Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | Gods oordeel ook over de Joden |
1 Διὸ ἀναπολόγητος εἶ, ὦ ἄνθρωπε πᾶς ὁ κρίνων· ἐν ᾧ γὰρ κρίνεις τὸν ἕτερον, σεαυτὸν κατακρίνεις, τὰ γὰρ αὐτὰ πράσσεις ὁ κρίνων. | | 1 DAAROM zijt gij niet te verontschuldigen, o mens, wie gij zijt, die anderen oordeelt; awant waarin gij een ander oordeelt, veroordeelt gij uzelven; want gij, die anderen oordeelt, doet dezelfde dingen. a 2 Sam. 12:5. Matth. 7:1. 1 Kor. 4:5. a 2 Sam. 12:5 Toen ontstak Davids toorn zeer tegen dien man, en hij zeide tot Nathan: Zo waarachtig als de HEERE leeft, de man die dat gedaan heeft, is een kind des doods. Matth. 7:1 OORDEELT niet, opdat gij niet geoordeeld wordt. 1 Kor. 4:5 Zo dan, oordeelt niets vóór den tijd, totdat de Heere zal gekomen zijn, Welke ook in het licht zal brengen hetgeen in de duisternis verborgen is, en openbaren de raadslagen der harten; en alsdan zal een iegelijk lof hebben van God. |
2 οἴδαμεν δὲ ὅτι τὸ κρίμα τοῦ Θεοῦ ἐστι κατὰ ἀλήθειαν ἐπὶ τοὺς τὰ τοιαῦτα πράσσοντας. | | 2 En wij weten dat het oordeel Gods naar waarheid is over degenen die zulke dingen doen. |
3 λογίζῃ δὲ τοῦτο, ὦ ἄνθρωπε ὁ κρίνων τοὺς τὰ τοιαῦτα πράσσοντας καὶ ποιῶν αὐτά, ὅτι σὺ ἐκφεύξῃ τὸ κρίμα τοῦ Θεοῦ; | | 3 En denkt gij dit, o mens, die oordeelt degenen die zulke dingen doen, en dezelve doet, dat gij het oordeel Gods zult ontvlieden? |
4 ἢ τοῦ πλούτου τῆς χρηστότητος αὐτοῦ καὶ τῆς ἀνοχῆς καὶ τῆς μακροθυμίας καταφρονεῖς, ἀγνοῶν ὅτι τὸ χρηστὸν τοῦ Θεοῦ εἰς μετάνοιάν σε ἄγει; | | 4 Of veracht gij den rijkdom Zijner goedertierenheid en verdraagzaamheid en blankmoedigheid, cniet wetende dat de goedertierenheid Gods u tot bekering leidt? b 2 Petr. 3:15. c Jes. 30:18. b 2 Petr. 3:15 En acht de lankmoedigheid onzes Heeren voor zaligheid; gelijkerwijs ook onze geliefde broeder Paulus, naar de wijsheid die hem gegeven is, ulieden geschreven heeft, c Jes. 30:18 En daarom zal de HEERE wachten, opdat Hij u genadig zij, en daarom zal Hij verhoogd worden, opdat Hij Zich over ulieden ontferme, want de HEERE is een God des gerichts; welgelukzalig zijn die allen die Hem verwachten. |
5 κατὰ δὲ τὴν σκληρότητά σου καὶ ἀμετανόητον καρδίαν θησαυρίζεις σεαυτῷ ὀργὴν ἐν ἡμέρᾳ ὀργῆς καὶ ἀποκαλύψεως δικαιοκρισίας τοῦ Θεοῦ, | | 5 Maar naar uw hardigheid en onbekeerlijk hart dvergadert gij uzelven toorn als een schat in den dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods, d Rom. 9:22. d Rom. 9:22 En of God, willende Zijn toorn bewijzen en Zijn macht bekendmaken, met veel lankmoedigheid verdragen heeft de vaten des toorns, tot het verderf toebereid; |
6 ὃς ἀποδώσει ἑκάστῳ κατὰ τὰ ἔργα αὐτοῦ· | | 6 eWelke een iegelijk vergelden zal naar zijn werken: e Ps. 62:13. Jer. 17:10; 32:19. Matth. 16:27. Rom. 14:12. 1 Kor. 3:8. 2 Kor. 5:10. Gal. 6:5. Openb. 2:23; 22:12. e Ps. 62:13 En de goedertierenheid, o Heere, is Uwe; want Gij zult een iegelijk vergelden naar zijn werk. Jer. 17:10 Ik, de HEERE, doorgrond het hart en
proef de nieren, en dat om een iegelijk te geven naar zijn wegen, naar de vrucht zijner handelingen. Jer. 32:19 Groot van raad en machtig van daad (want Uw ogen zijn open over alle wegen der mensenkinderen, om een iegelijk te geven naar zijn wegen en naar de vrucht zijner handelingen); Matth. 16:27 Want de Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid Zijns Vaders, met Zijn engelen, en alsdan zal Hij een iegelijk vergelden naar zijn doen. Rom. 14:12 Zo dan, een iegelijk van ons zal voor zichzelven Gode rekenschap geven. 1 Kor. 3:8 En die plant en die natmaakt, zijn één; maar een iegelijk zal zijn loon ontvangen naar zijn arbeid. 2 Kor. 5:10 Want wij allen moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage hetgeen door het lichaam geschiedt, naar dat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad. Gal. 6:5 Want een iegelijk zal zijn eigen pak dragen. Openb. 2:23 En haar kinderen zal Ik door den dood ombrengen; en al de gemeenten zullen weten, dat Ik het ben Die nieren en harten onderzoek. En Ik zal ulieden geven een iegelijk naar uw werken. Openb. 22:12 En zie, Ik kom haastelijk; en Mijn loon is met Mij, om een iegelijk te vergelden, gelijk zijn werk zal zijn. |
7 τοῖς μὲν καθ’ ὑπομονὴν ἔργου ἀγαθοῦ δόξαν καὶ τιμὴν καὶ ἀφθαρσίαν ζητοῦσι, ζωὴν αἰώνιον· | | 7 Dengenen wel, die, met volharding in goed doen, heerlijkheid en eer en onverderfelijkheid zoeken, het eeuwige leven; |
8 τοῖς δὲ ἐξ ἐριθείας, καὶ ἀπειθοῦσι μὲν τῇ ἀληθείᾳ πειθομένοις δὲ τῇ ἀδικίᾳ, θυμὸς καὶ ὀργή, | | 8 fMaar dengenen die twistgierig zijn, en die der waarheid ongehoorzaam, doch der ongerechtigheid gehoorzaam zijn, zal verbolgenheid en toorn vergolden worden; f 2 Thess. 1:8. f 2 Thess. 1:8 Met vlammend vuur wraak doende over degenen die God niet kennen, en over degenen die het Evangelie van onzen Heere Jezus Christus niet gehoorzaam zijn; |
9 θλίψις καὶ στενοχωρία, ἐπὶ πᾶσαν ψυχὴν ἀνθρώπου τοῦ κατεργαζομένου τὸ κακόν, Ἰουδαίου τε πρῶτον καὶ Ἕλληνος· | | 9 Verdrukking en benauwdheid over alle ziel des mensen die het kwade werkt, eerst van den Jood, en ook van den Griek; |
10 δόξα δὲ καὶ τιμὴ καὶ εἰρήνη παντὶ τῷ ἐργαζομένῳ τὸ ἀγαθόν, Ἰουδαίῳ τε πρῶτον καὶ Ἕλληνι· | | 10 Maar heerlijkheid en eer en vrede een iegelijk die het goede werkt, eerst den Jood, en ook den Griek. |
11 οὐ γάρ ἐστι προσωποληψία παρὰ τῷ Θεῷ. | | 11 gWant er is geen aanneming des persoons bij God. g Deut. 10:17. 2 Kron. 19:7. Job 34:19. Hand. 10:34. Gal. 2:6. Ef. 6:9. Kol. 3:25. 1 Petr. 1:17. g Deut. 10:17 Want de HEERE uw God, Die is een God der goden en Heere der heren; die grote, die machtige en die vreselijke God, Die geen aangezicht aanneemt, noch geschenk ontvangt; 2 Kron. 19:7 Nu dan, de verschrikking des HEEREN zij op ulieden; neemt waar en doet het; want bij den HEERE onzen God is geen onrecht, noch aanneming van personen, noch ontvanging van geschenken. Job 34:19 Hoe dan tot
Dien Die het aangezicht der vorsten niet aanneemt en den rijke voor den arme niet kent? Want zij zijn allen Zijner handen werk. Hand. 10:34 En Petrus den mond opendoende, zeide: Ik verneem in der waarheid, dat God geen aannemer des persoons is; Gal. 2:6 En van degenen die geacht waren wat te zijn, hoedanigen zij eertijds waren, verschilt mij niet; God neemt den persoon des mensen niet aan; want die geacht waren, hebben mij niets toegebracht. Ef. 6:9 En gij heren, doet hetzelfde bij hen, nalatende de dreiging; als die weet dat ook uws zelfs Heere in de hemelen is, en dat geen aanneming des persoons bij Hem is. Kol. 3:25 Maar die onrecht doet, die zal het onrecht dragen dat hij gedaan heeft; en er is geen uitneming des persoons. 1 Petr. 1:17 En indien gij tot een Vader aanroept Dengene Die zonder aanneming des persoons oordeelt naar eens iegelijks werk, zo wandelt in vreze den tijd uwer inwoning; |
12 ὅσοι γὰρ ἀνόμως ἥμαρτον, ἀνόμως καὶ ἀπολοῦνται· καὶ ὅσοι ἐν νόμῳ ἥμαρτον, διὰ νόμου κριθήσονται· | | 12 Want zovelen als er zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan; en zovelen als er onder de wet gezondigd hebben, zullen door de wet geoordeeld worden; |
13 (οὐ γὰρ οἱ ἀκροαταὶ τοῦ νόμου δίκαιοι παρὰ τῷ Θεῷ, ἀλλ’ οἱ ποιηταὶ τοῦ νόμου δικαιωθήσονται. | | 13 (hWant de hoorders der wet zijn niet rechtvaardig voor God, maar de daders der wet zullen gerechtvaardigd worden. h Matth. 7:21. Jak. 1:22. 1 Joh. 3:7. h Matth. 7:21 Niet een iegelijk die tot Mij zegt: Heere, Heere! zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen, maar die daar doet den wil Mijns Vaders, Die in de hemelen is. Jak. 1:22 En zijt daders des Woords, en niet alleen hoorders, uzelven met valse overlegging bedriegende. 1 Joh. 3:7 Kinderkens, dat u niemand verleide. Die de rechtvaardigheid doet, die is rechtvaardig, gelijk Hij rechtvaardig is. |
14 ὅταν γὰρ ἔθνη τὰ μὴ νόμον ἔχοντα φύσει τὰ τοῦ νόμου ποιῇ, οὗτοι, νόμον μὴ ἔχοντες, ἑαυτοῖς εἰσι νόμος· | | 14 Want wanneer de heidenen, die de wet niet hebben, van nature de dingen doen die der wet zijn, dezen de wet niet hebbende, zijn zichzelven een wet; |
15 οἵτινες ἐνδείκνυνται τὸ ἔργον τοῦ νόμου γραπτὸν ἐν ταῖς καρδίαις αὐτῶν, συμμαρτυρούσης αὐτῶν τῆς συνειδήσεως, καὶ μεταξὺ ἀλλήλων τῶν λογισμῶν κατηγορούντων ἢ καὶ ἀπολογουμένων·) | | 15 Als die betonen het werk der wet geschreven in hun harten, hun consciëntie medegetuigende, en de gedachten onder elkander hen
beschuldigende of ook ontschuldigende.) |
16 ἐν ἡμέρᾳ ὅτε κρινεῖ ὁ Θεὸς τὰ κρυπτὰ τῶν ἀνθρώπων, κατὰ τὸ εὐαγγέλιόν μου, διὰ Ἰησοῦ Χριστοῦ. | | 16 iIn den dag wanneer God de verborgen dingen der mensen zal oordelen door Jezus Christus, naar mijn Evangelie. i Matth. 25:31. i Matth. 25:31 En wanneer de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid, en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op den troon Zijner heerlijkheid. |
| | Het bezit van de wet baat niet |
17 Ἴδε σὺ Ἰουδαῖος ἐπονομάζῃ, καὶ ἐπαναπαύῃ τῷ νόμῳ, καὶ καυχᾶσαι ἐν Θεῷ, | | 17 Zie, gij wordt een Jood genaamd, ken rust op de wet, en roemt op God, k Rom. 9:4. k Rom. 9:4 Welke Israëlieten zijn, welker is de aanneming tot kinderen, en de heerlijkheid, en de verbonden, en de wetgeving, en de dienst Gods, en de beloftenissen; |
18 καὶ γινώσκεις τὸ θέλημα, καὶ δοκιμάζεις τὰ διαφέροντα, κατηχούμενος ἐκ τοῦ νόμου, | | 18 En gij weet Zijn wil, en beproeft de dingen die daarvan verschillen, zijnde onderwezen uit de wet; |
19 πέποιθάς τε σεαυτὸν ὁδηγὸν εἶναι τυφλῶν, φῶς τῶν ἐν σκότει, | | 19 En gij betrouwt uzelven te zijn een leidsman der blinden, een licht dergenen die in duisternis zijn, |
20 παιδευτὴν ἀφρόνων, διδάσκαλον νηπίων, ἔχοντα τὴν μόρφωσιν τῆς γνώσεως καὶ τῆς ἀληθείας ἐν τῷ νόμῳ· | | 20 Een onderrichter der onwijzen en een leermeester der onwetenden, hebbende de gedaante der kennis en der waarheid in de wet. |
21 ὁ οὖν διδάσκων ἕτερον, σεαυτὸν οὐ διδάσκεις; ὁ κηρύσσων μὴ κλέπτειν, κλέπτεις; | | 21 Die dan een ander leert, leert gij uzelven niet? Die predikt dat men niet stelen zal, steelt gij? |
22 ὁ λέγων μὴ μοιχεύειν, μοιχεύεις; ὁ βδελυσσόμενος τὰ εἴδωλα, ἱεροσυλεῖς; | | 22 Die zegt dat men geen overspel doen zal, doet gij overspel? Die van de afgoden een gruwel hebt, berooft gij het heilige? |
23 ὃς ἐν νόμῳ καυχᾶσαι, διὰ τῆς παραβάσεως τοῦ νόμου τὸν Θεὸν ἀτιμάζεις; | | 23 Die op de wet roemt, onteert gij God door de overtreding der wet? |
24 τὸ γὰρ ὄνομα τοῦ Θεοῦ δι’ ὑμᾶς βλασφημεῖται ἐν τοῖς ἔθνεσι, καθὼς γέγραπται. | | 24 Want de Naam Gods wordt om uwentwil gelasterd onder de heidenen, lgelijk geschreven is. l Jes. 52:5. Ez. 36:23. l Jes. 52:5 En nu, wat heb Ik hier te doen? spreekt de HEERE, dewijl Mijn volk om niet weggenomen is, en
degenen die over hetzelve heersen, het doen huilen, spreekt de HEERE, en Mijn Naam geduriglijk den gansen dag gelasterd wordt; Ez. 36:23 Want Ik zal Mijn groten Naam heiligen, die onder de heidenen ontheiligd is, dien gij in het midden van hen ontheiligd hebt; en de heidenen zullen weten dat Ik de HEERE ben, spreekt de Heere HEERE, als Ik aan u voor hun ogen zal geheiligd zijn. |
| | De besnijdenis niet genoegzaam |
25 περιτομὴ μὲν γὰρ ὠφελεῖ, ἐὰν νόμον πράσσῃς· ἐὰν δὲ παραβάτης νόμου ᾖς, ἡ περιτομή σου ἀκροβυστία γέγονεν. | | 25 Want de besnijdenis is wel nut, indien gij de wet doet; maar indien gij een overtreder der wet zijt, zo is uw besnijdenis voorhuid geworden. |
26 ἐὰν οὖν ἡ ἀκροβυστία τὰ δικαιώματα τοῦ νόμου φυλάσσῃ, οὐχὶ ἡ ἀκροβυστία αὐτοῦ εἰς περιτομὴν λογισθήσεται; | | 26 Indien dan de voorhuid de rechten der wet bewaart, zal niet zijn voorhuid tot een besnijdenis gerekend worden? |
27 καὶ κρινεῖ ἡ ἐκ φύσεως ἀκροβυστία, τὸν νόμον τελοῦσα, σὲ τὸν διὰ γράμματος καὶ περιτομῆς παραβάτην νόμου; | | 27 En zal de voorhuid, die uit de natuur is, als zij de wet volbrengt, u niet oordelen, die door de letter en besnijdenis een overtreder der wet zijt? |
28 οὐ γὰρ ὁ ἐν τῷ φανερῷ Ἰουδαῖός ἐστιν, οὐδὲ ἡ ἐν τῷ φανερῷ ἐν σαρκὶ περιτομή· | | 28 mWant die is niet een Jood, die het in het openbaar is, noch die is de besnijdenis, die het in het openbaar in het vlees is; m Joh. 8:39. Rom. 9:7. m Joh. 8:39 Zij antwoordden en zeiden tot Hem: Abraham is onze vader. Jezus zeide tot hen: Indien gij Abrahams kinderen waart, zo zoudt gij de werken Abrahams doen. Rom. 9:7 Noch omdat zij Abrahams zaad zijn, zijn zij allen kinderen, maar: In Izak zal u het zaad genoemd worden. |
29 ἀλλ’ ὁ ἐν τῷ κρυπτῷ Ἰουδαῖος, καὶ περιτομὴ καρδίας ἐν πνεύματι, οὐ γράμματι· οὗ ὁ ἔπαινος οὐκ ἐξ ἀνθρώπων, ἀλλ’ ἐκ τοῦ Θεοῦ. | | 29 Maar die is een Jood, die het in het verborgene is; en nde besnijdenis des harten, in den geest, niet in de letter, is de besnijdenis; wiens lof niet is uit de mensen, maar uit God. n Deut. 10:16. Jer. 4:4. Filipp. 3:2, 3. Kol. 2:11. n Deut. 10:16 Besnijdt dan de voorhuid uws harten, en verhardt uw nek niet meer. Jer. 4:4 Besnijdt u den HEERE en doet weg de voorhuiden uws harten, gij mannen van Juda en inwoners van Jeruzalem, opdat Mijn grimmigheid niet uitvare als een vuur, en brande, dat niemand blussen kunne, vanwege de boosheid uwer handelingen. Filipp. 3:2 Ziet op de honden, ziet op de kwade arbeiders, ziet op de versnijding. Filipp. 3:3 Want wij zijn de besnijding, wij die God in den geest dienen, en in Christus Jezus roemen en niet in het vlees betrouwen; Kol. 2:11 In Welken gij ook besneden zijt met een besnijdenis die zonder handen geschiedt, in de uittrekking van het lichaam der zonden des vleses, door de besnijdenis van Christus; |