is, opdat wij, hetzij dat wij waken, hetzij dat wij slapen, tezamen met Hem leven zouden. 1 Petr. 4:2 Om nu niet meer naar de begeerlijkheden der mensen, maar naar den wil van God den tijd die overig is in het vlees, te leven. |
| 37 Dat is, tot huns zelfs gemak, nut en eer. |
| 38 Dat is, tot dienst en eer van Dien. |
| | |
16 ὥστε ἡμεῖς ἀπὸ τοῦ νῦν οὐδένα οἴδαμεν κατὰ σάρκα· εἰ δὲ καὶ ἐγνώκαμεν κατὰ σάρκα Χριστόν, ἀλλὰ νῦν οὐκέτι γινώσκομεν. | | 16 lZo dan, wij kennen van nu aan niemand 39naar het vlees; en 40indien wij ook Christus naar het vlees gekend hebben, nochtans kennen wij Hem
41nu niet meer naar het vlees. |
| l Matth. 12:50. Joh. 15:14. Gal. 5:6; 6:15. Kol. 3:11. |
| Matth. 12:50 Want zo wie den wil Mijns Vaders doet, Die in de hemelen is, dezelve is Mijn broeder en zuster en moeder. Joh. 15:14 Gij zijt Mijn vrienden, zo gij doet wat Ik u gebied. Gal. 5:6 Want in Christus Jezus heeft noch besnijdenis enige kracht, noch voorhuid, maar het geloof, door de liefde werkende. Gal. 6:15 Want in Christus Jezus heeft noch besnijdenis enige kracht, noch voorhuid, maar een nieuw schepsel. Kol. 3:11 Waarin niet is Griek en Jood, besnijdenis en voorhuid, barbaar en
Scyth, dienstknecht en vrije, maar Christus is alles en in allen. |
| 39 Dat is, naar het uiterlijk aanzien, maagschap, gestalte, eer, wijsheid of welsprekendheid; maar (wil hij zeggen) alleen naar den geest, dat is, naar de geestelijke kracht die in hem is en door hem gewrocht wordt. |
| 40 Gelijk Paulus getuigt dat hij ook Christus gezien heeft, 1 Kor. 9:1. |
| 1 Kor. 9:1 BEN ik niet een apostel? Ben ik niet vrij? Heb ik niet Jezus Christus, onzen Heere, gezien? Zijt gijlieden niet mijn werk in den Heere? |
| 41 Namelijk om daarover te roemen, of onze achting daardoor te zoeken, gelijk sommigen doen. |
| | |
17 ὥστε εἴ τις ἐν Χριστῷ, καινὴ κτίσις· τὰ ἀρχαῖα παρῆλθεν, ἰδοὺ γέγονε καινὰ τὰ πάντα. | | 17 Zo dan, indien iemand 42in Christus is, die is 43een nieuw schepsel; mhet oude is voorbijgegaan, zie, 44het is alles nieuw geworden. |
| 42 Dat is, waarlijk Christus kent, en met Hem verenigd is. |
| 43 Dat is, door de kracht en den Geest van Christus wedergeboren, zonder op die vleselijke dingen meer te achten of zijn geluk daarin te zoeken, Gal. 6:15. |
| Gal. 6:15 Want in Christus Jezus heeft noch besnijdenis enige kracht, noch voorhuid, maar een nieuw schepsel. |
| m Jes. 43:18. Openb. 21:5. |
| Jes. 43:18 Gedenkt der vorige dingen niet, en overlegt de oude dingen niet. Openb. 21:5 En Die op den troon zat, zeide: Zie, Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zeide tot mij: Schrijf, want deze woorden zijn waarachtig en getrouw. |
| 44 Namelijk in het Rijk van Christus; en hier ziet de apostel op de beloften Gods, Jes. 65:17; 66:22, waar deze vernieuwing van alle dingen, die alleen voor God geldt, onder het Rijk van Christus beloofd wordt; waarvan een deel nu vervuld is in de ware gelovigen, die door Gods Geest vernieuwd zijn, en het overige vervuld zal worden in het toekomende leven, na de opstanding. Zie 2 Petr. 3:13. Openb. 21:5. |
| Jes. 65:17 Want zie, Ik schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde; en de vorige dingen zullen niet meer gedacht worden en zullen in het hart niet opkomen. Jes. 66:22 Want gelijk als de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, die Ik maken zal, voor Mijn aangezicht zullen staan, spreekt de HEERE, alzo zal ook
ulieder zaad en ulieder naam staan. 2 Petr. 3:13 Maar wij verwachten, naar Zijn belofte, nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, in dewelke gerechtigheid woont. Openb. 21:5 En Die op den troon zat, zeide: Zie, Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zeide tot mij: Schrijf, want deze woorden zijn waarachtig en getrouw. |
| | |
18 τὰ δὲ πάντα ἐκ τοῦ Θεοῦ, τοῦ καταλλάξαντος ἡμᾶς ἑαυτῷ διὰ Ἰησοῦ Χριστοῦ, καὶ δόντος ἡμῖν τὴν διακονίαν τῆς καταλλαγῆς· | | 18 En 45al deze dingen zijn uit God, nDie 46ons met Zichzelven 47verzoend heeft door Jezus Christus, en ons de bediening der verzoening gegeven heeft. |
| 45 Namelijk die deze nieuwe schepping aangaan. |
| n Kol. 1:20. 1 Joh. 2:2; 4:10. |
| Kol. 1:20 En dat Hij door Hem vrede gemaakt hebbende door het bloed Zijns kruises, door Hem, zeg ik, alle dingen verzoenen zou tot Zichzelven, hetzij de dingen die op de aarde, hetzij de dingen die in de hemelen zijn. 1 Joh. 2:2 En Hij is een Verzoening voor onze zonden; en niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonden
der gehele wereld. 1 Joh. 4:10 Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons lief heeft gehad, en Zijn Zoon gezonden heeft tot een Verzoening voor onze zonden. |
| 46 Namelijk die in Christus geloven. |
| 47 Namelijk toen wij nog Zijn vijanden waren; gelijk Paulus spreekt Rom. 5:8, enz. |
| Rom. 5:8 Maar God bevestigt Zijn liefde jegens ons, dat Christus voor ons gestorven is als wij nog zondaars waren. |
| | |
19 ὡς ὅτι Θεὸς ἦν ἐν Χριστῷ κόσμον καταλλάσσων ἑαυτῷ, μὴ λογιζόμενος αὐτοῖς τὰ παραπτώματα αὐτῶν, καὶ θέμενος ἐν ἡμῖν τὸν λόγον τῆς καταλλαγῆς. | | 19 o48Want God was in Christus 49de wereld met Zichzelven verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende, en heeft het woord der verzoening 50in ons gelegd. |
| o Rom. 3:24, 25. Kol. 1:20. |
| Rom. 3:24 En worden om niet gerechtvaardigd, uit Zijn genade, door de verlossing die in Christus Jezus is; Rom. 3:25 Welken God voorgesteld heeft tot een Verzoening door het geloof in Zijn bloed, tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid, door de vergeving der zonden die tevoren geschied zijn onder de verdraagzaamheid Gods, Kol. 1:20 En dat Hij door Hem vrede gemaakt hebbende door het bloed Zijns kruises, door Hem, zeg ik, alle dingen verzoenen zou tot Zichzelven, hetzij de dingen die op de aarde, hetzij de dingen die in de hemelen zijn. |
| 48 Of: Hoe dat God, enz. |
| 49 Dat is, de uitverkorenen en gelovigen door de gehele wereld, gelijk Joh. 6:33, 51. |
| Joh. 6:33 Want het Brood Gods is Hij Die uit den hemel nederdaalt, en Die der wereld het leven geeft. Joh. 6:51 Ik ben het levende Brood Dat uit den hemel nedergedaald is; zo iemand van dit Brood eet, die zal in der eeuwigheid leven. En het brood dat Ik geven zal, is Mijn vlees, hetwelk Ik geven zal voor het leven der wereld. |
| 50 Dat is, ons toebetrouwd, om hetzelve in Zijn Naam te verkondigen. |
| | |
20 Ὑπὲρ Χριστοῦ οὖν πρεσβεύομεν, ὡς τοῦ Θεοῦ παρακαλοῦντος δι’ ἡμῶν· δεόμεθα ὑπὲρ Χριστοῦ, καταλλάγητε τῷ Θεῷ. | | 20 Zo zijn wij dan pgezanten van Christuswege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christuswege: 51Laat u met God verzoenen. |
| p 2 Kor. 3:6. |
| 2 Kor. 3:6 Die ons ook bekwaam gemaakt heeft om te zijn
dienaars des Nieuwen Testaments, niet der letter, maar des Geestes; want de letter doodt, maar de Geest maakt levend. |
| 51 Namelijk door het geloof in Christus en Zijn bloed, Rom. 3:25. |
| Rom. 3:25 Welken God voorgesteld heeft tot een Verzoening door het geloof in Zijn bloed, tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid, door de vergeving der zonden die tevoren geschied zijn onder de verdraagzaamheid Gods, |
| | |
21 τὸν γὰρ μὴ γνόντα ἁμαρτίαν, ὑπὲρ ἡμῶν ἁμαρτίαν ἐποίησεν, ἵνα ἡμεῖς γινώμεθα δικαιοσύνη Θεοῦ ἐν αὐτῷ. | | 21 qWant Dien Die geen zonde 52gekend heeft, rheeft Hij 53zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden 54rechtvaardigheid Gods 55in Hem. |
| q Jes. 53:9. 1 Petr. 2:22. 1 Joh. 3:5. |
| Jes. 53:9 En men heeft Zijn graf bij de goddelozen gesteld, en Hij is bij den rijke in Zijn dood geweest, omdat Hij geen onrecht gedaan heeft, noch bedrog in Zijn mond geweest is. 1 Petr. 2:22 Die geen zonde gedaan heeft, en er is geen bedrog in Zijn mond gevonden; 1 Joh. 3:5 En gij weet dat Hij geopenbaard is, opdat Hij onze zonden zou wegnemen; en geen zonde is in Hem. |
| 52 Dat is, Die van alle zonde vrij is geweest, 1 Petr. 2:22. |
| 1 Petr. 2:22 Die geen zonde gedaan heeft, en er is geen bedrog in Zijn mond gevonden; |
| r Jes. 53:12. Rom. 8:3. Gal. 3:13. |
| Jes. 53:12 Daarom zal Ik Hem een deel geven van velen, en Hij zal de machtigen als een roof delen, omdat Hij Zijn ziel uitgestort heeft in den dood, en met de overtreders is geteld geweest; en Hij veler zonde gedragen heeft, en voor de overtreders gebeden heeft. Rom. 8:3 Want hetgeen der wet onmogelijk was, dewijl zij door het vlees krachteloos was, heeft God, Zijn Zoon zendende in gelijkheid des zondigen vleses, en dat
voor de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees; Gal. 3:13 Christus heeft ons verlost van den vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk die aan het hout hangt; |
| 53 Dat is, een offerande voor de zonde, gelijk Lev. 7:2. Of: zonde, door toerekening van onze zonden, gelijk Hij ook gezegd wordt een vloek geworden te zijn, Gal. 3:13. |
| Lev. 7:2 In de plaats waar zij het brandoffer slachten, zullen zij het schuldoffer slachten; en men zal deszelfs bloed rondom op het altaar sprengen. Gal. 3:13 Christus heeft ons verlost van den vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk die aan het hout hangt; |
| 54 Dat is, gerechtvaardigd voor God; of: dat de rechtvaardigheid Gods ons zou toegerekend worden, Rom. 4:4, 5, enz. |
| Rom. 4:4 Nu, dengene die werkt, wordt het loon niet toegerekend naar genade, maar naar schuld. Rom. 4:5 Doch dengene die niet werkt, maar gelooft in Hem Die den goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid. |
| 55 Namelijk Christus, ten aanzien dat wij in Hem zijn, en Zijn gerechtigheid ons wordt toegerekend, Rom. 8:1, enz. |
| Rom. 8:1 ZO is er dan nu geen verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vlees wandelen, maar naar den Geest. |