Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | Vele gaven, één Geest |
1 Περὶ δὲ τῶν πνευματικῶν, ἀδελφοί, οὐ θέλω ὑμᾶς ἀγνοεῖν. | | 1 EN van de geestelijke gaven, broeders, wil ik niet dat gij onwetende zijt. |
2 οἴδατε ὅτι ἔθνη ἦτε πρὸς τὰ εἴδωλα τὰ ἄφωνα, ὡς ἂν ἤγεσθε, ἀπαγόμενοι. | | 2 Gij weet dat gij heidenen waart, tot de stomme afgoden heengetrokken, naar dat gij geleid werdt. |
3 διὸ γνωρίζω ὑμῖν, ὅτι οὐδεὶς ἐν Πνεύματι Θεοῦ λαλῶν λέγει ἀνάθεμα Ἰησοῦν· καὶ οὐδεὶς δύναται εἰπεῖν Κύριον Ἰησοῦν, εἰ μὴ ἐν Πνεύματι Ἁγίῳ. | | 3 Daarom maak ik u bekend, adat niemand die door den Geest Gods spreekt, Jezus een vervloeking noemt; en niemand kan zeggen Jezus den bHeere te zijn, dan door den Heiligen Geest. a Mark. 9:39. b Joh. 13:13. 1 Kor. 8:6. a Mark. 9:39 Doch Jezus zeide: Verbiedt hem niet; want er is niemand die een kracht doen zal in Mijn Naam, en haastelijk van Mij zal kunnen kwalijk spreken. b Joh. 13:13 Gij heet Mij Meester en Heere, en gij zegt wel, want Ik ben het. 1 Kor. 8:6 Nochtans hebben wij maar één God, den Vader, uit Welken alle dingen zijn en wij tot Hem; en maar
één Heere, Jezus Christus, door Welken alle dingen zijn en wij door Hem. |
4 Διαιρέσεις δὲ χαρισμάτων εἰσί, τὸ δὲ αὐτὸ Πνεῦμα. | | 4 cEn er is verscheidenheid der gaven, doch het is dezelfde Geest; c Rom. 12:6. 1 Petr. 4:10. c Rom. 12:6 Hebbende nu verscheidene gaven, naar de genade die ons gegeven is, 1 Petr. 4:10 Een iegelijk, gelijk hij gave ontvangen heeft, alzo bediene hij dezelve aan de anderen, als goede uitdelers der menigerlei genade Gods. |
5 καὶ διαιρέσεις διακονιῶν εἰσί, καὶ ὁ αὐτὸς Κύριος. | | 5 En er is verscheidenheid der bedieningen, en het is dezelfde Heere; |
6 καὶ διαιρέσεις ἐνεργημάτων εἰσίν, ὁ δὲ αὐτός ἐστι Θεός, ὁ ἐνεργῶν τὰ πάντα ἐν πᾶσιν. | | 6 En er is verscheidenheid der werkingen, doch het is dezelfde God Die alles in allen werkt. |
7 ἑκάστῳ δὲ δίδοται ἡ φανέρωσις τοῦ Πνεύματος πρὸς τὸ συμφέρον. | | 7 Maar aan een iegelijk wordt de openbaring des Geestes gegeven tot hetgeen dat oorbaar is. |
8 ᾧ μὲν γὰρ διὰ τοῦ Πνεύματος δίδοται λόγος σοφίας, ἄλλῳ δὲ λόγος γνώσεως, κατὰ τὸ αὐτὸ Πνεῦμα· | | 8 Want dezen wordt door den Geest gegeven het woord der wijsheid, en een ander het woord der kennis, door denzelfden Geest; |
9 ἑτέρῳ δὲ πίστις, ἐν τῷ αὐτῷ Πνεύματι· ἄλλῳ δὲ χαρίσματα ἰαμάτων, ἐν τῷ αὐτῷ Πνεύματι· | | 9 En een ander het geloof, door denzelfden Geest; en een ander de gaven der gezondmakingen, door denzelfden Geest; |
10 ἄλλῳ δὲ ἐνεργήματα δυνάμεων, ἄλλῳ δὲ προφητεία, ἄλλῳ δὲ διακρίσεις πνευμάτων, ἑτέρῳ δὲ γένη γλωσσῶν, ἄλλῳ δὲ ἑρμηνεία γλωσσῶν· | | 10 En een ander de werkingen der krachten; en een ander profetie; en een ander onderscheidingen der geesten; en een ander menigerlei talen; en een ander uitlegging der talen. |
11 πάντα δὲ ταῦτα ἐνεργεῖ τὸ ἓν καὶ τὸ αὐτὸ Πνεῦμα, διαιροῦν ἰδίᾳ ἑκάστῳ καθὼς βούλεται. | | 11 Doch deze dingen alle dwerkt de ene en dezelfde Geest, edelende aan een iegelijk in het bijzonder, gelijkerwijs Hij wil. d Rom. 12:3, 6. Ef. 4:7. e 1 Kor. 7:7. 2 Kor. 10:13. d Rom. 12:3 Want door de genade die mij gegeven is, zeg ik een iegelijk die onder u is, dat hij niet wijs zij boven hetgeen men behoort wijs te zijn, maar dat hij wijs zij tot matigheid, gelijk als God een iegelijk de mate des geloofs gedeeld heeft. Rom. 12:6 Hebbende nu verscheidene gaven, naar de genade die ons gegeven is, Ef. 4:7 Maar elkeen van ons is de genade gegeven naar de mate der gave van Christus. e 1 Kor. 7:7 Want ik wilde dat alle mensen waren gelijk als ik zelf ben; maar een iegelijk heeft zijn eigen gave van God, de een wel aldus, maar de ander alzo. 2 Kor. 10:13 Doch wij zullen niet roemen buiten de maat, maar dat wij naar de maat des regels, welke maat ons God toegedeeld heeft, ook tot u toe zijn gekomen. |
| | Vele leden, één lichaam |
12 Καθάπερ γὰρ τὸ σῶμα ἕν ἐστι, καὶ μέλη ἔχει πολλά, πάντα δὲ τὰ μέλη τοῦ σώματος τοῦ ἑνός, πολλὰ ὄντα, ἕν ἐστι σῶμα· οὕτω καὶ ὁ Χριστός. | | 12 fWant gelijk het lichaam één is en vele leden heeft, en al de leden van dit éne lichaam vele zijnde, maar één lichaam zijn, alzo ook Christus. f Rom. 12:4, 5. Ef. 4:16. f Rom. 12:4 Want gelijk wij in één lichaam vele leden hebben, en de leden alle niet dezelfde werking hebben, Rom. 12:5 Alzo zijn wij velen één lichaam in Christus, maar elkeen zijn wij elkanders leden. Ef. 4:16 Uit Welken het gehele lichaam, bekwamelijk samengevoegd en tezamen vastgemaakt zijnde door alle voegselen der toebrenging, naar de werking van een iegelijk deel in zijn mate, den wasdom des lichaams bekomt, tot zijns zelfs opbouwing in de liefde. |
13 καὶ γὰρ ἐν ἑνὶ Πνεύματι ἡμεῖς πάντες εἰς ἓν σῶμα ἐβαπτίσθημεν, εἴτε Ἰουδαῖοι εἴτε Ἕλληνες, εἴτε δοῦλοι εἴτε ἐλεύθεροι· καὶ πάντες εἰς ἓν Πνεῦμα ἐποτίσθημεν. | | 13 Want ook wij allen zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt, ghetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij dienstknechten, hetzij vrijen; en wij zijn allen tot één Geest gedrenkt. g Gal. 3:28. g Gal. 3:28 Daarin is noch Jood noch Griek, daarin is noch dienstbare noch vrije, daarin is geen man en vrouw. Want gij allen zijt één in Christus Jezus. |
14 καὶ γὰρ τὸ σῶμα οὐκ ἔστιν ἓν μέλος, ἀλλὰ πολλά. | | 14 Want ook het lichaam is niet één lid, maar vele leden. |
15 ἐὰν εἴπῃ ὁ πούς, Ὅτι οὐκ εἰμὶ χείρ, οὐκ εἰμὶ ἐκ τοῦ σώματος· οὐ παρὰ τοῦτο οὐκ ἔστιν ἐκ τοῦ σώματος; | | 15 Indien de voet zeide: Dewijl ik de hand niet ben, zo ben ik van het lichaam niet, is die daarom niet van het lichaam? |
16 καὶ ἐὰν εἴπῃ τὸ οὖς, Ὅτι οὐκ εἰμὶ ὀφθαλμός, οὐκ εἰμὶ ἐκ τοῦ σώματος· οὐ παρὰ τοῦτο οὐκ ἔστιν ἐκ τοῦ σώματος; | | 16 En indien het oor zeide: Dewijl ik het oog niet ben, zo ben ik van het lichaam niet, is het daarom niet van het lichaam? |
17 εἰ ὅλον τὸ σῶμα ὀφθαλμός, ποῦ ἡ ἀκοή; εἰ ὅλον ἀκοή, ποῦ ἡ ὄσφρησις; | | 17 Ware het gehele lichaam het oog, waar zou het gehoor zijn? Ware het gehele lichaam gehoor, waar zou de reuk zijn? |
18 νυνὶ δὲ ὁ Θεὸς ἔθετο τὰ μέλη ἓν ἕκαστον αὐτῶν ἐν τῷ σώματι, καθὼς ἠθέλησεν. | | 18 Maar nu heeft God de leden gezet, een iegelijk van dezelve, in het lichaam, gelijk Hij gewild heeft. |
19 εἰ δὲ ἦν τὰ πάντα ἓν μέλος, ποῦ τὸ σῶμα; | | 19 Waren zij alle maar één lid, waar zou het lichaam zijn? |
20 νῦν δὲ πολλὰ μὲν μέλη, ἓν δὲ σῶμα. | | 20 Maar nu zijn er wel vele leden, doch maar één lichaam. |
21 οὐ δύναται δὲ ὀφθαλμὸς εἰπεῖν τῇ χειρί, Χρείαν σου οὐκ ἔχω· ἢ πάλιν ἡ κεφαλὴ τοῖς ποσί, Χρείαν ὑμῶν οὐκ ἔχω. | | 21 En het oog kan niet zeggen tot de hand: Ik heb u niet van node; of wederom het hoofd tot de voeten: Ik heb u niet van node. |
22 ἀλλὰ πολλῷ μᾶλλον τὰ δοκοῦντα μέλη τοῦ σώματος ἀσθενέστερα ὑπάρχειν, ἀναγκαῖά ἐστι· | | 22 Ja veeleer, de leden die ons dunken de zwakste des lichaams te zijn, die zijn nodig; |
23 καὶ ἃ δοκοῦμεν *ἀτιμότερα εἶναι τοῦ σώματος, τούτοις τιμὴν περισσοτέραν περιτίθεμεν· καὶ τὰ ἀσχήμονα ἡμῶν εὐσχημοσύνην περισσοτέραν ἔχει· * ἀτιμότερα St, B-edd, Sc, M | ἀτιμώτερα B-edd, Elz | | 23 En die ons dunken de minst eerlijke leden des lichaams te zijn, denzelven doen wij overvloediger eer aan; en onze onsierlijke leden hebben overvloediger versiering. |
24 τὰ δὲ εὐσχήμονα ἡμῶν οὐ χρείαν ἔχει· ἀλλ’ ὁ Θεὸς συνεκέρασε τὸ σῶμα, τῷ ὑστεροῦντι περισσοτέραν δοὺς τιμήν, | | 24 Doch onze sierlijke hebben het niet van node; maar God heeft het lichaam alzo
samengevoegd, gevende overvloediger eer aan hetgeen dezelve gebrek heeft, |
25 ἵνα μὴ ᾖ σχίσμα ἐν τῷ σώματι, ἀλλὰ τὸ αὐτὸ ὑπὲρ ἀλλήλων μεριμνῶσι τὰ μέλη. | | 25 Opdat geen tweedracht in het lichaam zij, maar de leden voor elkander gelijke zorg zouden dragen. |
26 καὶ εἴτε πάσχει ἓν μέλος, συμπάσχει πάντα τὰ μέλη· εἴτε δοξάζεται ἓν μέλος, συγχαίρει πάντα τὰ μέλη. | | 26 En hetzij dat één lid lijdt, zo lijden al de leden mede; hetzij dat één lid verheerlijkt wordt, zo verblijden zich al de leden mede. |
27 ὑμεῖς δέ ἐστε σῶμα Χριστοῦ, καὶ μέλη ἐκ μέρους. | | 27 hEn gijlieden zijt het lichaam van Christus, en leden in het bijzonder. h Rom. 12:5. Ef. 1:23; 4:12; 5:23. Kol. 1:24. h Rom. 12:5 Alzo zijn wij velen één lichaam in Christus, maar elkeen zijn wij elkanders leden. Ef. 1:23 Welke Zijn lichaam is, en de vervulling Desgenen Die alles in allen vervult. Ef. 4:12 Tot de volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing van het lichaam van Christus; Ef. 5:23 Want de man is het hoofd der vrouw, gelijk ook Christus het Hoofd der gemeente is; en Hij is de Behouder des lichaams. Kol. 1:24 Die mij nu verblijd in mijn lijden voor u, en vervul in mijn vlees de overblijfselen van de verdrukkingen van Christus voor Zijn lichaam, hetwelk is de gemeente; |
28 καὶ οὓς μὲν ἔθετο ὁ Θεὸς ἐν τῇ ἐκκλησίᾳ πρῶτον ἀποστόλους, δεύτερον προφήτας, τρίτον διδασκάλους, ἔπειτα δυνάμεις, εἶτα χαρίσματα ἰαμάτων, ἀντιλήψεις, κυβερνήσεις, γένη γλωσσῶν. | | 28 En God heeft er sommigen in de gemeente gesteld, iten eerste apostelen, kten tweede profeten, ten derde leraars, daarna krachten, daarna gaven der gezondmakingen, behulpsels, regeringen, menigerlei talen. i Ef. 4:11. k Ef. 2:20. i Ef. 4:11 En Dezelve heeft gegeven sommigen tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten, en sommigen tot herders en leraars; k Ef. 2:20 Gebouwd op het fundament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste Hoeksteen; |
29 μὴ πάντες ἀπόστολοι; μὴ πάντες προφῆται; μὴ πάντες διδάσκαλοι; μὴ πάντες δυνάμεις; | | 29 Zijn zij allen apostelen? Zijn zij allen profeten? Zijn zij allen leraars? Zijn zij allen krachten? |
30 μὴ πάντες χαρίσματα ἔχουσιν ἰαμάτων; μὴ πάντες γλώσσαις λαλοῦσι; μὴ πάντες διερμηνεύουσι; | | 30 Hebben zij allen gaven der gezondmakingen? Spreken zij allen met menigerlei talen? Zijn zij allen uitleggers? |
31 ζηλοῦτε δὲ τὰ χαρίσματα τὰ κρείττονα. καὶ ἔτι καθ’ ὑπερβολὴν ὁδὸν ὑμῖν δείκνυμι. | | 31 Doch ijvert naar de beste gaven; en ik wijs u een weg die nog uitnemender is. |