Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 De apostel recommandeert Febe aan de gemeente van Rome. 3 En groet met namen enigen van de bijzonderste broeders en zusters in dezelve gemeente, prijzende hun godzaligheid. 17 Vermaant de Romeinen dat zij zich wachten voor de aanrichters van tweedracht en ergernissen, en dat zij wijs zijn in het goede. 20 Belovende dat God den satan onder hun voeten zal vertreden. 21 Groet de gemeente vanwege enige broeders, die bij hem waren. 24 En eindelijk besluit hij dezen zendbrief met een wens en lofprijzing Gods over de overvloedige openbaring van het Evangelie. |
| | Aanbeveling van Fébe. Groeten |
1 Συνίστημι δὲ ὑμῖν Φοίβην τὴν ἀδελφὴν ἡμῶν, οὖσαν διάκονον τῆς ἐκκλησίας τῆς ἐν Κεγχρεαῖς· | | 1 EN ik 1beveel u Fébe, onze 2zuster, die 3een dienares is der gemeente die te 4Kenchreeën is; |
| 1 Dat is, recommandeer. |
| 2 Namelijk in Christus. |
| 3 Namelijk niet in den dienst van prediken; want die wordt aan de vrouwen verboden, 1 Kor. 14:34. 1 Tim. 2:12; maar óf een diacones, die de kranken verzorgde, 1 Tim. 5:9, 10; óf, hetwelk waarschijnlijker is, die de gemeente diende in het ontvangen en herbergen van de verjaagde Christenen, en ook van de apostelen en leraars, gelijk blijkt uit het volgende vers. |
| 1 Kor. 14:34 Dat uw vrouwen in de gemeenten zwijgen; want het is haar niet toegelaten te spreken, maar bevolen onderworpen te zijn, gelijk ook de Wet zegt. 1 Tim. 2:12 Doch ik laat de vrouw niet toe dat zij lere, noch over den man heerse, maar wil dat zij in stilheid zij. 1 Tim. 5:9 Dat een weduwe gekozen worde niet minder dan van zestig jaren, welke ééns mans vrouw geweest is, 1 Tim. 5:10 Getuigenis hebbende van goede werken: zo zij kinderen opgevoed heeft, zo zij gaarne heeft geherbergd, zo zij der heiligen voeten heeft gewassen, zo zij den verdrukten genoegzame hulp gedaan heeft, zo zij alle goed werk nagetracht heeft. |
| 4 Een haven van Korinthe. Zie van deze plaats Hand. 18:18. |
| Hand. 18:18 En als Paulus er nog vele dagen gebleven was, nam hij afscheid van de broederen, en scheepte vandaar naar Syrië, en Priscilla en Áquila met hem, zijn hoofd te Kenchreeën geschoren hebbende; want hij had een gelofte gedaan. |
| | |
2 ἵνα αὐτὴν προσδέξησθε ἐν Κυρίῳ ἀξίως τῶν ἁγίων, καὶ παραστῆτε αὐτῇ ἐν ᾧ ἂν ὑμῶν χρῄζῃ πράγματι· καὶ γὰρ αὕτη προστάτις πολλῶν ἐγενήθη, καὶ αὐτοῦ ἐμοῦ. | | 2 Opdat gij haar 5ontvangt 6in den Heere, 7gelijk het den heiligen betaamt, en haar 8bijstaat in wat zaak zij u zou mogen vandoen hebben; want zij is 9een voorstandster geweest van velen, ook van mijzelven. |
| 5 Dat is, herbergt en vriendelijk bejegent. |
| 6 Dat is, om des Heeren wil, of: in des Heeren Naam. |
| 7 Dat is, gelijk haar, die een heilige en godzalige vrouw is, en ook ulieden, die vrome Christenen zijt, betaamt. Gr. waardiglijk den heiligen. |
| 8 Namelijk met raad en daad, om haar te helpen verrichten haar zaken, die zij te Rome te doen heeft. |
| 9 Of: herbergster, namelijk die vele verjaagde Christenen in haar huis heeft ontvangen. Zie 1 Tim. 5:10. Het schijnt dan dat zij een welgestelde vrouw geweest is. |
| 1 Tim. 5:10 Getuigenis hebbende van goede werken: zo zij kinderen opgevoed heeft, zo zij gaarne heeft geherbergd, zo zij der heiligen voeten heeft gewassen, zo zij den verdrukten genoegzame hulp gedaan heeft, zo zij alle goed werk nagetracht heeft. |
| | |
3 Ἀσπάσασθε Πρίσκιλλαν καὶ Ἀκύλαν τοὺς συνεργούς μου ἐν Χριστῷ Ἰησοῦ, | | 3 aGroet 10Priscilla en 11Áquila, mijn 12medewerkers in Christus Jezus, |
| a Hand. 18:2, 26. |
| Hand. 18:2 En vond een zekeren Jood met name Áquila, van geboorte uit Pontus, die onlangs van Italië gekomen was, en Priscilla, zijn vrouw (omdat Claudius bevolen had dat al de Joden uit Rome vertrekken zouden), en hij ging tot hen; Hand. 18:26 En deze begon vrijmoediglijk te spreken in de synagoge. En als hem Áquila en Priscilla gehoord hadden, namen zij hem tot zich en legden hem den weg Gods bescheidenlijker uit. |
| 10 De huisvrouw van Aquila, die een zeer kloeke en godzalige vrouw was. |
| 11 De man van Priscilla, een tentenmaker uit Pontus. Zie van beiden Hand. 18:2, enz. 1 Kor. 16:19. 2 Tim. 4:19. Dezen waren tevoren uit Rome verdreven door het gebod van den keizer Claudius, en waren te Korinthe, als Paulus daar kwam, Hand. 18:2. En alzo hier blijkt dat zij nu wederom te Rome waren, zo schijnt wel dat de apostel tweemaal te Korinthe is geweest; want deze zendbrief is uit Korinthe geschreven. |
| Hand. 18:2 En vond een zekeren Jood met name Áquila, van geboorte uit Pontus, die onlangs van Italië gekomen was, en Priscilla, zijn vrouw (omdat Claudius bevolen had dat al de Joden uit Rome vertrekken zouden), en hij ging tot hen; 1 Kor. 16:19 U groeten de gemeenten van Azië. U groeten zeer in den Heere Áquila en Priscilla, met de gemeente die te hunnen huize is. 2 Tim. 4:19 Groet Prisca en Áquila en het huis van Onesíforus. Hand. 18:2 En vond een zekeren Jood met name Áquila, van geboorte uit Pontus, die onlangs van Italië gekomen was, en Priscilla, zijn vrouw (omdat Claudius bevolen had dat al de Joden uit Rome vertrekken zouden), en hij ging tot hen; |
| 12 Namelijk in het verbreiden der evangelische leer, waarin zij naar hun gelegenheid en beroeping het beste deden. |
| | |
4 οἵτινες ὑπὲρ τῆς ψυχῆς μου τὸν ἑαυτῶν τράχηλον ὑπέθηκαν, οἷς οὐκ ἐγὼ μόνος εὐχαριστῶ, ἀλλὰ καὶ πᾶσαι αἱ ἐκκλησίαι τῶν ἐθνῶν· | | 4 Die voor mijn 13leven 14hun hals gesteld hebben; denwelken niet alleen ik dank, maar ook 15al de gemeenten der heidenen. |
| 13 Gr. ziel. Zie Matth. 2:20. |
| Matth. 2:20 Zeggende: Sta op, neem het Kindeken en Zijn moeder tot u, en trek in het land Israëls; want zij zijn gestorven die de ziel van het Kindeken zochten. |
| 14 Gr. hun hals ondergesteld hebben, dat is, hun leven gewaagd hebben. Dit is geschied óf in den oploop te Korinthe tegen Paulus, Hand. 18:12, óf in den oploop te Efeze, Hand. 19:23, alwaar zij toen met Paulus waren, Hand. 18:18. |
| Hand. 18:12 Maar als Gállio stadhouder van Acháje was, stonden de Joden eendrachtelijk tegen Paulus op, en brachten hem voor den rechterstoel, Hand. 19:23 Maar op dienzelven tijd ontstond er geen kleine beroerte vanwege den weg des Heeren. Hand. 18:18 En als Paulus er nog vele dagen gebleven was, nam hij afscheid van de broederen, en scheepte vandaar naar Syrië, en Priscilla en Áquila met hem, zijn hoofd te Kenchreeën geschoren hebbende; want hij had een gelofte gedaan. |
| 15 Overmits dezelve daardoor verkregen hebben die weldaad, dat ik nog in het leven ben gebleven om dezelve te leren en te versterken. |
| | |
5 καὶ τὴν κατ’ οἶκον αὐτῶν ἐκκλησίαν. ἀσπάσασθε Ἐπαίνετον τὸν ἀγαπητόν μου, ὅς ἐστιν ἀπαρχὴ τῆς Ἀχαΐας εἰς Χριστόν. | | 5 Groet ook 16de gemeente in hun huis. Groet Epénetus, mijn 17beminde, die 18de eersteling is 19van Acháje in Christus. |
| 16 Dat is, de gelovigen die óf tot hun huisgezin behoorden, óf die in hun huis vergaderden. Zie Kol. 4:15. Filem. vs. 2. |
| Kol. 4:15 Groet de broederen die in Laodicéa zijn, en Nymfas, en de gemeente die in zijn huis is. Filem. vs. 2 En aan Appia, de geliefde, en aan Archippus, onzen medestrijder, en aan de gemeente die te uwen huize is: |
| 17 Namelijk om zijn bijzondere godzaligheid. |
| 18 Dat is, die een van de eersten is die ik door mijn predicatie tot het geloof gebracht heb. Zie Rom. 11:16. 1 Kor. 15:20; 16:15. |
| Rom. 11:16 En indien de eerstelingen heilig zijn, zo is ook het deeg heilig; en indien de wortel heilig is, zo zijn ook de takken heilig. 1 Kor. 15:20 Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, en
is de Eersteling geworden dergenen die ontslapen zijn. 1 Kor. 16:15 En ik bid u, broeders, gij kent het huis van Stéfanas, dat het is de eersteling van Acháje en dat zij zichzelven den heiligen ten dienste hebben geschikt; |
| 19 Dat is, van al de gelovigen die in Achaje zijn. |
| | |
6 ἀσπάσασθε Μαριάμ, ἥτις πολλὰ ἐκοπίασεν εἰς ἡμᾶς. | | 6 Groet Maria, die veel voor 20ons 21gearbeid heeft. |
| 20 Dat is, voor de gelovigen, en voornamelijk voor de leraars. |
| 21 Namelijk met hen te herbergen, en andere diensten te doen. |
| | |
7 ἀσπάσασθε Ἀνδρόνικον καὶ Ἰουνίαν τοὺς συγγενεῖς μου καὶ συναιχμαλώτους μου, οἵτινές εἰσιν ἐπίσημοι ἐν τοῖς ἀποστόλοις, οἳ καὶ πρὸ ἐμοῦ γεγόνασιν ἐν Χριστῷ. | | 7 Groet Andrónikus en Júnias, 22mijn magen en mijn 23medegevangenen, welke vermaard zijn onder 24de apostelen; die ook 25vóór mij 26in Christus geweest zijn. |
| 22 Dat is, Joden van mijn maagschap. |
| 23 Dat is, die ook mede gelijk als ik om des Evangelies wil gevangen zijn geweest, Kol. 4:10. Filem. vs. 23. |
| Kol. 4:10 U groet Aristárchus, mijn medegevangene, en Markus, de neef van Bárnabas, aangaande welken gij bevelen ontvangen hebt; zo hij tot u komt, ontvangt hem; Filem. vs. 23 U groeten Épafras, mijn medegevangene in Christus Jezus, |
| 24 Dat is, onder degenen die het Evangelie hier en daar prediken. Want dit woord wordt niet alleen den twaalf apostelen bijzonderlijk toegeschreven, maar ook somwijlen anderen leraars. Zie 2 Kor. 8:23. Of: welbekend bij de apostelen. |
| 2 Kor. 8:23 Hetzij dan
Titus, hij is mijn metgezel en medearbeider bij u; hetzij onze broeders, zij zijn afgezanten der gemeenten en
een eer van Christus. |
| 25 Dat is, eer ik bekeerd ben geweest. |
| 26 Dat is, tot de christelijke religie zijn bekeerd geweest. |
| | |
8 ἀσπάσασθε Ἀμπλίαν τὸν ἀγαπητόν μου ἐν Κυρίῳ. | | 8 Groet Amplias, mijn beminde 27in den Heere. |
| 27 Dat is, omdat hij ook in den Heere gelooft. |
| | |
9 ἀσπάσασθε Οὐρβανὸν τὸν συνεργὸν ἡμῶν ἐν Χριστῷ, καὶ Στάχυν τὸν ἀγαπητόν μου. | | 9 Groet Urbánus, onzen medearbeider in Christus, en Stachys, mijn beminde. |
10 ἀσπάσασθε Ἀπελλῆν τὸν δόκιμον ἐν Χριστῷ. ἀσπάσασθε τοὺς ἐκ τῶν Ἀριστοβούλου. | | 10 Groet Apelles, die 28beproefd is in Christus. Groet hen die van het huisgezin van
29Aristobúlus zijn. |
| 28 Dat is, die door vele gevaren en zwarigheden geoefend zijnde, oprecht is bevonden. |
| 29 Het schijnt dat deze Aristobulus nog zelf geen Christen was, omdat de apostel hem niet doet groeten; doch het blijkt evenwel dat hij een bescheiden man is geweest, die de Christenen in zijn huisgezin leed. |
| | |
11 ἀσπάσασθε Ἡροδίωνα τὸν συγγενῆ μου. ἀσπάσασθε τοὺς ἐκ τῶν Ναρκίσσου, τοὺς ὄντας ἐν Κυρίῳ. | | 11 Groet Heródion, 30die van mijn maagschap is. Groet hen die van het huisgezin van Narcissus zijn, degenen namelijk
31die in den Heere zijn. |
| 30 Zie vers 7. |
| vers 7 Groet Andrónikus en Júnias, mijn magen en mijn medegevangenen, welke vermaard zijn onder de apostelen; die ook vóór mij in Christus geweest zijn. |
| 31 Dat is, die Christenen zijn. Want die nog heidenen waren in dat huisgezin, die groet hij niet. |
| | |
12 ἀσπάσασθε Τρύφαιναν καὶ Τρυφῶσαν τὰς κοπιώσας ἐν Κυρίῳ. ἀσπάσασθε Περσίδα τὴν ἀγαπητήν, ἥτις πολλὰ ἐκοπίασεν ἐν Κυρίῳ. | | 12 Groet Tryféna en Tryfósa, vrouwen
32die in den Heere arbeiden. Groet Persis, de beminde zuster, die veel gearbeid heeft in den Heere. |
| 32 Zie vers 6. |
| vers 6 Groet Maria, die veel voor ons gearbeid heeft. |
| | |
13 ἀσπάσασθε Ῥοῦφον τὸν ἐκλεκτὸν ἐν Κυρίῳ, καὶ τὴν μητέρα αὐτοῦ καὶ ἐμοῦ. | | 13 Groet Rufus, 33den uitverkorene in den Heere, en 34zijn moeder en 35de mijne. |
| 33 Dat is, die een uitgelezen en bijzonder man is. |
| 34 Namelijk naar de natuur. |
| 35 Namelijk naar de liefde en affectie. Zie 1 Tim. 5:2. |
| 1 Tim. 5:2 De oude vrouwen als moeders, de jonge als zusters, in alle reinheid. |
| | |
14 ἀσπάσασθε Ἀσύγκριτον, Φλέγοντα, Ἑρμᾶν, Πατρόβαν, Ἑρμῆν, καὶ τοὺς σὺν αὐτοῖς ἀδελφούς. | | 14 Groet Asýnkritus, Flégon, Hermas, Pátrobas, Hermes, en de broeders die met hen zijn. |
15 ἀσπάσασθε Φιλόλογον καὶ Ἰουλίαν, Νηρέα καὶ τὴν ἀδελφὴν αὐτοῦ, καὶ Ὀλυμπᾶν, καὶ τοὺς σὺν αὐτοῖς πάντας ἁγίους. | | 15 Groet Filólogus en Júlia, Néreus en zijn zuster, en Olympas, en al de heiligen die met henlieden zijn. |
16 ἀσπάσασθε ἀλλήλους ἐν φιλήματι ἁγίῳ. ἀσπάζονται ὑμᾶς αἱ ἐκκλησίαι τοῦ Χριστοῦ. | | 16 bGroet elkander 36met een heiligen kus. De gemeenten van Christus groeten ulieden. |
| b 1 Kor. 16:20. 2 Kor. 13:12. 1 Thess. 5:26. 1 Petr. 5:14. |
| 1 Kor. 16:20 U groeten al de broeders. Groet elkander met een heiligen kus. 2 Kor. 13:12 Groet elkander met een heiligen kus. U groeten al de heiligen. 1 Thess. 5:26 Groet al de broeders met een heiligen kus. 1 Petr. 5:14 Groet elkander met een kus der liefde. Vrede zij u allen die in Christus Jezus zijt. Amen. |
| 36 Dat is, met een kus van vrede en broederschap, met welken de gelovigen, naar het gebruik van die landen en tijden, elkander plachten te groeten. En wordt heilig genaamd, omdat zij niet uit vleselijke maar geestelijke liefde en zonder geveinsdheid gegeven worden, Gen. 29:11. |
| Gen. 29:11 En Jakob kuste Rachel; en hij hief zijn stem op en weende. |
| | Waarschuwing tegen valse leraars |
17 Παρακαλῶ δὲ ὑμᾶς, ἀδελφοί, σκοπεῖν τοὺς τὰς διχοστασίας καὶ τὰ σκάνδαλα, παρὰ τὴν διδαχὴν ἣν ὑμεῖς ἐμάθετε, ποιοῦντας· καὶ ἐκκλίνατε ἀπ’ αὐτῶν. | | 17 cEn ik bid u, broeders, neemt acht op 37degenen die tweedracht en ergernissen aanrichten tegen de leer die gij van ons geleerd hebt, den wijkt af van dezelve. |
| c Kol. 2:8. Tit. 3:10. 2 Joh. vs. 10. |
| Kol. 2:8 Ziet toe dat niemand u als een roof vervoere door de filosofie en ijdele verleiding, naar de overlevering der mensen, naar de eerste beginselen der wereld, en niet naar Christus. Tit. 3:10 Verwerp een ketters mens na de eerste en tweede vermaning, 2 Joh. vs. 10 Indien iemand tot ulieden komt en deze leer niet brengt, ontvangt hem niet in huis, en zegt tot hem niet: Zijt gegroet. |
| 37 Hij verstaat door dezulken zo andere ketters als degenen die de christelijke religie aangenomen hebbende, leerden dat de ceremoniën der wet nog noodzakelijk moesten onderhouden worden ter zaligheid. Zie Gal. 1:7. Filipp. 3:2. 1 Tim. 4:1. 2 Tim. 3:1, enz. Tit. 3:10. |
| Gal. 1:7 Daar er geen ander is; maar er zijn sommigen die u ontroeren en het Evangelie van Christus willen verkeren. Filipp. 3:2 Ziet op de honden, ziet op de kwade arbeiders, ziet op de versnijding. 1 Tim. 4:1 DOCH
de Geest zegt duidelijk, dat in de laatste tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, zich begevende tot verleidende geesten en leringen der duivelen, 2 Tim. 3:1 EN
weet dit, dat in de laatste dagen ontstaan zullen zware tijden. Tit. 3:10 Verwerp een ketters mens na de eerste en tweede vermaning, |
| d Matth. 18:17. 2 Thess. 3:6. 2 Tim. 3:5. |
| Matth. 18:17 En indien hij denzelven geen gehoor geeft, zo zeg het der gemeente; en indien hij ook der gemeente geen gehoor geeft, zo zij hij u als de heiden en de tollenaar. 2 Thess. 3:6 En wij bevelen u, broeders, in den Naam van onzen Heere Jezus Christus, dat gij u onttrekt van een iegelijken broeder die ongeregeld wandelt, en niet naar de inzetting die hij van ons ontvangen heeft. 2 Tim. 3:5 Hebbende een gedaante van godzaligheid, maar die de kracht derzelve verloochend hebben. Heb ook een afkeer van dezen. |
| | |
18 οἱ γὰρ τοιοῦτοι τῷ Κυρίῳ ἡμῶν Ἰησοῦ Χριστῷ οὐ δουλεύουσιν, ἀλλὰ τῇ ἑαυτῶν κοιλίᾳ· καὶ διὰ τῆς χρηστολογίας καὶ εὐλογίας ἐξαπατῶσι τὰς καρδίας τῶν ἀκάκων. | | 18 38Want dezulken 39dienen onzen Heere Jezus Christus niet, emaar 40hun buik, en verleiden door schoonspreken en prijzen fde harten 41der eenvoudigen. |
| 38 Hij beschrijft dezelve, opdat zij mogen bekend en te beter gemeden worden. |
| 39 Namelijk hoewel zij zich voor dienaars des Heeren uitgeven. |
| e Filipp. 3:19. |
| Filipp. 3:19 Welker einde is het verderf, welker god is de buik, en welker
heerlijkheid is in hun schande, dewelke aardse dingen bedenken. |
| 40 Dat is, leren om vuil gewins wil, en om hun buik te verzadigen, 1 Tim. 6:5. Tit. 1:11. |
| 1 Tim. 6:5 Verkeerde krakelingen van mensen die een verdorven verstand hebben en van de waarheid beroofd zijn, menende dat de godzaligheid een gewin is. Wijk af van dezulken. Tit. 1:11 Welken men moet den mond stoppen; die gehele huizen verkeren, lerende wat niet behoort, om vuil gewins wil. |
| f Ez. 13:18. |
| Ez. 13:18 En zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Wee die vrouwen die kussens naaien voor alle oksels der armen, en maken hoofddeksels voor het hoofd van alle statuur, om de zielen te jagen. Zult gij de zielen Mijns volks jagen, en zult gij u de zielen in het leven behouden? |
| 41 Gr. dergenen die niet kwaad zijn. |
| | |
19 ἡ γὰρ ὑμῶν ὑπακοὴ εἰς πάντας ἀφίκετο. χαίρω οὖν τὸ ἐφ’ ὑμῖν· θέλω δὲ ὑμᾶς σοφοὺς μὲν εἶναι εἰς τὸ ἀγαθόν, ἀκεραίους δὲ εἰς τὸ κακόν. | | 19 Want 42uw gehoorzaamheid is tot kennis van allen gekomen. Ik verblijd mij dan uwenthalve; gen ik wil dat gij wijs zijt in het goede, doch onnozel in het kwade. |
| 42 Namelijk welke gij betoont in het aannemen van de leer des Evangelies, die hij geloof noemt, Rom. 1:8. Zie 1 Thess. 1:8. |
| Rom. 1:8 Eerstelijk dank ik mijn God door Jezus Christus over u allen, dat uw geloof verkondigd wordt in de gehele wereld. 1 Thess. 1:8 Want van u is het Woord des Heeren luidbaar geworden niet alleen in Macedónië en Acháje, maar ook in alle plaatsen is uw geloof, dat gij op God hebt, uitgegaan, zodat wij niet van node hebben iets daarvan te spreken. |
| g Matth. 10:16. 1 Kor. 14:20. |
| Matth. 10:16 Zie, Ik zend u als schapen in het midden der wolven; zijt dan voorzichtig gelijk de slangen, en oprecht gelijk de duiven. 1 Kor. 14:20 Broeders, wordt geen kinderen in het verstand, maar zijt kinderen in de boosheid, en wordt in het verstand volwassen. |
| | |
20 ὁ δὲ Θεὸς τῆς εἰρήνης συντρίψει τὸν Σατανᾶν ὑπὸ τοὺς πόδας ὑμῶν ἐν τάχει. Ἡ χάρις τοῦ Κυρίου ἡμῶν Ἰησοῦ Χριστοῦ μεθ’ *ὑμῶν. ἀμήν. * ὑμῶν. ἀμήν St-1551, B, Elz, Sc | ὑμῶν St-1550, M | | 20 En 43de God des vredes zal 44den satan 45haast 46onder uw voeten verpletteren. 47De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met ulieden. Amen. |
| 43 Zie Rom. 15:33. |
| Rom. 15:33 En de God des vredes zij met u allen. Amen. |
| 44 Namelijk die door zijn instrumenten u zoekt te verleiden. |
| 45 Hetwelk hier wel begint, maar in het einde van deze wereld, hetwelk aanstaande is, Openb. 22:12, volkomenlijk zal geschieden. |
| Openb. 22:12 En zie, Ik kom haastelijk; en Mijn loon is met Mij, om een iegelijk te vergelden, gelijk zijn werk zal zijn. |
| 46 Dat is, doen dat gij hem door Christus zult volkomenlijk overwinnen. De apostel schijnt hier te zien op de eerste belofte des Evangelies, Gen. 3:15. Zie ook Openb. 12:11. |
| Gen. 3:15 En Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen haar Zaad; Datzelve zal u den kop vermorzelen, en gij zult Het de verzenen vermorzelen. Openb. 12:11 En zij hebben hem overwonnen door het bloed des Lams en door het woord hunner getuigenis, en zij hebben hun leven niet liefgehad tot den dood toe. |
| 47 Dezen wens gebruikt de apostel in al zijn zendbrieven. Zie 2 Thess. 3:17. |
| 2 Thess. 3:17 De groetenis met mijn hand, van Paulus, hetwelk is een teken in iederen zendbrief: alzo schrijf ik. |
| | Groeten van Paulus’ medearbeiders |
21 Ἀσπάζονται ὑμᾶς Τιμόθεος ὁ συνεργός μου, καὶ Λούκιος καὶ Ἰάσων καὶ Σωσίπατρος οἱ συγγενεῖς μου. | | 21 U groeten hTimótheüs, mijn medearbeider, en iLucius en kJason en lSosípater, mijn bloedverwanten. |
| h Hand. 16:1. Filipp. 2:19. Kol. 1:1. 1 Thess. 3:2. 1 Tim. 1:2. |
| Hand. 16:1 EN hij kwam te Derbe en Lystre. En zie, aldaar was een zeker discipel met name Timótheüs, zoon van een gelovige Joodse vrouw, maar van een Grieksen vader; Filipp. 2:19 En ik hoop in den Heere Jezus, Timótheüs haast tot u te zenden, opdat ik ook welgemoed moge zijn, als ik uw zaken zal verstaan hebben. Kol. 1:1 PAULUS, een apostel van JEZUS CHRISTUS door den wil Gods, en Timótheüs, de broeder, 1 Thess. 3:2 En hebben gezonden Timótheüs, onzen broeder, en Gods dienaar, en onzen medearbeider in het Evangelie van Christus, om u te versterken en u te vermanen van uw geloof, 1 Tim. 1:2 Aan Timótheüs, mijn oprechten zoon in het geloof: Genade, barmhartigheid, vrede zij u van God onzen Vader en Christus Jezus onzen Heere. |
| i Hand. 13:1. |
| Hand. 13:1 EN er waren te Antiochíë in de gemeente die daar was, enige profeten en leraars, namelijk Bárnabas, en Simeon genaamd Niger, en Lucius van Cyréne, en Mánahen, die met Herodes, den viervorst, opgevoed was, en Saulus. |
| k Hand. 17:5. |
| Hand. 17:5 Maar de Joden die ongehoorzaam waren, dit benijdende, namen tot zich enige boze mannen, uit de marktboeven, en maakten dat het volk te hoop liep, en beroerden de stad; en op het huis van Jason aanvallende, zochten zij hen tot het volk te brengen. |
| l Hand. 20:4. |
| Hand. 20:4 En hem vergezelschapte tot in Azië Sópater van Beréa, en van de Thessalonicenzen Aristárchus en Secundus, en Gajus van Derbe, en Timótheüs, en van die van Azië Týchikus en Trófimus. |
| | |
22 ἀσπάζομαι ὑμᾶς ἐγὼ Τέρτιος, ὁ γράψας τὴν ἐπιστολήν, ἐν Κυρίῳ. | | 22 Ik, Tertius, 48die den brief geschreven heb, groet u in den Heere. |
| 48 Namelijk uit den mond van Paulus. |
| | |
23 ἀσπάζεται ὑμᾶς Γάϊος ὁ ξένος μου καὶ τῆς ἐκκλησίας ὅλης. ἀσπάζεται ὑμᾶς Ἔραστος ὁ οἰκονόμος τῆς πόλεως, καὶ Κούαρτος ὁ ἀδελφός. | | 23 U groet 49Gajus, de 50huiswaard van mij en van de gehele gemeente. U groet mErástus, 51de rentmeester 52der stad, en de broeder Quartus. |
| 49 Zie van hem Hand. 20:4. 1 Kor. 1:14. |
| Hand. 20:4 En hem vergezelschapte tot in Azië Sópater van Beréa, en van de Thessalonicenzen Aristárchus en Secundus, en Gajus van Derbe, en Timótheüs, en van die van Azië Týchikus en Trófimus. 1 Kor. 1:14 Ik dank God dat ik niemand van ulieden gedoopt heb dan Crispus en Gajus; |
| 50 Dat is, die in zijn huis herbergde den apostel en andere gelovigen, die daar niet woonachtig waren. Zie vers 1. |
| vers 1 EN ik beveel u Fébe, onze zuster, die een dienares is der gemeente die te Kenchreeën is; |
| m Hand. 19:22. 2 Tim. 4:20. |
| Hand. 19:22 En als hij naar Macedónië gezonden had twee van degenen die hem dienden, namelijk Timótheüs en Erástus, bleef hij zelf een tijdlang in Azië. 2 Tim. 4:20 Erástus is te Korinthe gebleven, en Trófimus heb ik te Miléte krank gelaten. |
| 51 Of: bezorger, ontvanger. Zie Luk. 16:1. |
| Luk. 16:1 EN Hij zeide ook tot Zijn discipelen: Er was een zeker rijk mens, welke een rentmeester had; en deze werd bij hem verklaagd, als die zijn goederen doorbracht. |
| 52 Dat is, van Korinthe, vanwaar de apostel dezen brief geschreven heeft. |
| | |
24 Ἡ χάρις τοῦ Κυρίου ἡμῶν Ἰησοῦ Χριστοῦ μετὰ πάντων ὑμῶν. ἀμήν. | | 24 53De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met u allen. Amen. |
| 53 Zie vers 20. De apostel herhaalt dezen wens wederom, om te tonen hoe nodig dezelve is, en dat deze brief uit grote toegenegenheid van hem is geschreven. |
| vers 20 En de God des vredes zal den satan haast onder uw voeten verpletteren. De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met ulieden. Amen. |
| | Lofprijzing |
25 Τῷ δὲ δυναμένῳ ὑμᾶς στηρίξαι κατὰ τὸ εὐαγγέλιόν μου καὶ τὸ κήρυγμα Ἰησοῦ Χριστοῦ, κατὰ ἀποκάλυψιν μυστηρίου χρόνοις αἰωνίοις σεσιγημένου, | | 25 nHem nu Die machtig is u te bevestigen, naar 54mijn Evangelie 55en de prediking van Jezus Christus, onaar de openbaring 56der verborgenheid, die 57van de tijden der eeuwen 58verzwegen is geweest, |
| n Ef. 3:20. |
| Ef. 3:20 Hem nu Die machtig is meer dan overvloediglijk te doen boven al wat wij bidden of denken, naar de kracht die in ons werkt, |
| 54 Dat is, dat door mij gepredikt is. Zie Rom. 2:16. |
| Rom. 2:16 In den dag wanneer God de verborgen dingen der mensen zal oordelen door Jezus Christus, naar mijn Evangelie. |
| 55 Dat is, hetwelk is de prediking, namelijk óf die de Heere Christus Zelf gepredikt heeft, Hebr. 1:1, 2, óf welker inhoud is de Heere Christus, 1 Kor. 2:2. |
| Hebr. 1:1 GOD
voortijds veelmaals en op velerlei wijze tot de vaderen gesproken hebbende door de profeten, heeft in deze laatste dagen tot ons gesproken door den Zoon; Hebr. 1:2 Welken Hij gesteld heeft tot een Erfgenaam van alles, door Welken Hij ook de wereld gemaakt heeft; 1 Kor. 2:2 Want ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u dan Jezus Christus, en Dien gekruisigd. |
| o Ef. 1:9; 3:9. Kol. 1:26. 2 Tim. 1:10. Tit. 1:2. 1 Petr. 1:20. |
| Ef. 1:9 Ons bekendgemaakt hebbende de verborgenheid van Zijn wil, naar Zijn welbehagen, hetwelk Hij voorgenomen had in Zichzelven; Ef. 3:9 En allen te verlichten, dat zij mogen verstaan welke de gemeenschap der verborgenheid is, die van alle eeuwen verborgen is geweest in God, Welke alle dingen geschapen heeft door Jezus Christus; Kol. 1:26 Namelijk de verborgenheid die verborgen is geweest van alle eeuwen en van alle geslachten, maar nu geopenbaard is aan Zijn heiligen, 2 Tim. 1:10 Doch nu geopenbaard is door de verschijning van onzen Zaligmaker Jezus Christus, Die den dood heeft tenietgedaan, en het leven en de onverderfelijkheid aan het licht gebracht door het Evangelie; Tit. 1:2 In de hope des eeuwigen levens, welke God, Die niet liegen kan, beloofd heeft vóór de tijden der eeuwen, maar geopenbaard heeft te zijner tijd; 1 Petr. 1:20 Dewelke wel voorgekend is geweest voor de grondlegging der wereld, maar geopenbaard is in deze laatste tijden om uwentwil, |
| 56 Dat is, van de leer van het Evangelie van Christus nu in het vlees gekomen zijnde, welke voordezen alzo niet is bekend geweest, en in welke leer zodanig een wijsheid Gods geopenbaard wordt, die door het verstand van geen creaturen kon doorgrond worden, 1 Petr. 1:12. |
| 1 Petr. 1:12 Denwelken geopenbaard is dat zij niet zichzelven, maar ons bedienden deze dingen, die u nu aangediend zijn bij degenen die u het Evangelie verkondigd hebben door den Heiligen Geest, Die van den hemel gezonden is; in welke dingen de engelen begerig zijn in te zien. |
| 57 Gr. eeuwige tijden; of: van de tijden der wereld, dat is, nadat de wereld geschapen is geweest. |
| 58 Dit is te verstaan, niet alzo dat men in het Oude Testament van de evangelische leer niet zou hebben geweten; want in het volgende vers wordt verklaard dat de openbaring dezer leer ook geschied is door de profetische Schriften; maar ten aanzien van die klare openbaring en verkondiging nu in het Nieuwe Testament geschied, alzo Christus toen nog niet was gekomen; en de heidenen daarvan ganselijk niet wisten, Ps. 147:20. Ef. 2:12. |
| Ps. 147:20 Alzo heeft Hij geen volk gedaan; en Zijn rechten, die kennen zij niet. Hallelujah. Ef. 2:12 Dat gij in dien tijd waart zonder Christus, vervreemd van het burgerschap Israëls, en vreemdelingen van de verbonden der belofte, geen hoop hebbende, en zonder God in de wereld. |
| | |
26 φανερωθέντος δὲ νῦν, διά τε γραφῶν προφητικῶν, κατ’ ἐπιταγὴν τοῦ αἰωνίου Θεοῦ, εἰς ὑπακοὴν πίστεως εἰς πάντα τὰ ἔθνη γνωρισθέντος, | | 26 Maar 59nu geopenbaard is, en door 60de profetische Schriften, 61naar het bevel des eeuwigen Gods, tot gehoorzaamheid des geloofs onder al de heidenen 62bekend is gemaakt; |
| 59 Namelijk in de tijden des Nieuwen Testaments. |
| 60 Namelijk in welke de Messias beloofd en beschreven wordt, met al Zijn omstandigheden en weldaden, Hand. 26:22. Rom. 1:2; 3:21. 1 Petr. 1:10, wanneer dezelve worden vergeleken met hetgeen in het Nieuwe Testament wordt beschreven in Christus vervuld te zijn. |
| Hand. 26:22 Dan, hulpe van God verkregen hebbende, sta ik tot op dezen dag, betuigende beide klein en groot; niets zeggende buiten hetgeen de profeten en Mozes gesproken hebben dat geschieden zou: Rom. 1:2 (Hetwelk Hij tevoren beloofd had door Zijn profeten, in de heilige Schriften), Rom. 3:21 Maar nu is de rechtvaardigheid Gods geopenbaard geworden zonder de wet, hebbende getuigenis van de Wet en de Profeten: 1 Petr. 1:10 Van welke zaligheid ondervraagd en onderzocht hebben de profeten, die geprofeteerd hebben van de genade, aan u geschied, |
| 61 Of: ordonnantie Gods, Die goedgevonden heeft alzo der mensen zaligheid teweeg te brengen, en Die niet is gehouden daarvan iemand rekenschap te geven. |
| 62 Namelijk daar het tevoren onder hen verzwegen was, vers 25. |
| vers 25 Hem nu Die machtig is u te bevestigen, naar mijn Evangelie en de prediking van Jezus Christus, naar de openbaring der verborgenheid, die van de tijden der eeuwen verzwegen is geweest, |
| | |
27 μόνῳ σοφῷ Θεῷ, διὰ Ἰησοῦ Χριστοῦ, *ἡ δόξα εἰς τοὺς αἰῶνας. ἀμήν. * ἡ δόξα B-edd, Sc | ᾧ ἡ δόξα St, B-edd, Elz, M (SV-kt) | | 27 63Denzelven alleen wijzen God zij door Jezus Christus de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen. |
| 63 Of: Den enigen wijzen God, of: Den alleen wijzen God, door Jezus Christus, Dien zij de heerlijkheid in der eeuwigheid. |
| | *
De zendbrief aan de Romeinen is geschreven van Korinthe, gezonden door Febe, de dienares der gemeente die te Kenchreeën is. |
| * Dit onderschrift wordt in sommige boeken niet gevonden. Doch hoewel men op zodanige onderschriften niet vast kan gaan, als van de uitleggers gesteld zijnde, zo blijkt nochtans dat dit met de waarheid overeenkomt, als men wel merkt op hetgeen gezegd wordt Hand. 20:1, 2. 2 Kor. 12:14. |
| Hand. 20:1 NADAT nu het oproer gestild was, Paulus de discipelen tot zich geroepen en gegroet hebbende, ging uit om naar Macedónië te reizen. Hand. 20:2 En als hij die delen doorgereisd en hen met vele redenen vermaand had, kwam hij in Griekenland. 2 Kor. 12:14 Zie, ik ben ten derden male gereed om tot u te komen, en zal u niet lastig zijn; want ik zoek niet het uwe, maar u. Want de kinderen moeten niet schatten vergaderen voor de ouders, maar de ouders voor de kinderen. |