Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Uit hetgeen tot nog toe verklaard is, trekt de apostel deze vertroosting, dat er geen verdoemenis meer is voor de gelovigen. 4 En vermaant hen met verscheidene beweegredenen, dat zij niet naar het vlees, maar naar den Geest moeten wandelen. 17 Verklaart voorts dat het lot der gelovigen in dit leven is met Christus te lijden, maar sterkt hen daartegen met de grootte der heerlijkheid, die daarna zal volgen. 19 En stelt hun voor het voorbeeld van het gehele schepsel, hetwelk daarnaar een natuurlijk verlangen heeft. 23 Vertroost hen verder door de hoop die zij zelven daarvan hebben. 26 En door de hulp des Heiligen Geestes in het gebed. 28 Mitsgaders door de verzekerdheid, die zij, niettegenstaande al het lijden, vasthouden van hun verkiezing, roeping, rechtvaardigmaking en verheerlijking. 31 Besluit dezen troost met een roem in Christus tegen al hetgeen hen zou kunnen beschuldigen of hinderen. 37 En verzekert hen dat zij door Christus in alles zullen overwinnen. |
| | Het nieuwe leven door den Geest |
1 Οὐδὲν ἄρα νῦν κατάκριμα τοῖς ἐν Χριστῷ Ἰησοῦ, μὴ κατὰ σάρκα περιπατοῦσιν, ἀλλὰ κατὰ πνεῦμα. | | 1 ZO is er 1dan nu geen 2verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn, 3die niet naar het vlees wandelen, maar naar den Geest. |
| 1 Dit woordje dan ziet op hetgeen van den apostel tot hiertoe in dezen brief is geleerd, namelijk dat de mens niet uit de wet, maar door het geloof in Christus rechtvaardig is; en dat hij door den Geest van Christus van de heerschappij der zonde is verlost, al is er nog strijd in hem overig. |
| 2 Hij zegt niet: niets verdoemelijks, want de zonde is in zichzelve altijd verdoemelijk, Rom. 3:19, maar zij strekt den gelovigen niet tot verdoemenis, omdat de zonde den gelovigen om Christus’ wil wordt vergeven, en daarom voegt hij daarbij voor degenen die in Christus Jezus zijn, dat is, die door het ware geloof met Hem zijn verenigd, Ef. 3:17. |
| Rom. 3:19 Wij weten nu dat al wat de wet zegt, zij dat spreekt tot degenen die onder de wet zijn; opdat alle mond gestopt worde en de gehele wereld voor God verdoemelijk zij. Ef. 3:17 Opdat Christus door het geloof in uw harten wone en gij in de liefde geworteld en gegrond zijt; |
| 3 Dat is, die de begeerlijkheden des vleses niet volgen, of naar dezelve niet leven. Dit stelt de apostel tegen de mondchristenen, als een merkteken dergenen die door het geloof met Christus waarlijk verenigd en dienvolgens van alle verdoemenis verlost zijn, Joh. 15:2, 3. |
| Joh. 15:2 Alle rank die in Mij geen vrucht draagt, die neemt Hij weg; en alle die vrucht draagt, die reinigt Hij, opdat zij meer vrucht drage. Joh. 15:3 Gijlieden zijt nu rein om het woord dat Ik tot u gesproken heb. |
| | |
2 ὁ γὰρ νόμος τοῦ πνεύματος τῆς ζωῆς ἐν Χριστῷ Ἰησοῦ ἠλευθέρωσέ με ἀπὸ τοῦ νόμου τῆς ἁμαρτίας καὶ τοῦ θανάτου. | | 2 aWant 4de wet des Geestes des levens in Christus Jezus heeft mij vrijgemaakt van 5de wet der zonde en des doods. |
| a Joh. 8:36. Rom. 6:18, 22. Gal. 5:1. |
| Joh. 8:36 Indien dan de Zoon u zal vrijgemaakt hebben, zo zult gij waarlijk vrij zijn. Rom. 6:18 En vrijgemaakt zijnde van de zonde, zijt gemaakt dienstknechten der gerechtigheid. Rom. 6:22 Maar nu van de zonde vrijgemaakt zijnde, en Gode dienstbaar gemaakt zijnde, hebt gij uw vrucht tot heiligmaking, en het einde het eeuwige leven. Gal. 5:1 STAAT
dan in de vrijheid met welke ons Christus vrijgemaakt heeft, en wordt niet wederom met het juk der dienstbaarheid bevangen. |
| 4 Dat is, de levendmakende Geest, Die in Christus Jezus is. |
| 5 Dat is, de kracht der zonde die in ons tevoren heeft geheerst. En dit is een krachtig bewijs van het laatste deel van het eerste vers, dat de gelovigen niet naar het vlees, maar naar den Geest wandelen. |
| | |
3 τὸ γὰρ ἀδύνατον τοῦ νόμου, ἐν ᾧ ἠσθένει διὰ τῆς σαρκός, ὁ Θεὸς τὸν ἑαυτοῦ Υἱὸν πέμψας ἐν ὁμοιώματι σαρκὸς ἁμαρτίας καὶ περὶ ἁμαρτίας κατέκρινε τὴν ἁμαρτίαν ἐν τῇ σαρκί· | | 3 b6Want 7hetgeen der wet onmogelijk was, dewijl zij door het vlees 8krachteloos was, heeft God, Zijn Zoon zendende 9in gelijkheid 10des zondigen vleses, en dat
11voor de zonde, cde zonde 12veroordeeld 13in het vlees; |
| b Hand. 13:39. Rom. 3:28. Gal. 2:16. Hebr. 7:18. |
| Hand. 13:39 En dat van alles, waarvan gij niet kondet gerechtvaardigd worden door de wet van Mozes, door Dezen een iegelijk die gelooft, gerechtvaardigd wordt. Rom. 3:28 Wij besluiten dan dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt, zonder de werken der wet. Gal. 2:16 Doch
wetende dat de mens niet gerechtvaardigd wordt uit de werken der wet, maar door het geloof van Jezus Christus, zo hebben wij ook in Christus Jezus geloofd, opdat wij zouden gerechtvaardigd worden uit het geloof van Christus en niet uit de werken der wet; daarom dat uit de werken der wet geen vlees zal gerechtvaardigd worden. Hebr. 7:18 Want de vernietiging van het voorgaande gebod geschiedt om deszelfs zwakheids en onprofijtelijkheids wil; |
| 6 In deze twee verzen bewijst hij het eerste deel van het eerste vers, namelijk dat er geen verdoemenis voor de gelovigen is. |
| 7 Gr. het onmogelijke der wet, dat is, omdat het der wet onmogelijk was de zonde teniet te doen, of den mens voor God te rechtvaardigen. |
| 8 Of: onmachtig, namelijk door de verdorvenheid onzer natuur, om ons te rechtvaardigen en het leven te geven. |
| 9 Christus’ mensheid is een ware menselijke natuur geweest, doch geen zondige natuur, maar heeft alleen de gelijkheid gehad ener zondige natuur, omdat Hij al onze zwakheden heeft gedragen waarin wij door de zonde lagen, Filipp. 2:7. |
| Filipp. 2:7 Maar heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is den mensen gelijk geworden; |
| 10 Gr. des vleses der zonde. |
| 11 Dat is, als een offerande voor de zonde, Hebr. 10:6. Of: tot verzoening en vernietiging der zonde, Rom. 4:25. 1 Kor. 15:3. |
| Hebr. 10:6 Brandoffers en offer voor de zonde hebben U niet behaagd; Rom. 4:25 Welke overgeleverd is om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking. 1 Kor. 15:3 Want ik heb ulieden ten eerste overgegeven hetgeen ik ook ontvangen heb, dat Christus gestorven is voor onze zonden, naar de Schriften; |
| c 2 Kor. 5:21. Gal. 3:13. |
| 2 Kor. 5:21 Want Dien Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem. Gal. 3:13 Christus heeft ons verlost van den vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk die aan het hout hangt; |
| 12 Dat is, gestraft, gedood en haar de kracht van beschuldigen benomen. |
| 13 Namelijk van Christus, dat is, door de offerande van Christus, Die in het vlees voor ons heeft geleden. |
| | |
4 ἵνα τὸ δικαίωμα τοῦ νόμου πληρωθῇ ἐν ἡμῖν, τοῖς μὴ κατὰ σάρκα περιπατοῦσιν, ἀλλὰ κατὰ πνεῦμα. | | 4 Opdat 14het recht der wet vervuld zou worden in ons, 15die niet naar het vlees wandelen, maar naar den Geest. |
| 14 Dat is, hetgeen de wet eiste, die het leven beloofde aan degenen die de wet volkomenlijk hielden, welken eis Christus voor ons vervuld heeft, Gal. 3:13, 14; 4:4, 5. |
| Gal. 3:13 Christus heeft ons verlost van den vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk die aan het hout hangt; Gal. 3:14 Opdat de zegening Abrahams tot de heidenen komen zou in Christus Jezus, en opdat wij de belofte des Geestes verkrijgen zouden door het geloof. Gal. 4:4 Maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet, Gal. 4:5 Opdat Hij degenen die onder de wet waren, verlossen zou, en opdat wij de aanneming tot kinderen verkrijgen zouden. |
| 15 Dit herhaalt de apostel wederom uit het eerste vers, niet als een oorzaak der rechtvaardigmaking, hetwelk hij zelfs van Abraham en David heeft ontkend, hoofdstuk 4, maar als een merkteken, waaraan de gelovigen van de waarheid huns geloofs, en dienvolgens hunner rechtvaardigmaking kunnen gekend en verzekerd zijn; en stelt dit merkteken als een grond om de volgende vermaning daarop te bouwen. |
| | |
5 οἱ γὰρ κατὰ σάρκα ὄντες τὰ τῆς σαρκὸς φρονοῦσιν· οἱ δὲ κατὰ πνεῦμα τὰ τοῦ πνεύματος. | | 5 dWant 16die naar het vlees zijn, 17bedenken wat des vleses is; maar 18die naar den Geest zijn, 19bedenken wat des Geestes is. |
| d 1 Kor. 2:14. |
| 1 Kor. 2:14 Maar de natuurlijke mens begrijpt niet de dingen die des Geestes Gods zijn; want zij zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden. |
| 16 Dat is, in dewelke de natuurlijke verdorvenheid nog haar volle kracht heeft, als tevoren. |
| 17 Of: verzinnen, bevroeden, dat is, met hun verstand en met al hun zinnen naar vleselijke zaken trachten, waarvan de vruchten in den brede beschreven worden Gal. 5:19, 20, 21. |
| Gal. 5:19 De werken des vleses nu zijn openbaar; welke zijn overspel, hoererij, onreinheid, ontuchtigheid, Gal. 5:20 Afgoderij, venijngeving, vijandschappen, twisten, afgunstigheden, toorn, gekijf, tweedracht, ketterijen, Gal. 5:21 Nijd, moord, dronkenschappen, brasserijen en dergelijke; van dewelke ik u tevoren zeg, gelijk ik ook tevoren gezegd heb, dat die zulke dingen doen, het Koninkrijk Gods niet zullen beërven. |
| 18 Dat is, die door den Geest Gods zijn wedergeboren. |
| 19 Dat is, begeven zich en trachten naar geestelijke zaken, welke van den apostel ook in den brede beschreven worden, Gal. 5:22. |
| Gal. 5:22 Maar de vrucht des Geestes is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid. |
| | |
6 τὸ γὰρ φρόνημα τῆς σαρκὸς θάνατος· τὸ δὲ φρόνημα τοῦ πνεύματος ζωὴ καὶ εἰρήνη· | | 6 Want het bedenken des vleses 20is de dood; maar het bedenken des Geestes 21is het leven en vrede; |
| 20 Dat is, leidt en brengt den mens tot den dood. |
| 21 Dat is, is de weg tot het eeuwige leven, en tot den eeuwigen vrede, Rom. 2:10. |
| Rom. 2:10 Maar heerlijkheid en eer en vrede een iegelijk die het goede werkt, eerst den Jood, en ook den Griek. |
| | |
7 διότι τὸ φρόνημα τῆς σαρκὸς ἔχθρα εἰς Θεόν, τῷ γὰρ νόμῳ τοῦ Θεοῦ οὐχ ὑποτάσσεται, οὐδὲ γὰρ δύναται· | | 7 Daarom dat het bedenken des vleses 22vijandschap is tegen God; want het onderwerpt zich der wet Gods niet; want 23het kan ook niet. |
| 22 Dat is, vijandelijk gezind tegen God; niet dat de vleselijke mens altijd voorheeft God te haten als een vijand, maar omdat hetgeen waarin hij een behagen heeft, Gode vijandig en hatelijk is, en hij zichzelven daardoor hatelijk maakt voor God, Deut. 5:9. Rom. 1:30. |
| Deut. 5:9 Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HEERE uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen en aan het derde en aan het vierde lid dergenen die Mij haten; Rom. 1:30 Oorblazers, achterklappers, haters Gods, smaders, hovaardigen, laatdunkenden, vinders van kwade dingen, den ouders ongehoorzaam; |
| 23 Namelijk zichzelven Gods wet onderwerpen, en die van harte gehoorzamen, namelijk vanwege de verdorvenheid en verkeerdheid die daarin en in de wereld is, waarin het een behagen heeft, 1 Joh. 2:15, 16. |
| 1 Joh. 2:15 Hebt de wereld niet lief, noch hetgeen in de wereld is; zo iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem. 1 Joh. 2:16 Want al wat in de wereld is, namelijk
de begeerlijkheid des vleses en de begeerlijkheid der ogen en de grootsheid des levens, is niet uit den Vader, maar is uit de wereld. |
| | |
8 οἱ δὲ ἐν σαρκὶ ὄντες Θεῷ ἀρέσαι οὐ δύνανται. | | 8 En die in het vlees zijn, 24kunnen Gode niet behagen. |
| 24 Namelijk zolang zij door Christus’ Geest daaruit niet zijn verlost. |
| | |
9 ὑμεῖς δὲ οὐκ ἐστὲ ἐν σαρκί, ἀλλ’ ἐν πνεύματι, εἴπερ Πνεῦμα Θεοῦ οἰκεῖ ἐν ὑμῖν. εἰ δέ τις Πνεῦμα Χριστοῦ οὐκ ἔχει, οὗτος οὐκ ἔστιν αὐτοῦ. | | 9 Doch 25gijlieden zijt niet 26in het vlees, maar 27in den Geest, 28zo anders de Geest Gods ein 29u woont. Maar zo iemand 30den Geest van Christus niet heeft, 31die komt Hem niet toe. |
| 25 Namelijk die in Christus geloofd hebt; want hij schrijft aan hen eigenlijk, Rom. 1:7. |
| Rom. 1:7 Allen die te Rome zijt, geliefden Gods en geroepen heiligen: Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. |
| 26 Dat is, naar het vlees, gelijk vers 5 verklaard wordt. |
| vers 5 Want die naar het vlees zijn, bedenken wat des vleses is; maar die naar den Geest zijn, bedenken wat des Geestes is. |
| 27 Dat is, naar den Geest, vers 5. |
| vers 5 Want die naar het vlees zijn, bedenken wat des vleses is; maar die naar den Geest zijn, bedenken wat des Geestes is. |
| 28 Of: dewijl, overmits. Alzo ook vers 17. |
| vers 17 En indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen Gods en mede-erfgenamen van Christus; zo wij anders met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden. |
| e 1 Kor. 3:16. |
| 1 Kor. 3:16 Weet gij niet dat gij Gods tempel zijt en de Geest Gods in ulieden woont? |
| 29 Namelijk door Zijn genadige werkingen, als daar zijn verlichting des verstands, versterking des geloofs, verzekering van de zaligheid, opwekking tot het gebed, beweging tot geestelijke begeerten, vertroosting in kruis en aanvechting, enz. Want een mens, waar hij als een heer woont, daar heeft hij zijn gezag, en daar doet hij zijn gewone werk, Joh. 14:16, 17. 1 Kor. 3:16. |
| Joh. 14:16 En Ik zal den Vader bidden, en Hij zal u een anderen Trooster geven, opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid; Joh. 14:17 Namelijk den Geest der waarheid, Welken de wereld niet kan ontvangen, want zij ziet Hem niet en kent Hem niet; maar gij kent Hem, want Hij blijft bij ulieden en zal in u zijn. 1 Kor. 3:16 Weet gij niet dat gij Gods tempel zijt en de Geest Gods in ulieden woont? |
| 30 Dat is, dezelfde Geest Die in het voorgaande de Geest Gods, namelijk des Vaders, genaamd wordt, wordt hier ook Christus’ Geest genaamd, omdat Hij ook van Christus voortkomt, en ons van Christus is verworven, Joh. 14:26; 16:7. Gal. 4:6. |
| Joh. 14:26 Maar de Trooster, de Heilige Geest, Welken de Vader zenden zal in Mijn Naam, Die zal u alles leren, en zal u indachtig maken alles wat Ik u gezegd heb. Joh. 16:7 Doch Ik zeg u de waarheid: Het is u nut dat Ik wegga; want indien Ik niet wegga, zo zal de Trooster tot u niet komen; maar indien Ik heenga, zo zal Ik Hem tot u zenden. Gal. 4:6 En overmits gij kinderen zijt, zo heeft God den Geest Zijns Zoons uitgezonden in uw harten, Die roept: Abba, Vader. |
| 31 Namelijk als een recht lid van Zijn lichaam, hetwelk door dezen Geest alleen leeft en zijn geestelijk bewegen heeft. |
| | |
10 εἰ δὲ Χριστὸς ἐν ὑμῖν, τὸ μὲν σῶμα νεκρὸν δι’ ἁμαρτίαν, τὸ δὲ πνεῦμα ζωὴ διὰ δικαιοσύνην. | | 10 En indien Christus in ulieden is, zo is wel 32het lichaam dood 33om der zonde wil, maar 34de geest 35is leven 36om der gerechtigheid wil. |
| 32 Dat is, nog sterfelijk, of den lichamelijken dood onderworpen, gelijk vers 11 verklaard wordt. |
| vers 11 En indien de Geest Desgenen Die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zo zal Hij Die Christus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door Zijn Geest, Die in u woont. |
| 33 Dat is, om de overblijfselen der zonde, die nog in u zijn, 1 Kor. 15:56. |
| 1 Kor. 15:56 De prikkel nu des doods is de zonde, en de kracht der zonde is de wet. |
| 34 Dat is, uw ziel die door Gods Geest vernieuwd is, gelijk blijkt uit de tegenstelling des lichaams. |
| 35 Dat is, is het eeuwige leven deelachtig, en zal altijd bij God in heerlijkheid zijn, al is het dat het lichaam voor een tijd moet afgelegd worden, 2 Kor. 5:1, 8. |
| 2 Kor. 5:1 WANT wij weten dat, zo ons aardse huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig, in de hemelen. 2 Kor. 5:8 Maar wij hebben goeden moed, en hebben meer behagen om uit het lichaam uit te wonen en bij den Heere in te wonen. |
| 36 Namelijk waardoor gij gerechtvaardigd zijt, en waarop ook de heiligmaking volgt, die Christus hier in ons begint en hiernamaals in ons zal volbrengen, alzo Hij Zijn begonnen werk niet zal laten varen. |
| | |
11 εἰ δὲ τὸ Πνεῦμα τοῦ ἐγείραντος Ἰησοῦν ἐκ νεκρῶν οἰκεῖ ἐν ὑμῖν, ὁ ἐγείρας τὸν Χριστὸν ἐκ νεκρῶν ζωοποιήσει καὶ τὰ θνητὰ σώματα ὑμῶν, διὰ *τοῦ ἐνοικοῦντος αὐτοῦ Πνεύματος ἐν ὑμῖν. * τοῦ ἐνοικοῦντος αὐτοῦ Πνεύματος B, Elz, Sc, M-pt | τὸ ἐνοικοῦν αὐτοῦ Πνεῦμα St, M-pt | | 11 En indien de Geest Desgenen Die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, fzo zal Hij Die Christus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen 37levend maken 38door Zijn Geest, Die in u woont. |
| f Rom. 6:4, 5. 1 Kor. 6:14. 2 Kor. 4:14. Ef. 2:5. Kol. 2:13. |
| Rom. 6:4 Wij zijn dan met Hem begraven door den doop in den dood, opdat gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwheid des levens wandelen zouden. Rom. 6:5 Want indien wij met Hem één plant geworden zijn in de gelijkmaking Zijns doods, zo zullen wij het ook zijn in de gelijkmaking Zijner opstanding; 1 Kor. 6:14 En God heeft ook den Heere opgewekt, en zal ons opwekken door Zijn kracht. 2 Kor. 4:14 Wetende dat Hij Die den Heere Jezus opgewekt heeft, ook ons door Jezus zal opwekken en met ulieden daar zal stellen. Ef. 2:5 Ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons
levend gemaakt met Christus (uit genade zijt gij zalig geworden), Kol. 2:13 En Hij heeft u, als gij dood waart in de misdaden en in de voorhuid uws vleses, mede levend gemaakt met Hem, al uw misdaden u vergevende; |
| 37 Dat is, weder opwekken tot een eeuwig leven, waar geen zonde noch dood meer plaats zal hebben. |
| 38 Want gelijk de Vader de doden opwekt, alzo wekt ook de Zoon de doden op, Joh. 5:21, en hier ook de Heilige Geest als eenzelfde God met Hen en van eenzelfde kracht. |
| Joh. 5:21 Want gelijk de Vader de doden opwekt en levend maakt, alzo maakt ook de Zoon levend die Hij wil. |
| | |
12 Ἄρα οὖν, ἀδελφοί, ὀφειλέται ἐσμέν, οὐ τῇ σαρκί, τοῦ κατὰ σάρκα ζῇν· | | 12 Zo dan, broeders, wij zijn 39schuldenaars niet aan het vlees, om naar het vlees te leven. |
| 39 Dat is, gehouden en verplicht door de weldaden die wij alrede ontvangen hebben, en nog verwachten. |
| | |
13 εἰ γὰρ κατὰ σάρκα ζῆτε, μέλλετε ἀποθνήσκειν· εἰ δὲ πνεύματι τὰς πράξεις τοῦ σώματος θανατοῦτε, ζήσεσθε. | | 13 Want indien gij naar het vlees leeft, 40zo zult gij sterven; maar indien gij 41door den Geest 42de werkingen des lichaams 43doodt, zo zult gij leven. |
| 40 Namelijk den eeuwigen dood, gelijk uit het leven dat hier beloofd wordt, blijkt. En dit zegt de apostel niet om de gelovigen aan hun zaligheid te doen twijfelen, want het tegendeel zal hij van het volgende vers tot het einde van het hoofdstuk krachtiglijk bewijzen; maar hij zegt dit om hen te meer tegen het vlees te wapenen, en om de rechte gelovigen te onderscheiden van degenen die zich voor gelovigen uitgeven en zulks in der daad niet zijn, alzo zij met hun leven betuigen, dat zij door Gods Geest nog niet zijn wedergeboren, welke hij, door dit zware dreigement, tot nadenken en bekering wil brengen. |
| 41 Namelijk Die in u woont, en u alrede kracht daartoe heeft gegeven, zo gij maar door gebeden en andere oefeningen der godzaligheid dezelve behoorlijk verwekt, 1 Kor. 15:10. 2 Tim. 1:6. |
| 1 Kor. 15:10 Doch door de genade Gods ben ik wat ik ben; en Zijn genade die aan mij bewezen is, is niet ijdel geweest, maar ik heb overvloediger gearbeid dan zij allen; doch niet ik, maar de genade Gods die met mij is. 2 Tim. 1:6 Om welke oorzaak ik u indachtig maak, dat gij opwekt de gave Gods, die in u is door de oplegging mijner handen. |
| 42 Dat is, de begeerlijkheden en bewegingen der zonde, die nog in u overig is. |
| 43 Dat is, wederstaat, ten onder brengt, dat zij in u niet leven of heersen. |
| | |
14 ὅσοι γὰρ Πνεύματι Θεοῦ ἄγονται, οὗτοί εἰσιν υἱοὶ Θεοῦ. | | 14 gWant zovelen als er door den Geest Gods 44geleid worden, 45die zijn kinderen Gods. |
| g Gal. 5:18. |
| Gal. 5:18 Maar indien gij door den Geest geleid wordt, zo zijt gij niet onder de wet. |
| 44 Of: gedreven, dat is, in hun verstand verlicht, en in hun wil en genegenheden geregeerd en gestierd worden om te doen wat God behaagt. |
| 45 Dat is, die hebben de zekere kentekenen, dat zij van God door het geloof in Christus tot kinderen zijn aangenomen, Joh. 1:12. Ef. 1:13, hetwelk hij ook, door de eigen werkingen des Geestes die de gelovigen ontvangen, in de twee volgende verzen bewijst. |
| Joh. 1:12 Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven; Ef. 1:13 In Welken ook gij zijt, nadat gij het Woord der waarheid, namelijk het Evangelie uwer zaligheid, gehoord hebt; in Welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte, |
| | |
15 οὐ γὰρ ἐλάβετε πνεῦμα δουλείας πάλιν εἰς φόβον, ἀλλ’ ἐλάβετε πνεῦμα υἱοθεσίας, ἐν ᾧ κράζομεν, Ἀββᾶ, ὁ Πατήρ. | | 15 hWant gij hebt niet ontvangen 46den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze; imaar gij hebt ontvangen 47den Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: 48Abba, Vader. |
| h 1 Kor. 2:12. 2 Tim. 1:7. |
| 1 Kor. 2:12 Doch wij hebben niet ontvangen den geest der wereld, maar den Geest Die uit God is, opdat wij zouden weten de dingen die ons van God geschonken zijn; 2 Tim. 1:7 Want God heeft ons niet gegeven een geest der vreesachtigheid, maar der kracht en der liefde en der gematigdheid. |
| 46 Alzo noemt hij de werking des Geestes Gods door de wet, die de harten der mensen door de dreigementen tegen de overtreders verslaat en bevreesd maakt, gelijk daarvan een klaar voorbeeld is in de Israëlieten, als God de wet der tien geboden voor hen van den berg heeft uitgesproken, Ex. 20:19; waarop de apostel hier ziet, alsook Hebr. 12:18, 19. |
| Ex. 20:19 En zij zeiden tot Mozes: Spreek gij met ons, en wij zullen horen; en dat God met ons niet spreke, opdat wij niet sterven. Hebr. 12:18 Want gij zijt niet gekomen tot den tastelijken berg, en het brandende vuur, en donkerheid, en duisternis, en onweder, Hebr. 12:19 En tot het geklank der bazuin, en de stem der woorden; welke die ze hoorden, baden dat het woord tot hen niet meer zou gedaan worden |
| i Jes. 56:5. Gal. 3:26; 4:5, 6. |
| Jes. 56:5 Ik zal hen ook in Mijn huis en binnen Mijn muren een plaats en een naam geven, beter dan der zonen en dan der dochteren; een eeuwigen naam zal Ik eenieder van hen geven, die niet uitgeroeid zal worden. Gal. 3:26 Want gij zijt allen kinderen Gods door het geloof in Christus Jezus. Gal. 4:5 Opdat Hij degenen die onder de wet waren, verlossen zou, en opdat wij de aanneming tot kinderen verkrijgen zouden. Gal. 4:6 En overmits gij kinderen zijt, zo heeft God den Geest Zijns Zoons uitgezonden in uw harten, Die roept: Abba, Vader. |
| 47 Hierdoor wordt verstaan de genadige werking des Heiligen Geestes door de predicatie des Heiligen Evangelies, die de harten der gelovigen verkwikt, en van hun aanneming tot kinderen verzekert; waartoe ook de volgende werkingen dienen. Zie Gal. 4:6. Ef. 4:30. |
| Gal. 4:6 En overmits gij kinderen zijt, zo heeft God den Geest Zijns Zoons uitgezonden in uw harten, Die roept: Abba, Vader. Ef. 4:30 En bedroeft den Heiligen Geest Gods niet, door Welken gij verzegeld zijt tot den dag der verlossing. |
| 48 Dat is, wij Hem vrijmoediglijk durven aanroepen als onzen Vader. Het woord Abba betekent in de Syrische taal Vader, hetwelk de apostel hier gehouden heeft, omdat het een woord is vol affectie, hetwelk de jonge kinderen bijna in alle talen behouden; en hij zet daarbij het woord Vader, niet alleen om hetzelve te verklaren, maar ook om de beweging en bijzondere affectie der gelovigen in dit roepen tot God beter uit te drukken; gelijk ook Christus deze verdubbeling van het woord Vader te dien einde heeft gebruikt in Zijn meeste benauwdheid, Mark. 14:36, en aan het kruis de verdubbeling van het woord Mijn God, Mijn God, Mark. 15:34. Zie hierna vers 26. |
| Mark. 14:36 En Hij zeide: Abba, Vader, alle dingen zijn U mogelijk; neem dezen drinkbeker van Mij weg; doch niet wat Ik wil, maar wat Gij wilt. Mark. 15:34 En te negender ure riep Jezus met grote stem, zeggende: ELOÏ, ELOÏ, LAMMA SABACHTHANI? Hetwelk is, overgezet zijnde: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? vers 26 En desgelijks komt ook de Geest onze zwakheden mede te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen gelijk het behoort, maar de Geest Zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen. |
| | |
16 αὐτὸ τὸ Πνεῦμα συμμαρτυρεῖ τῷ πνεύματι ἡμῶν, ὅτι ἐσμὲν τέκνα Θεοῦ· | | 16 kDezelve Geest 49getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn. |
| k 2 Kor. 1:22; 5:5. Ef. 1:13; 4:30. |
| 2 Kor. 1:22 Die ons ook heeft verzegeld, en het onderpand des Geestes in onze harten gegeven. 2 Kor. 5:5 Die ons nu tot ditzelve bereid heeft, is God, Die ons ook het onderpand des Geestes gegeven heeft. Ef. 1:13 In Welken ook gij zijt, nadat gij het Woord der waarheid, namelijk het Evangelie uwer zaligheid, gehoord hebt; in Welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte, Ef. 4:30 En bedroeft den Heiligen Geest Gods niet, door Welken gij verzegeld zijt tot den dag der verlossing. |
| 49 Of: getuigt mede tot onzen geest, dat is, de Heilige Geest beweegt niet alleen ons om God voor onzen Vader aan te roepen, maar getuigt ook inwendig tot onzen geest dat wij Gods kinderen zijn; of: betuigt met onzen geest, dat is, tezamen met onzen geest, die ons ook medegetuigt door de aanmerking der kentekenen van het kindschap Gods, die onze geest door Gods Geest in zichzelven bevindt. Hoewel deze getuigenis niet altijd even krachtig is in de gelovigen, zo openbaart zij zich nochtans menigmaal in hun meeste vernedering en benauwdheid. |
| | |
17 εἰ δὲ τέκνα, καὶ κληρονόμοι· κληρονόμοι μὲν Θεοῦ, συγκληρονόμοι δὲ Χριστοῦ· εἴπερ συμπάσχομεν, ἵνα καὶ συνδοξασθῶμεν. | | 17 En indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen 50Gods en 51mede-erfgenamen van Christus; lzo wij anders 52met Hem lijden, opdat wij ook 53met Hem verheerlijkt worden. |
| 50 Namelijk als van onzen Vader, Die ons met Zich deel geeft aan Zijn hemelse goederen. |
| 51 Namelijk als van onzen eerstgeboren Broeder, Dien dezelve van nature toekomen, en Die ons dezelve mededeelachtig maakt uit genade. Zie vers 29. Luk. 22:29. Hebr. 1:2. |
| vers 29 Want die Hij tevoren gekend heeft, die heeft Hij ook tevoren verordineerd den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn, opdat Hij de Eerstgeborene zij onder vele broederen. Luk. 22:29 En Ik verordineer u het Koninkrijk, gelijkerwijs Mijn Vader Mij dat verordineerd heeft; Hebr. 1:2 Welken Hij gesteld heeft tot een Erfgenaam van alles, door Welken Hij ook de wereld gemaakt heeft; |
| l 2 Tim. 2:11, 12. |
| 2 Tim. 2:11 Dit is een getrouw woord; want indien wij met Hem gestorven zijn, zo zullen wij ook met Hem
leven; 2 Tim. 2:12 Indien wij verdragen, wij zullen ook met Hem
heersen; indien wij Hem verloochenen, Hij zal ons ook verloochenen; |
| 52 Dat is, gewillig zijn om te lijden, en in hetzelve lijdzaam, als het God belieft ons daartoe te roepen, Hand. 5:41. 2 Tim. 2:12. En hier begint de apostel het tweede deel van dit hoofdstuk, stellende verscheidene grondige redenen van troost voor, om de gelovigen in dit lijden te versterken, en van de eindelijke overwinning, naar zijn voorbeeld, te verzekeren. |
| Hand. 5:41 Zij dan gingen heen van het aangezicht des Raads, verblijd zijnde dat zij waren waardig geacht geweest om Zijns Naams wil smaadheid te lijden. 2 Tim. 2:12 Indien wij verdragen, wij zullen ook met Hem
heersen; indien wij Hem verloochenen, Hij zal ons ook verloochenen; |
| 53 Namelijk met Christus, Filipp. 3:20, 21. |
| Filipp. 3:20 Maar onze wandel is in de hemelen, waaruit wij ook den Zaligmaker verwachten, namelijk den Heere Jezus Christus, Filipp. 3:21 Die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat hetzelve gelijkvormig worde aan Zijn heerlijk lichaam, naar de werking waardoor Hij ook alle dingen Zichzelven kan onderwerpen. |
| | Drievoudig zuchten |
18 Λογίζομαι γὰρ ὅτι οὐκ ἄξια τὰ παθήματα τοῦ νῦν καιροῦ πρὸς τὴν μέλλουσαν δόξαν ἀποκαλυφθῆναι εἰς ἡμᾶς. | | 18 mWant ik houd het daarvoor, dat het lijden 54dezes tegenwoordigen tijds 55niet is te waarderen tegen de heerlijkheid, die aan ons zal geopenbaard worden. |
| m Matth. 5:12. 2 Kor. 4:10, 17. Filipp. 3:20. 1 Petr. 4:13. 1 Joh. 3:1, 2. |
| Matth. 5:12 Verblijdt en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zij vervolgd de profeten die vóór u geweest zijn. 2 Kor. 4:10 Altijd de doding van den Heere Jezus in het lichaam omdragende, opdat ook het leven van Jezus in ons lichaam zou geopenbaard worden. 2 Kor. 4:17 Want onze lichte verdrukking, die zeer haast voorbijgaat, werkt ons een gans zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid; Filipp. 3:20 Maar onze wandel is in de hemelen, waaruit wij ook den Zaligmaker verwachten, namelijk den Heere Jezus Christus, 1 Petr. 4:13 Maar gelijk gij gemeenschap hebt aan het lijden van Christus, alzo verblijdt u; opdat gij ook in de openbaring Zijner heerlijkheid u moogt verblijden en verheugen. 1 Joh. 3:1 ZIET
hoe grote liefde ons de Vader gegeven heeft, namelijk dat wij kinderen Gods genaamd zouden worden. Daarom kent ons de wereld niet, omdat zij Hem niet kent. 1 Joh. 3:2 Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen. Maar wij weten dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien gelijk Hij is. |
| 54 Gr. des tijds van nu. |
| 55 Of: niet waardig is de heerlijkheid, dat is, geen gelijkheid in waarde heeft met de heerlijkheid, namelijk zo ten aanzien van de grootte van deze heerlijkheid, als ten aanzien van de eeuwigheid van die; daar het lijden hier kort is, en ons niet wordt opgelegd boven ons vermogen, 2 Kor. 4:17. Dit is de eerste reden om ons tot lijdzaamheid te bewegen. |
| 2 Kor. 4:17 Want onze lichte verdrukking, die zeer haast voorbijgaat, werkt ons een gans zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid; |
| | |
19 ἡ γὰρ ἀποκαραδοκία τῆς κτίσεως τὴν ἀποκάλυψιν τῶν υἱῶν τοῦ Θεοῦ ἀπεκδέχεται. | | 19 56Want 57het schepsel, als met opgestoken hoofde, verwacht de openbaring der kinderen Gods. |
| 56 Gr. Want het verlangen of verbeiden des schepsels met opgestoken hoofde verwacht, enz. Zie ook Filipp. 1:20. |
| Filipp. 1:20 Volgens mijn ernstige verwachting en hoop, dat ik in geen zaak zal beschaamd worden, maar dat in alle vrijmoedigheid, gelijk allen tijd, alzo ook nu, Christus zal grootgemaakt worden in mijn lichaam, hetzij door het leven, hetzij door den dood. |
| 57 Namelijk van hemel en aarde, dat nu tegen de eerste instelling Gods der ijdelheid is onderworpen, dat is, de kwade mensen moet dienen, en ook grotendeels der verderfenis om des mensen wil is onderworpen, vers 21, waarvan het ten uitersten dage wederom zal verlost worden, Hand. 3:21. 2 Petr. 3:12, 13. Want dat sommigen daardoor verstaan de mensen, gelijk Mark. 16:15, kan niet bestaan, overmits de goddelozen daarnaar niet verlangen, en van de gelovigen bijzonderlijk zal gehandeld worden, vers 23. En dit voorbeeld is de tweede reden om de gelovigen tot lijdzaamheid te bewegen. |
| vers 21 Op hope dat ook het schepsel zelf zal vrijgemaakt worden van de dienstbaarheid der verderfenis, tot de vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods. Hand. 3:21 Welken de hemel moet ontvangen tot de tijden der wederoprichting aller dingen, die God gesproken heeft door den mond van al Zijn heilige profeten van alle eeuw. 2 Petr. 3:12 Verwachtende en haastende tot de toekomst van den dag Gods, in welken de hemelen, door vuur ontstoken zijnde, zullen vergaan, en de elementen brandende zullen versmelten! 2 Petr. 3:13 Maar wij verwachten, naar Zijn belofte, nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, in dewelke gerechtigheid woont. Mark. 16:15 En Hij zeide tot hen: Gaat heen in de gehele wereld, predikt het Evangelie allen creaturen. vers 23 En niet alleen dit, maar ook wij zelven, die de eerstelingen des Geestes hebben, wij ook zelven, zeg ik, zuchten in onszelven, verwachtende de aanneming tot kinderen, namelijk
de verlossing onzes lichaams. |
| | |
20 τῇ γὰρ ματαιότητι ἡ κτίσις ὑπετάγη, οὐχ ἑκοῦσα, ἀλλὰ διὰ τὸν *ὑποτάξαντα· * (vs. 20, 21) ὑποτάξαντα· ἐπ’ ἐλπίδι ὅτι B, Elz | ὑποτάξαντα, ἐπ’ ἐλπίδι· ὅτι St, Sc | | 20 Want het schepsel is der ijdelheid onderworpen, 58niet gewillig, maar 59om diens wil die het der ijdelheid onderworpen heeft; |
| 58 Dat is, niet vanzelf, of naar de orde die God eerst in de schepping gesteld heeft; want geen schepsel zoekt zijn eigen verderf. Zie ook vss. 38, 39. |
| vers 38 Want ik ben verzekerd dat noch dood noch leven, noch engelen noch overheden noch machten, noch tegenwoordige noch toekomende dingen, vers 39 Noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onzen Heere. |
| 59 Dat is, om der zonde des mensen wil, waardoor ook naar Gods rechtvaardig oordeel de vloek over het aardrijk is gekomen, Gen. 3:17, en over alle andere creaturen, die den mens in deze verdorvenheid moeten dienen, Matth. 5:45, en het misbruik des mensen onderworpen zijn. |
| Gen. 3:17 En tot Adam zeide Hij: Dewijl gij geluisterd hebt naar de stem uwer vrouw en van dien boom gegeten, waarvan Ik u gebood, zeggende: Gij zult daarvan niet eten, zo zij het aardrijk om uwentwil vervloekt, en met smart zult gij daarvan eten al de dagen uws levens. Matth. 5:45 Opdat gij moogt kinderen zijn uws Vaders, Die in de hemelen is; want Hij doet Zijn zon opgaan over bozen en goeden, en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. |
| | |
21 ἐπ’ ἐλπίδι ὅτι καὶ αὐτὴ ἡ κτίσις ἐλευθερωθήσεται ἀπὸ τῆς δουλείας τῆς φθορᾶς εἰς τὴν ἐλευθερίαν τῆς δόξης τῶν τέκνων τοῦ Θεοῦ. | | 21 60Op hope dat ook het schepsel zelf zal vrijgemaakt worden van de dienstbaarheid der verderfenis, tot de vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods. |
| 60 Tevoren heeft hij het verwachting genaamd; want hoop is een lijdzame verwachting van enige zaak. En wordt hier alzo genaamd, omdat God deze algemene verlossing des schepsels van het verderf en misbruik des mensen beloofd heeft, waar de engelen en heilige zielen naar verlangen, Openb. 6:10, en de andere schepselen een natuurlijke genegenheid toe schijnen te hebben, hetwelk in het volgende vers bij gelijkenis een zuchten en barensnood wordt genaamd, waarop de verlossing wordt verwacht. Sommigen voegen deze woorden op hope bij het voorgaande vers, en beginnen dit vers aldus: Want ook het schepsel, enz. |
| Openb. 6:10 En zij riepen met grote stem, zeggende: Hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet van degenen die op de aarde wonen? |
| | |
22 οἴδαμεν γὰρ ὅτι πᾶσα ἡ κτίσις συστενάζει καὶ συνωδίνει ἄχρι τοῦ νῦν. | | 22 Want wij weten dat het ganse schepsel tezamen zucht en tezamen als in barensnood is tot nu toe. |
23 οὐ μόνον δέ, ἀλλὰ καὶ αὐτοὶ τὴν ἀπαρχὴν τοῦ Πνεύματος ἔχοντες, καὶ ἡμεῖς αὐτοὶ ἐν ἑαυτοῖς στενάζομεν, υἱοθεσίαν ἀπεκδεχόμενοι, τὴν ἀπολύτρωσιν τοῦ σώματος ἡμῶν. | | 23 En niet alleen dit, maar ook wij zelven, 61die de eerstelingen des Geestes hebben, wij ook zelven, zeg ik, zuchten 62in onszelven, verwachtende 63de aanneming tot kinderen, namelijk
n64de verlossing onzes lichaams. |
| 61 Alzo noemt hij de wedergeborenen, omdat zij de eerste gaven des Heiligen Geestes hebben ontvangen, en verwachten dat ook de overige die ons beloofd zijn, zullen volgen, gelijk de eerste vruchten, die God opgeofferd zijnde, de gehele massa heiligden, Rom. 11:16. |
| Rom. 11:16 En indien de eerstelingen heilig zijn, zo is ook het deeg heilig; en indien de wortel heilig is, zo zijn ook de takken heilig. |
| 62 Dat is, in het binnenste van onze harten. Zie Rom. 7:24. |
| Rom. 7:24 Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? |
| 63 Dat is, het volle bezit der erve, die ons in deze aanneming is beloofd. |
| n Luk. 21:28. |
| Luk. 21:28 Als nu deze dingen beginnen te geschieden, zo ziet omhoog en heft uw hoofden opwaarts, omdat uw verlossing nabij is. |
| 64 Namelijk van het verderf en de ijdelheid, 1 Kor. 15:43, 44, en dit is de derde reden van onzen troost in het kruis. |
| 1 Kor. 15:43 Het wordt gezaaid in oneer, het wordt opgewekt in heerlijkheid. Het wordt gezaaid in zwakheid, het wordt opgewekt in kracht. 1 Kor. 15:44 Een natuurlijk lichaam wordt er gezaaid, een geestelijk lichaam wordt er opgewekt. Er is een natuurlijk lichaam en er is een geestelijk lichaam. |
| | |
24 τῇ γὰρ ἐλπίδι ἐσώθημεν· ἐλπὶς δὲ βλεπομένη οὐκ ἔστιν ἐλπίς· ὃ γὰρ βλέπει τις, τί καὶ ἐλπίζει; | | 24 Want wij zijn in hope zalig geworden. De hoop nu 65die gezien wordt, is geen hoop; want hetgeen iemand ziet, 66waarom zal hij het ook hopen? |
| 65 Dat is, waar de gehoopte zaak tegenwoordig is, of alrede bezeten wordt. |
| 66 Gr. waarom hoopt hij het ook?
|
| | |
25 εἰ δὲ ὃ οὐ βλέπομεν ἐλπίζομεν, δι’ ὑπομονῆς ἀπεκδεχόμεθα. | | 25 Maar indien wij hopen hetgeen wij 67niet zien, zo verwachten wij het met lijdzaamheid. |
| 67 Dat is, nog niet ten volle bezitten, hoewel het ons van God beloofd is, en te zijner tijd volgen zal; en dit behoort mede tot het derde fundament van onzen troost. |
| | |
26 Ὡσαύτως δὲ καὶ τὸ Πνεῦμα συναντιλαμβάνεται ταῖς ἀσθενείαις ἡμῶν· τὸ γὰρ τί προσευξώμεθα καθὸ δεῖ, οὐκ οἴδαμεν, ἀλλ’ αὐτὸ τὸ Πνεῦμα ὑπερεντυγχάνει ὑπὲρ ἡμῶν στεναγμοῖς ἀλαλήτοις· | | 26 En desgelijks 68komt ook de Geest 69onze zwakheden mede te hulp; owant 70wij weten niet wat wij bidden zullen gelijk het behoort, maar de Geest Zelf 71bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen. |
| 68 Het Griekse woord synantilambanetai betekent eigenlijk zulk een hulp, wanneer iemand die sterk is, een last tegen een ander opneemt die te zwak is, en zet zijn schouders tegen den ander, om den last te verlichten en de schouder van den ander te ondersteunen. |
| 69 Namelijk die wij in kruis en lijden nog onderworpen zijn, zo in onzen geest, die daartegen menigmaal mort, gelijk in Job en David te zien is, als in ons lichaam, hetwelk broos en zwak is. |
| o Matth. 20:22. Jak. 4:3. |
| Matth. 20:22 Maar Jezus antwoordde en zeide: Gijlieden weet niet wat gij begeert; kunt gij den drinkbeker drinken dien Ik drinken zal, en met den doop gedoopt worden waarmede Ik gedoopt word? Zij zeiden tot Hem: Wij kunnen. Jak. 4:3 Gij bidt, en gij ontvangt niet, omdat gij kwalijk bidt, opdat gij het in uw wellusten doorbrengen zoudt. |
| 70 Namelijk van onszelven, als wij in benauwdheid zijn en geen toevlucht kunnen hebben dan tot God door het gebed. |
| 71 Het Griekse woord betekent voor iemand bidden, en wordt van Christus vers 34 gezegd, Die onze Voorspraak is bij den Vader, en als Middelaar voor ons bidt, 1 Joh. 2:1, hetwelk den Heiligen Geest in zulker voege niet kan toegeschreven worden, alzo Hij onze Middelaar eigenlijk niet is; maar het betekent hier, dat de Heilige Geest ons tot bidden met onuitsprekelijk zuchten verwekt, en ons als vóórspelt onze les, hoe wij in alle zwarigheden moeten bidden, Luk. 12:11, 12. Joh. 16:13. Gal. 4:6. |
| vers 34 Wie is het die verdoemt? Christus is het Die gestorven is; ja, wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook ter rechterhand Gods is, Die ook voor ons bidt. 1 Joh. 2:1 MIJNE kinderkens, ik schrijf u deze dingen, opdat gij niet zondigt; en indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een Voorspraak bij den Vader, Jezus Christus, den Rechtvaardige; Luk. 12:11 En wanneer zij u heenbrengen zullen in de synagogen en tot de overheden en de machten, zo zijt niet bezorgd hoe of wat gij tot verantwoording zeggen of wat gij spreken zult; Luk. 12:12 Want de Heilige Geest zal u in dezelve ure leren hetgeen gij spreken moet. Joh. 16:13 Maar wanneer Die zal gekomen zijn, namelijk de Geest der waarheid, Hij zal u in al de waarheid leiden; want Hij zal van Zichzelven niet spreken, maar zo wat Hij zal gehoord hebben, zal Hij spreken, en de toekomende dingen zal Hij u verkondigen. Gal. 4:6 En overmits gij kinderen zijt, zo heeft God den Geest Zijns Zoons uitgezonden in uw harten, Die roept: Abba, Vader. |
| | |
27 ὁ δὲ ἐρευνῶν τὰς καρδίας οἶδε τί τὸ φρόνημα τοῦ Πνεύματος, ὅτι κατὰ Θεὸν ἐντυγχάνει ὑπὲρ ἁγίων. | | 27 En 72Die de harten doorzoekt, weet welke 73de mening des Geestes is, dewijl Hij 74naar God voor de heiligen bidt. |
| 72 Dat is, God, Die alleen de harten der mensen kent, 1 Kon. 8:39. Openb. 2:23. |
| 1 Kon. 8:39 Hoor Gij dan in den hemel, de vaste plaats Uwer woning, en vergeef, en doe, en geef een iegelijk naar al zijn wegen, gelijk Gij zijn hart kent; want Gij alleen kent het hart van alle kinderen der mensen; Openb. 2:23 En haar kinderen zal Ik door den dood ombrengen; en al de gemeenten zullen weten, dat Ik het ben Die nieren en harten onderzoek. En Ik zal ulieden geven een iegelijk naar uw werken. |
| 73 Of: bedenking, betrachting, namelijk van het gebed dat de Geest in ons werkt. |
| 74 Dat is, naar Gods wil, dewijl Hij weet wat God ons wil opleggen tot onze zaligheid, hoelang Hij wil dat het duren zal, hoe Hij ons daarvan wil verlossen, en of Hij door ons leven of onzen dood wil verheerlijkt zijn, enz. Dit is het vierde fundament van onzen troost. |
| | De rijkdom der uitverkorenen |
28 οἴδαμεν δὲ ὅτι τοῖς ἀγαπῶσι τὸν Θεὸν πάντα συνεργεῖ εἰς ἀγαθόν, τοῖς κατὰ πρόθεσιν κλητοῖς οὖσιν. | | 28 75En wij weten dat dengenen die God liefhebben, 76alle dingen medewerken ten goede, namelijk dengenen die 77naar Zijn voornemen 78geroepen zijn. |
| 75 Hier begint de laatste reden van vertroosting, die de gelovigen in al hun zwarigheden stellen tegen alle aanvechtingen en verdrukkingen, genomen van Gods eeuwigen raad of vaste voornemen om ons dwars door alle zwarigheden door de volgende middelen tot de zaligheid te brengen. |
| 76 Dat is, alle zwarigheden en verdrukkingen, waarvan hij tot nog toe heeft gesproken. |
| 77 Namelijk dat Hij in Zichzelven voorgenomen heeft, om de mensen uit genade door Christus zalig te maken. Zie Ef. 1:9, 11, enz. |
| Ef. 1:9 Ons bekendgemaakt hebbende de verborgenheid van Zijn wil, naar Zijn welbehagen, hetwelk Hij voorgenomen had in Zichzelven; Ef. 1:11 In Hem, in Welken wij ook een erfdeel geworden zijn, wij, die tevoren verordineerd waren naar het voornemen Desgenen Die alle dingen werkt naar den raad van Zijn wil; |
| 78 Namelijk tot het ware geloof, dat door de liefde krachtig is, niet alleen door een uitwendige, maar ook door een inwendige en krachtige roeping, waarop de gehoorzaamheid zekerlijk volgt, Joh. 6:44, 65. 1 Kor. 1:24, 26. |
| Joh. 6:44 Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekke; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage. Joh. 6:65 En Hij zeide: Daarom heb Ik u gezegd, dat niemand tot Mij komen kan, tenzij dat het hem gegeven zij van Mijn Vader. 1 Kor. 1:24 Maar hun die geroepen zijn, beide Joden en Grieken, prediken wij Christus, de Kracht Gods en de Wijsheid Gods. 1 Kor. 1:26 Want gij ziet uw roeping, broeders, dat gij niet vele wijzen zijt
naar het vlees, niet vele machtigen, niet vele edelen. |
| | |
29 ὅτι οὓς προέγνω, καὶ προώρισε συμμόρφους τῆς εἰκόνος τοῦ Υἱοῦ αὐτοῦ, εἰς τὸ εἶναι αὐτὸν πρωτότοκον ἐν πολλοῖς ἀδελφοῖς· | | 29 Want die Hij 79tevoren gekend heeft, die heeft Hij ook tevoren verordineerd 80den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn, opdat Hij pde Eerstgeborene zij onder vele broederen. |
| 79 Namelijk voor de Zijnen, gelijk Joh. 10:14, 27. Dat is, die Hij van eeuwigheid in Christus heeft verkoren ten eeuwigen leven, vers 33. Rom. 11:2. Ef. 1:4. 1 Petr. 1:2. |
| Joh. 10:14 Ik ben de goede Herder; en Ik ken de Mijnen en word van de Mijnen gekend. Joh. 10:27 Mijn schapen horen Mijn stem, en Ik ken dezelve, en zij volgen Mij; vers 33 Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het Die rechtvaardig maakt. Rom. 11:2 God heeft Zijn volk niet verstoten, hetwelk Hij tevoren gekend heeft. Of weet gij niet wat de Schrift zegt van Elía? Hoe hij God aanspreekt tegen Israël, zeggende: Ef. 1:4 Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, voor de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde; 1 Petr. 1:2 De uitverkorenen naar de voorkennis van God den Vader, in de heiligmaking des Geestes, tot gehoorzaamheid en besprenging des bloeds van Jezus Christus: Genade en vrede zij u vermenigvuldigd. |
| 80 Namelijk niet alleen in het lijden, maar ook inzonderheid in de heiligmaking en verheerlijking die daarna zal volgen, 1 Kor. 13:12; 15:48. 2 Kor. 3:18. |
| 1 Kor. 13:12 Want wij zien nu door een spiegel in een duistere rede, maar alsdan zullen wij
zien
aangezicht tot aangezicht; nu ken ik ten dele, maar alsdan zal ik kennen gelijk ook ik gekend ben. 1 Kor. 15:48 Hoedanig de aardse is, zodanig zijn ook de aardsen; en hoedanig de Hemelse is, zodanig zijn ook de hemelsen. 2 Kor. 3:18 En wij allen, met ongedekten aangezichte de heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest. |
| p Kol. 1:18. |
| Kol. 1:18 En Hij is het Hoofd des lichaams, namelijk der gemeente, Hij Die het Begin is, de Eerstgeborene uit de doden, opdat Hij in allen de Eerste zou zijn. |
| | |
30 οὓς δὲ προώρισε, τούτους καὶ ἐκάλεσε· καὶ οὓς ἐκάλεσε, τούτους καὶ ἐδικαίωσεν· οὓς δὲ ἐδικαίωσε, τούτους καὶ ἐδόξασε. | | 30 En die Hij tevoren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook 81geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook 82gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook 83verheerlijkt. |
| 81 Namelijk tot het geloof en de gehoorzaamheid des geloofs door een krachtige roeping, vers 28. |
| vers 28 En wij weten dat dengenen die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede, namelijk dengenen die naar Zijn voornemen geroepen zijn. |
| 82 Namelijk voor Zich, door het geloof; gelijk dit woord in dezen gehelen brief in deze materie wordt genomen, en het oogmerk des apostels medebrengt. Want deze rechtvaardigmaking is de naaste trap tot de verheerlijking. |
| 83 Namelijk hier in de beginselen door de heiligmaking en aanneming tot kinderen, en hiernamaals door de volle bezitting van dezelve heerlijkheid, vss. 17, 21. 2 Kor. 3:18. |
| vers 17 En indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen Gods en mede-erfgenamen van Christus; zo wij anders met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden. vers 21 Op hope dat ook het schepsel zelf zal vrijgemaakt worden van de dienstbaarheid der verderfenis, tot de vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods. 2 Kor. 3:18 En wij allen, met ongedekten aangezichte de heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest. |
| | |
31 Τί οὖν ἐροῦμεν πρὸς ταῦτα; εἰ ὁ Θεὸς ὑπὲρ ἡμῶν, τίς καθ’ ἡμῶν; | | 31 84Wat zullen wij dan 85tot deze dingen zeggen? qZo God 86voor ons is, wie zal 87tegen ons zijn? |
| 84 Hier besluit de apostel de verhandeling van de voorgaande leer van dezen brief tot hiertoe, met een heiligen trots en roem in Christus tegen alle beschuldigingen en verdrukkingen die de duivel en de wereld hun zouden mogen aandoen. |
| 85 Namelijk die tot dusverre tevoren geleerd en verklaard zijn. |
| q Num. 14:8. |
| Num. 14:8 Indien de HEERE een welgevallen aan ons heeft, zo zal Hij ons in dat land brengen en zal ons dat geven, een land hetwelk van melk en honing is vloeiende. |
| 86 Dat is, met ons door Christus verzoend is, ons heeft verkoren, geroepen, gerechtvaardigd, en ons zal verheerlijken, vss. 29, 30. |
| vers 29 Want die Hij tevoren gekend heeft, die heeft Hij ook tevoren verordineerd den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn, opdat Hij de Eerstgeborene zij onder vele broederen. vers 30 En die Hij tevoren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt. |
| 87 Namelijk die ons zou kunnen beschuldigen of beschadigen, Ps. 56:12; 118:6. |
| Ps. 56:12 Ik vertrouw op God, ik zal niet vrezen; wat zou mij de mens doen? Ps. 118:6 De HEERE is bij mij, ik zal niet vrezen; wat zal mij een mens doen? |
| | |
32 ὅς γε τοῦ ἰδίου Υἱοῦ οὐκ ἐφείσατο, ἀλλ’ ὑπὲρ ἡμῶν πάντων παρέδωκεν αὐτόν, πῶς οὐχὶ καὶ σὺν αὐτῷ τὰ πάντα ἡμῖν χαρίσεται; | | 32 Die ook rZijn eigen Zoon 88niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor 89ons allen 90overgegeven, hoe zal Hij ons ook 91met Hem niet 92alle dingen 93schenken? |
| r Gen. 22:12. Jes. 53:5. Joh. 3:16. |
| Gen. 22:12 Toen zeide Hij: Strek uw hand niet uit aan den jongen en doe hem niets; want nu weet Ik, dat gij godvrezende zijt, en uw zoon, uw enige, van Mij niet hebt onthouden. Jes. 53:5 Maar Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld; de straf die ons den vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is ons genezing geworden. Joh. 3:16 Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. |
| 88 Namelijk, en daarmede als een ontwijfelbare getuigenis getoond heeft dat Hij met ons is, Rom. 5:8. |
| Rom. 5:8 Maar God bevestigt Zijn liefde jegens ons, dat Christus voor ons gestorven is als wij nog zondaars waren. |
| 89 Namelijk die in Hem geloven, die Hem liefhebben, en naar Zijn voornemen geroepen zijn. |
| 90 Namelijk in den dood, Rom. 4:25. |
| Rom. 4:25 Welke overgeleverd is om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking. |
| 91 Namelijk met Christus Jezus, Die de allerkostelijkste Gave is, in Welke alle schatten der wijsheid en wetenschap verborgen zijn, Kol. 2:3, zodat degene die Hem heeft, alles heeft wat hem tot zaligheid nodig is. |
| Kol. 2:3 In Denwelken al de schatten der wijsheid en der kennis verborgen zijn. |
| 92 Dat is, al wat ons tot onze eeuwige zaligheid nodig is. |
| 93 Namelijk uit genade, gelijk het Griekse woord medebrengt; hetwelk dan gesteld wordt tegen al de verdiensten der mensen. |
| | |
33 τίς ἐγκαλέσει κατὰ ἐκλεκτῶν Θεοῦ; Θεὸς ὁ δικαιῶν· | | 33 Wie zal 94beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? sGod is het Die 95rechtvaardig maakt. |
| 94 Namelijk van zonde, of schuld der zonde. Want dat is het waarmede wij door de wet, Joh. 5:45, door onze eigen consciëntie, Rom. 2:15, of ook door den satan, Openb. 12:10, voor God zouden kunnen beschuldigd worden. |
| Joh. 5:45 Meent niet dat Ik u verklagen zal bij den Vader; die u verklaagt is Mozes, op welken gij gehoopt hebt. Rom. 2:15 Als die betonen het werk der wet geschreven in hun harten, hun consciëntie medegetuigende, en de gedachten onder elkander hen
beschuldigende of ook ontschuldigende.) Openb. 12:10 En ik hoorde een grote stem, zeggende in den hemel: Nu is de zaligheid en de kracht en het Koninkrijk geworden onzes Gods, en de macht van Zijn Christus; want de verklager onzer broederen, die hen verklaagde voor onzen God dag en nacht, is nedergeworpen. |
| s Jes. 50:8. |
| Jes. 50:8 Hij is nabij Die Mij rechtvaardigt; wie zal met Mij twisten? Laat ons tezamen staan. Wie heeft een rechtszaak tegen Mij? Hij kome herwaarts tot Mij. |
| 95 Dat is, Die ons van de zonde en straf der zonde vrijspreekt, en dienvolgens de beschuldigingen door Zijn vrijstelling voorkomt. |
| | |
34 τίς ὁ κατακρίνων; Χριστὸς ὁ ἀποθανών, μᾶλλον δὲ καὶ ἐγερθείς, ὃς καὶ ἔστιν ἐν δεξιᾷ τοῦ Θεοῦ, ὃς καὶ ἐντυγχάνει ὑπὲρ ἡμῶν. | | 34 Wie is het 96die verdoemt? Christus is het 97Die gestorven is; ja, wat meer is, Die ook 98opgewekt is, Die ook 99ter rechterhand Gods is, t100Die ook voor ons bidt. |
| 96 Dat is, die den vloek en de straf der zonde tegen ons zou uitvoeren. |
| 97 Namelijk om ons van den vloek en de straf der zonde te bevrijden, Gal. 3:13. |
| Gal. 3:13 Christus heeft ons verlost van den vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk die aan het hout hangt; |
| 98 Namelijk om ons de rechtvaardigheid toe te brengen, Rom. 4:25. |
| Rom. 4:25 Welke overgeleverd is om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking. |
| 99 Namelijk om ons van alle vijanden te verlossen, en den Heiligen Geest tot verzekering hiervan te geven, Joh. 16:7. Hand. 2:33. |
| Joh. 16:7 Doch Ik zeg u de waarheid: Het is u nut dat Ik wegga; want indien Ik niet wegga, zo zal de Trooster tot u niet komen; maar indien Ik heenga, zo zal Ik Hem tot u zenden. Hand. 2:33 Hij dan door de rechterhand Gods verhoogd zijnde, en de belofte des Heiligen Geestes ontvangen hebbende van den Vader, heeft dit uitgestort dat gij nu ziet en hoort. |
| t Hebr. 7:25. |
| Hebr. 7:25 Waarom Hij ook volkomenlijk kan zalig maken degenen die door Hem tot God gaan, alzo Hij altijd leeft om voor hen te bidden. |
| 100 Namelijk om ons Zijn gerechtigheid door Zijn voorbidden toe te eigenen, Joh. 17:20. In deze vier zaken bestaat onze ganse verzoening met God. |
| Joh. 17:20 En Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor degenen die door hun woord in Mij geloven zullen. |
| | |
35 τίς ἡμᾶς χωρίσει ἀπὸ τῆς ἀγάπης τοῦ Χριστοῦ; θλίψις, ἢ στενοχωρία, ἢ διωγμός, ἢ λιμός, ἢ γυμνότης, ἢ κίνδυνος, ἢ μάχαιρα; | | 35 1Wie zal ons scheiden 2van de liefde van Christus? Verdrukking, of benauwdheid, of vervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar, of zwaard? |
| 1 De voorgaande roem is geweest tegen de zonde en de straf der zonde; deze is tegen het geweld der vervolgingen en verdrukkingen der wereld, en alles wat hun daarin nog zou mogen overkomen. |
| 2 Namelijk met welke Hij ons liefheeft, gelijk vss. 37, 39. |
| vers 37 Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars, door Hem Die ons liefgehad heeft. vers 39 Noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onzen Heere. |
| | |
36 (καθὼς γέγραπται ὅτι Ἕνεκά σου θανατούμεθα ὅλην τὴν ἡμέραν· ἐλογίσθημεν ὡς πρόβατα σφαγῆς.) | | 36 (Gelijk geschreven is: vWant om Uwentwil worden wij 3den gansen dag 4gedood; wij zijn geacht als schapen der slachting.) |
| v Ps. 44:23. 1 Kor. 4:9. 2 Kor. 4:11. |
| Ps. 44:23 Maar om Uwentwil worden wij den gansen dag gedood; wij worden geacht als slachtschapen. 1 Kor. 4:9 Want ik acht dat God ons, die de laatste apostelen zijn, tentoon heeft gesteld als tot den dood verwezen; want wij zijn een schouwspel geworden der wereld en den engelen en den mensen. 2 Kor. 4:11 Want wij die leven, worden altijd in den dood overgegeven om Jezus’ wil, opdat ook het leven van Jezus in ons sterfelijk vlees zou geopenbaard worden. |
| 3 Dat is, gedurig, zonder ophouden. |
| 4 Dat is, ter dood toe vervolgd; of: nu de een dan de ander omgebracht. |
| | |
37 ἀλλ’ ἐν τούτοις πᾶσιν ὑπερνικῶμεν διὰ τοῦ ἀγαπήσαντος ἡμᾶς. | | 37 Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars, door 5Hem Die ons liefgehad heeft. |
| 5 Namelijk Christus; of: God in Christus. Want beide wordt hier uitgedrukt, het ene vers 35, en het andere vers 39. |
| vers 35 Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking, of benauwdheid, of vervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar, of zwaard? vers 39 Noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onzen Heere. |
| | |
38 πέπεισμαι γὰρ ὅτι οὔτε θάνατος οὔτε ζωὴ οὔτε ἄγγελοι οὔτε ἀρχαὶ οὔτε δυνάμεις οὔτε ἐνεστῶτα οὔτε μέλλοντα | | 38 Want 6ik ben verzekerd dat noch dood noch leven, noch 7engelen 8noch overheden noch machten, noch tegenwoordige noch toekomende dingen, |
| 6 Of: ik ben overreed, namelijk door de belofte des Heiligen Evangelies aan alle gelovigen, Joh. 5:24, en door de getuigenis des Heiligen Geestes in het hart, vers 16. |
| Joh. 5:24 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die Mijn woord hoort, en gelooft Hem Die Mij gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven, en komt niet in de verdoemenis, maar is uit den dood overgegaan in het leven. vers 16 Dezelve Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn. |
| 7 Namelijk kwade engelen; want de goede zoeken ons van Christus niet te scheiden; tenware men het voor een onmogelijke conditie wilde nemen, gelijk Gal. 1:8, 9. |
| Gal. 1:8 Doch al ware het ook dat wij, of een engel uit den hemel, u een evangelie verkondigde buiten hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt. Gal. 1:9 Gelijk wij tevoren gezegd hebben, zo zeg ik ook nu wederom: Indien u iemand een evangelie verkondigt buiten hetgeen gij ontvangen hebt, die zij vervloekt. |
| 8 Sommigen nemen dit ook voor namen van engelen, gelijk Kol. 1:16, hoewel het hier bekwamelijk van de tirannen en geweldigen dezer wereld kan verstaan worden. |
| Kol. 1:16 Want door Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, die zienlijk en die onzienlijk zijn, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten: alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen; |
| | |
39 οὔτε ὕψωμα οὔτε βάθος οὔτε τις κτίσις ἑτέρα δυνήσεται ἡμᾶς χωρίσαι ἀπὸ τῆς ἀγάπης τοῦ Θεοῦ τῆς ἐν Χριστῷ Ἰησοῦ τῷ Κυρίῳ ἡμῶν. | | 39 Noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van 9de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onzen Heere. |
| 9 Namelijk waarmede Hij ons liefheeft, wanneer wij met Christus door het geloof verenigd zijn, gelijk vers 35. |
| vers 35 Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking, of benauwdheid, of vervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar, of zwaard? |