Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 De apostel vermaant de Korinthiërs hem na te volgen, en prijst hen dat zij zijn inzettingen hielden. 3 Verbetert enige misbruiken die in hun vergaderingen gevonden werden; eerstelijk dat in het bidden en profeteren de mannen hun hoofden hadden gedekt en de vrouwen ongedekt. 4 Hetwelk hij bewijst onbetamelijk te zijn, zo voor de mannen, omdat zij het hoofd zijn der vrouw, als voor de vrouwen, die, alzo zij onder den man staan, tot een teken van dien haar hoofd behoren te dekken; of anderszins dat beide mannen en vrouwen hun hoofd onteren. 14 En tegen de natuur doen. 18 Daarna dat in hun vergaderingen verdeeldheden waren. 20 En bovendien, dat het Avondmaal des Heeren onder hen niet recht gehouden werd, overmits de rijken in het bijzonder tevoren maaltijden hielden, waardoor sommigen dronken tot het Avondmaal kwamen. 23 Om welke misbruiken te beteren hij hun voordraagt de instelling des Avondmaals en deszelfs betekenis. 26 En leert tot wat einde en op wat wijze het moet gehouden worden. 29 En wat straffen te verwachten hebben, en alrede van God over sommigen gezonden waren, die hetzelve niet recht gebruikten. 33 Eindelijk leert hij hoe zij dezelve misbruiken zullen beteren. |
| | Het hoofddeksel van de vrouw in de samenkomsten |
1 μιμηταί μου γίνεσθε, καθὼς κἀγὼ Χριστοῦ. | | 1 WEESTa mijn navolgers, gelijkerwijs ook ik 1van Christus. |
| a 1 Kor. 4:16. Filipp. 3:17. 1 Thess. 1:6. 2 Thess. 3:9. |
| 1 Kor. 4:16 Zo vermaan ik u dan: Zijt mijn navolgers. Filipp. 3:17 Weest mede mijn navolgers, broeders, en merkt op degenen die alzo wandelen, gelijk gij ons tot een voorbeeld hebt. 1 Thess. 1:6 En gij zijt onze navolgers geworden en des Heeren, het Woord aangenomen hebbende in veel verdrukking, met blijdschap des Heiligen Geestes; 2 Thess. 3:9 Niet dat wij de macht niet hebben, maar opdat wij onszelven u geven zouden tot
een voorbeeld om ons na te volgen. |
| 1 Namelijk navolger ben; namelijk Die het volmaaktste voorbeeld is van alle deugden, zodat men de leraars wel moet navolgen, maar zover als zij Christus navolgen. |
| | |
2 Ἐπαινῶ δὲ ὑμᾶς, ἀδελφοί, ὅτι πάντα μου μέμνησθε, καὶ καθὼς παρέδωκα ὑμῖν τὰς παραδόσεις κατέχετε. | | 2 En ik prijs u, broeders, dat gij 2in alles mijner gedachtig zijt, en 3de inzettingen behoudt gelijk ik die u overgegeven heb. |
| 2 Of: dat gij al mijn dingen, dat is, leringen en vermaningen, gedenkt. |
| 3 Gr. overgevingen, of: overleveringen, waardoor dan verstaan worden, gelijk hij zelf daarna verklaart, enige zijner ordinantiën, niet die artikelen des geloofs zijn, maar die aangingen de uiterlijke wijze, die in de vergaderingen en het plegen van den godsdienst behoorden gehouden te worden. |
| | |
3 θέλω δὲ ὑμᾶς εἰδέναι, ὅτι παντὸς ἀνδρὸς ἡ κεφαλὴ ὁ Χριστός ἐστι· κεφαλὴ δὲ γυναικός, ὁ ἀνήρ· κεφαλὴ δὲ Χριστοῦ, ὁ Θεός. | | 3 Doch ik wil 4dat gij weet bdat Christus 5het Hoofd is 6eens iegelijken mans, en de man het hoofd der vrouw, cen 7God het Hoofd van Christus. |
| 4 Dat is, dat gij let op de orde van onderwerping die God onder de mensen, in Zijn geestelijk lichaam, gesteld heeft, opdat gij niets doet dat tegen dezelve strijdt. |
| b Ef. 5:23. |
| Ef. 5:23 Want de man is het hoofd der vrouw, gelijk ook Christus het Hoofd der gemeente is; en Hij is de Behouder des lichaams. |
| 5 Dat is, over hem gesteld, heerschappij over hem hebbende, gelijk het hoofd doet boven en over de andere leden. |
| 6 Namelijk behorende tot Zijn geestelijk lichaam; want van die wordt hier eigenlijk gehandeld. Niet dat Hij ook niet zou zijn het Hoofd der vrouw, want Hij is het Hoofd van Zijn gehele lichaam, Ef. 5:23. |
| Ef. 5:23 Want de man is het hoofd der vrouw, gelijk ook Christus het Hoofd der gemeente is; en Hij is de Behouder des lichaams. |
| c Joh. 14:28. 1 Kor. 3:23; 15:27. |
| Joh. 14:28 Gij hebt gehoord dat Ik tot u gezegd heb: Ik ga heen en kom weder tot u. Indien gij Mij liefhadt, zo zoudt gij u verblijden, omdat Ik gezegd heb: Ik ga heen tot den Vader; want Mijn Vader is meerder dan Ik. 1 Kor. 3:23 Doch gij zijt van Christus, en Christus is Gods. 1 Kor. 15:27 Want Hij heeft alle dingen Zijn voeten onderworpen. Doch wanneer Hij zegt dat Hem alle dingen onderworpen zijn, zo is het openbaar dat Hij uitgenomen wordt Die Hem alle dingen onderworpen heeft. |
| 7 Namelijk God de Vader, onder Welken de Zone Gods, Jezus Christus, staat, niet ten aanzien van Zijn Goddelijke natuur, naar welke Hij den Vader in waardigheid en hoogheid evengelijk is, Joh. 10:30. Filipp. 2:6, maar naar Zijn Middelaarsambt, naar hetwelk Hij om onzentwil Zichzelven den Vader heeft onderworpen en minder is dan de Vader, Joh. 14:28, gelijk een gezant onder de mensen als zodanig minder is dan degene die hem zendt; hoewel zij van nature evengelijk zijn. |
| Joh. 10:30 Ik en de Vader zijn één. Filipp. 2:6 Die in de gestaltenis Gods zijnde, geen roof geacht heeft Gode evengelijk te zijn, Joh. 14:28 Gij hebt gehoord dat Ik tot u gezegd heb: Ik ga heen en kom weder tot u. Indien gij Mij liefhadt, zo zoudt gij u verblijden, omdat Ik gezegd heb: Ik ga heen tot den Vader; want Mijn Vader is meerder dan Ik. |
| | |
4 πᾶς ἀνὴρ προσευχόμενος ἢ προφητεύων, κατὰ κεφαλῆς ἔχων, καταισχύνει τὴν κεφαλὴν αὐτοῦ. | | 4 Een iegelijk man 8die bidt of 9profeteert, hebbende 10iets op het hoofd, 11die onteert zijn eigen hoofd; |
| 8 Dat is, het gemeen gebed in de vergaderingen óf voorzegt, óf aanhoort en medebidt. |
| 9 Of de Schriften der profeten in de vergaderingen voorleest en uitlegt, 1 Kor. 14:3, 29, enz., of enige toekomende dingen voorzegt uit Goddelijke openbaring. Want die gave werd toen sommigen van God gegeven tot troost van de gemeente, 1 Kor. 14:26. Ef. 4:11. Of die zodanige uitleggingen in de vergaderingen aanhoort. |
| 1 Kor. 14:3 Maar die profeteert, spreekt den mensen stichting en vermaning en vertroosting. 1 Kor. 14:29 En dat twee of drie profeten spreken, en dat de anderen oordelen. 1 Kor. 14:26 Wat is het dan, broeders? Wanneer gij samenkomt, een iegelijk van u, heeft hij een psalm, heeft hij een leer, heeft hij een vreemde taal, heeft hij een openbaring, heeft hij een uitlegging: laat alle dingen geschieden tot stichting. Ef. 4:11 En Dezelve heeft gegeven sommigen tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten, en sommigen tot herders en leraars; |
| 10 Namelijk enig deksel, als daar is het lange haar, vers 14, of een hoed, sluier, of diergelijke, vers 7, gelijk de heidenen hun afgoden met gedekten hoofde plachten te dienen. Zie Virgilius, Aeneïs, boek 3, Suetonius in Het leven van Vitellius. |
| vers 14 Of leert u ook de natuur zelve niet, dat zo een man lang haar draagt, het hem een oneer is; vers 7 Want de man moet het hoofd niet dekken, overmits hij het beeld en de heerlijkheid Gods is; maar de vrouw is de heerlijkheid des mans. |
| 11 Namelijk overmits de ontdekking van het hoofd toen een teken was van macht en heerschappij, gelijk nu heden ten dage daarentegen degenen die macht over anderen hebben, hun hoofden zullen gedekt houden, en die onder anderen staan voor dezelve hun hoofden zullen ontdekken. Doch in dit alles moet men altijd zien op het gebruik van verscheidene tijden en landen, en wat daarin eerlijk en stichtelijk is, 1 Kor. 14:40. Filipp. 4:8. |
| 1 Kor. 14:40 Laat alle dingen eerlijk en met orde geschieden. Filipp. 4:8 Voorts, broeders, al wat waarachtig is, al wat eerlijk is, al wat rechtvaardig is, al wat rein is, al wat lieflijk is, al wat wél luidt, zo er enige deugd is en zo er enige lof is, bedenkt datzelve. |
| | |
5 πᾶσα δὲ γυνὴ προσευχομένη ἢ προφητεύουσα ἀκατακαλύπτῳ τῇ κεφαλῇ, καταισχύνει τὴν κεφαλὴν ἑαυτῆς· ἓν γάρ ἐστι καὶ τὸ αὐτὸ τῇ ἐξυρημένῃ. | | 5 Maar een iegelijke 12vrouw die 13bidt of profeteert met ongedekten hoofde, 14onteert haar eigen hoofd; want het is 15een en hetzelfde alsof haar het haar afgesneden was. |
| 12 Namelijk die getrouwd is, en onder de macht staat van haar man. Zie vers 3. Hoewel de anderen hier niet uitgesloten worden. |
| vers 3 Doch ik wil dat gij weet dat Christus het Hoofd is eens iegelijken mans, en de man het hoofd der vrouw, en God het Hoofd van Christus. |
| 13 Dat is, die in de vergadering aanhoort de gemene gebeden, of de uitlegging der profetische Schriften; want dat een vrouw openlijk in de vergadering de gebeden zou doen, of de Schrift uitleggen, wordt haar verboden, 1 Kor. 14:34, 35. 1 Tim. 2:12. Of: die met extraordinaire gave van bidden of toekomende dingen te voorzeggen, begiftigd zijnde, dezelve in de vergadering zal willen voorstellen, daartoe door een Goddelijk ingeven gedreven zijnde. Zie Joël 2:28. Luk. 2:36. Hand. 21:9. |
| 1 Kor. 14:34 Dat uw vrouwen in de gemeenten zwijgen; want het is haar niet toegelaten te spreken, maar bevolen onderworpen te zijn, gelijk ook de Wet zegt. 1 Kor. 14:35 En zo zij iets willen leren, laat haar te huis haar eigen mannen vragen; want het staat lelijk voor de vrouwen dat zij in de gemeente spreken. 1 Tim. 2:12 Doch ik laat de vrouw niet toe dat zij lere, noch over den man heerse, maar wil dat zij in stilheid zij. Joël 2:28 En daarna zal het geschieden dat Ik Mijn Geest zal uitgieten over alle vlees, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien. Luk. 2:36 En er was Anna, een profetes, een dochter van Fanuël, uit den stam van Aser. Deze was tot groten ouderdom gekomen, welke met haar man zeven jaren had geleefd van haar maagdom af. Hand. 21:9 Deze nu had vier dochters, nog maagden, die profeteerden. |
| 14 Of: beschaamt haar hoofd, doet haar hoofd schande aan, namelijk omdat zij door dat teken schijnt te willen ontkennen dat zij onder den man staat; en ook enigszins dat Christus niet zou zijn het Hoofd Zijner gemeente. Zie vers 4. |
| vers 4 Een iegelijk man die bidt of profeteert, hebbende iets op het hoofd, die onteert zijn eigen hoofd; |
| 15 Dat is, van enerlei onbetamelijkheid, namelijk als zij aflegt het deksel dat gemaakt wordt, dat is zoveel alsof zij het natuurlijke deksel aflegde. |
| | |
6 εἰ γὰρ οὐ κατακαλύπτεται γυνή, καὶ κειράσθω· εἰ δὲ αἰσχρὸν γυναικὶ τὸ κείρασθαι ἢ ξυρᾶσθαι, κατακαλυπτέσθω. | | 6 Want indien een vrouw niet gedekt is, 16dat zij ook geschoren worde; dmaar indien het lelijk is voor een vrouw 17geschoren te zijn of het haar 18afgesneden te hebben, dat zij zich dekke. |
| 16 Dat is, het is evenveel, en even schandelijk, of zij geschoren ware. |
| d Num. 5:18. Deut. 22:5. |
| Num. 5:18 Daarna zal de priester de vrouw voor het aangezicht des HEEREN stellen en zal het hoofd van de vrouw ontbloten, en zal het spijsoffer der gedachtenis op haar handen leggen, hetwelk het spijsoffer der ijveringen is; en in de hand des priesters zal dat bitter water zijn, hetwelk den vloek medebrengt. Deut. 22:5 Het kleed eens mans zal niet zijn aan een vrouw, en een man zal geen vrouwenkleed aantrekken; want al wie zulks doet, is den HEERE uw God een gruwel. |
| 17 Namelijk met de schaar. |
| 18 Namelijk met het scheermes. |
| | |
7 ἀνὴρ μὲν γὰρ οὐκ ὀφείλει κατακαλύπτεσθαι τὴν κεφαλήν, εἰκὼν καὶ δόξα Θεοῦ ὑπάρχων· γυνὴ δὲ δόξα ἀνδρός ἐστιν. | | 7 Want de man moet het hoofd niet dekken, eovermits hij 19het beeld en 20de heerlijkheid Gods is; maar de vrouw is 21de heerlijkheid des mans. |
| e Gen. 1:26, 27; 5:1; 9:6. Kol. 3:10. |
| Gen. 1:26 En God zeide: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en dat zij heerschappij hebben over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. Gen. 1:27 En God schiep den mens naar Zijn beeld; naar het beeld Gods schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen. Gen. 5:1 DIT is het boek van Adams geslacht. Ten dage als God den mens schiep, maakte Hij hem naar de gelijkenis Godes. Gen. 9:6 Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door den mens vergoten worden; want God heeft den mens naar Zijn beeld gemaakt. Kol. 3:10 En aangedaan hebt den nieuwen mens, die vernieuwd wordt tot kennis, naar het evenbeeld Desgenen Die hem geschapen heeft; |
| 19 Namelijk ten aanzien van zijn macht en heerschappij, die hij heeft over de vrouw. Want anderszins, ten aanzien van de heiligheid en gerechtigheid, is de vrouw zowel naar het beeld Gods geschapen als de man, Gen. 1:26, 27. |
| Gen. 1:26 En God zeide: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en dat zij heerschappij hebben over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. Gen. 1:27 En God schiep den mens naar Zijn beeld; naar het beeld Gods schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen. |
| 20 Namelijk omdat God in des mans heerschappij over de vrouw doet blijken de heerlijkheid en het gebied dat Hij heeft over Zijn schepselen. |
| 21 Namelijk omdat de onderdanigheid der vrouw onder den man een bewijs is van de macht, autoriteit en uitnemendheid van den man boven de vrouw. |
| | |
8 οὐ γάρ ἐστιν ἀνὴρ ἐκ γυναικός, ἀλλὰ γυνὴ ἐξ ἀνδρός· | | 8 fWant de man is 22uit de vrouw niet, maar de vrouw uit den man. |
| f Gen. 2:18, 21. |
| Gen. 2:18 Ook had de HEERE God gesproken: Het is niet goed dat de mens alleen zij; Ik zal hem een hulpe maken, die
als tegen hem over zij. Gen. 2:21 Toen deed de HEERE God een diepen slaap op Adam vallen, en hij sliep; en Hij nam een van zijn ribben en sloot derzelver plaats toe met vlees. |
| 22 Namelijk de eerste maal van God geschapen. Zie Gen. 2:21, 22. Anderszins worden de mannen nu naar den loop der natuur van vrouwen geboren, Job 14:1. Zie ook vers 12. |
| Gen. 2:21 Toen deed de HEERE God een diepen slaap op Adam vallen, en hij sliep; en Hij nam een van zijn ribben en sloot derzelver plaats toe met vlees. Gen. 2:22 En de HEERE God bouwde de ribbe, die Hij van Adam genomen had, tot een vrouw; en Hij bracht haar tot Adam. Job 14:1 DE mens, van een vrouw geboren, is kort van dagen en zat van onrust. vers 12 Want gelijkerwijs de vrouw uit den man is, alzo is ook de man door de vrouw; doch alle dingen zijn uit God. |
| | |
9 καὶ γὰρ οὐκ ἐκτίσθη ἀνὴρ διὰ τὴν γυναῖκα, ἀλλὰ γυνὴ διὰ τὸν ἄνδρα· | | 9 Want ook is de man niet geschapen 23om de vrouw, maar de vrouw 24om den man. |
| 23 Namelijk om haar onderworpen te zijn en alzo te dienen. |
| 24 Namelijk om hem tot zijn dienst onderworpen te zijn, en een hulp te wezen, die bij hem zou zijn, Gen. 2:18. |
| Gen. 2:18 Ook had de HEERE God gesproken: Het is niet goed dat de mens alleen zij; Ik zal hem een hulpe maken, die
als tegen hem over zij. |
| | |
10 διὰ τοῦτο ὀφείλει ἡ γυνὴ ἐξουσίαν ἔχειν ἐπὶ τῆς κεφαλῆς διὰ τοὺς ἀγγέλους. | | 10 Daarom moet de vrouw 25een macht op het hoofd hebben, 26om der engelen wil. |
| 25 Dat is, een deksel, tot een teken dat zij staat onder de macht en het gebied van den man. Zie Gen. 24:65. Een wijze van spreken waardoor aan het teken toegeschreven wordt de naam van de betekende zaak, hetwelk in de sacramenten ook zeer gebruikelijk is. |
| Gen. 24:65 En zij zeide tot den knecht: Wie is die man, die ons in het veld tegemoet wandelt? En de knecht zeide: Dat is mijn heer. Toen nam zij den sluier en bedekte zich. |
| 26 Dit verstaan sommigen van de leraars der gemeente, die in de Schrift ook engelen, dat is, boden of gezanten Gods genaamd worden, Mal. 2:7. Openb. 1:20. Doch kan bekwamelijker verstaan worden van de dienstbare geesten, die vanwege hun ambt eigenlijk engelen doorgaans genaamd worden. Want dewijl dezelve in de vergaderingen der gelovigen tegenwoordig zijn, Ps. 34:8. Matth. 18:10, en door alle onordentelijkheid of ongeschiktheid, die daar zou mogen gepleegd worden, bedroefd worden, zo vermaant de apostel de vrouwen, dat zij deze heilige geesten ook behoren te ontzien, om hen hierin niet te bedroeven. |
| Mal. 2:7 Want de lippen des priesters zullen de wetenschap bewaren, en men zal uit zijn mond de wet zoeken; want hij is een engel des HEEREN der heirscharen. Openb. 1:20 De verborgenheid der zeven sterren, die gij gezien hebt in Mijn rechterhand, en de zeven gouden kandelaren. De zeven sterren zijn de engelen der zeven gemeenten; en de zeven kandelaren die gij gezien hebt, zijn de zeven gemeenten. Ps. 34:8 Cheth. De engel des HEEREN legert zich rondom degenen die Hem vrezen, en rukt hen uit. Matth. 18:10 Ziet toe dat gij niet een van deze kleinen veracht; want Ik zeg ulieden, dat hun engelen in de hemelen altijd zien het aangezicht Mijns Vaders, Die in de hemelen is. |
| | |
11 πλὴν οὔτε ἀνὴρ χωρὶς γυναικός, οὔτε γυνὴ χωρὶς ἀνδρός, ἐν Κυρίῳ. | | 11 27Nochtans is noch de man zonder de vrouw, noch de vrouw zonder den man, 28in den Heere. |
| 27 Dit doet de apostel daarbij, opdat om dezer heerschappij wil noch de mannen zich verhovaardigen, noch de vrouwen zich bedroeven zouden. |
| 28 Namelijk Jezus Christus, aan Welken, ten aanzien van Zijn genade en verdiensten, de vrouwen zowel gemeenschap hebben als de mannen. Zie Gal. 3:28. |
| Gal. 3:28 Daarin is noch Jood noch Griek, daarin is noch dienstbare noch vrije, daarin is geen man en vrouw. Want gij allen zijt één in Christus Jezus. |
| | |
12 ὥσπερ γὰρ ἡ γυνὴ ἐκ τοῦ ἀνδρός, οὕτω καὶ ὁ ἀνὴρ διὰ τῆς γυναικός, τὰ δὲ πάντα ἐκ τοῦ Θεοῦ. | | 12 Want gelijkerwijs de vrouw 29uit den man is, alzo is ook de man 30door de vrouw; doch 31alle dingen zijn uit God. |
| 29 Zie vers 8. |
| vers 8 Want de man is uit de vrouw niet, maar de vrouw uit den man. |
| 30 Namelijk overmits hij van een vrouw ontvangen en geboren wordt, naar de natuurlijke geboorte. Waarom hij de vrouw ook niet behoort te verachten, maar in ere te houden en lief te hebben, hoewel hij over haar heerschappij heeft. |
| 31 Dat is, zowel de vrouw als de man zijn beiden van God geschapen; en zowel de onderdanigheid der vrouw, als de heerschappij des mans zijn beide van God verordineerd. Anderszins is het ook in het gemeen waar, dat alle schepselen van God zijn. Zie Rom. 11:36. 1 Kor. 8:6. |
| Rom. 11:36 Want uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen. 1 Kor. 8:6 Nochtans hebben wij maar één God, den Vader, uit Welken alle dingen zijn en wij tot Hem; en maar
één Heere, Jezus Christus, door Welken alle dingen zijn en wij door Hem. |
| | |
13 ἐν ὑμῖν αὐτοῖς κρίνατε· πρέπον ἐστὶ γυναῖκα ἀκατακάλυπτον τῷ Θεῷ προσεύχεσθαι; | | 13 32Oordeelt gij onder uzelven: is het betamelijk dat de vrouw ongedekt God bidt? |
| 32 Of: Oordeelt bij uzelven. Gr. in uzelven. De apostel wil tonen dat deze zaak die hij hier drijft, zo klaar en bekend is, dat hij de Korinthiërs zelven tot rechters daarvan wel wil stellen; gelijk 1 Kor. 10:15. |
| 1 Kor. 10:15 Als tot verstandigen spreek ik; oordeelt gij hetgeen ik zeg. |
| | |
14 ἢ οὐδὲ αὐτὴ ἡ φύσις διδάσκει ὑμᾶς, ὅτι ἀνὴρ μὲν ἐὰν κομᾷ, ἀτιμία αὐτῷ ἐστί; | | 14 Of leert u ook 33de natuur zelve niet, dat zo een man lang haar draagt, het 34hem een oneer is; |
| 33 Namelijk die onder andere het vrouwelijk geslacht van het mannelijke daarmede ook onderscheiden heeft, dat der vrouwen het haar des hoofds langer en dichter wast dan den mannen, en dat haar hetzelve dient tot een sieraad en deksel. |
| 34 Namelijk omdat dit lange haar op zijn hoofd als een deksel is en een teken van onderdanigheid, terwijl hij het hoofd is der vrouw, en daarom zulk een teken niet behoort te dragen, waarmede hij schijnt zijn heerschappij te verzaken. Daarbenevens, omdat hij zich alzo gelijk als herschept in een vrouw, dragende een sieraad dat de vrouwen eigen is, en alzo gelijk als zijn geslacht verzaakt; hetwelk God in de wet verbiedt, Deut. 22:5. |
| Deut. 22:5 Het kleed eens mans zal niet zijn aan een vrouw, en een man zal geen vrouwenkleed aantrekken; want al wie zulks doet, is den HEERE uw God een gruwel. |
| | |
15 γυνὴ δὲ ἐὰν κομᾷ, δόξα αὐτῇ ἐστίν. ὅτι ἡ κόμη ἀντὶ περιβολαίου δέδοται αὐτῇ. | | 15 Maar zo een vrouw lang haar draagt, dat het haar een eer is? Omdat het lange haar voor 35een deksel haar is gegeven. |
| 35 Gr. een omwerpsel, namelijk om haar te dienen tot een deksel, en dienvolgens ook tot een teken van onderdanigheid, hetwelk dan eer voor haar is, dat zij dezelve haar onderdanigheid, volgens de ordinantie Gods, daarmede bekent. |
| | |
16 εἰ δέ τις δοκεῖ φιλόνεικος εἶναι, ἡμεῖς τοιαύτην συνήθειαν οὐκ ἔχομεν, οὐδὲ αἱ ἐκκλησίαι τοῦ Θεοῦ. | | 16 gDoch indien iemand schijnt 36twistgierig te zijn, wij hebben 37zulke gewoonte niet, noch 38de gemeenten Gods. |
| g 1 Tim. 6:4. |
| 1 Tim. 6:4 Die is opgeblazen en weet niets, maar hij raast omtrent twistvragen en woordenstrijd; uit welke komt nijd, twist, lasteringen, kwade nadenkingen, |
| 36 Of: twist lief te hebben, dat is, die tegen deze zaak en redenen nog veel zou willen disputeren, met denzelven willen wij niet verder twisten. |
| 37 Namelijk om te twisten over zaken die zo klaar en bekend zijn. |
| 38 Welker voorbeeld of gebruik in zulke zaken men billijk behoort te volgen. |
| | Onwaardiglijk eten en drinken |
17 Τοῦτο δὲ παραγγέλλων οὐκ ἐπαινῶ, ὅτι οὐκ εἰς τὸ κρεῖττον ἀλλ’ εἰς τὸ ἧττον συνέρχεσθε. | | 17 39Dit nu hetgeen ik u
40aanzeg, prijs ik niet, namelijk dat gij niet 41tot beter, maar tot erger samenkomt. |
| 39 Namelijk hetgeen volgt. |
| 40 Of: verhaal, vermeld, verkondig. |
| 41 Dat is, niet tot verbetering, maar tot verergering. Want de vergaderingen worden daartoe aangesteld, opdat de gelovigen in dezelve gesticht en gebeterd worden; hetwelk niet geschiedt wanneer in dezelve ongeschiktheden worden gepleegd. |
| | |
18 πρῶτον μὲν γὰρ συνερχομένων ὑμῶν ἐν τῇ ἐκκλησίᾳ, ἀκούω σχίσματα ἐν ὑμῖν ὑπάρχειν, καὶ μέρος τι πιστεύω. | | 18 Want eerstelijk, als gij samenkomt 42in de gemeente, 43zo hoor ik dat er 44scheuringen zijn onder u, en 45ik geloof het ten dele. |
| 42 Dat is, in de vergadering der gelovigen, die toen nog niet werden gehouden in kerken, alzo de Christenen toen nog geen kerken hadden gelijk als nu, maar in huizen en andere gelegen plaatsen. |
| 43 Van wien hij het gehoord had, verklaart hij 1 Kor. 1:11. |
| 1 Kor. 1:11 Want mij is van u bekendgemaakt, mijne broeders, door die van het huisgezin van
Chloë zijn, dat er twisten onder u zijn. |
| 44 Scheuring is, wanneer onder de lidmaten van een gemeente, in het stuk der leer en in de gronden derzelve eens zijnde, om andere misverstanden onenigheid en verdeeldheid ontstaat, elke partij zijn hoofd en leidsman volgende, waardoor de enigheid des lichaams van Christus gescheurd en verbroken wordt; hetwelk onder de werken des vleses mede geteld wordt, Gal. 5:20. Zie breder hiervan 1 Kor. 1:12. |
| Gal. 5:20 Afgoderij, venijngeving, vijandschappen, twisten, afgunstigheden, toorn, gekijf, tweedracht, ketterijen, 1 Kor. 1:12 En dit zeg ik, dat een iegelijk van u zegt: Ik ben van Paulus, en ik van Apollos, en ik van Céfas, en ik van Christus. |
| 45 Namelijk dewijl ik van sommigen die onder u zijn, de opgeblazenheid en twistgierigheid ken. |
| | |
19 δεῖ γὰρ καὶ αἱρέσεις ἐν ὑμῖν εἶναι, ἵνα οἱ δόκιμοι φανεροὶ γένωνται ἐν ὑμῖν. | | 19 hWant er 46moeten ook 47ketterijen i48onder u zijn, opdat degenen 49die oprecht zijn, 50openbaar mogen worden onder u. |
| h Matth. 18:7. Luk. 17:1. |
| Matth. 18:7 Wee der wereld vanwege de ergernissen; want het is noodzakelijk dat de ergernissen komen; doch wee dien mens door welken de ergernis komt. Luk. 17:1 EN Hij zeide tot de discipelen: Het kan niet wezen dat er geen ergernissen komen; doch wee hem door welken zij komen. |
| 46 Namelijk overmits de oorzaken van ketterijen er altijd zullen zijn, als opgeblazenheid, vermetelheid, eergierigheid en stoutheid van sommige mensen, die daardoor aangedreven worden om ketterijen te verwekken en aan te hangen. Zolang als daar zulke mensen zullen zijn, zo moeten er ook ketterijen wezen. Zie dergelijke wijze van spreken en nadere verklaring daarvan Matth. 18:7. |
| Matth. 18:7 Wee der wereld vanwege de ergernissen; want het is noodzakelijk dat de ergernissen komen; doch wee dien mens door welken de ergernis komt. |
| 47 Ketterij is een twist, ontstaande over de leer, wanneer enigen hardnekkiglijk enige dwalingen drijven of aannemen, strijdende tegen de grondstukken der zaligmakende leer. Zodat ketterij erger en schadelijker is dan scheuring. En hiermede geeft de apostel reden waarom hij gelooft dat er onder hen scheuringen zijn, omdat er ook nog erger kwaad onder hen gevonden werd, namelijk ketterij, die hij daarna beschrijft en wederlegt, 1 Korinthe 15. |
| 1 Korinthe 15 VOORTS, broeders, ik maak u bekend het Evangelie, dat ik u verkondigd heb, hetwelk gij ook aangenomen hebt, in hetwelk gij ook staat, |
| i Hand. 20:30. 1 Joh. 2:19. |
| Hand. 20:30 En uit uzelven zullen mannen opstaan, sprekende verkeerde dingen, om de discipelen af te trekken achter zich. 1 Joh. 2:19 Zij zijn uit ons uitgegaan, maar zij waren uit ons niet; want indien zij uit ons geweest waren, zo zouden zij met ons gebleven zijn; maar dit is geschied opdat zij zouden openbaar worden, dat zij niet allen uit ons zijn. |
| 48 Dat is, in het midden van de gemeente. Zie Hand. 20:30. 1 Joh. 2:19. |
| Hand. 20:30 En uit uzelven zullen mannen opstaan, sprekende verkeerde dingen, om de discipelen af te trekken achter zich. 1 Joh. 2:19 Zij zijn uit ons uitgegaan, maar zij waren uit ons niet; want indien zij uit ons geweest waren, zo zouden zij met ons gebleven zijn; maar dit is geschied opdat zij zouden openbaar worden, dat zij niet allen uit ons zijn. |
| 49 Gr. die beproefd zijn, dat is, die in de beproeving door scheuringen en ketterijen standvastig blijven bij de enigheid der gemeente en bij de gezonde leer, en alzo oprecht bevonden worden; een gelijkenis genomen van goud dat in de proef door het vuur bestaat, 1 Petr. 1:7. |
| 1 Petr. 1:7 Opdat de beproeving uws geloofs, die veel kostelijker is dan van het goud, hetwelk vergaat en door het vuur beproefd wordt, bevonden worde te zijn tot lof en eer en heerlijkheid, in de openbaring van Jezus Christus; |
| 50 Dat is, bekend dat zij oprecht zijn. Wanneer de gemeente in vrede is, zonder scheuring of ketterij, zo worden allen die de religie belijden, voor oprecht gehouden; maar als daar scheuring en ketterij ontstaat, zo wordt het openbaar en bekend, wie bij de enigheid der kerk en bij de gezondheid der leer standvastig blijven of niet; gelijk het kaf van het koren door den wan gescheiden wordt, Matth. 3:12. |
| Matth. 3:12 Wiens wan in Zijn hand is, en Hij zal Zijn dorsvloer doorzuiveren en Zijn tarwe in Zijn schuur samenbrengen, en zal het kaf met onuitblusselijk vuur verbranden. |
| | |
20 συνερχομένων οὖν ὑμῶν ἐπὶ τὸ αὐτό, οὐκ ἔστι Κυριακὸν δεῖπνον φαγεῖν. | | 20 Als gij dan bijeen samenkomt, 51dat
52is niet des Heeren Avondmaal eten. |
| 51 Namelijk hetgeen gij doet. |
| 52 Namelijk overmits het onwettiglijk eten is als niet eten. Of overmits zulks is niet des Heeren, maar zijn eigen avondmaal eten, gelijk in het volgende vers. |
| | |
21 ἕκαστος γὰρ τὸ ἴδιον δεῖπνον προλαμβάνει ἐν τῷ φαγεῖν, καὶ ὃς μὲν πεινᾷ, ὃς δὲ μεθύει. | | 21 Want 53in het eten neemt 54een iegelijk 55tevoren 56zijn eigen avondmaal; en 57deze is hongerig, en de ander is dronken. |
| 53 Dit wordt verstaan van het eten van enige spijze, die de rijken medebrachten als men het Avondmaal des Heeren zou houden, om daarna met de armen een maaltijd te houden, welke maaltijden in het Grieks genaamd werden agapai, dat is, maaltijden van liefde. Zie hiervan Jud. vs. 12. |
| Jud. vs. 12 Dezen zijn vlekken in uw liefdemaaltijden, en als zij met u ter maaltijd zijn, weiden zij zichzelven zonder vrees; zij zijn waterloze wolken, die van de winden omgedreven worden; zij zijn als bomen in het afgaan van den herfst, onvruchtbaar, tweemaal verstorven, en ontworteld; |
| 54 Namelijk van de rijken, zonder de armen te verwachten. Of: een iegelijk met degenen die het met hen hielden. |
| 55 Namelijk eer de armen daarbij zijn gekomen. Of: eer het Avondmaal des Heeren gehouden wordt. |
| 56 Dat is, een avondmaal dat niet in het gemeen van de gehele gemeente gehouden wordt, gelijk des Heeren Avondmaal gehouden moet worden, maar dat van enigen alleen met uitsluiting van anderen in het bijzonder wordt gehouden. |
| 57 Dat is, de armen zijn hongerig, omdat men hen niet wil verwachten, en de rijken zijn dronken, omdat zij elkander op die maaltijden dikwijls tevoren zo onthaalden dat zij beschonken werden. |
| | |
22 μὴ γὰρ οἰκίας οὐκ ἔχετε εἰς τὸ ἐσθίειν καὶ πίνειν; ἢ τῆς ἐκκλησίας τοῦ Θεοῦ καταφρονεῖτε, καὶ καταισχύνετε τοὺς μὴ ἔχοντας; τί ὑμῖν εἴπω; ἐπαινέσω *ὑμᾶς; ἐν τούτῳ οὐκ ἐπαινῶ. * ὑμᾶς; ἐν τούτῳ οὐκ B, Elz | ὑμᾶς ἐν τούτῳ; οὐκ St, Sc | | 22 Hebt gij dan 58geen huizen, om daar te eten en te drinken? Of 59veracht gij de gemeente Gods, en 60beschaamt gij degenen die niet hebben? Wat zal ik u zeggen? Zal ik u prijzen? 61In dezen prijs ik u niet. |
| 58 In welke gij tevoren kunt eten en uw honger stillen, zonder dat gij zulks openlijk in de plaatsen der vergaderingen doet. Zie vers 34. |
| vers 34 Doch zo iemand hongert, dat hij te huis ete, opdat gij niet tot een oordeel samenkomt. De overige dingen nu zal ik ordineren als ik zal gekomen zijn. |
| 59 Dat is, past gij niet op de ergernissen die daardoor in de gemeente ontstaan? |
| 60 Dat is, de armen, die tot zulke maaltijden niets konden toebrengen, die gij óf niet wilt toelaten tot dezelve, óf niet wilt verwachten, en alzo openlijk betoont hen te verachten. |
| 61 Dat is, in deze misbruiken des Avondmaals kan ik u geen gelijk geven, of prijzen als wél gedaan. |
| | |
23 ἐγὼ γὰρ παρέλαβον ἀπὸ τοῦ Κυρίου, ὃ καὶ παρέδωκα ὑμῖν, ὅτι ὁ Κύριος Ἰησοῦς ἐν τῇ νυκτὶ ᾗ παρεδίδοτο ἔλαβεν ἄρτον, | | 23 62Want ik heb 63van den Heere ontvangen, hetgeen ik ook u 64overgegeven heb, k65dat de Heere Jezus in den nacht in welken Hij verraden werd, het brood nam, |
| 62 De apostel, om deze misbruiken te beteren, houdt hun de instelling voor van het Heilig Avondmaal, zo hetzelve van Christus is eerst ingesteld; hetwelk de beste en zekerste wijze is om misbruiken te beteren en weg te nemen, alzo alles naar de instelling van God en Christus in den godsdienst moet gericht worden. |
| 63 Namelijk en niet van mensen, Gal. 1:12. Dit is geschied door openbaringen die de Heere Christus Zelf aan Paulus dikwijls gedaan heeft. |
| Gal. 1:12 Want ik heb ook hetzelve niet van een mens ontvangen noch geleerd, maar door de openbaring van Jezus Christus. |
| 64 Of: overgeleverd, dat is, getrouwelijk heb geleerd niet als mijn leer, maar van den Heere Christus Zelven. |
| k Matth. 26:26. Mark. 14:22. Luk. 22:19. |
| Matth. 26:26 En als zij aten, nam Jezus het brood, en gezegend hebbende, brak Hij het en gaf het den discipelen en zeide: Neemt, eet, dat is Mijn lichaam. Mark. 14:22 En als zij aten, nam Jezus brood, en als Hij gezegend had, brak Hij het en gaf het hun en zeide: Neemt, eet, dat is Mijn lichaam; Luk. 22:19 En Hij nam brood, en als Hij gedankt had, brak Hij het en gaf het hun, zeggende: Dat is Mijn lichaam, hetwelk voor u gegeven wordt; doet dat tot Mijn gedachtenis. |
| 65 De verklaring van deze volgende instelling des Avondmaals zie Matth. 26:26, enz. |
| Matth. 26:26 En als zij aten, nam Jezus het brood, en gezegend hebbende, brak Hij het en gaf het den discipelen en zeide: Neemt, eet, dat is Mijn lichaam. |
| | |
24 καὶ εὐχαριστήσας ἔκλασε, καὶ εἶπε, Λάβετε, φάγετε, τοῦτό μού ἐστι τὸ σῶμα τὸ ὑπὲρ ὑμῶν κλώμενον· τοῦτο ποιεῖτε εἰς τὴν ἐμὴν ἀνάμνησιν. | | 24 En als Hij gedankt had, brak Hij het en zeide: Neemt, eet, dat is Mijn lichaam, dat voor u gebroken wordt; doet dat tot Mijn gedachtenis. |
25 ὡσαύτως καὶ τὸ ποτήριον, μετὰ τὸ δειπνῆσαι, λέγων, Τοῦτο τὸ ποτήριον ἡ καινὴ διαθήκη ἐστὶν ἐν τῷ ἐμῷ αἵματι· τοῦτο ποιεῖτε, ὁσάκις ἂν πίνητε, εἰς τὴν ἐμὴν ἀνάμνησιν. | | 25 Desgelijks nam Hij ook den drinkbeker na het eten des Avondmaals, en zeide: Deze drinkbeker is het Nieuwe 66Testament in Mijn bloed; doet dat, zo dikwijls als gij dien zult drinken, tot Mijn gedachtenis. |
| 66 Of: verbond, Ex. 24:8. Dat is, een teken en zegel des Nieuwen Testaments of verbonds. Want de beker is het verbond zelf niet, maar een teken en zegel daarvan. |
| Ex. 24:8 Toen nam Mozes dat bloed en sprengde het op het volk; en hij zeide: Zie, dit is het bloed des verbonds, hetwelk de HEERE met ulieden gemaakt heeft over al die woorden. |
| | |
26 ὁσάκις γὰρ ἂν ἐσθίητε τὸν ἄρτον τοῦτον, καὶ τὸ ποτήριον τοῦτο πίνητε, τὸν θάνατον τοῦ Κυρίου καταγγέλλετε ἄχρις οὗ ἂν ἔλθῃ. | | 26 Want zo dikwijls als gij 67dit brood zult eten en dezen 68drinkbeker zult drinken, 69zo verkondigt den dood des Heeren, l70totdat Hij komt. |
| 67 Het is dan brood, dat in het Avondmaal gegeten wordt. |
| 68 Dat is, den wijn die in den drinkbeker is; een oneigenlijke wijze van spreken. |
| 69 De dood des Heeren moet in het Avondmaal verkondigd worden, zo van de dienaars des Woords, die bij de bediening het volk moeten onderwijzen, dat dit gebroken brood en deze wijn een teken en verzegeling is van den bitteren dood van Christus aan het kruis, en van de weldaden daardoor voor ons verkregen; alsook van degenen die het genieten, die in hun hart moeten overdenken, geloven en met dankzegging belijden, dat de Heere Christus voor hen is gestorven, om hen van den eeuwigen dood te verlossen en zalig te maken, hetwelk alles door de woorden: doet dit tot Mijn gedachtenis, vers 25, te kennen gegeven is. |
| vers 25 Desgelijks nam Hij ook den drinkbeker na het eten des Avondmaals, en zeide: Deze drinkbeker is het Nieuwe Testament in Mijn bloed; doet dat, zo dikwijls als gij dien zult drinken, tot Mijn gedachtenis. |
| l Joh. 14:3. Hand. 1:11. |
| Joh. 14:3 En zo wanneer Ik heen zal gegaan zijn en u plaats zal bereid hebben, zo kom Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat gij ook zijn moogt waar Ik ben. Hand. 1:11 Welke ook zeiden: Gij Galilese mannen, wat staat gij en ziet op naar den hemel? Deze Jezus, Die van u opgenomen is in den hemel, zal alzo komen, gelijkerwijs gij Hem naar den hemel hebt zien heenvaren. |
| 70 Namelijk om te oordelen de levenden en de doden; want gelijk de sacramenten des Ouden Testaments duurden tot op de eerste komst van Christus in het vlees, zo zullen de sacramenten des Nieuwen Testaments duren tot Zijn tweede komst in heerlijkheid. |
| | |
27 ὥστε ὃς ἂν ἐσθίῃ τὸν ἄρτον τοῦτον ἢ πίνῃ τὸ ποτήριον τοῦ Κυρίου ἀναξίως, ἔνοχος ἔσται τοῦ σώματος καὶ αἵματος τοῦ Κυρίου. | | 27 mZo dan, wie 71onwaardiglijk dit brood eet of den drinkbeker des Heeren drinkt, die 72zal schuldig zijn aan het lichaam en bloed des Heeren. |
| m Num. 9:10, 13. Joh. 6:51, 63, 64; 13:27. 1 Kor. 10:21. |
| Num. 9:10 Spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: Wanneer iemand onder u, of onder uw geslachten, over een dood lichaam onrein of op een verren weg zal zijn, hij zal dan nog den HEERE het pascha houden. Num. 9:13 Als een man die rein is, en op den weg niet is, en nalaten zal het pascha te houden, zo zal diezelve ziel uit haar volken uitgeroeid worden; want hij heeft de offerande des HEEREN op zijn gezetten tijd niet geofferd; diezelve man zal zijn zonde dragen. Joh. 6:51 Ik ben het levende Brood Dat uit den hemel nedergedaald is; zo iemand van dit Brood eet, die zal in der eeuwigheid leven. En het brood dat Ik geven zal, is Mijn vlees, hetwelk Ik geven zal voor het leven der wereld. Joh. 6:63 De Geest is het Die levend maakt; het vlees is niet nut. De woorden die Ik tot u spreek, zijn geest en zijn leven. Joh. 6:64 Maar er zijn sommigen van ulieden, die niet geloven. Want Jezus wist van den beginne wie zij waren die niet geloofden, en wie hij was die Hem verraden zou. Joh. 13:27 En na de bete, toen voer de satan in hem. Jezus dan zeide tot hem: Wat gij doet, doe het haastelijk. 1 Kor. 10:21 Gij kunt den drinkbeker des Heeren niet drinken en den drinkbeker der duivelen; gij kunt niet deelachtig zijn der tafel des Heeren en der tafel der duivelen. |
| 71 Dat geschiedt wanneer de personen niet recht gesteld zijn die ten Avondmaal gaan, zijnde óf openbare ergerlijke mensen, die ook moeten daarvan geweerd zijn, óf bedekte huichelaars, en in twist staande met hun naaste, en met haat, nijd, gierigheid en ongerechtigheid beladen, óf ook wanneer de gelovigen zelven zich daartoe niet behoorlijk hebben bereid, of met behoorlijke aandacht hetzelve niet nuttigen. |
| 72 Namelijk omdat hij het teken van het lichaam en bloed van Christus door zulke misbruiken smaadheid aandoet. Want de smaadheid die men des konings zegel aandoet, wordt gehouden alsof zij den koning zelven aangedaan ware. |
| | |
28 δοκιμαζέτω δὲ ἄνθρωπος ἑαυτόν, καὶ οὕτως ἐκ τοῦ ἄρτου ἐσθιέτω, καὶ ἐκ τοῦ ποτηρίου πινέτω. | | 28 nMaar de mens 73beproeve zichzelven, en 74ete alzo 75van het brood en drinke 76van den drinkbeker. |
| n 2 Kor. 13:5. |
| 2 Kor. 13:5 Onderzoekt uzelven of gij in het geloof zijt, beproeft uzelven. Of kent gij uzelven niet, dat Jezus Christus in u is? Tenzij dat gij enigszins verwerpelijk zijt. |
| 73 Dat is, onderzoeke zijn gemoed en consciëntie, of hij ook in zijn hart gevoelt een recht leedwezen en droefheid over zijn zonden, alsook een vast geloof en vertrouwen op de verdiensten van Jezus Christus, en daarenboven een ongeveinsd voornemen om de zonden meer en meer af te sterven, en in een nieuw godzalig leven voor God te wandelen. Zie Gen. 17:1. 2 Kor. 13:5. |
| Gen. 17:1 ALS nu Abram negen en negentig jaren oud was, zo verscheen de HEERE aan Abram en zeide tot hem: Ik ben God de Almachtige; wandel voor Mijn aangezicht en zijt oprecht. 2 Kor. 13:5 Onderzoekt uzelven of gij in het geloof zijt, beproeft uzelven. Of kent gij uzelven niet, dat Jezus Christus in u is? Tenzij dat gij enigszins verwerpelijk zijt. |
| 74 Namelijk nadat hij zichzelven recht zal beproefd en alzo bevonden hebben. |
| 75 Gr. uit. |
| 76 Gr. uit. |
| | |
29 ὁ γὰρ ἐσθίων καὶ πίνων ἀναξίως, κρίμα ἑαυτῷ ἐσθίει καὶ πίνει, μὴ διακρίνων τὸ σῶμα τοῦ Κυρίου. | | 29 Want die onwaardiglijk eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelven 77een oordeel, 78niet onderscheidende het lichaam des Heeren. |
| 77 Dat is, een schuld of straf. Zie Matth. 23:14. Luk. 23:40. Rom. 2:3; 5:16; 13:2. Jak. 3:1. Hetwelk verstaan wordt, óf van de eeuwige straffen ten aanzien van de huichelaars; óf van de tijdelijke kastijdingen ten aanzien van de gelovigen het Avondmaal niet waardiglijk gebruikende, gelijk hierna verklaard wordt, vers 30. |
| Matth. 23:14 Wee u, gij schriftgeleerden en farizeeën, gij geveinsden; want gij eet de huizen der weduwen op, en dat onder den schijn van lang te bidden; daarom zult gij te zwaarder oordeel ontvangen. Luk. 23:40 Maar de andere antwoordende bestrafte hem, zeggende: Vreest gij ook God niet, daar gij in hetzelfde oordeel zijt? Rom. 2:3 En denkt gij dit, o mens, die oordeelt degenen die zulke dingen doen, en dezelve doet, dat gij het oordeel Gods zult ontvlieden? Rom. 5:16 En niet gelijk de schuld was door den énen die gezondigd heeft, alzo is de gift. Want de schuld is wel uit één misdaad tot verdoemenis, maar de genadegift is uit vele misdaden tot rechtvaardigmaking. Rom. 13:2 Alzo dat die zich tegen de macht stelt, de ordinantie Gods wederstaat; en die ze wederstaan, zullen over zichzelven een oordeel halen. Jak. 3:1 ZIJT niet vele meesters, mijne broeders, wetende dat wij te meerder oordeel zullen ontvangen. vers 30 Daarom zijn onder u vele zwakken en kranken, en velen slapen. |
| 78 Dat is, dewijl hij geen onderscheid maakt tussen het brood des Avondmaals, hetwelk een heilig teken is van des Heeren lichaam, en tussen gemene spijze; en alzo zonder beproeving en eerbied hetzelve eet gelijk ander gemeen brood. |
| | |
30 διὰ τοῦτο ἐν ὑμῖν πολλοὶ ἀσθενεῖς καὶ ἄρρωστοι, καὶ κοιμῶνται ἱκανοί. | | 30 79Daarom zijn onder u vele zwakken en kranken, en velen 80slapen. |
| 79 Dat is, om dit misbruik van het Heilig Avondmaal. |
| 80 Dat is, zijn alrede gestorven. Zie Matth. 9:24; 27:52. Joh. 11:11. 1 Kor. 7:39; 15:6, 18. 1 Thess. 4:13. |
| Matth. 9:24 Zeide Hij tot hen: Vertrekt; want het dochtertje is niet dood, maar slaapt. En zij belachten Hem. Matth. 27:52 En de graven werden geopend, en vele lichamen der heiligen die ontslapen waren, werden opgewekt; Joh. 11:11 Dit sprak Hij; en daarna zeide Hij tot hen: Lázarus, onze vriend, slaapt; maar Ik ga heen om hem uit den slaap op te wekken. 1 Kor. 7:39 Een vrouw is door de wet verbonden zo langen tijd haar man leeft; maar indien haar man ontslapen is, zo is zij vrij om te trouwen dien zij wil, alleenlijk in den Heere. 1 Kor. 15:6 Daarna is Hij gezien van meer dan vijfhonderd broederen op eenmaal, van welke het meerderdeel
nog overig is, en sommigen ook zijn ontslapen. 1 Kor. 15:18 Zo zijn dan ook verloren die in Christus ontslapen zijn. 1 Thess. 4:13 Doch, broeders, ik wil niet dat gij onwetende zijt van degenen die ontslapen zijn, opdat gij niet bedroefd zijt gelijk als de anderen, die geen hoop hebben. |
| | |
31 εἰ γὰρ ἑαυτοὺς διεκρίνομεν, οὐκ ἂν ἐκρινόμεθα. | | 31 oWant indien wij onszelven 81oordeelden, zo zouden wij niet 82geoordeeld worden. |
| o Ps. 32:5. Spr. 18:17. |
| Ps. 32:5 Mijn zonde maakte ik U bekend en mijn ongerechtigheid bedekte ik niet. Ik zeide: Ik zal belijdenis van mijn overtredingen doen voor den HEERE. En Gij vergaaft de ongerechtigheid mijner zonde. Sela. Spr. 18:17 Die de eerste is in zijn twistzaak, schijnt rechtvaardig te zijn; maar zijn naaste komt en hij onderzoekt hem. |
| 81 Of: onderscheidden, dat is, na een goede en ernstige beproeving van onszelven recht oordeelden hoe het met ons gesteld is, of wij waardiglijk aan de tafel des Heeren mogen gaan of niet; en zo wij ons bevinden onwaardig, dat wij ons onthouden van die heilige spijze, totdat wij ons leven zullen gebeterd hebben. |
| 82 Dat is, gestraft of gekastijd van den Heere met zodanige plagen als tevoren verhaald zijn, vers 30. |
| vers 30 Daarom zijn onder u vele zwakken en kranken, en velen slapen. |
| | |
32 κρινόμενοι δέ, ὑπὸ Κυρίου παιδευόμεθα, ἵνα μὴ σὺν τῷ κόσμῳ κατακριθῶμεν. | | 32 83Maar als wij geoordeeld worden, zo worden wij van den Heere getuchtigd, opdat wij met de wereld niet zouden veroordeeld worden. |
| 83 Dezen troost doet de apostel daarbij, opdat de gelovigen door de hardigheid van de voorgaande bestraffingen niet te zeer zouden verslagen worden. De troost bestaat in twee delen: eerstelijk, dat zulke plagen geen straffen eigenlijk zijn, maar Vaderlijke kastijdingen of tuchtigingen; ten tweede, dat zij tot een goed einde van God toegezonden worden, namelijk tot onze zaligheid, opdat wij daardoor tot ware bekering gebracht worden en met de goddelozen niet verdoemd worden. |
| | |
33 ὥστε, ἀδελφοί μου, συνερχόμενοι εἰς τὸ φαγεῖν, ἀλλήλους ἐκδέχεσθε. | | 33 Zo dan, mijne broeders, als gij samenkomt 84om te eten, 85verwacht elkander. |
| 84 Namelijk het Avondmaal des Heeren, of ook om daarna te houden de maaltijden der liefde, in welke de rijken de armen niet verwachtten, uit verachting derzelve. |
| 85 Namelijk totdat gij allen bijeengekomen zijt; of dat de een wacht totdat de ander zal aan de tafel geweest zijn, om niet ongeschiktelijk elkander te overdringen. |
| | |
34 εἰ δέ τις πεινᾷ, ἐν οἴκῳ ἐσθιέτω· ἵνα μὴ εἰς κρίμα συνέρχησθε. τὰ δὲ λοιπά, ὡς ἂν ἔλθω, διατάξομαι. | | 34 Doch zo iemand hongert, 86dat hij te huis ete, opdat gij niet 87tot een oordeel samenkomt. 88De overige dingen nu zal ik ordineren als ik zal gekomen zijn. |
| 86 Dat is, zo iemand zo lang niet kan vasten, totdat het Avondmaal des Heeren is gehouden, dat hij liever in zijn huis zich ontnuchtere, eer hij in de vergadering komt en aan de tafel des Heeren gaat. |
| 87 Dat is, met onordelijkheid en ongeschiktheid u een straf op den hals haalt. Zie vers 29. |
| vers 29 Want die onwaardiglijk eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelven een oordeel, niet onderscheidende het lichaam des Heeren. |
| 88 Namelijk aangaande de goede orde, die in het plegen van den uiterlijken godsdienst in uw vergaderingen moet onderhouden worden; want daarvan spreekt hij hier, en niet van zaken die de leer of zeden aangaan; gelijk het woord ordineren, hetwelk hij hier gebruikt, ook medebrengt. |