Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Hetgeen de apostel in het laatste van het voorgaande hoofdstuk beloofd had, dat hij den Korinthiërs een uitnemender weg zou wijzen, dat doet hij in dit hoofdstuk, lerende dat de liefde de voornaamste gave is waarnaar de Christenen moeten staan, hetwelk hij bewijst door vergelijking van andere grote gaven, als daar zijn verscheidene talen, profetie, wetenschap, wonderen te doen, den armen mildelijk bij te staan, en kloekmoediglijk om Christus’ Naam ook den dood te lijden; en toont dat al zulke gaven zonder de liefde niets zijn. 4 En prijst de liefde vanwege haar treffelijke eigenschappen en werkingen. 8 Alsook omdat zij altijd zal duren en blijven, daar de andere gaven zullen ophouden. 9 Dewijl zij in dit leven onvolmaakt zijn. 10 Hetwelk hij verklaart met de gelijkenis van de kennis van een kind en van een volwassen man, en van het gezicht in een spiegel en in het aangezicht zelf. 13 En eindelijk omdat de liefde meerder en treffelijker is dan geloof en hoop. |
| | De uitnemendheid der liefde |
1 Ἐὰν ταῖς γλώσσαις τῶν ἀνθρώπων λαλῶ καὶ τῶν ἀγγέλων, ἀγάπην δὲ μὴ ἔχω, γέγονα χαλκὸς ἠχῶν ἢ κύμβαλον ἀλαλάζον. | | 1 AL ware het dat ik de 1talen 2der mensen en 3der engelen sprak, en de liefde niet had, zo ware ik een 4klinkend 5metaal of luidende schel geworden. |
| 1 Gr. met tongen. |
| 2 Dat is, die enige mensen ter wereld zouden kunnen spreken. |
| 3 De engelen, die geesten zijn, Hebr. 1:14, hebben eigenlijk geen tongen, gelijk wij, maar dit moet verstaan worden van de voortreffelijkheid en menigte der talen, die ook de engelen zouden kunnen spreken, wanneer zij bij de mensen zijn. |
| Hebr. 1:14 Zijn zij niet allen gedienstige geesten, die tot dienst uitgezonden worden om dergenen wil die de zaligheid beërven zullen? |
| 4 Of: weerklinkend. |
| 5 Dat is, metalen instrument, waarmede men een groot geluid maakt zonder aangenaamheid of inhoud. |
| | |
2 καὶ ἐὰν ἔχω προφητείαν, καὶ εἰδῶ τὰ μυστήρια πάντα καὶ πᾶσαν τὴν γνῶσιν, καὶ ἐὰν ἔχω πᾶσαν τὴν πίστιν, ὥστε ὄρη μεθιστάνειν, ἀγάπην δὲ μὴ ἔχω, *οὐδέν εἰμι. * οὐδέν B, Elz, Sc | οὐθέν St, M | | 2 aEn al ware het dat ik de gave
6der profetie had, en 7wist al de verborgenheden en al de wetenschap, en al ware het dat ik al het 8geloof had, zodat ik bbergen 9verzette, en de liefde niet had, 10zo ware ik niets. |
| a Matth. 7:22. Rom. 12:7. |
| Matth. 7:22 Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Heere, Heere, hebben wij niet in Uw Naam geprofeteerd, en in Uw Naam duivelen uitgeworpen, en in Uw Naam vele krachten gedaan? Rom. 12:7 Zo laat ons die gaven besteden, hetzij profetie, naar de mate des geloofs; hetzij bediening, in het bedienen; hetzij die leert, in het leren; |
| 6 Zie van deze gave Rom. 12:7. 1 Kor. 12:10. |
| Rom. 12:7 Zo laat ons die gaven besteden, hetzij profetie, naar de mate des geloofs; hetzij bediening, in het bedienen; hetzij die leert, in het leren; 1 Kor. 12:10 En een ander de werkingen der krachten; en een ander profetie; en een ander onderscheidingen der geesten; en een ander menigerlei talen; en een ander uitlegging der talen. |
| 7 Zie ook van deze gave 1 Kor. 12:8, 10. |
| 1 Kor. 12:8 Want dezen wordt door den Geest gegeven het woord der wijsheid, en een ander het woord der kennis, door denzelfden Geest; 1 Kor. 12:10 En een ander de werkingen der krachten; en een ander profetie; en een ander onderscheidingen der geesten; en een ander menigerlei talen; en een ander uitlegging der talen. |
| 8 Namelijk om allerlei wonderen te doen. Zie 1 Kor. 12:9, 10. |
| 1 Kor. 12:9 En een ander het geloof, door denzelfden Geest; en een ander de gaven der gezondmakingen, door denzelfden Geest; 1 Kor. 12:10 En een ander de werkingen der krachten; en een ander profetie; en een ander onderscheidingen der geesten; en een ander menigerlei talen; en een ander uitlegging der talen. |
| b Matth. 17:20; 21:21. Mark. 11:23. Luk. 17:6. |
| Matth. 17:20 En Jezus zeide tot hen: Om uws ongeloofs wil; want voorwaar zeg Ik u, zo gij een geloof hadt als een mosterdzaad, gij zoudt tot dezen berg zeggen: Ga heen vanhier derwaarts, en hij zal heengaan; en niets zal u onmogelijk zijn. Matth. 21:21 Doch Jezus antwoordende zeide tot hen: Voorwaar zeg Ik u: Indien gij geloof hadt en niet twijfeldet, gij zoudt niet alleenlijk doen hetgeen den vijgenboom is geschied, maar indien gij ook tot dezen berg zeidet: Word opgeheven en in de zee geworpen, het zou geschieden. Mark. 11:23 Want voorwaar zeg Ik u, dat zo wie tot dezen berg zal zeggen: Word opgeheven en in de zee geworpen; en niet zal twijfelen in zijn hart, maar zal geloven dat hetgeen hij zegt geschieden zal, het zal hem geworden zo wat hij zegt. Luk. 17:6 En de Heere zeide: Zo gij een geloof hadt als een mosterdzaad, gij zoudt tegen dezen moerbezieboom zeggen: Word ontworteld en in de zee geplant; en hij zou u gehoorzaam zijn. |
| 9 Dat is, een van de grootste wonderen deed, hoedanig zou zijn het verzetten van een berg van de ene plaats in een andere. |
| 10 Dat is, zo waren de gaven mij niet nut en dienstig ter zaligheid. |
| | |
3 καὶ ἐὰν *ψωμίζω πάντα τὰ ὑπάρχοντά μου, καὶ ἐὰν παραδῶ τὸ σῶμά μου ἵνα καυθήσωμαι, ἀγάπην δὲ μὴ ἔχω, οὐδὲν ὠφελοῦμαι. * ψωμίζω B, Elz | ψωμίσω St, Sc, M | | 3 En al ware het dat ik al mijn goederen 11tot onderhoud der armen uitdeelde, en al ware het dat ik mijn lichaam overgaf opdat ik 12verbrand zou worden, en 13had de liefde niet, zo zou het mij 14geen nuttigheid geven. |
| 11 Het Griekse woord betekent het brood in stukken of beten snijden, om iemand te spijzigen. |
| 12 Namelijk om Christus’ Naam en waarheid; hetwelk is het grootste werk der christelijke kloekmoedigheid. |
| 13 Dat is, dat niet deed uit liefde van Gods eer, en om de gemeente daarmede te stichten en in de waarheid te bevestigen, maar uit eergierigheid of andere noden en inzichten. |
| 14 Of: niet baten. |
| | |
4 ἡ ἀγάπη μακροθυμεῖ, χρηστεύεται· ἡ ἀγάπη οὐ ζηλοῖ· ἡ ἀγάπη οὐ περπερεύεται, οὐ φυσιοῦται, | | 4 15cDe liefde is 16lankmoedig, zij is 17goedertieren; de liefde is niet afgunstig; de liefde handelt niet 18lichtvaardiglijk, zij is niet 19opgeblazen; |
| 15 Dat is, een mens die de rechte liefde heeft. |
| c Spr. 10:12. 1 Petr. 4:8. |
| Spr. 10:12 Haat verwekt krakelen, maar de liefde dekt alle overtredingen toe. 1 Petr. 4:8 Maar vooral hebt vurige liefde tot elkander; want de liefde zal menigte van zonden bedekken. |
| 16 Dat is, verdraagt door de genade des Heiligen Geestes de smaadheden en ongelijken haar aangedaan, en bedwingt den toorn en de wraakgierigheid. |
| 17 Dat is, genegen en bereid om een iegelijk, ook den vijanden, goed te doen. |
| 18 Of: verkeerdelijk, voorbariglijk, dartellijk, namelijk met woorden of met werken. |
| 19 Dat is, hovaardig, eergierig, veel van zichzelven houdende en anderen verachtende. |
| | |
5 οὐκ ἀσχημονεῖ, οὐ ζητεῖ τὰ ἑαυτῆς, οὐ παροξύνεται, οὐ λογίζεται τὸ κακόν, | | 5 Zij handelt niet 20ongeschiktelijk, dzij zoekt 21zichzelve niet, zij wordt niet 22verbitterd, zij 23denkt geen kwaad; |
| 20 Of: onbetamelijk. |
| d 1 Kor. 10:24. Filipp. 2:4. |
| 1 Kor. 10:24 Niemand zoeke wat zijns zelfs is; maar een iegelijk zoeke
wat des anderen is. Filipp. 2:4 Een iegelijk zie niet op het zijne, maar een iegelijk zie ook op hetgeen dat der anderen is. |
| 21 Gr. de dingen die van haarzelve zijn, dat is, de dingen die haar eigen voordeel aangaan, maar het welvaren van den naaste en van velen. |
| 22 Namelijk tot toorn, hevigheid en wraakgierigheid. |
| 23 Dat is, overlegt niet in haar gemoed hoe zij den naaste enig kwaad zal doen uit wraakgierigheid. Of: vermoedt niets kwaads in het doen van den naaste, uit argwaan en kwaad vermoeden, of rekent het kwaad niet toe. |
| | |
6 οὐ χαίρει ἐπὶ τῇ ἀδικίᾳ, συγχαίρει δὲ τῇ ἀληθείᾳ, | | 6 Zij verblijdt zich niet 24in de ongerechtigheid, emaar zij verblijdt zich 25in de waarheid; |
| 24 Of: over de ongerechtigheid, namelijk als iemand onrecht doet, of ook als iemand onrecht aangedaan wordt. |
| e 2 Joh. vs. 4. |
| 2 Joh. vs. 4 Ik ben zeer verblijd geweest dat ik van uw kinderen gevonden heb die in de waarheid wandelen, gelijk wij een gebod ontvangen hebben van den Vader. |
| 25 Of: met de waarheid, dat is, als iemand doet, of aan iemand gedaan wordt, wat recht en behoorlijk is. |
| | |
7 πάντα στέγει, πάντα πιστεύει, πάντα ἐλπίζει, πάντα ὑπομένει. | | 7 Zij 26bedekt alle dingen, zij 27gelooft alle dingen, zij 28hoopt alle dingen, zij 29verdraagt alle dingen. |
| 26 Of: verdraagt. Want het Griekse woord betekent beide. Doch overmits van de verdraagzaamheid daarna in hetzelfde vers gesproken wordt, zo wordt het woord bedekken hier beter gebruikt, alzo dit ook een eigen werk der liefde is, Spr. 10:12. 1 Petr. 4:8. Of: Zij neemt alle dingen in het goede en ten beste. |
| Spr. 10:12 Haat verwekt krakelen, maar de liefde dekt alle overtredingen toe. 1 Petr. 4:8 Maar vooral hebt vurige liefde tot elkander; want de liefde zal menigte van zonden bedekken. |
| 27 Namelijk die enigszins gelofelijk en niet openbaarlijk vals zijn, namelijk aangaande het doen van zijn naaste, hetzelve altijd ten beste duidende, zolang het tegendeel niet blijkt. |
| 28 Namelijk van God, dat Hij hem verlossen en bijstaan zal, Job 13:15, en van de mensen, dat zij het zo kwalijk niet gemeend, gesproken of gedaan zullen hebben, of dat zij gevallen zijnde, wederom zullen opstaan. |
| Job 13:15 Zie, zo Hij mij doodde, zou ik niet hopen? Evenwel zal ik mijn wegen voor Zijn aangezicht verdedigen. |
| 29 Dat is, lijdt alle ongelijken, haar aangedaan om vredeswil, zonder zichzelve te wreken. |
| | |
8 ἡ ἀγάπη οὐδέποτε ἐκπίπτει· εἴτε δὲ προφητεῖαι, καταργηθήσονται· εἴτε γλῶσσαι, παύσονται· εἴτε γνῶσις, καταργηθήσεται. | | 8 De liefde 30vergaat 31nimmermeer; maar hetzij 32profetieën, zij 33zullen tenietgedaan worden; hetzij 34talen, zij 35zullen ophouden; hetzij 36kennis, zij zal tenietgedaan worden. |
| 30 Gr. valt nimmermeer uit, gelijk Rom. 9:6. |
| Rom. 9:6 Doch ik zeg
dit niet alsof het woord Gods ware uitgevallen. Want die zijn niet allen Israël, die uit Israël zijn; |
| 31 Dat is, in dit leven laat zij niet af deze vruchten voort te brengen, en in het toekomende leven zal zij niet ophouden, maar altijd blijven en volmaakt zijn, hoewel niet altijd met enerlei werkingen bezig. |
| 32 Zie 1 Kor. 12:10. |
| 1 Kor. 12:10 En een ander de werkingen der krachten; en een ander profetie; en een ander onderscheidingen der geesten; en een ander menigerlei talen; en een ander uitlegging der talen. |
| 33 Namelijk zo in dit leven, als die gave zal ophouden, gelijk na de tijden der apostelen geschied is; als in het toekomende, in hetwelk de voorzegging van toekomende dingen niet nodig zal zijn. |
| 34 Gr. tongen. Zie 1 Kor. 12:10. |
| 1 Kor. 12:10 En een ander de werkingen der krachten; en een ander profetie; en een ander onderscheidingen der geesten; en een ander menigerlei talen; en een ander uitlegging der talen. |
| 35 Namelijk gelijk de profetieën. |
| 36 Namelijk die onvolmaakte kennis, die wij nu verkrijgen door den dienst des Woords in dit leven, gelijk verklaard wordt in de volgende verzen. |
| | |
9 ἐκ μέρους γὰρ γινώσκομεν, καὶ ἐκ μέρους προφητεύομεν· | | 9 Want 37wij kennen 38ten dele en wij profeteren ten dele; |
| 37 Namelijk nu in dit leven. |
| 38 Niet dat wij nu niet zouden weten al wat ons tot de zaligheid nodig is, Joh. 16:13. 1 Kor. 1:5. 2 Tim. 3:15, maar de apostel spreekt alzo ten aanzien en in vergelijking van de kennis die wij van Goddelijke zaken zullen hebben in het toekomende leven; bij welke deze onze kennis, die wij nu hebben, maar een klein deel is te rekenen. |
| Joh. 16:13 Maar wanneer Die zal gekomen zijn, namelijk de Geest der waarheid, Hij zal u in al de waarheid leiden; want Hij zal van Zichzelven niet spreken, maar zo wat Hij zal gehoord hebben, zal Hij spreken, en de toekomende dingen zal Hij u verkondigen. 1 Kor. 1:5 Dat gij in alles zijt rijk geworden in Hem, in alle rede en alle kennis, 2 Tim. 3:15 En dat gij van kinds af de heilige Schriften geweten hebt, die u wijs kunnen maken tot zaligheid, door het geloof hetwelk in Christus Jezus is. |
| | |
10 ὅταν δὲ ἔλθῃ τὸ τέλειον, τότε τὸ ἐκ μέρους καταργηθήσεται. | | 10 Doch wanneer 39het volmaakte 40zal gekomen zijn, dan zal hetgeen 41dat ten dele is, tenietgedaan worden. |
| 39 Dat is, de volmaakte kennis van Goddelijke zaken, zoveel een bloot mens zal kunnen vatten en ons tot volmaakte vreugde en zaligheid zal nodig zijn. |
| 40 Hetwelk eerst wezen zal in het toekomende leven. |
| 41 Dat is, deze onvolmaakte kennis. Zie vers 8. |
| vers 8 De liefde vergaat nimmermeer; maar hetzij profetieën, zij zullen tenietgedaan worden; hetzij talen, zij zullen ophouden; hetzij kennis, zij zal tenietgedaan worden. |
| | |
11 ὅτε ἤμην νήπιος, ὡς νήπιος ἐλάλουν, ὡς νήπιος ἐφρόνουν, ὡς νήπιος ἐλογιζόμην· ὅτε δὲ γέγονα ἀνήρ, κατήργηκα τὰ τοῦ νηπίου. | | 11 42Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, 43was ik gezind als een kind, 44overlegde ik als een kind; maar wanneer ik een man geworden ben, zo heb ik tenietgedaan 45hetgeen eens kinds was. |
| 42 De apostel vergelijkt de kennis die wij nu in dit leven hebben, bij de kennis die de kleine kinderen hebben; en de kennis die wij in het toekomende leven zullen hebben, bij de kennis van volwassen mannen. Zulk een onderscheid is er tussen beide, en nog veel groter. |
| 43 Of: bevroedde ik, dacht ik. |
| 44 Namelijk met mijn verstand de dingen overwegende. |
| 45 Dat is, die kleine, slechte en kinderlijke kennis, die bij mij was. |
| | |
12 βλέπομεν γὰρ ἄρτι δι’ ἐσόπτρου ἐν αἰνίγματι, τότε δὲ πρόσωπον πρὸς πρόσωπον· ἄρτι γινώσκω ἐκ μέρους, τότε δὲ ἐπιγνώσομαι καθὼς καὶ ἐπεγνώσθην. | | 12 fWant wij zien 46nu door een 47spiegel 48in een duistere rede, maar 49alsdan zullen wij
50zien
51aangezicht tot aangezicht; 52nu 53ken ik ten dele, maar 54alsdan zal ik kennen gelijk ook ik 55gekend ben. |
| f 2 Kor. 3:18. |
| 2 Kor. 3:18 En wij allen, met ongedekten aangezichte de heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest. |
| 46 Namelijk zolang wij in dit leven zijn. |
| 47 Dat is, tussen onze tegenwoordige kennis, en die wij na dit leven zullen hebben, is zodanig een onderscheid, als daar is wanneer iemand het beeld van het aangezicht van een ander in een spiegel ziet, en wanneer hij het aangezicht zelf aanschouwt. |
| 48 Gr. in een raadsel, dat is, zulk onderscheid is er ook, als wanneer iemand iets voorstelt duisterlijk in de wijze van een raadsel, en wanneer hij hetzelve doet met klare, eigen en duidelijke woorden. |
| 49 Namelijk in het toekomende leven. |
| 50 Dat is, kennen, namelijk God en alle Goddelijke zaken. |
| 51 Dat is, klaar en volmaaktelijk. Zie 1 Joh. 3:2. |
| 1 Joh. 3:2 Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen. Maar wij weten dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien gelijk Hij is. |
| 52 Namelijk in dit leven. |
| 53 Dat is, ook ik zelf, hoewel ik een apostel ben, en opgenomen geweest in den derden hemel, en daar gehoord heb onuitsprekelijke woorden, 2 Kor. 12:4. |
| 2 Kor. 12:4 Dat hij opgetrokken is geweest in het paradijs, en gehoord heeft onuitsprekelijke woorden, die het een mens niet geoorloofd is te spreken. |
| 54 Namelijk in het toekomende leven. |
| 55 Namelijk van God, Die mij volkomenlijk kent, mij liefheeft, voor den Zijne erkent, en door deze Zijn liefde dezelve kennis mij zal geven. |
| | |
13 νυνὶ δὲ μένει πίστις, ἐλπίς, ἀγάπη, τὰ τρία ταῦτα· μείζων δὲ τούτων ἡ ἀγάπη. | | 13 En 56nu 57blijft geloof, hoop en liefde, deze drie; doch de 58meeste van deze is de liefde. |
| 56 Zie vers 12. |
| vers 12 Want wij zien nu door een spiegel in een duistere rede, maar alsdan zullen wij
zien
aangezicht tot aangezicht; nu ken ik ten dele, maar alsdan zal ik kennen gelijk ook ik gekend ben. |
| 57 Dat is, hebben wij van node dat al deze drie deugden in ons zijn en blijven. Want zonder geloof kunnen wij niet gerechtvaardigd worden en is het onmogelijk Gode te behagen; en zonder hoop kan het geloof niet staande blijven, en door de liefde moet het geloof werkzaam zijn. |
| 58 Gr. meerdere, namelijk omdat het geloof en de hoop zullen ophouden in het toekomende leven, omdat wij alsdan metterdaad zullen genieten en bezitten de goederen die wij nu geloven en hopen; maar de liefde zal eeuwiglijk blijven en volmaakt zijn. Zie vers 8. |
| vers 8 De liefde vergaat nimmermeer; maar hetzij profetieën, zij zullen tenietgedaan worden; hetzij talen, zij zullen ophouden; hetzij kennis, zij zal tenietgedaan worden. |