Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 De apostel gaat voort en bewijst dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt, met het voorbeeld van Abraham. 6 En met het voorbeeld en de getuigenis van David. 9 En verklaart uit de omstandigheid van den tijd op welken Abraham het teken der besnijdenis heeft ontvangen, dat niet alleen den Joden, maar ook den heidenen de gerechtigheid wordt toegerekend door het geloof. 13 Hij bewijst ook hetzelve uit den oorsprong en de vastigheid der beloften aan Abraham gedaan, dat hij erfgenaam zou zijn der wereld. 17 Beschrijft daarna de kracht en eigenschappen van het geloof van Abraham. 22 En betuigt dat hem door dit geloof de gerechtigheid is toegerekend. 23 En dat dezelve ook naar zijn voorbeeld dengenen zal toegerekend worden die in God door Christus zullen geloven. |
| | Abrahams rechtvaardiging niet uit de werken |
1 Τί οὖν ἐροῦμεν Ἀβραὰμ τὸν πατέρα ἡμῶν εὑρηκέναι κατὰ σάρκα; | | 1 WAT zullen wij dan zeggen adat Abraham, onze vader, 1verkregen heeft 2naar het vlees? |
| a Jes. 51:2. |
| Jes. 51:2 Aanschouwt Abraham, ulieder vader, en Sara, die ulieden gebaard heeft; want Ik riep hem toen hij nog alleen was, en Ik zegende hem en Ik vermenigvuldigde hem. |
| 1 Gr. gevonden heeft. |
| 2 Sommigen nemen dit woord vlees voor den stand van een onherboren mens. Maar dat kan hier niet zijn, omdat Abraham al lang tevoren wedergeboren is geweest, en God had gediend, eer deze getuigenis Gen. 15:6 hem is gegeven. Anderen daarom voegen dit woord met het voorgaande: onze vader naar het vlees. Doch dit woord kan ook bekwamelijk genomen worden voor naar de werken die men uiterlijk ziet en prijzenswaardig acht, gelijk het volgende vers dit alzo verklaart, en dit woord vlees alzo genomen wordt Filipp. 3:3, 4. |
| Gen. 15:6 En hij geloofde in den HEERE; en Hij rekende het hem tot gerechtigheid. Filipp. 3:3 Want wij zijn de besnijding, wij die God in den geest dienen, en in Christus Jezus roemen en niet in het vlees betrouwen; Filipp. 3:4 Hoewel ik heb dat ik ook in het vlees betrouwen mocht. Indien iemand anders meent te betrouwen in het vlees, ik nog meer: |
| | |
2 εἰ γὰρ Ἀβραὰμ ἐξ ἔργων ἐδικαιώθη, ἔχει καύχημα, ἀλλ’ οὐ πρὸς τὸν Θεόν. | | 2 Want indien Abraham uit de werken gerechtvaardigd is, zo heeft hij 3roem, 4maar niet bij God. |
| 3 Dat is, oorzaak om te roemen. |
| 4 Namelijk heeft hij oorzaak om te roemen. Waaruit dan noodzakelijk volgt, dat hij uit de werken voor God niet is gerechtvaardigd; hetwelk hij daarna breder bewijst. |
| | |
3 τί γὰρ ἡ γραφὴ λέγει; Ἐπίστευσε δὲ Ἀβραὰμ τῷ Θεῷ, καὶ ἐλογίσθη αὐτῷ εἰς δικαιοσύνην. | | 3 Want wat zegt de Schrift? bEn Abraham 5geloofde God, en 6het is hem gerekend tot rechtvaardigheid. |
| b Gen. 15:6. Gal. 3:6. Jak. 2:23. |
| Gen. 15:6 En hij geloofde in den HEERE; en Hij rekende het hem tot gerechtigheid. Gal. 3:6 Gelijkerwijs Abraham Gode geloofd heeft, en het is hem tot rechtvaardigheid gerekend; Jak. 2:23 En de Schrift is vervuld geworden, die daar zegt: En Abraham geloofde God, en het is hem tot rechtvaardigheid gerekend; en hij is een vriend Gods genaamd geweest. |
| 5 Dat is, de beloften Gods van hem een Schild en groot Loon te zullen zijn, en van hem een erfgenaam te geven, en zijn zaad te vermenigvuldigen, Gen. 15:1, 4, 5, 6, waardoor niet alleen een vleselijk zaad, maar inzonderheid Christus verstaan wordt, de Zoon Abrahams, in Welken alle geslachten der aarde zouden gezegend worden, zie hierna vss. 11, 12, 13, gelijk ook Paulus verklaart Gal. 3:16. Zie ook Joh. 8:56. |
| Gen. 15:1 NA deze dingen geschiedde het woord des HEEREN tot Abram in een gezicht, zeggende: Vrees niet, Abram, Ik ben u een Schild, uw Loon zeer groot. Gen. 15:4 En zie, het woord des HEEREN was tot hem, zeggende: Deze zal uw erfgenaam niet zijn; maar die uit uw lijf voortkomen zal, die zal uw erfgenaam zijn. Gen. 15:5 Toen leidde Hij hem uit naar buiten en zeide: Zie nu op naar den hemel en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt; en Hij zeide tot hem: Zo zal uw zaad zijn. Gen. 15:6 En hij geloofde in den HEERE; en Hij rekende het hem tot gerechtigheid. vers 11 En hij heeft het teken der besnijdenis ontvangen tot een zegel der rechtvaardigheid des geloofs, die hem in de voorhuid was toegerekend; opdat hij zou zijn een vader van allen die geloven in de voorhuid zijnde, teneinde ook hun de rechtvaardigheid toegerekend worde, vers 12 En een vader der besnijdenis, dengenen namelijk die niet alleen uit de besnijdenis zijn, maar die ook wandelen in de voetstappen des geloofs van onzen vader Abraham, hetwelk in de voorhuid was. vers 13 Want de belofte is niet door de wet aan Abraham of zijn zaad geschied, namelijk dat hij een erfgenaam der wereld zou zijn, maar door de rechtvaardigheid des geloofs. Gal. 3:16 Nu, zo zijn de beloftenissen tot Abraham en zijn Zaad gesproken. Hij zegt niet: En den zaden, als van velen; maar als van één: En uw Zaad, Hetwelk is Christus. Joh. 8:56 Abraham, uw vader, heeft met verheuging verlangd, opdat hij Mijn dag zien zou; en hij heeft hem
gezien en is verblijd geweest. |
| 6 De Hebreeuwse tekst Gen. 15:6 zegt: en Hij, namelijk God, heeft het hem gerekend. Doch het is enerlei zin, waardoor verstaan wordt, dat God hem de gerechtigheid, die hij in zichzelven niet had, door het geloof op het beloofde Zaad uit genade heeft geschonken. |
| Gen. 15:6 En hij geloofde in den HEERE; en Hij rekende het hem tot gerechtigheid. |
| | |
4 τῷ δὲ ἐργαζομένῳ ὁ μισθὸς οὐ λογίζεται κατὰ χάριν, ἀλλὰ κατὰ τὸ ὀφείλημα. | | 4 Nu, dengene 7die werkt, wordt het loon niet toegerekend naar genade, maar 8naar schuld. |
| 7 Namelijk met mening van door zijn werk de rechtvaardigheid te verkrijgen of te verdienen. |
| 8 Namelijk wordt gegeven; want geven naar schuld en toerekenen uit genade worden hier tegen elkander gesteld als tegen elkander strijdende. |
| | |
5 τῷ δὲ μὴ ἐργαζομένῳ, πιστεύοντι δὲ ἐπὶ τὸν δικαιοῦντα τὸν ἀσεβῆ, λογίζεται ἡ πίστις αὐτοῦ εἰς δικαιοσύνην. | | 5 Doch dengene 9die niet werkt, maar 10gelooft in Hem Die 11den goddeloze rechtvaardigt, wordt 12zijn geloof 13gerekend tot rechtvaardigheid. |
| 9 Dat is, die zulke werken van verdienste niet kan noch durft tevoorschijn brengen. |
| 10 Dat is, stelt zijn vertrouwen op de genade Gods in Christus, vss. 24, 25. |
| vers 24 Maar ook om onzentwil, welken het zal toegerekend worden, namelijk dengenen die geloven in Hem Die Jezus, onzen Heere, uit de doden opgewekt heeft, vers 25 Welke overgeleverd is om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking. |
| 11 Dat is, die in zichzelven nog onrein en met zonden besmet is, gelijk alle mensen, zelfs ook de wedergeborenen, voor God zijn, naar de getuigenis van David in de volgende verzen. |
| 12 Niet dat het geloof, ten aanzien dat het een werk is, dit verdient, of in zichzelven waardig is, gelijk enigen verkeerdelijk menen; want dit heeft Paulus zo-even tevoren aan alle werken, en derhalve ook aan het geloof als een werk, benomen; maar omdat God zulks uit enkel genade den gelovigen beloofd heeft, en omdat het geloof als een instrument is hetwelk de gerechtigheid van Christus aanneemt, en dezelve tussen Gods oordeel en zijn eigen misdaden stelt. Zie Rom. 5:9. 2 Kor. 5:19. Filipp. 3:9. |
| Rom. 5:9 Veel meer dan, zijnde nu gerechtvaardigd door Zijn bloed, zullen wij door Hem behouden worden van den toorn. 2 Kor. 5:19 Want God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende, en heeft het woord der verzoening in ons gelegd. Filipp. 3:9 En in Hem gevonden worde, niet hebbende mijn rechtvaardigheid die uit de wet is, maar die door het geloof van Christus is, namelijk
de rechtvaardigheid die uit God is door het geloof; |
| 13 Het woord rekenen of toerekenen wordt genomen van een gelijkenis dergenen die iets op iemands rekening stellen, Filem. vs. 18. Zo wordt God gezegd iemand de zonde toe te rekenen, als Hij wil dat voor dezelve van hem door de straf zal voldaan worden; en niet toe te rekenen, als Hij die vergeeft en de straf kwijtscheldt, vers 8. Desgelijks dat Hij het geloof rekent tot rechtvaardigheid als Hij den gelovigen schenkt, toeschrijft en toerekent de gerechtigheid van Christus, van hen door het geloof aangenomen, en houdt, door deze genadige toerekening, alsof het hun eigen gerechtigheid ware. Daarom wordt ook hier gezegd, dat hun de gerechtigheid toegerekend wordt. |
| Filem. vs. 18 En indien hij u iets verongelijkt heeft of schuldig is, reken dat mij toe. vers 8 Zalig is de man welken de Heere de zonde niet toerekent. |
| | |
6 καθάπερ καὶ Δαβὶδ λέγει τὸν μακαρισμὸν τοῦ ἀνθρώπου, ᾧ ὁ Θεὸς λογίζεται δικαιοσύνην χωρὶς ἔργων, | | 6 Gelijk ook David 14den mens zalig spreekt welken God de rechtvaardigheid toerekent zonder werken, |
| 14 Gr. de zaligspreking des mensen zegt. |
| | |
7 Μακάριοι ὧν ἀφέθησαν αἱ ἀνομίαι, καὶ ὧν ἐπεκαλύφθησαν αἱ ἁμαρτίαι. | | 7 15Zeggende: cZalig zijn zij welker ongerechtigheden vergeven zijn, en welker zonden bedekt zijn; |
| 15 Namelijk in het begin van den 32sten psalm, welk bewijs van Paulus onwedersprekelijk is. Want die uit zijn werken gerechtvaardigd is, die heeft geen vergeving der zonden van node om gelukzalig te zijn; en wie bidt dat God hem zijn zonden niet toerekene, die bidt ook dat God hem de rechtvaardigheid van Jezus Christus toerekene, alzo deze twee dingen in Gods oordeel niet kunnen gescheiden worden. Zie Rom. 3:24; 5:19. Ef. 1:7, enz. |
| Rom. 3:24 En worden om niet gerechtvaardigd, uit Zijn genade, door de verlossing die in Christus Jezus is; Rom. 5:19 Want gelijk door de ongehoorzaamheid van dien énen mens velen tot zondaars gesteld zijn geworden, alzo zullen ook door de gehoorzaamheid van Eén velen tot rechtvaardigen gesteld worden. Ef. 1:7 In Welken wij hebben de verlossing door Zijn bloed, namelijk
de vergeving der misdaden, naar den rijkdom Zijner genade, |
| c Ps. 32:1. |
| Ps. 32:1 EEN onderwijzing van David. Welgelukzalig is hij wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is. |
| | |
8 μακάριος ἀνὴρ ᾧ οὐ μὴ λογίσηται Κύριος ἁμαρτίαν. | | 8 Zalig is de man welken de Heere de zonde niet toerekent. |
| | Abrahams rechtvaardiging ook niet uit de besnijdenis |
9 ὁ μακαρισμὸς οὖν οὗτος ἐπὶ τὴν περιτομήν, ἢ καὶ ἐπὶ τὴν ἀκροβυστίαν; λέγομεν γὰρ ὅτι Ἐλογίσθη τῷ Ἀβραὰμ ἡ πίστις εἰς δικαιοσύνην. | | 9 Deze 16zaligspreking dan, is die alleen over de besnijdenis of ook over de voorhuid? Want wij zeggen dat Abraham het geloof gerekend is tot rechtvaardigheid. |
| 16 Of: zaligmaking, waaruit blijkt dat het woord zaligspreken, of zaligmaken, hier van David genomen wordt voor hetzelfde dat de Schrift Gen. 15:6 van Abraham de toerekening der rechtvaardigheid noemt. De reden is omdat de grond onzer zaligheid gelegen is in de vergeving der zonden en toerekening der gerechtigheid van Christus. |
| Gen. 15:6 En hij geloofde in den HEERE; en Hij rekende het hem tot gerechtigheid. |
| | |
10 πῶς οὖν ἐλογίσθη; ἐν περιτομῇ ὄντι, ἢ ἐν ἀκροβυστίᾳ; οὐκ ἐν περιτομῇ, ἀλλ’ ἐν ἀκροβυστίᾳ· | | 10 Hoe is het hem dan toegerekend? 17Als hij in de besnijdenis was, of 18in de voorhuid? Niet in de besnijdenis, maar in de voorhuid. |
| 17 Dat is, is het hem toegerekend als hij alrede besneden was? |
| 18 Dat is, toen hij nog niet besneden was. Want deze belofte, waarop het geloof van Abraham zag, is wel veertien jaren tevoren geschied eer Abraham besneden werd; alzo Abraham nog geen hoop van kinderen had, toen deze belofte is gedaan, Gen. 15:2, en Ismaël nu dertien jaren oud was als Abraham negen en negentig jaren oud zijnde, besneden is geworden, Gen. 17:24, 25. |
| Gen. 15:2 Toen zeide Abram: Heere HEERE, wat zult Gij mij geven, daar ik zonder kinderen heenga, en de bezorger van mijn huis is deze Damascener Eliëzer? Gen. 17:24 En Abraham was oud negen en negentig jaar, als hem het vlees zijner voorhuid besneden werd. Gen. 17:25 En Ismaël, zijn zoon, was dertien jaar oud, als hem het vlees zijner voorhuid besneden werd. |
| | |
11 καὶ σημεῖον ἔλαβε περιτομῆς, σφραγῖδα τῆς δικαιοσύνης τῆς πίστεως τῆς ἐν τῇ ἀκροβυστίᾳ· εἰς τὸ εἶναι αὐτὸν πατέρα πάντων τῶν πιστευόντων δι’ ἀκροβυστίας, εἰς τὸ λογισθῆναι καὶ αὐτοῖς τὴν δικαιοσύνην· | | 11 dEn hij heeft 19het teken der besnijdenis ontvangen tot een zegel der rechtvaardigheid des geloofs, die hem in de voorhuid was toegerekend; opdat hij zou zijn 20een vader van allen die geloven in de voorhuid zijnde, teneinde ook hun de rechtvaardigheid toegerekend worde, |
| d Gen. 17:11. |
| Gen. 17:11 En gij zult het vlees uwer voorhuid besnijden; en dat zal tot een teken zijn des verbonds tussen Mij en tussen u. |
| 19 Dat is, de besnijdenis tot een teken en zegel, dat is, verzegeling en versterking van dat hij door het geloof gerechtvaardigd was; in welke woorden de natuur en eigenschap van alle sacramenten kortelijk wordt aangewezen, gelijk ook Gen. 17:11. Ex. 12:13. Ez. 20:12. Namelijk dat zij dienen om het geloof niet eerst te werken, maar te verzegelen en te versterken, en daarom niet blote tekenen, maar ook zegelen zijn. |
| Gen. 17:11 En gij zult het vlees uwer voorhuid besnijden; en dat zal tot een teken zijn des verbonds tussen Mij en tussen u. Ex. 12:13 En dat bloed zal ulieden tot een teken zijn aan de huizen waarin gij zijt; wanneer Ik het bloed zie, zal Ik ulieden voorbijgaan; en er zal geen plaag onder ulieden ten verderve zijn, wanneer Ik Egypteland slaan zal. Ez. 20:12 Daartoe ook gaf Ik hun Mijn sabbatten, om een teken te zijn tussen Mij en tussen hen, opdat zij zouden weten dat Ik de HEERE ben, Die hen heilig. |
| 20 Namelijk naar wiens voorbeeld of voetstappen God wil, dat zowel heidenen als Joden door het geloof gerechtvaardigd zouden worden. |
| | |
12 καὶ πατέρα περιτομῆς τοῖς οὐκ ἐκ περιτομῆς μόνον, ἀλλὰ καὶ τοῖς στοιχοῦσι τοῖς ἴχνεσι τῆς ἐν τῇ ἀκροβυστίᾳ πίστεως τοῦ πατρὸς ἡμῶν Ἀβραάμ. | | 12 En een vader der besnijdenis, dengenen namelijk die niet alleen uit de besnijdenis zijn, maar die ook wandelen in de voetstappen des geloofs van onzen vader Abraham, hetwelk in de voorhuid was. |
| | Abrahams rechtvaardiging uit het geloof |
13 οὐ γὰρ διὰ νόμου ἡ ἐπαγγελία τῷ Ἀβραὰμ ἢ τῷ σπέρματι αὐτοῦ, τὸ κληρονόμον αὐτὸν εἶναι τοῦ κόσμου, ἀλλὰ διὰ δικαιοσύνης πίστεως. | | 13 Want de belofte is niet 21door de wet aan Abraham of zijn zaad geschied, namelijk dat hij 22een erfgenaam der wereld zou zijn, maar door de rechtvaardigheid des geloofs. |
| 21 Dat is, door de onderhouding der wet. Hier brengt Paulus nog een andere reden voor om te bewijzen dat Abraham niet is gerechtvaardigd uit de werken; want anders zou de belofte aan Abraham gedaan, namelijk dat hij met zijn zaad een erfgenaam der wereld zou zijn, tevergeefs gegeven wezen. Want de wet werkt toorn, en geeft de erve niet, omdat zij door het vlees gezwakt is, Rom. 8:3. |
| Rom. 8:3 Want hetgeen der wet onmogelijk was, dewijl zij door het vlees krachteloos was, heeft God, Zijn Zoon zendende in gelijkheid des zondigen vleses, en dat
voor de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees; |
| 22 Hier wordt gezien óf op de belofte aan Abraham gedaan, op denzelfden tijd als deze getuigenis van zijn rechtvaardigheid uit het geloof is gegeven, Gen. 15:6, 7, 8, namelijk van de bezitting van het land Kanaän, hetwelk een voorbeeld was van de eeuwige rust der gelovigen in den hemel, waarvan de apostel hier spreekt, Hebr. 4:3 en 11:9, 10; óf op een andere belofte, die uitgedrukt staat Gen. 22:17, 18, nadat hij zijn zoon heeft willen opofferen, namelijk dat alle geslachten der aarde in zijn Zaad zullen gezegend worden. Want Abraham, als een vader aller gelovigen, is van God in de erve van de geestelijke wereld gesteld, waarvan al zijn geestelijke kinderen, de gelovigen, ook hun deel door Christus, het beloofde Zaad, zullen ontvangen, Ps. 2:8. Hebr. 2:5. |
| Gen. 15:6 En hij geloofde in den HEERE; en Hij rekende het hem tot gerechtigheid. Gen. 15:7 Voorts zeide Hij tot hem: Ik ben de HEERE, Die u uitgeleid heb uit Ur der Chaldeeën om u dit land te geven, om dat erfelijk te bezitten. Gen. 15:8 En hij zeide: Heere HEERE, waarbij zal ik weten, dat ik het erfelijk bezitten zal? Hebr. 4:3 Want wij die geloofd hebben, gaan in de rust, gelijk Hij gezegd heeft: Zo heb Ik dan gezworen in Mijn toorn: Indien zij zullen ingaan in Mijn rust! Hoewel Zijn werken van de grondlegging der wereld af al volbracht waren. Gen. 22:17 Voorzeker zal Ik u grotelijks zegenen en uw zaad zeer vermenigvuldigen, als de sterren des hemels en als het zand dat aan den oever der zee is; en uw zaad zal de poort zijner vijanden erfelijk bezitten. Gen. 22:18 En in uw Zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde, naardien gij Mijn stem gehoorzaam geweest zijt. Ps. 2:8 Eis van Mij, en Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel, en de einden der aarde tot Uw bezitting. Hebr. 2:5 Want Hij heeft aan de engelen niet onderworpen de toekomende wereld, van welke wij spreken. |
| | |
14 εἰ γὰρ οἱ ἐκ νόμου κληρονόμοι, κεκένωται ἡ πίστις, καὶ κατήργηται ἡ ἐπαγγελία· | | 14 eWant indien degenen 23die uit de wet zijn, 24erfgenamen zijn, zo is het geloof 25ijdel geworden en de beloftenis 26tenietgedaan. |
| e Gal. 3:18. |
| Gal. 3:18 Want indien de erfenis uit de wet is, zo is zij niet meer uit de beloftenis; maar God heeft ze Abraham door de beloftenis genadiglijk gegeven. |
| 23 Dat is, die door de werken of onderhouding der wet willen gerechtvaardigd worden. |
| 24 Namelijk van deze geestelijke wereld, vers 13. |
| vers 13 Want de belofte is niet door de wet aan Abraham of zijn zaad geschied, namelijk dat hij een erfgenaam der wereld zou zijn, maar door de rechtvaardigheid des geloofs. |
| 25 Dat is, onnodig, tevergeefs. |
| 26 Dat is, zonder kracht of vrucht. |
| | |
15 ὁ γὰρ νόμος ὀργὴν κατεργάζεται· οὗ γὰρ οὐκ ἔστι νόμος, οὐδὲ παράβασις. | | 15 Want de wet 27werkt toorn; fwant waar 28geen wet is, daar is ook 29geen overtreding. |
| 27 Dat is, openbaart Gods toorn tegen de overtreding derzelve door haar dreigementen van straffen; en vermeerdert de zonde door de verkeerdheid van de natuur der mensen, Rom. 7:8. |
| Rom. 7:8 Maar de zonde, oorzaak genomen hebbende door het gebod, heeft in mij alle begeerlijkheid gewrocht; want zonder de wet is de zonde dood. |
| f Joh. 15:22. Rom. 5:20; 7:8. Gal. 3:19. |
| Joh. 15:22 Indien Ik niet gekomen was en tot hen gesproken had, zij hadden geen zonde; maar nu hebben zij geen voorwendsel voor hun zonde. Rom. 5:20 Maar de wet is bovendien ingekomen, opdat de misdaad te meerder worde; en waar de zonde meerder geworden is, daar is de genade veel meer overvloedig geweest; Rom. 7:8 Maar de zonde, oorzaak genomen hebbende door het gebod, heeft in mij alle begeerlijkheid gewrocht; want zonder de wet is de zonde dood. Gal. 3:19 Waartoe is dan de wet? Zij is om der overtredingen wil daarbij gesteld, totdat het Zaad zou gekomen zijn, Wien het beloofd was; en zij is door de engelen besteld in de hand des middelaars. |
| 28 Namelijk noch in de natuur ingeschreven, noch van God gegeven, gelijk tevoren is bewezen. |
| 29 Namelijk die bekend en gestraft kan worden. |
| | |
16 διὰ τοῦτο ἐκ πίστεως, ἵνα κατὰ χάριν, εἰς τὸ εἶναι βεβαίαν τὴν ἐπαγγελίαν παντὶ τῷ σπέρματι, οὐ τῷ ἐκ τοῦ νόμου μόνον, ἀλλὰ καὶ τῷ ἐκ πίστεως Ἀβραάμ, ὅς ἐστι πατὴρ πάντων ἡμῶν | | 16 Daarom 30is zij 31uit het geloof, opdat zij zij 32naar genade, teneinde de belofte 33vast zij al den zade, niet alleen dat 34uit de wet is, maar ook dat 35uit het geloof van Abraham is, gwelke een vader is 36van ons allen |
| 30 Namelijk de belofte van deze erfenis. |
| 31 Dat is, onder conditie van het geloof van God gedaan of gegeven. |
| 32 Want geloof en genade gaan altijd tezamen, en het geloof steunt op de onveranderlijke genade Gods, niet op de werken of op zichzelven, vers 5. Ef. 2:8. |
| vers 5 Doch dengene die niet werkt, maar gelooft in Hem Die den goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid. Ef. 2:8 Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave; |
| 33 Want wij kunnen van de erve verzekerd worden alleen door het geloof, en niet door de werken der wet, dewijl niemand de wet onderhoudt, gelijk tevoren bewezen is. Zie ook Gal. 3:16, 18. |
| Gal. 3:16 Nu, zo zijn de beloftenissen tot Abraham en zijn Zaad gesproken. Hij zegt niet: En den zaden, als van velen; maar als van één: En uw Zaad, Hetwelk is Christus. Gal. 3:18 Want indien de erfenis uit de wet is, zo is zij niet meer uit de beloftenis; maar God heeft ze Abraham door de beloftenis genadiglijk gegeven. |
| 34 Dat is, uit de Joden, dien de wet gegeven was. Want dat niemand uit de werken der wet een erfgenaam kan worden, is in het voorgaande 14de vers geleerd. |
| 35 Dat is, die het geloof van Abraham navolgen, al zijn zij uit Abraham naar het vlees niet gesproten. |
| g Jes. 51:2. |
| Jes. 51:2 Aanschouwt Abraham, ulieder vader, en Sara, die ulieden gebaard heeft; want Ik riep hem toen hij nog alleen was, en Ik zegende hem en Ik vermenigvuldigde hem. |
| 36 Namelijk die geloven. |
| | |
17 (καθὼς γέγραπται ὅτι Πατέρα πολλῶν ἐθνῶν τέθεικά σε), κατέναντι οὗ ἐπίστευσε Θεοῦ, τοῦ ζωοποιοῦντος τοὺς νεκρούς, καὶ καλοῦντος τὰ μὴ ὄντα ὡς ὄντα. | | 17 (Gelijk geschreven staat: hIk heb u tot 37een vader van vele volken gesteld), 38voor Hem aan Welken hij geloofd heeft, namelijk God, 39Die de doden levend maakt, en 40roept de dingen die niet zijn, alsof zij waren. |
| h Gen. 17:4. |
| Gen. 17:4 Mij aangaande, zie, Mijn verbond is met u; en gij zult tot een vader van menigte der volken worden. |
| 37 Namelijk niet alleen van degenen die uit hem naar het vlees zouden voortkomen, maar ook van degenen die door het geloof uit alle andere volken in zijn geestelijke familie zouden ingelijfd en aangenomen worden. |
| 38 Van hier af wordt beschreven het geloof van Abraham met al zijn steunsels en eigenschappen, tot het 22ste vers, vanwaar voorts aangewezen wordt dat ons hetzelve tot een voorbeeld is voorgesteld. |
| 39 Dit is het eerste steunsel des geloofs, namelijk Gods almacht, hetwelk Abrahams geloof van node had om vastelijk te geloven dat hij nu in zijn ouderdom als verstorven zijnde, kracht zou krijgen om een vader te worden van vele volken. |
| 40 Of: noemt, dat is, door Zijn woord doet zijn en hun wezen hebben, Ps. 33:9. 2 Kor. 4:6. |
| Ps. 33:9 Want Hij spreekt, en het is er; Hij gebiedt, en het staat er. 2 Kor. 4:6 Want God, Die gezegd heeft dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is Degene Die in onze harten geschenen heeft, om te geven verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus. |
| | |
18 ὃς παρ’ ἐλπίδα ἐπ’ ἐλπίδι ἐπίστευσεν, εἰς τὸ γενέσθαι αὐτὸν πατέρα πολλῶν ἐθνῶν, κατὰ τὸ εἰρημένον, Οὕτως ἔσται τὸ σπέρμα σου. | | 18 41Welke 42tegen hoop 43op hoop 44geloofd heeft dat hij zou worden een vader van vele volken, volgens hetgeen gezegd was: i45Alzo zal uw zaad wezen. |
| 41 Namelijk Abraham. |
| 42 Namelijk die de mens uit zijn eigen vernuft of rede zou hebben kunnen scheppen. |
| 43 Namelijk van Gods waarheid en macht. |
| 44 Dat is, vertrouwd heeft. |
| i Gen. 15:5. Hebr. 11:12. |
| Gen. 15:5 Toen leidde Hij hem uit naar buiten en zeide: Zie nu op naar den hemel en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt; en Hij zeide tot hem: Zo zal uw zaad zijn. Hebr. 11:12 Daarom zijn ook van één, en dat een verstorvene, zovelen in menigte geboren als de sterren des hemels, en als het zand dat aan den oever der zee is, hetwelk ontelbaar is. |
| 45 Namelijk als de sterren aan den hemel. |
| | |
19 καὶ μὴ ἀσθενήσας τῇ πίστει, οὐ κατενόησε τὸ ἑαυτοῦ σῶμα ἤδη νενεκρωμένον, ἑκατονταέτης που ὑπάρχων, καὶ τὴν νέκρωσιν τῆς μήτρας Σάρρας· | | 19 En niet verzwakt zijnde in het geloof, heeft hij zijn eigen lichaam 46niet aangemerkt, dat alrede verstorven was, alzo hij omtrent honderd jaren oud was, noch ook 47dat de moeder in Sara verstorven was. |
| 46 Namelijk om uit de aanmerking der zwakheid in zijn betrouwen gezwakt te worden. Want anderszins heeft hij zelfs zijn ouderdom en den ouderdom van Sara Gode voorgehouden, Gen. 17:17. |
| Gen. 17:17 Toen viel Abraham op zijn aangezicht en hij lachte; en hij zeide in zijn hart: Zal een die honderd jaar oud is, een kind geboren worden; en zal Sara, die negentig jaar oud is, baren? |
| 47 Gr. de verstorvenheid der baarmoeder van Sara. |
| | |
20 εἰς δὲ τὴν ἐπαγγελίαν τοῦ Θεοῦ οὐ διεκρίθη τῇ ἀπιστίᾳ, ἀλλ’ ἐνεδυναμώθη τῇ πίστει, δοὺς δόξαν τῷ Θεῷ, | | 20 kEn hij heeft 48aan de beloftenis Gods niet getwijfeld door ongeloof, maar is gesterkt geweest in het geloof, 49gevende God de eer, |
| k Joh. 8:56. Hebr. 11:11, 18. |
| Joh. 8:56 Abraham, uw vader, heeft met verheuging verlangd, opdat hij Mijn dag zien zou; en hij heeft hem
gezien en is verblijd geweest. Hebr. 11:11 Door het geloof heeft ook Sara zelve kracht ontvangen om zaad te geven, en boven den tijd haars ouderdoms heeft zij gebaard; overmits zij Hem getrouw heeft geacht Die het beloofd had. Hebr. 11:18 (Tot denwelken gezegd was: In Izak zal u het zaad genaamd worden), overleggende dat God machtig was hem ook uit de doden te verwekken; |
| 48 Dit is het andere steunsel van het geloof van Abraham, namelijk de verzekerdheid die hij had van Gods trouw en standvastigheid in Zijn beloften, Hebr. 6:17, 18. |
| Hebr. 6:17 Waarin God, willende den erfgenamen der beloftenis overvloediger bewijzen de onveranderlijkheid van Zijn raad, met een eed daar is tussengekomen; Hebr. 6:18 Opdat wij door twee onveranderlijke dingen, in welke het onmogelijk is dat God liege, een sterke vertroosting zouden hebben, wij namelijk die de toevlucht genomen hebben om de voorgestelde hoop vast te houden; |
| 49 Dat is, hiermede betonende te geloven dat God kon en zou doen hetgeen Hij beloofd had; en heeft alzo verzegeld dat God waarachtig is, Joh. 3:33. |
| Joh. 3:33 Die Zijn getuigenis aangenomen heeft, die heeft verzegeld dat God waarachtig is. |
| | |
21 καὶ πληροφορηθεὶς ὅτι ὃ ἐπήγγελται, δυνατός ἐστι καὶ ποιῆσαι. | | 21 lEn ten volle verzekerd zijnde dat hetgeen beloofd was, Hij ook 50machtig was te doen. |
| l Ps. 115:3. |
| Ps. 115:3 Onze God is toch in den hemel, Hij doet al wat Hem behaagt. |
| 50 Namelijk al scheen het tegen alle menselijke rede te zijn. |
| | |
22 διὸ καὶ ἐλογίσθη αὐτῷ εἰς δικαιοσύνην. | | 22 Daarom is het hem ook tot rechtvaardigheid gerekend. |
23 οὐκ ἐγράφη δὲ δι’ αὐτὸν μόνον, ὅτι ἐλογίσθη αὐτῷ· | | 23 m51Nu is het niet alleen om zijnentwil geschreven, dat het hem toegerekend is, |
| m Rom. 15:4. |
| Rom. 15:4 Want al wat tevoren geschreven is, dat is tot onze lering tevoren geschreven, opdat wij door lijdzaamheid en vertroosting der Schriften hoop hebben zouden. |
| 51 Hier besluit de apostel de verklaring van het voorgaande hoofdstuk, en betuigt dat alle gelovigen alzo zullen worden gerechtvaardigd, gelijk Abraham gerechtvaardigd is. |
| | |
24 ἀλλὰ καὶ δι’ ἡμᾶς, οἷς μέλλει λογίζεσθαι, τοῖς πιστεύουσιν ἐπὶ τὸν ἐγείραντα Ἰησοῦν τὸν Κύριον ἡμῶν ἐκ νεκρῶν, | | 24 Maar ook om onzentwil, welken het zal toegerekend worden, namelijk dengenen 52die geloven in Hem Die Jezus, onzen Heere, uit de doden opgewekt heeft, |
| 52 Dat is, betrouwen op Hem, want dit is ook hetgeen waar ons geloof op steunt, naar het voorbeeld van het geloof van Abraham, namelijk eerst Gods mogendheid en trouw, die Hij naar Zijn belofte getoond heeft in het opwekken van Christus uit de doden; en ten tweede de dood en opstanding van Jezus Christus, alzo wij door den dood met God verzoend, en door de opstanding deze verzoening deelachtig worden. |
| | |
25 ὃς παρεδόθη διὰ τὰ παραπτώματα ἡμῶν, καὶ ἠγέρθη διὰ τὴν δικαίωσιν ἡμῶν. | | 25 Welke 53overgeleverd is 54om onze zonden en opgewekt 55om onze rechtvaardigmaking. |
| 53 Namelijk van God Zijn Vader, Rom. 8:32. |
| Rom. 8:32 Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken? |
| 54 Namelijk te verzoenen en teniet te doen, 1 Joh. 1:7; 2:2. |
| 1 Joh. 1:7 Maar indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, zo hebben wij gemeenschap met elkander, en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde. 1 Joh. 2:2 En Hij is een Verzoening voor onze zonden; en niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonden
der gehele wereld. |
| 55 Namelijk overmits God door deze opwekking betoond heeft, dat Hij den dood Zijns Zoons voor een genoegzaam rantsoen voor onze zonden heeft aangenomen, en Zijn volkomen gehoorzaamheid wil aannemen tot rechtvaardigheid voor allen die in Hem geloven. Want indien Christus in den dood gebleven ware, zo zou Zijn voldoening niet volkomen geweest zijn, en Hij zou ons de kracht van die niet hebben kunnen toe-eigenen. |