Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Romeinen 9 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Romeinen 9

1 De apostel betuigt zijn uitnemende droefheid over de hardnekkigheid der Joden tegen Christus en zijn voorgaande leer. 4 En verhaalt de voordelen die hun God in het Oude Testament boven andere volken heeft gegeven. 6 Bewijst dat Gods beloften nochtans niet krachteloos zijn, overmits die niet den kinderen des vleses, maar den kinderen der belofte, dat is, den uitverkorenen eigenlijk gedaan zijn; en dat eerst met het voorbeeld van Ismaël en Izak. 10 Daarna met het voorbeeld van Ezau en Jakob. 14 Verklaart dat God in het verkiezen van den een en verwerpen van den ander altijd rechtvaardig is, door het voorbeeld van Mozes en Farao. 19 Beantwoordt enige tegenwerpingen des vleses, en toont dat God de macht heeft om alzo te doen, met de gelijkenis van een pottenbakker. 24 Hij verklaart voorts, dat deze uitverkorenen ook krachtiglijk van God worden geroepen, zo uit de Joden, als voornamelijk uit de heidenen. 25 Hetwelk hij bewijst met verscheidene getuigenissen der profeten. 30 Besluit eindelijk met een verklaring van de naaste oorzaak waarom de heidenen de rechtvaardigheid door den Messias hebben verkregen, en het merendeel der Joden daarvan zijn vervreemd.
  
Paulus’ droefheid over der Joden ongeloof
1 Ἀλήθειαν λέγω ἐν Χριστῷ, οὐ ψεύδομαι (συμμαρτυρούσης μοι τῆς συνειδήσεώς μου ἐν Πνεύματι Ἁγίῳ), 1 IKa zeg de waarheid 1in Christus, ik lieg niet (mijn consciëntie mij 2medegetuigenis gevende 3door den Heiligen Geest),
a Rom. 1:9. 2 Kor. 1:23; 11:31. Gal. 1:20. Filipp. 1:8. 1 Thess. 2:5; 5:27. verwijsteksten
1 Dat is, bij Christus; gelijk het woordje in genomen wordt Matth. 5:34, 35, 36. Dit is een manier van eedzwering die de Schrift in zaken van gewicht meer gebruikt. Of: gelijk het dien betaamt die in Christus is, dat is, die een lid van Christus is. Zie Gen. 22:16. 2 Kor. 12:2. verwijsteksten
2 Namelijk dat ik alzo in mijn hart gevoel, gelijk ik spreek of schrijf, 2 Kor. 1:12. verwijsteksten
3 Dit doet de apostel daarbij om te bewijzen dat hetgeen hij hier zal zeggen, niet voortkomt uit enige haastige onbedachtzaamheid of vleselijke beweging, maar uit een ernstig gemoed, hetwelk door den Heiligen Geest bewogen wordt.
   
2 ὅτι λύπη μοι ἐστὶ μεγάλη, καὶ ἀδιάλειπτος ὀδύνη τῇ καρδίᾳ μου. 2 Dat het mij 4een grote droefheid, en mijn hart een gedurige smart is.
4 Namelijk dat ik zie dat het volk der Joden zovele openbare tekenen geven met verachten, verwerpen en vervolgen der evangelische leer, dat zij van God en Christus verworpen zijn, gelijk uit het volgende vers blijkt.
   
3 ηὐχόμην γὰρ αὐτὸς ἐγὼ ἀνάθεμα εἶναι ἀπὸ τοῦ Χριστοῦ ὑπὲρ τῶν ἀδελφῶν μου, τῶν συγγενῶν μου κατὰ σάρκα· 3 bWant 5ik zou zelf wel wensen 6verbannen te zijn 7van Christus voor mijn broederen, die mijn maagschap zijn 8naar het vlees;
b Ex. 32:32. Rom. 10:1. verwijsteksten
5 Namelijk indien het mogelijk ware, of Gods wil ware, gelijk Christus in diergelijke onmogelijke bede deze conditie daarbij voegt, Matth. 26:39. verwijsteksten
6 Gr. anathema, dat is, een verbanning of vervloeking te zijn. Zie Gal. 1:8, en de aant. Hand. 23:12. Niet dat de apostel zou wensen verstokt of verhard te zijn tegen Christus, gelijk zij waren; want dit kan van geen godzalig mens gewenst worden; maar hij wenst door een overvloeiende liefde, die zich nochtans altijd aan Gods wil onderwerpt, de straf die hun vanwege hun hardigheid in Gods rechtvaardig oordeel te verwachten stond, in hun plaats te mogen dragen, opdat zij van hun hardigheid en verbanning mochten bevrijd worden; gelijk Mozes ook gedaan heeft voor de Israëlieten, Ex. 32:32. Zie ook 1 Joh. 3:16. verwijsteksten
7 Dat is, van Christus’ aanschijn.
8 Dat is, naar de uitwendige en natuurlijke afkomst, Gen. 29:14. verwijsteksten
   
4 οἵτινές εἰσιν Ἰσραηλῖται, ὧν ἡ υἱοθεσία καὶ ἡ δόξα καὶ αἱ διαθῆκαι καὶ ἡ νομοθεσία καὶ ἡ λατρεία καὶ αἱ ἐπαγγελίαι, 4 c9Welke 10Israëlieten zijn, welker is 11de aanneming tot kinderen, en 12de heerlijkheid, den 13de verbonden, en 14de wetgeving, en 15de dienst Gods, en 16de beloftenissen;
c Deut. 7:6. Rom. 2:17; 3:2. verwijsteksten
9 In deze twee verzen verhaalt hij de voordelen die de Joden boven andere volken in het Oude Testament gehad hadden, om te tonen dat hij niet zonder grote reden zulken wens deed; en dat hetgeen hij hierna van de Joden en hun verwerping zou verklaren, niet voortkwam uit enige kwaadwilligheid tegen hen, of kleinachting van hen, maar alleen uit een heiligen ijver tot verdediging van Gods eer, waarheid en trouw in het volbrengen van Zijn beloften.
10 Dit is de eerste eretitel der Joden, dat zij afkomstig waren van Jakob, die van God Zelven, toen hij met Hem om den zegen geworsteld had, Israël, dat is, een overwinnaar Gods, is genaamd, Gen. 32:28. verwijsteksten
11 Dit is niet te verstaan van die aanneming tot kinderen waarvan de apostel spreekt Rom. 8:15, 29. Ef. 1:5, want die kan ons niemand ontvreemden, Rom. 8:38, 39, maar van de aanneming van dit volk boven andere volken tot een volk Gods, Ex. 4:22. Deut. 4:7; 7:6. Jer. 31:20. verwijsteksten
12 Waardoor verstaan wordt óf al de heerlijkheid waarmede God hen verhoogd heeft boven anderen door vele wonderbare verlossingen; óf de ark des verbonds, die de heerlijkheid Gods genaamd wordt, 1 Sam. 4:21, 22, omdat de cherubijnen der heerlijkheid die bedekten, en dezelve een schaduw en teken was van Gods heerlijkheid en majesteit, Ps. 26:8. Hebr. 9:5. verwijsteksten
d Ef. 2:12. verwijsteksten
13 Dat is, de tafelen des verbonds, of der wet, Deut. 9:11. Hebr. 9:4. verwijsteksten
14 Namelijk die van God Zelven hun uit den hemel is geschied, Deut. 4:8, 32, of de wetgeving, wetzetting, en kan verstaan worden de burgerlijke wet, gelijk in het voorgaande de wet der zeden. verwijsteksten
15 Namelijk der ceremoniën die God door de priesters, eerst in den tabernakel en daarna in den tempel, wilde gepleegd hebben.
16 Namelijk van den Messias en Zijn weldaden, aan Abraham eerst gedaan, en door Mozes en andere profeten menigmaal vernieuwd, Hand. 2:39. Ef. 2:12. verwijsteksten
   
5 ὧν οἱ πατέρες, καὶ ἐξ ὧν ὁ Χριστὸς τὸ κατὰ σάρκα, ὁ ὢν ἐπὶ πάντων Θεὸς εὐλογητὸς εἰς τοὺς αἰῶνας. ἀμήν. 5 17Welker zijn de vaders, en 18uit welke Christus is, 19zoveel het vlees aangaat, eDewelke is God 20boven alles 21te prijzen in der eeuwigheid. Amen.
17 Dat is, welke afkomstig zijn van de patriarchen en andere voorvaders, die Gods vrienden en profeten waren.
18 Namelijk Joden, gelijk het woordje en aanwijst. Want Christus is gesproten uit den stam van Juda, Hebr. 7:14. Openb. 5:5. verwijsteksten
19 Of: naar het vlees, dat is, naar Zijn menselijke natuur, Rom. 1:3. verwijsteksten
e Jer. 23:6. Joh. 1:1. Hand. 20:28. Rom. 1:4. Hebr. 1:8, 9, 10. verwijsteksten
20 Namelijk dingen, namelijk naar Zijn Goddelijke natuur.
21 Door dezen titel wordt de waarachtige en eeuwige God onderscheiden van alle anderen dien deze naam van God zou mogen gegeven worden, Rom. 1:25. Zodat daarmede de Heere Christus verklaard wordt te zijn de waarachtige en eeuwige God met den Vader en den Heiligen Geest. verwijsteksten
  
Gods vrijmacht
6 οὐχ οἷον δὲ ὅτι ἐκπέπτωκεν ὁ λόγος τοῦ Θεοῦ. οὐ γὰρ πάντες οἱ ἐξ Ἰσραήλ, οὗτοι Ἰσραήλ· 6 22Doch ik zeg 23dit niet falsof 24het woord Gods ware 25uitgevallen. gWant 26die zijn niet allen Israël, 27die uit Israël zijn;
22 Of: Doch het is niet mogelijk dat het woord Gods uitgevallen is. Hier begint de apostel een grote zwarigheid te beantwoorden, die tegen zijn voorgaande leer kon voorgebracht worden, namelijk hoe het kon geschieden dat de rechtvaardigheid en heiligheid alleen door het geloof in Jezus Christus wordt verkregen, daar de Joden, met welke God Zijn verbond gemaakt had, en wien de beloften van de rechtvaardigheid door den Messias voornamelijk geschied waren, Christus en het geloof in Hem verwierpen; het zou dan mogen geschenen hebben, dat de beloften Gods krachteloos waren geworden. Waarop de apostel antwoordt dat deze beloften niet eigenlijk waren geschied aan de vleselijke nakomelingen van Abraham, maar aan degenen die God zo uit zijn geslacht als uit de heidenen daartoe ook krachtiglijk naar Zijn eeuwige verkiezing zou roepen, latende de anderen door een rechtvaardig en ondoorgrondelijk oordeel in hun verdorvenheid verharden.
23 Namelijk van de verwerping der Joden, vers 3. verwijsteksten
f Num. 23:19. Rom. 3:3. 2 Tim. 2:13. verwijsteksten
24 Dat is, de beloften Gods aan Abraham en zijn nakomelingen gedaan, en door de profeten doorlopend herhaald.
25 Dat is, teniet of krachteloos gemaakt, gelijk een aarden pot iemand ontvallende, in stukken gebroken wordt.
g Joh. 8:39. Rom. 2:28. verwijsteksten
26 Dat is, rechte Israëlieten, waarop Gods beloften eigenlijk gezien hebben.
27 Dat is, van Jakob afkomstig zijn.
   
7 οὐδ’ ὅτι εἰσὶ σπέρμα Ἀβραάμ, πάντες τέκνα· ἀλλ’ Ἐν Ἰσαὰκ κληθήσεταί σοι σπέρμα. 7 hNoch omdat zij 28Abrahams zaad zijn, zijn zij allen 29kinderen, imaar: In Izak zal u 30het zaad genoemd worden.
h Gal. 4:23. verwijsteksten
28 Dat is, van Abraham naar het vlees geboren.
29 Dat is, ware kinderen en erfgenamen der beloften.
i Gen. 21:12. Gal. 3:29. Hebr. 11:18. verwijsteksten
30 Dat is, het rechte zaad, dat een erfgenaam zal zijn der beloften; en niet in Ismaël, die van de beloofde erve uitgesloten is, hoewel hij ook van Abraham vleselijk geboren was.
   
8 τοῦτ’ ἔστιν, οὐ τὰ τέκνα τῆς σαρκός, ταῦτα τέκνα τοῦ Θεοῦ· ἀλλὰ τὰ τέκνα τῆς ἐπαγγελίας λογίζεται εἰς σπέρμα. 8 Dat is, niet 31de kinderen des vleses, die zijn kinderen Gods; kmaar 32de kinderen der beloftenis 33worden voor het zaad gerekend.
31 Dat is, die alleen naar het vlees van Abraham geboren zijn.
k Gal. 4:28. verwijsteksten
32 Dat is, die, gelijk Izak uit kracht der belofte Gods tegen den loop der natuur geboren is, alzo ook door kracht van Gods verkiezing en belofte tot het geloof zouden gebracht worden.
33 Namelijk aan welke God Zijn geestelijken zegen en erfdeel belooft.
   
9 ἐπαγγελίας γὰρ ὁ λόγος οὗτος, Κατὰ τὸν καιρὸν τοῦτον ἐλεύσομαι, καὶ ἔσται τῇ Σάρρᾳ υἱός. 9 Want dit is het woord der beloftenis: l34Omtrent dezen tijd zal Ik komen, en Sara zal een zoon hebben.
l Gen. 18:10. verwijsteksten
34 Namelijk van het toekomende jaar.
   
10 οὐ μόνον δέ, ἀλλὰ καὶ Ῥεβέκκα ἐξ ἑνὸς κοίτην ἔχουσα, Ἰσαὰκ τοῦ πατρὸς ἡμῶν· 10 35En niet alleenlijk deze, mmaar ook Rebekka is daarvan een bewijs, als zij uit één bevrucht was, namelijk Izak, onzen vader.
35 Omdat in het voorgaande voorbeeld enige ongelijkheid scheen te zijn waarom God Izak boven Ismaël verkoren had, als die een zoon was van een dienstmaagd, en nu tot enige jaren gekomen, waarin hij enige tekenen van verkeerdheid getoond had, zo komt hij nu tot het tweede voorbeeld van Ezau en Jakob, waarin geen ongelijkheid tussen de personen, noch in hun geboorte noch in hun werken, kon gespeurd worden, maar alleen door Gods genadige en onverdiende verkiezing.
m Gen. 25:21. verwijsteksten
   
11 μήπω γὰρ γεννηθέντων, μηδὲ πραξάντων τι ἀγαθὸν ἢ κακόν, ἵνα ἡ κατ’ ἐκλογὴν τοῦ Θεοῦ πρόθεσις μένῃ, οὐκ ἐξ ἔργων, ἀλλ’ ἐκ τοῦ καλοῦντος, 11 Want als de kinderen 36nog niet geboren waren, 37noch iets goeds of kwaads gedaan hadden, opdat 38het voornemen Gods, dat naar de verkiezing is, vast bleve, niet uit de werken, maar 39uit den Roepende,
36 Dat is, nog in moeders lichaam waren, Gen. 25:22, 23. verwijsteksten
37 Namelijk waardoor zij van elkander konden worden onderscheiden; want anderszins waren zij alrede in zonden ontvangen en in moeders lichaam levende, als dit Goddelijk antwoord over hen geschiedde. Zodat God op het geloof in hen niet heeft gezien, dewijl de ware gelovigen niet kunnen gezegd worden den ongelovigen gelijk te zijn, alzo zij door den Geest Gods geheiligd zijnde, beter zijn dan de ongelovigen, Rom. 5:19. verwijsteksten
38 Dat is, het genadige besluit Gods van sommigen uit het menselijk geslacht in Christus te verkiezen, Ef. 1:4. Of: opdat het voornemen dat naar de verkiezing Gods is, vast bleve. verwijsteksten
39 Dat is, uit de onverdiende genade en gunst Gods, Die degenen die Hij uitverkoren heeft, ook krachtiglijk roept, en tot het geloof en de godzaligheid brengt, Rom. 8:30. 2 Tim. 1:9. Zie ook Gal. 5:8. 1 Thess. 2:12. Zo is het dan niet uit het geloof, want hetzelve is niet in den roependen God, maar in den geroepen mens. verwijsteksten
   
12 ἐρρήθη αὐτῇ ὅτι Ὁ μείζων δουλεύσει τῷ ἐλάσσονι. 12 Zo werd tot haar gezegd: n40De meerdere zal den 41mindere dienen;
n Gen. 25:23. verwijsteksten
40 Dat is, de oudere; alzo Ezau de eerstgeborene zijn zou en Jakob de laatstgeborene, Gen. 25:25, 26. verwijsteksten
41 Dit wordt niet verstaan van een uiterlijken dienst of heerschappij; want Ezau heeft Jakob alzo niet gediend, maar van de eeuwige en geestelijke heerschappij, die de kinderen Gods hiernamaals zullen hebben, waarvan de erve en heerschappij in het land Kanaän een voorbeeld was, Hebr. 11:13, 14, 15, 16, en waarvan Ezau is verstoken geweest. verwijsteksten
   
13 καθὼς γέγραπται, Τὸν Ἰακὼβ ἠγάπησα, τὸν δὲ Ἠσαῦ ἐμίσησα. 13 Gelijk geschreven is: o42Jakob heb Ik liefgehad, en Ezau heb Ik gehaat.
o Mal. 1:2. verwijsteksten
42 Omdat het woord dienen niet klaar genoeg scheen om de verkiezing van Jakob en de verwerping van Ezau in Gods voornemen te betekenen, zo brengt de apostel deze plaats, Mal. 1:2, nog daarbij, tot verklaring van het eerste, en bewijst dat deze dienst of onderwerping van Ezau aan Jakob met Gods eeuwige en onverdiende liefde jegens Jakob en rechtvaardigen haat tegen Ezau gevoegd was; gelijk uit het volgende breder blijkt. verwijsteksten
   
14 Τί οὖν ἐροῦμεν; μὴ ἀδικία παρὰ τῷ Θεῷ; μὴ γένοιτο. 14 Wat zullen wij dan zeggen? p43Is er onrechtvaardigheid bij God? Dat zij verre.
p Deut. 32:4. 2 Kron. 19:7. Job 34:10. verwijsteksten
43 Namelijk dat Hij de mensen, die den anderen gelijk zijn, zo ongelijkelijk behandelt, zodat Hij den enen liefheeft en verkiest, en den anderen haat en verwerpt. Dit dunkt de natuurlijke rede vreemd; doch de apostel antwoordt, dat hierin geen ongerechtigheid is, omdat God dengene dien Hij verkiest, uit genade verkiest, en dengene dien Hij verwerpt, rechtvaardiglijk verwerpt; hetwelk hij uit Gods Woord bewijst, het eerste met het voorbeeld van Mozes, en het andere met het voorbeeld van Farao.
   
15 τῷ γὰρ Μωσῇ λέγει, Ἐλεήσω ὃν ἂν ἐλεῶ, καὶ οἰκτειρήσω ὃν ἂν οἰκτείρω. 15 Want Hij zegt tot Mozes: q44Ik zal Mij ontfermen 45diens Ik Mij ontferm, en zal barmhartig zijn dien Ik barmhartig ben.
q Ex. 33:19. verwijsteksten
44 Dat is, Ik zal metterdaad en gestadiglijk blijven ontfermen; of: meer en meer ontfermen.
45 Dat is, diens Ik voorgenomen heb te ontfermen; of: diens Ik heb begonnen te ontfermen. Zodat door de verdubbeling dezer woorden de eerste oorsprong en de volharding daarin verstaan wordt. Is het dan ontferming, zo is het geen ongerechtigheid, want ontferming ziet op de ellende des mensen, en is een weldaad die onverdiend is, en uit enkel goedwilligheid voortkomt, en van geen onrechtvaardigheid kan beschuldigd worden, alzo zij met niemands ongelijk wordt gevoegd.
   
16 ἄρα οὖν οὐ τοῦ θέλοντος, οὐδὲ τοῦ τρέχοντος, ἀλλὰ τοῦ ἐλεοῦντος Θεοῦ. 16 Zo is het dan niet 46desgenen die wil, noch desgenen die loopt, maar 47des ontfermenden Gods.
46 Dat is, des mensen die door zijn goeden wil en goeden loop zijns levens God daartoe zou bewegen, Rom. 11:35. Filipp. 2:13, alzo niemand dit van zichzelven heeft. verwijsteksten
47 Namelijk Die dit alles besluit en doet naar het welbehagen van Zijn wil, vers 18. Ef. 1:11. verwijsteksten
   
17 λέγει γὰρ ἡ γραφὴ τῷ Φαραὼ ὅτι Εἰς αὐτὸ τοῦτο ἐξήγειρά σε, ὅπως ἐνδείξωμαι ἐν σοὶ τὴν δύναμίν μου, καὶ ὅπως διαγγελῇ τὸ ὄνομά μου ἐν πάσῃ τῇ γῇ. 17 Want de Schrift zegt 48tot Farao: rTot ditzelve heb Ik u 49verwekt, opdat Ik in u Mijn kracht bewijzen zou, en opdat Mijn Naam verkondigd worde op de ganse aarde.
48 Met dit voorbeeld van Farao bewijst hij het tweede lid van het antwoord op de voorgaande tegenwerping, namelijk dat er ook geen onrechtvaardigheid is ten aanzien van degenen die in hun zonden worden verlaten en verworpen; dewijl God zulks rechtvaardiglijk doet, en tot Zijns Naams eer richt.
r Ex. 9:16. verwijsteksten
49 Dit woord verwekken kan genomen worden óf voor de verwekking van Farao tot het koninkrijk, óf voor zijn behoudenis in het midden van al de plagen die God over hem en zijn volk had gebracht. Daaronder wordt ook meteen verstaan zijn verharding tegen het volk van Israël en Gods bevel, gelijk uit het besluit van Paulus in het volgende vers blijkt; niet dat Hij hem tot zondigen zou hebben verwekt, hetwelk niet zijn kan, Jak. 1:13, maar omdat Hij hem rechtvaardiglijk in zijn zonden heeft verlaten, en aan zijn eigen boze en hoogmoedige begeerten overgegeven, waardoor hij tegen God en Zijn gebod zo lang heeft geworsteld, totdat God de verdiende straf over hem heeft uitgevoerd, en Zijn eer en macht alzo voor al de wereld aan hem betoond. Zie Spr. 16:4. Hab. 1:12. verwijsteksten
   
18 ἄρα οὖν ὃν θέλει ἐλεεῖ· ὃν δὲ θέλει σκληρύνει. 18 Zo ontfermt Hij Zich dan diens Hij wil, en 50verhardt dien Hij 51wil.
50 Dat is, neemt de hardigheid des harten, die zij van zichzelven hebben, niet weg, maar geeft hen over tot dezelve. Zie hiervan breder in de aantt. op Rom. 1:24. verwijsteksten
51 Het woord willen wordt hier niet genomen voor een wil die geen reden zou hebben van zijn doen. Want de wil Gods is een regel van alle rechtvaardigheid, Deut. 32:4, en is nimmermeer gescheiden van Zijn wijsheid en rechtvaardigheid, al is het dat de redenen daarvan ons niet zijn geopenbaard, of ons verstand te boven gaan, Rom. 11:33, 34, waarmede wij ons ook altijd moeten tevreden houden. En dit is het besluit van Paulus uit de voorgaande voorbeelden van Mozes en Farao. verwijsteksten
   
19 Ἐρεῖς οὖν μοι, Τί ἔτι μέμφεται; τῷ *γὰρ βουλήματι αὐτοῦ τίς ἀνθέστηκε;
* γὰρ βουλήματι St, B, Sc, M | βουλήματι Elz
19 Gij zult dan tot mij zeggen: 52Wat klaagt Hij dan nog? Want wie heeft Zijn wil wederstaan?
52 Of: Wat beschuldigt en toornt Hij nog? Namelijk over degenen die Hij verhardt, overmits zij naar Zijn wil, die onwederstandelijk is, verhard worden. Dit is een nieuwe tegenwerping des vleses tegen de voorgaande woorden van Paulus, waarop het antwoord volgt.
   
20 μενοῦνγε, ὦ ἄνθρωπε, σὺ τίς εἶ ὁ ἀνταποκρινόμενος τῷ Θεῷ; μὴ ἐρεῖ τὸ πλάσμα τῷ πλάσαντι, Τί με ἐποίησας οὕτως; 20 Maar toch, 53o mens, wie zijt gij, die 54tegen God antwoordt? sZal ook 55het maaksel tot dengene die het gemaakt heeft, zeggen: Waarom hebt gij mij alzo gemaakt?
53 In dit woord mens is de eerste reden van antwoord, dewijl een broos mens niet behoort tegen God te disputeren, als te gering en onbekwaam zijnde om van Gods doen te oordelen.
54 Of: God tegenspreekt?
s Jes. 45:9. Jer. 18:6. verwijsteksten
55 Dit is het tweede deel van het antwoord van Paulus, waarmede hij toont dat het den mens onbetamelijk is Gode redenen van Zijn doen af te eisen, dewijl God zijn Schepper is, en hij Zijn maaksel of schepsel. Zie Jes. 45:9. verwijsteksten
   
21 ἢ οὐκ ἔχει ἐξουσίαν ὁ κεραμεὺς τοῦ πηλοῦ, ἐκ τοῦ αὐτοῦ φυράματος ποιῆσαι ὃ μὲν εἰς τιμὴν σκεῦος, ὃ δὲ εἰς ἀτιμίαν; 21 56Of heeft de pottenbakker geen macht over het leem, om 57uit denzelfden klomp te maken thet ene een vat 58ter ere, en het andere 59ter onere?
56 Dit is de derde reden van het antwoord van Paulus, genomen van het recht en de macht Gods over alle mensen, die niet minder is dan de macht des pottenbakkers over zijn leem.
57 Waardoor afgebeeld wordt de oorsprong van het gehele verdorven menselijk geslacht uit énen bloede, Hand. 17:26. verwijsteksten
t 2 Tim. 2:20. verwijsteksten
58 Dat is, tot eerlijk gebruik, 2 Tim. 2:20. verwijsteksten
59 Dat is, tot slechter of verachtelijker gebruik.
   
22 εἰ δὲ θέλων ὁ Θεὸς ἐνδείξασθαι τὴν ὀργήν, καὶ γνωρίσαι τὸ δυνατὸν αὐτοῦ, ἤνεγκεν ἐν πολλῇ μακροθυμίᾳ σκεύη ὀργῆς κατηρτισμένα εἰς ἀπώλειαν· 22 60En of God, willende Zijn toorn bewijzen en Zijn macht bekendmaken, met veel lankmoedigheid verdragen heeft 61de vaten des toorns, 62tot het verderf toebereid;
60 Dit is de vierde reden van het antwoord van Paulus, genomen van het loffelijk einde, waarom God zulks doet, namelijk om toorn, dat is, rechtvaardige straf te oefenen tegen de vaten des toorns, nadat Hij ze met veel lankmoedigheid in hun verdorvenheid en wederspannigheid heeft verdragen.
61 Dat is, over welke God Zijn rechtvaardigen toorn voorgenomen heeft te bewijzen.
62 Namelijk ten dele door henzelven, alzo zij in hun verdorvenheid en wederspannigheid een vermaak hebben; en ten dele door Gods rechtvaardig oordeel, Die hen daarin heeft willen verlaten en tot de verdiende straf brengen, gelijk aan Farao is geschied.
   
23 καὶ ἵνα γνωρίσῃ τὸν πλοῦτον τῆς δόξης αὐτοῦ ἐπὶ σκεύη ἐλέους, ἃ προητοίμασεν εἰς δόξαν, 23 En 63opdat Hij zou bekendmaken den rijkdom Zijner heerlijkheid over 64de vaten der barmhartigheid, die Hij 65tevoren bereid heeft tot heerlijkheid?
63 Dit is het andere einde hetwelk God voorgehad heeft in het verkiezen van de Zijnen, namelijk het bewijzen van Zijn overvloedige genade en heerlijkheid, welke Hij hun wil deelachtig maken, Rom. 8:29. verwijsteksten
64 Dat is, over welke Hij Zich heeft willen ontfermen, om hen door Christus van het verderf te verlossen.
65 Dat is, van eeuwigheid geschikt en uitverkoren heeft tot het eeuwige leven, Ef. 1:4, 5, 6. verwijsteksten
   
24 οὓς καὶ ἐκάλεσεν ἡμᾶς οὐ μόνον ἐξ Ἰουδαίων, ἀλλὰ καὶ ἐξ ἐθνῶν; 24 66Welke Hij ook 67geroepen heeft, namelijk ons, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de heidenen;
66 Tot hiertoe heeft de apostel gesproken van Gods voornemen der verkiezing van sommigen en der verwerping van anderen; nu gaat hij voort en spreekt van de roeping dergenen die verkoren zijn, ten dele uit de Joden, maar merendeels uit de heidenen; welke roeping is het middel en kenteken, waardoor de uitverkorenen Gods van anderen worden onderscheiden.
67 Namelijk niet alleen uitwendig door het Woord, maar ook inwendig door Zijn Geest, gelijk het woordje uit ook medebrengt; want anderszins is naar de uitwendige roeping zowel de Jood als de heiden geroepen, Matth. 22:14. Rom. 8:28, 30. 1 Kor. 1:26. verwijsteksten
   
25 ὡς καὶ ἐν τῷ Ὠσηὲ λέγει, Καλέσω τὸν οὐ λαόν μου λαόν μου· καὶ τὴν οὐκ ἠγαπημένην ἠγαπημένην. 25 Gelijk Hij ook in Hoséa zegt: vIk zal 68hetgeen Mijn volk niet was, Mijn volk noemen, en die niet bemind was, Mijn beminde.
v Hos. 2:22. verwijsteksten
68 Namelijk de heidenen, die Hij in het Oude Testament voorbijgegaan was, en nu door Christus ook tot Zijn volk zou aannemen nevens de uitverkorenen uit de Joden, Ef. 2:13. 1 Petr. 2:10. Alzo bewijst de apostel, dat hij niets leerde dan hetgeen van de profeten voorzegd was dat geschieden zou; namelijk dat Hij uit heidenen en Joden het ware Israël Gods zou vergaderen, Rom. 11:26. 1 Petr. 2:10. verwijsteksten
   
26 καὶ ἔσται, ἐν τῷ τόπῳ οὗ ἐρρήθη αὐτοῖς, Οὐ λαός μου ὑμεῖς, ἐκεῖ κληθήσονται υἱοὶ Θεοῦ ζῶντος. 26 En het zal zijn in de plaats waar tot hen gezegd was: xGijlieden zijt Mijn volk niet, aldaar zullen zij kinderen des levenden Gods genaamd worden.
x Hos. 1:10. 1 Petr. 2:10. verwijsteksten
   
27 Ἠσαΐας δὲ κράζει ὑπὲρ τοῦ Ἰσραήλ, Ἐὰν ᾖ ὁ ἀριθμὸς τῶν υἱῶν Ἰσραὴλ ὡς ἡ ἄμμος τῆς θαλάσσης, τὸ κατάλειμμα σωθήσεται· 27 69En Jesaja roept over Israël: yAl ware het getal der kinderen Israëls gelijk het zand der zee, zo zal 70het overblijfsel 71behouden worden.
69 In deze drie verzen bewijst hij voorzegd te zijn, dat God in Zijn krachtige roeping het merendeel der Joden zou voorbijgaan, en alleen het overblijfsel daarvan nevens de uitverkorenen uit de heidenen behouden.
y Jes. 10:22. verwijsteksten
70 Dat is, een kleine hoop, dien Hij heeft laten overblijven uit de grote menigte die verloren gaan, gelijk Rom. 11:5. verwijsteksten
71 Het Hebreeuwse woord bij den profeet, Jes. 10:22, betekent eigenlijk: zal in of tot Hem wederkeren, namelijk tot God, gelijk in het 21ste vers uitgedrukt wordt. Doch de zin is even dezelfde, hoewel sommigen menen dat bij Jesaja gezien wordt op het wederkeren van weinigen uit de gevangenis van Babylonië, die een voorbeeld is geweest van het uitgaan der uitverkorenen uit het Babel der zonde en der wereld. verwijsteksten
   
28 λόγον γὰρ συντελῶν καὶ συντέμνων ἐν δικαιοσύνῃ· ὅτι λόγον συντετμημένον ποιήσει Κύριος ἐπὶ τῆς γῆς. 28 Want Hij voleindt 72een zaak en snijdt ze af in rechtvaardigheid; want de Heere zal een afgesneden zaak doen op de aarde.
72 Gr. een woord of rede. Sommigen nemen dit voor een dreigement tegen de goddeloze Joden, die God zou afsnijden en verwerpen, de Zijnen nochtans daaronder altijd behoudende. Anderen nemen het voor het besluit of de standvastigheid van het besluit Gods in het behouden van de Zijnen, niettegenstaande de wederspannigheid van de meeste menigte der anderen; hetwelk schijnt met het volgende vers wel zo bekwamelijk overeen te komen.
   
29 καὶ καθὼς προείρηκεν Ἠσαΐας, Εἰ μὴ Κύριος Σαβαὼθ ἐγκατέλιπεν ἡμῖν σπέρμα, ὡς Σόδομα ἂν ἐγενήθημεν, καὶ ὡς Γόμορρα ἂν ὡμοιώθημεν. 29 En gelijk Jesaja tevoren gezegd heeft: zIndien de Heere Zebaoth ons 73geen zaad had 74overgelaten, zo waren wij aals Sódom geworden, en Gomórra gelijkgemaakt geweest.
z Jes. 1:9. verwijsteksten
73 Dat is, een kleinen hoop, gelijk een weinig overschietend zaad is tegen een geheel gewas, welk overblijfsel God daarna gebruikt heeft als een zaad, om daaruit Zijn kerk uit Joden en heidenen wederom te doen opwassen.
74 Dat is, Zichzelven krachtiglijk overbewaard had, midden onder al de goddelozen en huichelaars. Zie Rom. 11:4, 5. verwijsteksten
a Gen. 19:24. Jes. 13:19. Jer. 50:40. Ez. 16:46. verwijsteksten
  
De gerechtigheid verkeerd gezocht
30 Τί οὖν ἐροῦμεν; ὅτι ἔθνη, τὰ μὴ διώκοντα δικαιοσύνην, κατέλαβε δικαιοσύνην, δικαιοσύνην δὲ τὴν ἐκ πίστεως· 30 75Wat zullen wij dan zeggen? Dat 76de heidenen, die de rechtvaardigheid 77niet zochten, de rechtvaardigheid verkregen hebben, doch de rechtvaardigheid 78die uit het geloof is.
75 Hiermede besluit de apostel deze verhandeling van de verkiezing en beroeping van sommigen en van de verwerping van anderen, met een gevolg dat hij hieruit trekt van de vervulling zelve, zowel onder Joden als heidenen, gelijk het de gewoonte is des apostels met zulke gevolgen aldus te besluiten, als te zien is Rom. 8:31. verwijsteksten
76 Dat is, de uitverkorenen onder de heidenen.
77 Dat is, die zichzelven nevens anderen overgaven tot alle ongerechtigheid en goddeloosheid, eer zij door de kracht van deze roeping tot Christus bekeerd zijn, Rom. 1:18. Ef. 2:1, 2, 3, enz. verwijsteksten
78 Dat is, de rechtvaardigheid van Christus door het ware geloof aangenomen, 2 Kor. 5:21. Filipp. 3:9. verwijsteksten
   
31 Ἰσραὴλ δέ, διώκων νόμον δικαιοσύνης, εἰς νόμον δικαιοσύνης οὐκ ἔφθασε. 31 Maar Israël, bdat 79de wet der rechtvaardigheid zocht, is 80tot de wet der rechtvaardigheid niet gekomen.
b Rom. 10:2; 11:7. verwijsteksten
79 Namelijk in de uitwendige onderhouding der wet en der ceremoniën.
80 Dat is, tot de verkrijging of het recht bezit der rechtvaardigheid die voor God bestaat, niet gekomen.
   
32 διατί; ὅτι οὐκ ἐκ πίστεως, ἀλλ’ ὡς ἐξ ἔργων νόμου. προσέκοψαν γὰρ τῷ λίθῳ τοῦ προσκόμματος, 32 Waarom? Omdat zij die zochten niet 81uit het geloof, maar als 82uit de werken der wet; want zij hebben zich gestoten 83aan den Steen des aanstoots;
81 Namelijk in Christus, gelijk in het volgende vers wordt uitgedrukt.
82 Namelijk waarin zij ver tekort zijn gekomen, gelijk de apostel tevoren geleerd heeft, Rom. 3:20. verwijsteksten
83 Dat is, zij hebben zich geërgerd aan den geringen uiterlijken stand en het kruis van Christus. Zie 1 Kor. 1:23. verwijsteksten
   
33 καθὼς γέγραπται, Ἰδοὺ τίθημι ἐν Σιὼν λίθον προσκόμματος καὶ πέτραν σκανδάλου· καὶ πᾶς ὁ πιστεύων ἐπ’ αὐτῷ οὐ καταισχυνθήσεται. 33 84Gelijk geschreven is: cZie, Ik leg in Sion een Steen des aanstoots en een Rots der ergernis; den een iegelijk die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden.
84 Namelijk bij den profeet Jesaja, Jes. 8:14; 28:16, welke twee plaatsen de apostel bijeenvoegt. Christus wordt hier genaamd een Steen des aanstoots ten aanzien van de ongehoorzamen en wederspannigen, gelijk Petrus verklaart 1 Petr. 2:7, 8. verwijsteksten
c Ps. 118:22. Jes. 8:14; 28:16. Matth. 21:42. 1 Petr. 2:6. verwijsteksten
d Ps. 2:12. Spr. 16:20. Jes. 28:16. Jer. 17:7. verwijsteksten

Einde Romeinen 9