Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Romeinen 4 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Romeinen 4

1 De apostel gaat voort en bewijst dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt, met het voorbeeld van Abraham. 6 En met het voorbeeld en de getuigenis van David. 9 En verklaart uit de omstandigheid van den tijd op welken Abraham het teken der besnijdenis heeft ontvangen, dat niet alleen den Joden, maar ook den heidenen de gerechtigheid wordt toegerekend door het geloof. 13 Hij bewijst ook hetzelve uit den oorsprong en de vastigheid der beloften aan Abraham gedaan, dat hij erfgenaam zou zijn der wereld. 17 Beschrijft daarna de kracht en eigenschappen van het geloof van Abraham. 22 En betuigt dat hem door dit geloof de gerechtigheid is toegerekend. 23 En dat dezelve ook naar zijn voorbeeld dengenen zal toegerekend worden die in God door Christus zullen geloven.
  
Abrahams rechtvaardiging niet uit de werken
1 Τί οὖν ἐροῦμεν Ἀβραὰμ τὸν πατέρα ἡμῶν εὑρηκέναι κατὰ σάρκα; 1 WAT zullen wij dan zeggen adat Abraham, onze vader, 1verkregen heeft 2naar het vlees?
a Jes. 51:2. verwijsteksten
1 Gr. gevonden heeft.
2 Sommigen nemen dit woord vlees voor den stand van een onherboren mens. Maar dat kan hier niet zijn, omdat Abraham al lang tevoren wedergeboren is geweest, en God had gediend, eer deze getuigenis Gen. 15:6 hem is gegeven. Anderen daarom voegen dit woord met het voorgaande: onze vader naar het vlees. Doch dit woord kan ook bekwamelijk genomen worden voor naar de werken die men uiterlijk ziet en prijzenswaardig acht, gelijk het volgende vers dit alzo verklaart, en dit woord vlees alzo genomen wordt Filipp. 3:3, 4. verwijsteksten
   
2 εἰ γὰρ Ἀβραὰμ ἐξ ἔργων ἐδικαιώθη, ἔχει καύχημα, ἀλλ’ οὐ πρὸς τὸν Θεόν. 2 Want indien Abraham uit de werken gerechtvaardigd is, zo heeft hij 3roem, 4maar niet bij God.
3 Dat is, oorzaak om te roemen.
4 Namelijk heeft hij oorzaak om te roemen. Waaruit dan noodzakelijk volgt, dat hij uit de werken voor God niet is gerechtvaardigd; hetwelk hij daarna breder bewijst.
   
3 τί γὰρ ἡ γραφὴ λέγει; Ἐπίστευσε δὲ Ἀβραὰμ τῷ Θεῷ, καὶ ἐλογίσθη αὐτῷ εἰς δικαιοσύνην. 3 Want wat zegt de Schrift? bEn Abraham 5geloofde God, en 6het is hem gerekend tot rechtvaardigheid.
b Gen. 15:6. Gal. 3:6. Jak. 2:23. verwijsteksten
5 Dat is, de beloften Gods van hem een Schild en groot Loon te zullen zijn, en van hem een erfgenaam te geven, en zijn zaad te vermenigvuldigen, Gen. 15:1, 4, 5, 6, waardoor niet alleen een vleselijk zaad, maar inzonderheid Christus verstaan wordt, de Zoon Abrahams, in Welken alle geslachten der aarde zouden gezegend worden, zie hierna vss. 11, 12, 13, gelijk ook Paulus verklaart Gal. 3:16. Zie ook Joh. 8:56. verwijsteksten
6 De Hebreeuwse tekst Gen. 15:6 zegt: en Hij, namelijk God, heeft het hem gerekend. Doch het is enerlei zin, waardoor verstaan wordt, dat God hem de gerechtigheid, die hij in zichzelven niet had, door het geloof op het beloofde Zaad uit genade heeft geschonken. verwijsteksten
   
4 τῷ δὲ ἐργαζομένῳ ὁ μισθὸς οὐ λογίζεται κατὰ χάριν, ἀλλὰ κατὰ τὸ ὀφείλημα. 4 Nu, dengene 7die werkt, wordt het loon niet toegerekend naar genade, maar 8naar schuld.
7 Namelijk met mening van door zijn werk de rechtvaardigheid te verkrijgen of te verdienen.
8 Namelijk wordt gegeven; want geven naar schuld en toerekenen uit genade worden hier tegen elkander gesteld als tegen elkander strijdende.
   
5 τῷ δὲ μὴ ἐργαζομένῳ, πιστεύοντι δὲ ἐπὶ τὸν δικαιοῦντα τὸν ἀσεβῆ, λογίζεται ἡ πίστις αὐτοῦ εἰς δικαιοσύνην. 5 Doch dengene 9die niet werkt, maar 10gelooft in Hem Die 11den goddeloze rechtvaardigt, wordt 12zijn geloof 13gerekend tot rechtvaardigheid.
9 Dat is, die zulke werken van verdienste niet kan noch durft tevoorschijn brengen.
10 Dat is, stelt zijn vertrouwen op de genade Gods in Christus, vss. 24, 25. verwijsteksten
11 Dat is, die in zichzelven nog onrein en met zonden besmet is, gelijk alle mensen, zelfs ook de wedergeborenen, voor God zijn, naar de getuigenis van David in de volgende verzen.
12 Niet dat het geloof, ten aanzien dat het een werk is, dit verdient, of in zichzelven waardig is, gelijk enigen verkeerdelijk menen; want dit heeft Paulus zo-even tevoren aan alle werken, en derhalve ook aan het geloof als een werk, benomen; maar omdat God zulks uit enkel genade den gelovigen beloofd heeft, en omdat het geloof als een instrument is hetwelk de gerechtigheid van Christus aanneemt, en dezelve tussen Gods oordeel en zijn eigen misdaden stelt. Zie Rom. 5:9. 2 Kor. 5:19. Filipp. 3:9. verwijsteksten
13 Het woord rekenen of toerekenen wordt genomen van een gelijkenis dergenen die iets op iemands rekening stellen, Filem. vs. 18. Zo wordt God gezegd iemand de zonde toe te rekenen, als Hij wil dat voor dezelve van hem door de straf zal voldaan worden; en niet toe te rekenen, als Hij die vergeeft en de straf kwijtscheldt, vers 8. Desgelijks dat Hij het geloof rekent tot rechtvaardigheid als Hij den gelovigen schenkt, toeschrijft en toerekent de gerechtigheid van Christus, van hen door het geloof aangenomen, en houdt, door deze genadige toerekening, alsof het hun eigen gerechtigheid ware. Daarom wordt ook hier gezegd, dat hun de gerechtigheid toegerekend wordt. verwijsteksten
   
6 καθάπερ καὶ Δαβὶδ λέγει τὸν μακαρισμὸν τοῦ ἀνθρώπου, ᾧ ὁ Θεὸς λογίζεται δικαιοσύνην χωρὶς ἔργων, 6 Gelijk ook David 14den mens zalig spreekt welken God de rechtvaardigheid toerekent zonder werken,
14 Gr. de zaligspreking des mensen zegt.
   
7 Μακάριοι ὧν ἀφέθησαν αἱ ἀνομίαι, καὶ ὧν ἐπεκαλύφθησαν αἱ ἁμαρτίαι. 7 15Zeggende: cZalig zijn zij welker ongerechtigheden vergeven zijn, en welker zonden bedekt zijn;
15 Namelijk in het begin van den 32sten psalm, welk bewijs van Paulus onwedersprekelijk is. Want die uit zijn werken gerechtvaardigd is, die heeft geen vergeving der zonden van node om gelukzalig te zijn; en wie bidt dat God hem zijn zonden niet toerekene, die bidt ook dat God hem de rechtvaardigheid van Jezus Christus toerekene, alzo deze twee dingen in Gods oordeel niet kunnen gescheiden worden. Zie Rom. 3:24; 5:19. Ef. 1:7, enz. verwijsteksten
c Ps. 32:1. verwijsteksten
   
8 μακάριος ἀνὴρ ᾧ οὐ μὴ λογίσηται Κύριος ἁμαρτίαν. 8 Zalig is de man welken de Heere de zonde niet toerekent.
  
Abrahams rechtvaardiging ook niet uit de besnijdenis
9 ὁ μακαρισμὸς οὖν οὗτος ἐπὶ τὴν περιτομήν, ἢ καὶ ἐπὶ τὴν ἀκροβυστίαν; λέγομεν γὰρ ὅτι Ἐλογίσθη τῷ Ἀβραὰμ ἡ πίστις εἰς δικαιοσύνην. 9 Deze 16zaligspreking dan, is die alleen over de besnijdenis of ook over de voorhuid? Want wij zeggen dat Abraham het geloof gerekend is tot rechtvaardigheid.
16 Of: zaligmaking, waaruit blijkt dat het woord zaligspreken, of zaligmaken, hier van David genomen wordt voor hetzelfde dat de Schrift Gen. 15:6 van Abraham de toerekening der rechtvaardigheid noemt. De reden is omdat de grond onzer zaligheid gelegen is in de vergeving der zonden en toerekening der gerechtigheid van Christus. verwijsteksten
   
10 πῶς οὖν ἐλογίσθη; ἐν περιτομῇ ὄντι, ἢ ἐν ἀκροβυστίᾳ; οὐκ ἐν περιτομῇ, ἀλλ’ ἐν ἀκροβυστίᾳ· 10 Hoe is het hem dan toegerekend? 17Als hij in de besnijdenis was, of 18in de voorhuid? Niet in de besnijdenis, maar in de voorhuid.
17 Dat is, is het hem toegerekend als hij alrede besneden was?
18 Dat is, toen hij nog niet besneden was. Want deze belofte, waarop het geloof van Abraham zag, is wel veertien jaren tevoren geschied eer Abraham besneden werd; alzo Abraham nog geen hoop van kinderen had, toen deze belofte is gedaan, Gen. 15:2, en Ismaël nu dertien jaren oud was als Abraham negen en negentig jaren oud zijnde, besneden is geworden, Gen. 17:24, 25. verwijsteksten
   
11 καὶ σημεῖον ἔλαβε περιτομῆς, σφραγῖδα τῆς δικαιοσύνης τῆς πίστεως τῆς ἐν τῇ ἀκροβυστίᾳ· εἰς τὸ εἶναι αὐτὸν πατέρα πάντων τῶν πιστευόντων δι’ ἀκροβυστίας, εἰς τὸ λογισθῆναι καὶ αὐτοῖς τὴν δικαιοσύνην· 11 dEn hij heeft 19het teken der besnijdenis ontvangen tot een zegel der rechtvaardigheid des geloofs, die hem in de voorhuid was toegerekend; opdat hij zou zijn 20een vader van allen die geloven in de voorhuid zijnde, teneinde ook hun de rechtvaardigheid toegerekend worde,
d Gen. 17:11. verwijsteksten
19 Dat is, de besnijdenis tot een teken en zegel, dat is, verzegeling en versterking van dat hij door het geloof gerechtvaardigd was; in welke woorden de natuur en eigenschap van alle sacramenten kortelijk wordt aangewezen, gelijk ook Gen. 17:11. Ex. 12:13. Ez. 20:12. Namelijk dat zij dienen om het geloof niet eerst te werken, maar te verzegelen en te versterken, en daarom niet blote tekenen, maar ook zegelen zijn. verwijsteksten
20 Namelijk naar wiens voorbeeld of voetstappen God wil, dat zowel heidenen als Joden door het geloof gerechtvaardigd zouden worden.
   
12 καὶ πατέρα περιτομῆς τοῖς οὐκ ἐκ περιτομῆς μόνον, ἀλλὰ καὶ τοῖς στοιχοῦσι τοῖς ἴχνεσι τῆς ἐν τῇ ἀκροβυστίᾳ πίστεως τοῦ πατρὸς ἡμῶν Ἀβραάμ. 12 En een vader der besnijdenis, dengenen namelijk die niet alleen uit de besnijdenis zijn, maar die ook wandelen in de voetstappen des geloofs van onzen vader Abraham, hetwelk in de voorhuid was.
  
Abrahams rechtvaardiging uit het geloof
13 οὐ γὰρ διὰ νόμου ἡ ἐπαγγελία τῷ Ἀβραὰμ ἢ τῷ σπέρματι αὐτοῦ, τὸ κληρονόμον αὐτὸν εἶναι τοῦ κόσμου, ἀλλὰ διὰ δικαιοσύνης πίστεως. 13 Want de belofte is niet 21door de wet aan Abraham of zijn zaad geschied, namelijk dat hij 22een erfgenaam der wereld zou zijn, maar door de rechtvaardigheid des geloofs.
21 Dat is, door de onderhouding der wet. Hier brengt Paulus nog een andere reden voor om te bewijzen dat Abraham niet is gerechtvaardigd uit de werken; want anders zou de belofte aan Abraham gedaan, namelijk dat hij met zijn zaad een erfgenaam der wereld zou zijn, tevergeefs gegeven wezen. Want de wet werkt toorn, en geeft de erve niet, omdat zij door het vlees gezwakt is, Rom. 8:3. verwijsteksten
22 Hier wordt gezien óf op de belofte aan Abraham gedaan, op denzelfden tijd als deze getuigenis van zijn rechtvaardigheid uit het geloof is gegeven, Gen. 15:6, 7, 8, namelijk van de bezitting van het land Kanaän, hetwelk een voorbeeld was van de eeuwige rust der gelovigen in den hemel, waarvan de apostel hier spreekt, Hebr. 4:3 en 11:9, 10; óf op een andere belofte, die uitgedrukt staat Gen. 22:17, 18, nadat hij zijn zoon heeft willen opofferen, namelijk dat alle geslachten der aarde in zijn Zaad zullen gezegend worden. Want Abraham, als een vader aller gelovigen, is van God in de erve van de geestelijke wereld gesteld, waarvan al zijn geestelijke kinderen, de gelovigen, ook hun deel door Christus, het beloofde Zaad, zullen ontvangen, Ps. 2:8. Hebr. 2:5. verwijsteksten
   
14 εἰ γὰρ οἱ ἐκ νόμου κληρονόμοι, κεκένωται ἡ πίστις, καὶ κατήργηται ἡ ἐπαγγελία· 14 eWant indien degenen 23die uit de wet zijn, 24erfgenamen zijn, zo is het geloof 25ijdel geworden en de beloftenis 26tenietgedaan.
e Gal. 3:18. verwijsteksten
23 Dat is, die door de werken of onderhouding der wet willen gerechtvaardigd worden.
24 Namelijk van deze geestelijke wereld, vers 13. verwijsteksten
25 Dat is, onnodig, tevergeefs.
26 Dat is, zonder kracht of vrucht.
   
15 ὁ γὰρ νόμος ὀργὴν κατεργάζεται· οὗ γὰρ οὐκ ἔστι νόμος, οὐδὲ παράβασις. 15 Want de wet 27werkt toorn; fwant waar 28geen wet is, daar is ook 29geen overtreding.
27 Dat is, openbaart Gods toorn tegen de overtreding derzelve door haar dreigementen van straffen; en vermeerdert de zonde door de verkeerdheid van de natuur der mensen, Rom. 7:8. verwijsteksten
f Joh. 15:22. Rom. 5:20; 7:8. Gal. 3:19. verwijsteksten
28 Namelijk noch in de natuur ingeschreven, noch van God gegeven, gelijk tevoren is bewezen.
29 Namelijk die bekend en gestraft kan worden.
   
16 διὰ τοῦτο ἐκ πίστεως, ἵνα κατὰ χάριν, εἰς τὸ εἶναι βεβαίαν τὴν ἐπαγγελίαν παντὶ τῷ σπέρματι, οὐ τῷ ἐκ τοῦ νόμου μόνον, ἀλλὰ καὶ τῷ ἐκ πίστεως Ἀβραάμ, ὅς ἐστι πατὴρ πάντων ἡμῶν 16 Daarom 30is zij 31uit het geloof, opdat zij zij 32naar genade, teneinde de belofte 33vast zij al den zade, niet alleen dat 34uit de wet is, maar ook dat 35uit het geloof van Abraham is, gwelke een vader is 36van ons allen
30 Namelijk de belofte van deze erfenis.
31 Dat is, onder conditie van het geloof van God gedaan of gegeven.
32 Want geloof en genade gaan altijd tezamen, en het geloof steunt op de onveranderlijke genade Gods, niet op de werken of op zichzelven, vers 5. Ef. 2:8. verwijsteksten
33 Want wij kunnen van de erve verzekerd worden alleen door het geloof, en niet door de werken der wet, dewijl niemand de wet onderhoudt, gelijk tevoren bewezen is. Zie ook Gal. 3:16, 18. verwijsteksten
34 Dat is, uit de Joden, dien de wet gegeven was. Want dat niemand uit de werken der wet een erfgenaam kan worden, is in het voorgaande 14de vers geleerd.
35 Dat is, die het geloof van Abraham navolgen, al zijn zij uit Abraham naar het vlees niet gesproten.
g Jes. 51:2. verwijsteksten
36 Namelijk die geloven.
   
17 (καθὼς γέγραπται ὅτι Πατέρα πολλῶν ἐθνῶν τέθεικά σε), κατέναντι οὗ ἐπίστευσε Θεοῦ, τοῦ ζωοποιοῦντος τοὺς νεκρούς, καὶ καλοῦντος τὰ μὴ ὄντα ὡς ὄντα. 17 (Gelijk geschreven staat: hIk heb u tot 37een vader van vele volken gesteld), 38voor Hem aan Welken hij geloofd heeft, namelijk God, 39Die de doden levend maakt, en 40roept de dingen die niet zijn, alsof zij waren.
h Gen. 17:4. verwijsteksten
37 Namelijk niet alleen van degenen die uit hem naar het vlees zouden voortkomen, maar ook van degenen die door het geloof uit alle andere volken in zijn geestelijke familie zouden ingelijfd en aangenomen worden.
38 Van hier af wordt beschreven het geloof van Abraham met al zijn steunsels en eigenschappen, tot het 22ste vers, vanwaar voorts aangewezen wordt dat ons hetzelve tot een voorbeeld is voorgesteld.
39 Dit is het eerste steunsel des geloofs, namelijk Gods almacht, hetwelk Abrahams geloof van node had om vastelijk te geloven dat hij nu in zijn ouderdom als verstorven zijnde, kracht zou krijgen om een vader te worden van vele volken.
40 Of: noemt, dat is, door Zijn woord doet zijn en hun wezen hebben, Ps. 33:9. 2 Kor. 4:6. verwijsteksten
   
18 ὃς παρ’ ἐλπίδα ἐπ’ ἐλπίδι ἐπίστευσεν, εἰς τὸ γενέσθαι αὐτὸν πατέρα πολλῶν ἐθνῶν, κατὰ τὸ εἰρημένον, Οὕτως ἔσται τὸ σπέρμα σου. 18 41Welke 42tegen hoop 43op hoop 44geloofd heeft dat hij zou worden een vader van vele volken, volgens hetgeen gezegd was: i45Alzo zal uw zaad wezen.
41 Namelijk Abraham.
42 Namelijk die de mens uit zijn eigen vernuft of rede zou hebben kunnen scheppen.
43 Namelijk van Gods waarheid en macht.
44 Dat is, vertrouwd heeft.
i Gen. 15:5. Hebr. 11:12. verwijsteksten
45 Namelijk als de sterren aan den hemel.
   
19 καὶ μὴ ἀσθενήσας τῇ πίστει, οὐ κατενόησε τὸ ἑαυτοῦ σῶμα ἤδη νενεκρωμένον, ἑκατονταέτης που ὑπάρχων, καὶ τὴν νέκρωσιν τῆς μήτρας Σάρρας· 19 En niet verzwakt zijnde in het geloof, heeft hij zijn eigen lichaam 46niet aangemerkt, dat alrede verstorven was, alzo hij omtrent honderd jaren oud was, noch ook 47dat de moeder in Sara verstorven was.
46 Namelijk om uit de aanmerking der zwakheid in zijn betrouwen gezwakt te worden. Want anderszins heeft hij zelfs zijn ouderdom en den ouderdom van Sara Gode voorgehouden, Gen. 17:17. verwijsteksten
47 Gr. de verstorvenheid der baarmoeder van Sara.
   
20 εἰς δὲ τὴν ἐπαγγελίαν τοῦ Θεοῦ οὐ διεκρίθη τῇ ἀπιστίᾳ, ἀλλ’ ἐνεδυναμώθη τῇ πίστει, δοὺς δόξαν τῷ Θεῷ, 20 kEn hij heeft 48aan de beloftenis Gods niet getwijfeld door ongeloof, maar is gesterkt geweest in het geloof, 49gevende God de eer,
k Joh. 8:56. Hebr. 11:11, 18. verwijsteksten
48 Dit is het andere steunsel van het geloof van Abraham, namelijk de verzekerdheid die hij had van Gods trouw en standvastigheid in Zijn beloften, Hebr. 6:17, 18. verwijsteksten
49 Dat is, hiermede betonende te geloven dat God kon en zou doen hetgeen Hij beloofd had; en heeft alzo verzegeld dat God waarachtig is, Joh. 3:33. verwijsteksten
   
21 καὶ πληροφορηθεὶς ὅτι ὃ ἐπήγγελται, δυνατός ἐστι καὶ ποιῆσαι. 21 lEn ten volle verzekerd zijnde dat hetgeen beloofd was, Hij ook 50machtig was te doen.
l Ps. 115:3. verwijsteksten
50 Namelijk al scheen het tegen alle menselijke rede te zijn.
   
22 διὸ καὶ ἐλογίσθη αὐτῷ εἰς δικαιοσύνην. 22 Daarom is het hem ook tot rechtvaardigheid gerekend.
23 οὐκ ἐγράφη δὲ δι’ αὐτὸν μόνον, ὅτι ἐλογίσθη αὐτῷ· 23 m51Nu is het niet alleen om zijnentwil geschreven, dat het hem toegerekend is,
m Rom. 15:4. verwijsteksten
51 Hier besluit de apostel de verklaring van het voorgaande hoofdstuk, en betuigt dat alle gelovigen alzo zullen worden gerechtvaardigd, gelijk Abraham gerechtvaardigd is.
   
24 ἀλλὰ καὶ δι’ ἡμᾶς, οἷς μέλλει λογίζεσθαι, τοῖς πιστεύουσιν ἐπὶ τὸν ἐγείραντα Ἰησοῦν τὸν Κύριον ἡμῶν ἐκ νεκρῶν, 24 Maar ook om onzentwil, welken het zal toegerekend worden, namelijk dengenen 52die geloven in Hem Die Jezus, onzen Heere, uit de doden opgewekt heeft,
52 Dat is, betrouwen op Hem, want dit is ook hetgeen waar ons geloof op steunt, naar het voorbeeld van het geloof van Abraham, namelijk eerst Gods mogendheid en trouw, die Hij naar Zijn belofte getoond heeft in het opwekken van Christus uit de doden; en ten tweede de dood en opstanding van Jezus Christus, alzo wij door den dood met God verzoend, en door de opstanding deze verzoening deelachtig worden.
   
25 ὃς παρεδόθη διὰ τὰ παραπτώματα ἡμῶν, καὶ ἠγέρθη διὰ τὴν δικαίωσιν ἡμῶν. 25 Welke 53overgeleverd is 54om onze zonden en opgewekt 55om onze rechtvaardigmaking.
53 Namelijk van God Zijn Vader, Rom. 8:32. verwijsteksten
54 Namelijk te verzoenen en teniet te doen, 1 Joh. 1:7; 2:2. verwijsteksten
55 Namelijk overmits God door deze opwekking betoond heeft, dat Hij den dood Zijns Zoons voor een genoegzaam rantsoen voor onze zonden heeft aangenomen, en Zijn volkomen gehoorzaamheid wil aannemen tot rechtvaardigheid voor allen die in Hem geloven. Want indien Christus in den dood gebleven ware, zo zou Zijn voldoening niet volkomen geweest zijn, en Hij zou ons de kracht van die niet hebben kunnen toe-eigenen.

Einde Romeinen 4