Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 De apostel leert nu voorts, hoe de gelovigen zich gedragen moeten jegens de zwakken, die de leer van de vrijheid der Christenen, voornamelijk aangaande het onderscheid van spijze en dagen, nog niet wel verstonden, namelijk dat zij de zwakken moeten aannemen en met hen daarom niet twisten, en dat de zwakken de anderen niet moeten veroordelen. 5 Dat beide zwakken en sterken enerlei einde moeten voorhebben, om God daarmede te dienen. 7 Alzo wij in leven en sterven altijd schuldig zijn Zijn eer te bevorderen. 9 Gelijk ook Christus daarom gestorven en opgestaan is, opdat wij Hem, als onzen Heere en Rechter, zouden rekenschap geven van al ons doen. 13 Dat dan de sterken toezien dat zij geen aanstoot geven den zwakken. 14 Dat nu het onderscheid der spijzen en dagen wel ophoudt, maar dat deze vrijheid niet moet gebruikt worden tot droefheid en verzwakking van anderen, voor welke Christus ook gestorven is. 17 Nademaal de christelijke religie niet bestaat in eten of drinken. 19 Dat men in dezen altijd moet trachten naar vrede. 20 En liever niet eten of drinken hetgeen den zwakke zou ergeren. 22 En voorts in dezen aan beide zijden niets doen met een twijfelende consciëntie, alzo zulks zonde is. |
| | Elkander niet veroordelen |
1 Τὸν δὲ ἀσθενοῦντα τῇ πίστει προσλαμβάνεσθε, μὴ εἰς διακρίσεις διαλογισμῶν. | | 1 NEEMT dengene nu 1die zwak is in het geloof, 2aan, maar niet 3tot twistige 4samensprekingen. |
| 1 Dat is, die het stuk van de afdoening der ceremoniën des Ouden Testaments nog niet recht verstaat, uit zwakheid; gelijk vele Joden waren toentertijd, die tot de christelijke religie bekeerd waren, welke omdat de ceremoniën van God Zelven ingesteld waren, en zij in dezelve waren opgebracht, toen nog niet wel konden geloven dat zij nagelaten mochten of behoorden te worden, en daarom zich ergerden, als de gelovigen uit de heidenen dezelve niet onderhielden. Hij spreekt dan hier niet van degenen die uit hardnekkigheid staande hielden en leerden dat de onderhouding der ceremoniën ter zaligheid nog noodzakelijk was, tegen welke hij handelt in den brief aan de Galaten. |
| 2 Namelijk als een broeder, met alle vriendelijkheid, verdragende in hem zijn zwakheid. Zie Filem. vss. 12, 17. |
| Filem. vs. 12 Doch gij, neem hem, dat is mijn ingewanden, weder
aan; Filem. vs. 17 Indien gij mij dan houdt voor een metgezel, zo neem hem aan gelijk als mij. |
| 3 Gr. twistingen der samensprekingen; of: twijfelingen der gedachten, namelijk dat gij hem daartoe niet brengt. |
| 4 Of: overleggingen, disputeringen, dat is, dat gij niet te zeer en te heftig hierover met hem disputeert, twist en hem verwart, en tot meerdere twijfeling brengt; of dat hij niet om uwentwil doe tegen zijn consciëntie. |
| | |
2 ὃς μὲν πιστεύει φαγεῖν πάντα, ὁ δὲ ἀσθενῶν λάχανα ἐσθίει. | | 2 5De een gelooft wel dat men 6alles eten mag, maar 7die zwak is, 8eet moeskruiden. |
| 5 Namelijk die de christelijke vrijheid recht verstaat. |
| 6 Dat is, allerlei eetbare spijze, zonder onderscheid van reine of onreine, hetwelk in het Oude Testament was, Lev. 11:4. Deut. 14:7. |
| Lev. 11:4 Deze nochtans zult gij niet eten van degene die alleen herkauwen of de klauwen alleen verdelen: den kemel, want hij herkauwt wel, maar verdeelt den klauw niet; die zal u onrein zijn; Deut. 14:7 Maar deze zult gij niet eten van degene die alleen herkauwen, of van degene die den gekloofden klauw alleen verdelen: den kemel en den haas en het konijn; want deze herkauwen wel, maar zij verdelen den klauw niet; onrein zullen zij ulieden zijn. |
| 7 Namelijk in het geloof, vers 1. |
| vers 1 NEEMT dengene nu die zwak is in het geloof, aan, maar niet tot twistige samensprekingen. |
| 8 Namelijk liever dan dat hij hierin de wet niet zou houden, dat is, laat zich genoegen met een slechte spijze die in de wet toegelaten was, en onthoudt zich van het vlees van zwijnen, hazen, konijnen en andere in de wet verboden, Lev. 11:5, enz. |
| Lev. 11:5 En het konijntje, want het herkauwt wel, maar verdeelt den klauw niet; dat zal u onrein zijn; |
| | |
3 ὁ ἐσθίων τὸν μὴ ἐσθίοντα μὴ ἐξουθενείτω, καὶ ὁ μὴ ἐσθίων τὸν ἐσθίοντα μὴ κρινέτω· ὁ Θεὸς γὰρ αὐτὸν προσελάβετο. | | 3 a9Die daar eet, 10verachte hem niet 11die niet eet; en die niet eet, 12oordele hem niet die daar eet; want God heeft 13hem aangenomen. |
| a Kol. 2:16. |
| Kol. 2:16 Dat u dan niemand oordele in spijze of in drank, of in het stuk des feestdags of der nieuwe maan of der sabbatten, |
| 9 Dat is, die gelooft dat men allerlei spijze mag eten, en zulks ook doet. |
| 10 Gr. houde hem niet als niets. Zie van dit woord Mark. 9:12. Luk. 23:11. |
| Mark. 9:12 En Hij antwoordende zeide tot hen: Elía zal wel eerst komen en alles wederoprichten; en het zal geschieden
gelijk geschreven is van den Zoon des mensen, dat Hij veel lijden zal en veracht worden; Luk. 23:11 En Herodes met zijn krijgslieden Hem veracht en bespot hebbende, deed Hem een blinkend kleed aan en zond Hem weder tot Pilatus. |
| 11 Namelijk allerlei spijze, omdat hij meent dat zulks niet geoorloofd is. |
| 12 Dat is, veroordele, namelijk dat hij daaraan zou zondigen; of dat hij daarom een ongodsdienstig mens of een verachter van de wet zou zijn. |
| 13 Dat is, zowel den een als den ander tot het geloof gebracht en tot een van Zijn kinderen in de gemeenschap Zijner kerk aangenomen; en behoort daarom van de mensen niet veracht of veroordeeld te worden. |
| | |
4 σὺ τίς εἶ ὁ κρίνων ἀλλότριον οἰκέτην; τῷ ἰδίῳ κυρίῳ στήκει ἢ πίπτει. σταθήσεται δέ· δυνατὸς γάρ ἐστιν ὁ Θεὸς στῆσαι αὐτόν. | | 4 b14Wie zijt gij die 15eens anderen huisknecht 16oordeelt? 17Hij staat of hij 18valt 19zijn eigen heer; doch hij zal 20vastgesteld worden, want God is 21machtig hem vast te stellen. |
| b Jak. 4:12. |
| Jak. 4:12 Er is een enig Wetgever, Die behouden kan en verderven. Doch wie zijt gij, die een ander oordeelt? |
| 14 Hij bestraft beide de zwakken en de sterken dat zij elkander verachtten en veroordeelden. |
| 15 Dat is, uw broeder, die niet uw maar Gods dienstknecht is. Waarmede hij toont dat zulk veroordelen strijdt, zelfs tegen het recht der natuur, naar hetwelk niemand eens anders dienstknecht, waar hij geen recht over heeft, mag veroordelen. |
| 16 Dat is, veroordeelt, vers 3. |
| vers 3 Die daar eet, verachte hem niet die niet eet; en die niet eet, oordele hem niet die daar eet; want God heeft hem aangenomen. |
| 17 Dat is, zo hij wel doet. |
| 18 Dat is, zo hij zondigt. |
| 19 Namelijk dien hij toekomt, en die alleen recht heeft om hem te oordelen; wanneer die hem dan niet veroordeelt, zo behoort hem zijn mededienstknecht niet te veroordelen. |
| 20 Dat is, in het geloof meer en meer toenemen en bevestigd worden. |
| 21 Dat is, heeft niet alleen den wil, want Hij heeft hem aangenomen, vers 3, maar ook de macht om hem te versterken in het geloof, zodat gij niet veel met hem daarover behoeft te disputeren of twisten. |
| vers 3 Die daar eet, verachte hem niet die niet eet; en die niet eet, oordele hem niet die daar eet; want God heeft hem aangenomen. |
| | |
5 ὃς μὲν κρίνει ἡμέραν παρ’ ἡμέραν, ὃς δὲ κρίνει πᾶσαν ἡμέραν. ἕκαστος ἐν τῷ ἰδίῳ νοῒ πληροφορείσθω. | | 5 c22De een 23acht wel den enen dag boven den anderen dag, maar 24de ander 25acht al de dagen gelijk. 26Een iegelijk zij 27in zijn eigen gemoed 28ten volle verzekerd. |
| c Gal. 4:10. Kol. 2:16. |
| Gal. 4:10 Gij onderhoudt dagen, en maanden, en tijden, en jaren. Kol. 2:16 Dat u dan niemand oordele in spijze of in drank, of in het stuk des feestdags of der nieuwe maan of der sabbatten, |
| 22 Namelijk de gelovige Jood die de christelijke vrijheid nog niet recht verstaat. |
| 23 Gr. oordeelt, dat is, meent dat de feestdagen des Ouden Testaments nog moeten onderhouden worden, en dat overzulks de ene dag heiliger is dan de andere. |
| 24 Namelijk de gelovige heiden, die de christelijke vrijheid verstaat. |
| 25 Gr. allen dag, of: een iegelijken dag, dat is, houdt dat het onderscheid der dagen nu ophoudt, en dat wij nu aan de feestdagen des Ouden Testaments niet verbonden zijn. |
| 26 Namelijk hetzij dat hij eet of niet eet, de dagen onderscheidt of niet onderscheidt. |
| 27 Of: in zijn eigen verstand. |
| 28 Namelijk dat hij zulks doende, niet zondigt en niet voorheeft God te vertoornen en wetens tegen Zijn wil te doen; en dat hij dienvolgens ook naarstiglijk onderzoeke, welk van beide den Heere behaagt. |
| | |
6 ὁ φρονῶν τὴν ἡμέραν, Κυρίῳ φρονεῖ· καὶ ὁ μὴ φρονῶν τὴν ἡμέραν, Κυρίῳ οὐ φρονεῖ. ὁ ἐσθίων Κυρίῳ ἐσθίει, εὐχαριστεῖ γὰρ τῷ Θεῷ· καὶ ὁ μὴ ἐσθίων Κυρίῳ οὐκ ἐσθίει, καὶ εὐχαριστεῖ τῷ Θεῷ. | | 6 Die 29den dag waarneemt, die neemt hem waar 30den Heere; en die den dag niet waarneemt, die neemt hem niet waar den Heere. 31Die daar eet, die eet zulks den Heere, dwant 32hij dankt God; en die niet eet, die eet zulks den Heere niet, en 33hij dankt God. |
| 29 Dat is, de feestdagen des Ouden Testaments, dewelke de zwakken uit de Joden meenden ook in het Nieuwe Testament te moeten onderhouden worden. |
| 30 Dat is, heeft anders niet voor, dan daarmede den Heere dienst en eer te bewijzen. Zodat zij, beide de zwakken en sterken, enerlei einde en oogmerk voorhebben, en daarom elkander niet moeten veroordelen. |
| 31 Namelijk allerlei spijze, en gelooft dat zulks geoorloofd is, vers 2. |
| vers 2 De een gelooft wel dat men alles eten mag, maar die zwak is, eet moeskruiden. |
| d 1 Kor. 10:31. 1 Tim. 4:3. |
| 1 Kor. 10:31 Hetzij dan dat gijlieden eet, hetzij dat gij drinkt, hetzij dat gij iets anders doet, doet het al ter ere Gods. 1 Tim. 4:3 Verbiedende te huwen, gebiedende van spijzen te onthouden, die God geschapen heeft tot nuttiging met dankzegging, voor de gelovigen en die de waarheid hebben bekend. |
| 32 Namelijk de sterke voor deze vrijheid, en voor de spijze, die hij met goede consciëntie nuttigt. |
| 33 Namelijk de zwakke, hoewel hij meent sommige spijzen verboden te zijn, dat evenwel God hem verleent waarmede hij met goede consciëntie kan gevoed worden, 1 Tim. 4:5. |
| 1 Tim. 4:5 Want het wordt geheiligd door het Woord Gods en door
het gebed. |
| | |
7 οὐδεὶς γὰρ ἡμῶν ἑαυτῷ ζῇ, καὶ οὐδεὶς ἑαυτῷ ἀποθνήσκει. | | 7 eWant niemand 34van ons 35leeft zichzelven en niemand 36sterft zichzelven. |
| e 2 Kor. 5:15. Gal. 2:20. 1 Thess. 5:10. 1 Petr. 4:2. |
| 2 Kor. 5:15 Als die dit oordelen, dat indien Eén voor allen gestorven is, zij dan allen gestorven zijn. En Hij is voor allen gestorven, opdat degenen die leven, niet meer zichzelven zouden leven, maar Dien Die voor hen gestorven en opgewekt is. Gal. 2:20 Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch
niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods, Die mij liefgehad heeft en Zichzelven voor mij overgegeven heeft. 1 Thess. 5:10 Die voor ons gestorven is, opdat wij, hetzij dat wij waken, hetzij dat wij slapen, tezamen met Hem leven zouden. 1 Petr. 4:2 Om nu niet meer naar de begeerlijkheden der mensen, maar naar den wil van God den tijd die overig is in het vlees, te leven. |
| 34 Namelijk gelovige Christenen, hetzij sterke of zwakke. |
| 35 Dat is, moet zijn leven aanstellen niet naar zijn eigen lust of profijt, of gelijk hij wil, alzo hij zijns zelfs eigen niet is, maar onder een Ander, namelijk den Heere, staat; naar Wiens bevel en tot Wiens dienst hij zijn leven moet richten. |
| 36 Namelijk gelijk of het met zijn dood ten enenmale met hem uit ware. |
| | |
8 ἐάν τε γὰρ ζῶμεν, τῷ Κυρίῳ ζῶμεν· ἐάν τε ἀποθνήσκωμεν, τῷ Κυρίῳ ἀποθνήσκομεν· ἐάν τε οὖν ζῶμεν, ἐάν τε ἀποθνήσκωμεν, τοῦ Κυρίου ἐσμέν. | | 8 Want hetzij dat wij leven, 37wij leven den Heere; hetzij dat wij sterven, 38wij sterven den Heere. Hetzij dan dat wij leven, hetzij dat wij sterven, 39wij zijn des Heeren. |
| 37 Dat is, wij staan onder het gezag van den Heere Jezus Christus, als Zijn eigen dienstknechten zijnde, door Zijn bloed gekocht, en moeten overzulks ons leven tot Zijn dienst en eer besteden. |
| 38 Dat is, wij moeten bereid zijn om ten dienste en ere onzes Heeren ons leven af te leggen, als het Hem belieft, en zullen na onzen dood van ons doen rekenschap geven. |
| 39 Dat is, wij zijn Christus’ eigendom en dienstknechten, die onder Hem staan, en naar Zijn bevel leven en sterven moeten. |
| | |
9 εἰς τοῦτο γὰρ Χριστὸς καὶ ἀπέθανε καὶ ἀνέστη καὶ ἀνέζησεν, ἵνα καὶ νεκρῶν καὶ ζώντων κυριεύσῃ. | | 9 40Want daartoe is Christus ook gestorven en opgestaan en weder levend geworden, opdat Hij beide over 41doden en levenden heersen zou. |
| 40 Hier bewijst hij dat Christus onze Heere is, en dat Hij dit recht van heerschappij door Zijn dood en opstanding over ons verkregen heeft, 1 Kor. 6:20. 1 Petr. 1:18. |
| 1 Kor. 6:20 Want gij zijt duur gekocht; zo verheerlijkt dan God in uw lichaam en in uw geest, welke Godes zijn. 1 Petr. 1:18 Wetende dat gij niet door vergankelijke dingen, zilver of goud, verlost zijt uit uw ijdelen wandel, die u
van de vaderen overgeleverd is, |
| 41 Dat is, over alle gelovigen, zo die nog leven als die in den Heere gestorven zijn en die wederom van Hem zullen opgewekt worden. |
| | |
10 σὺ δὲ τί κρίνεις τὸν ἀδελφόν σου; ἢ καὶ σὺ τί ἐξουθενεῖς τὸν ἀδελφόν σου; πάντες γὰρ παραστησόμεθα τῷ βήματι τοῦ Χριστοῦ. | | 10 Maar 42gij, wat 43oordeelt gij 44uw broeder? Of ook 45gij, wat 46veracht gij 47uw broeder? fWant wij zullen allen 48voor den rechterstoel van Christus gesteld worden. |
| 42 Namelijk zwakke. |
| 43 Dat is, veroordeelt, vers 3. |
| vers 3 Die daar eet, verachte hem niet die niet eet; en die niet eet, oordele hem niet die daar eet; want God heeft hem aangenomen. |
| 44 Dat is, de gelovige Christenen, die de christelijke vrijheid verstaan en gebruiken. |
| 45 Namelijk sterke in het geloof. |
| 46 Zie vers 3. |
| vers 3 Die daar eet, verachte hem niet die niet eet; en die niet eet, oordele hem niet die daar eet; want God heeft hem aangenomen. |
| 47 Namelijk die de christelijke vrijheid nog niet verstaat, noch durft gebruiken, om dezer zwakheid wil. |
| f Matth. 25:31. 2 Kor. 5:10. |
| Matth. 25:31 En wanneer de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid, en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op den troon Zijner heerlijkheid. 2 Kor. 5:10 Want wij allen moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage hetgeen door het lichaam geschiedt, naar dat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad. |
| 48 Dat is, voor het oordeel Gods, hetwelk Christus als Rechter houden zal, 2 Kor. 5:10, Dien het alleen ook toekomt over de consciënties te oordelen; en Dien wij rekenschap moeten geven van al ons doen en laten, vers 12. |
| 2 Kor. 5:10 Want wij allen moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage hetgeen door het lichaam geschiedt, naar dat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad. vers 12 Zo dan, een iegelijk van ons zal voor zichzelven Gode rekenschap geven. |
| | |
11 γέγραπται γάρ, Ζῶ ἐγώ, λέγει Κύριος· ὅτι ἐμοὶ κάμψει πᾶν γόνυ, καὶ πᾶσα γλῶσσα ἐξομολογήσεται τῷ Θεῷ. | | 11 Want er is geschreven: g49Ik leef, 50zegt de Heere; 51voor Mij zal alle 52knie buigen, en 53alle tong zal God 54belijden. |
| g Jes. 45:23. Filipp. 2:10. |
| Jes. 45:23 Ik heb gezworen bij Mijzelven, er is een woord der gerechtigheid uit Mijn mond gegaan en het zal niet wederkeren: dat Mij alle knie zal gebogen worden, alle tong Mij zal zweren. Filipp. 2:10 Opdat in den Naam van Jezus zich zou buigen alle knie dergenen die in den hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn, |
| 49 Dat is, zo waarachtiglijk als Ik leef; een manier van eedzweren, die de Heere dikwijls gebruikt, Num. 14:21, 28. Jes. 49:18. Jer. 22:24. Ez. 5:11; 14:16, 18; 20:3. |
| Num. 14:21 Doch zekerlijk, zo waarachtig als Ik leef, zo zal de ganse aarde met de heerlijkheid des HEEREN vervuld worden. Num. 14:28 Zeg tot hen: Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de HEERE, indien Ik ulieden zo niet doe gelijk als gij in Mijn oren gesproken hebt! Jes. 49:18 Hef uw ogen op rondom, en zie, al dezen vergaderen zich, zij komen tot u; zo waarachtig als Ik leef, spreekt de HEERE, zekerlijk, gij zult u met al dezen als met een sieraad bekleden, en gij zult hen u aanbinden gelijk een bruid. Jer. 22:24 Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de HEERE, ofschoon Chónia, de zoon van Jójakim, den koning van Juda, een zegelring ware aan Mijn rechterhand, zo zal Ik u toch vandaar wegrukken. Ez. 5:11 Daarom, zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE (omdat gij Mijn heiligdom verontreinigd hebt met al uw verfoeiselen en met al uw gruwelen), zo Ik ook niet daarom u verminderen en Mijn oog u niet verschonen zal en Ik ook niet zal sparen! Ez. 14:16 Die drie mannen in het midden van hetzelve zijnde, zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo zij zonen en zo zij dochteren bevrijden zouden! Zij zelven alleen zouden bevrijd worden, maar het land zou woest worden. Ez. 14:18 Ofschoon die drie mannen in het midden van hetzelve waren, zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zij zouden zonen noch dochteren bevrijden, maar zij zelven alleen zouden bevrijd worden. Ez. 20:3 Mensenkind, spreek tot de oudsten van Israël, en zeg tot hen: Alzo zegt de Heere HEERE: Komt gij om Mij te vragen? Zo waarachtig als Ik leef, zo Ik van u gevraagd worde, spreekt de Heere HEERE! |
| 50 Hetgeen van Jehovah, den waren God, door den profeet gezegd is, wordt hier Christus toegeëigend, om te tonen dat Hij ook de waarachtige God is. |
| 51 Namelijk voor Christus, den Zone Gods en Zaligmaker. Zie Ef. 1:20, 22. Filipp. 2:10. |
| Ef. 1:20 Die Hij gewrocht heeft in Christus, als Hij Hem uit de doden heeft opgewekt, en heeft Hem
gezet tot Zijn rechterhand in den hemel, Ef. 1:22 En heeft alle dingen Zijn voeten onderworpen, en heeft Hem der gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen; Filipp. 2:10 Opdat in den Naam van Jezus zich zou buigen alle knie dergenen die in den hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn, |
| 52 Dat is, eerbied en gehoorzaamheid als hun Heere betonen. Zie Filipp. 2:10. |
| Filipp. 2:10 Opdat in den Naam van Jezus zich zou buigen alle knie dergenen die in den hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn, |
| 53 Dat is, de gelovigen uit alle natiën, zowel sterke als zwakke, zullen met hun tongen en monden Mij belijden den waren God en hun Heere en Rechter te zijn, Rom. 10:9, 10. |
| Rom. 10:9 Namelijk, indien gij met uw mond zult belijden den Heere Jezus, en met uw hart geloven dat Hem God uit de doden opgewekt heeft, zo zult gij zalig worden. Rom. 10:10 Want met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid, en met den mond belijdt men ter zaligheid. |
| 54 Of: loven, danken. |
| | |
12 ἄρα οὖν ἕκαστος ἡμῶν περὶ ἑαυτοῦ λόγον δώσει τῷ Θεῷ. | | 12 hZo dan, 55een iegelijk van ons zal 56voor zichzelven 57Gode 58rekenschap geven. |
| h Ps. 62:13. Jer. 17:10; 32:19. Matth. 16:27. Rom. 2:6. 1 Kor. 3:8. 2 Kor. 5:10. Gal. 6:5. Openb. 2:23; 22:12. |
| Ps. 62:13 En de goedertierenheid, o Heere, is Uwe; want Gij zult een iegelijk vergelden naar zijn werk. Jer. 17:10 Ik, de HEERE, doorgrond het hart en
proef de nieren, en dat om een iegelijk te geven naar zijn wegen, naar de vrucht zijner handelingen. Jer. 32:19 Groot van raad en machtig van daad (want Uw ogen zijn open over alle wegen der mensenkinderen, om een iegelijk te geven naar zijn wegen en naar de vrucht zijner handelingen); Matth. 16:27 Want de Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid Zijns Vaders, met Zijn engelen, en alsdan zal Hij een iegelijk vergelden naar zijn doen. Rom. 2:6 Welke een iegelijk vergelden zal naar zijn werken: 1 Kor. 3:8 En die plant en die natmaakt, zijn één; maar een iegelijk zal zijn loon ontvangen naar zijn arbeid. 2 Kor. 5:10 Want wij allen moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage hetgeen door het lichaam geschiedt, naar dat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad. Gal. 6:5 Want een iegelijk zal zijn eigen pak dragen. Openb. 2:23 En haar kinderen zal Ik door den dood ombrengen; en al de gemeenten zullen weten, dat Ik het ben Die nieren en harten onderzoek. En Ik zal ulieden geven een iegelijk naar uw werken. Openb. 22:12 En zie, Ik kom haastelijk; en Mijn loon is met Mij, om een iegelijk te vergelden, gelijk zijn werk zal zijn. |
| 55 Wie hij ook zij, groot of klein, zwak of sterk. |
| 56 Dat is, van zijn eigen doen en laten, en niet van eens anders doen. |
| 57 Dat is, den Heere Christus, Die waarachtig God is, en Gods gericht houden zal. |
| 58 Namelijk hoe wij ons gedragen hebben in dit leven. Zie Mattheüs 25. 2 Kor. 5:10. |
| Mattheüs 25 ALSDAN zal het Koninkrijk der hemelen zijn gelijk tien maagden, welke haar lampen namen en gingen uit, den bruidegom tegemoet. 2 Kor. 5:10 Want wij allen moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage hetgeen door het lichaam geschiedt, naar dat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad. |
| | Elkander geen aanstoot geven |
13 Μηκέτι οὖν ἀλλήλους κρίνωμεν· ἀλλὰ τοῦτο κρίνατε μᾶλλον, τὸ μὴ τιθέναι πρόσκομμα τῷ ἀδελφῷ ἢ σκάνδαλον. | | 13 Laat ons dan elkander niet meer 59oordelen; maar 60oordeelt dit liever, namelijk idat 61gij 62den broeder geen 63aanstoot of ergernis 64geeft. |
| 59 Dat is, veroordelen, vss. 4, 10. Namelijk dewijl het oordeel den Heere Christus toekomt. |
| vers 4 Wie zijt gij die eens anderen huisknecht oordeelt? Hij staat of hij valt zijn eigen heer; doch hij zal vastgesteld worden, want God is machtig hem vast te stellen. vers 10 Maar gij, wat oordeelt gij uw broeder? Of ook gij, wat veracht gij uw broeder? Want wij zullen allen voor den rechterstoel van Christus gesteld worden. |
| 60 Dat is, acht en bekent dat dit het beste en betamelijkste is. |
| i 1 Kor. 10:32. 2 Kor. 6:3. |
| 1 Kor. 10:32 Weest zonder aanstoot te geven, en den Joden en den Grieken, en der gemeente Gods. 2 Kor. 6:3 Wij geven geen aanstoot in enig ding, opdat de bediening niet gelasterd worde; |
| 61 Namelijk sterke. |
| 62 Namelijk die nog zwak is. |
| 63 Namelijk dat hij door uw ontijdig gebruik der christelijke vrijheid of lichtvaardig veroordelen, niet worde vervreemd van de christelijke religie. Zie 1 Kor. 8:9. |
| 1 Kor. 8:9 Maar ziet toe dat deze uw macht niet enigerwijze een aanstoot worde dengenen die zwak zijn. |
| 64 Gr. stelt, of: legt. |
| | |
14 οἶδα καὶ πέπεισμαι ἐν Κυρίῳ Ἰησοῦ, ὅτι οὐδὲν κοινὸν δι’ ἑαυτοῦ· εἰ μὴ τῷ λογιζομένῳ τι κοινὸν εἶναι, ἐκείνῳ κοινόν. | | 14 k65Ik weet en ben verzekerd 66in den Heere Jezus, dat 67geen ding 68onrein is 69in zichzelf; dan 70die acht iets onrein te zijn, 71dien is het onrein. |
| k Matth. 15:11. Hand. 10:15. 1 Kor. 8:4. 1 Tim. 4:4. |
| Matth. 15:11 Hetgeen ten monde ingaat, ontreinigt den mens niet; maar hetgeen ten monde uitgaat, dat ontreinigt den mens. Hand. 10:15 En een stem geschiedde wederom ten tweeden male tot hem: Hetgeen God gereinigd heeft, zult gij niet gemeen maken. 1 Kor. 8:4 Aangaande dan het eten der dingen die den afgoden geofferd zijn, wij weten dat een afgod niets is in de wereld, en dat er geen ander God is dan Eén. 1 Tim. 4:4 Want alle schepsel Gods is goed, en er is niets verwerpelijk, met dankzegging genomen zijnde; |
| 65 Dat is, hoewel ik wel weet. |
| 66 Dat is, door den Heere Christus. Zie Hand. 10:15. |
| Hand. 10:15 En een stem geschiedde wederom ten tweeden male tot hem: Hetgeen God gereinigd heeft, zult gij niet gemeen maken. |
| 67 Dat is, geen spijze. |
| 68 Gr. gemeen is. Zie Hand. 10:14. Namelijk nu in het Nieuwe Testament na de komst van Christus. |
| Hand. 10:14 Maar Petrus zeide: Geenszins, Heere, want ik heb nooit gegeten iets dat gemeen of onrein was. |
| 69 Of: door zichzelf, dat is, uit zijn eigen natuur, Gen. 1:31; 9:2, 3. Hij spreekt van eetbare spijzen; hoewel dan daarna enige derzelve ten aanzien van het verbod Gods voor een tijd onrein zijn geweest, zo zijn zij nu alle voor rein te houden, overmits die schaduwen nu ophouden, Kol. 2:16. 1 Tim. 4:3, 4. |
| Gen. 1:31 En God zag al wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest, de zesde dag. Gen. 9:2 En ulieder vrees en ulieder verschrikking zij over al het gedierte der aarde en over al het gevogelte des hemels, in al wat zich op den aardbodem roert en in alle vissen der zee; zij zijn in uw hand overgegeven. Gen. 9:3 Al wat zich roert, dat levend is, zij u tot spijze; Ik heb het u alles gegeven, gelijk het groene kruid. Kol. 2:16 Dat u dan niemand oordele in spijze of in drank, of in het stuk des feestdags of der nieuwe maan of der sabbatten, 1 Tim. 4:3 Verbiedende te huwen, gebiedende van spijzen te onthouden, die God geschapen heeft tot nuttiging met dankzegging, voor de gelovigen en die de waarheid hebben bekend. 1 Tim. 4:4 Want alle schepsel Gods is goed, en er is niets verwerpelijk, met dankzegging genomen zijnde; |
| 70 Dat is, die nog niet gelooft dat het onderscheid der spijze nu ophoudt, maar meent dat dit verbod Gods nog moet opgevolgd worden. Want de middelmatige zaken zijn ons zodanig, gelijk wij dezelve achten; wanneer zij zonder ergernis kunnen gedaan of gelaten worden. |
| 71 Dat is, die mag tegen zijn gevoelen zulke spijze niet eten; want daarmede zou hij doen hetgeen hij zelf houdt zonde te wezen. |
| | |
15 εἰ δὲ διὰ βρῶμα ὁ ἀδελφός σου λυπεῖται, οὐκέτι κατὰ ἀγάπην περιπατεῖς. μὴ τῷ βρώματί σου ἐκεῖνον ἀπόλλυε, ὑπὲρ οὗ Χριστὸς ἀπέθανε. | | 15 Maar indien 72uw broeder 73om der spijze wil 74bedroefd wordt, zo wandelt gij niet meer 75naar liefde. l76Verderf dien niet 77met uw spijze, 78voor welken Christus gestorven is. |
| 72 Dat is, de zwakke medegelovige. |
| 73 Dat is, omdat hij ziet dat gij spijze eet die hij houdt van God den Christenen verboden te zijn. |
| 74 Namelijk als hij ziet dat gij die sterk zijt, spijze eet die in het Oude Testament verboden was, menende dat gij daaraan u bezondigt tegen God; hetwelk den godzalige bedroeft. Of ziende dat gij daarmede hen gelijk als veracht en veroordeelt. |
| 75 Want die bedroeft of ergert niemand, maar zoekt de zwakken tegemoet te gaan, toe te geven en in het geloof te sterken, 1 Kor. 13:4, enz. |
| 1 Kor. 13:4 De liefde is lankmoedig, zij is goedertieren; de liefde is niet afgunstig; de liefde handelt niet lichtvaardiglijk, zij is niet opgeblazen; |
| l 1 Kor. 8:11. |
| 1 Kor. 8:11 En zal de broeder die zwak is, door uw kennis verloren gaan, om welken Christus gestorven is? |
| 76 Namelijk zoveel in u is; hem daarmede vervreemdende van de christelijke religie. Of zo hij uw voorbeeld volgt tegen zijn consciëntie, dezelve daarmede kwetsende, waardoor zijn geloof in gevaar gebracht wordt. |
| 77 Dat is, etende voor hem spijze, die hij meent nog verboden te zijn. |
| 78 Namelijk om hem te behouden, die gij, zoveel in u is, verderft, hetwelk een gruwelijke zonde is, die ook tegen Christus gedaan wordt, 1 Kor. 8:12. Anderszins moet men al degenen die het geloof van Christus belijden, naar het oordeel der liefde houden voor zodanigen die van Christus door Zijn dood verlost zijn. Want dat degenen die waarlijk door den dood van Christus eens verlost zijn, niet zullen verloren gaan, wordt geleerd Matth. 24:24. Joh. 10:28. 1 Petr. 1:5. |
| 1 Kor. 8:12 Doch gijlieden alzo tegen de broeders zondigende, en hun zwakke consciëntie kwetsende, zondigt tegen Christus. Matth. 24:24 Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en zullen grote tekenen en wonderheden doen, alzo dat zij (indien het mogelijk ware) ook de uitverkorenen zouden verleiden. Joh. 10:28 En Ik geef hun het eeuwige leven; en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken. 1 Petr. 1:5 Die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot de zaligheid, die bereid is om geopenbaard te worden in den laatsten tijd. |
| | |
16 μὴ βλασφημείσθω οὖν ὑμῶν τὸ ἀγαθόν· | | 16 Dat dan 79uw goed niet 80gelasterd worde. |
| 79 Dat is, uw christelijke vrijheid en het gebruik derzelve. |
| 80 Zo van de zwakke Christenen als van degenen die buiten zijn, als zij zullen zien dat de Christenen om zulke geringe zaken met elkander twisten. |
| | |
17 οὐ γάρ ἐστιν ἡ βασιλεία τοῦ Θεοῦ βρῶσις καὶ πόσις, ἀλλὰ δικαιοσύνη καὶ εἰρήνη καὶ χαρὰ ἐν Πνεύματι Ἁγίῳ. | | 17 mWant 81het Koninkrijk Gods is niet spijze en drank, maar 82rechtvaardigheid en 83vrede en 84blijdschap 85door den Heiligen Geest. |
| m 1 Kor. 8:8. |
| 1 Kor. 8:8 De spijze nu maakt ons Gode niet aangenaam; want hetzij dat wij eten, wij hebben geen overvloed; en hetzij dat wij niet eten, wij hebben geen gebrek. |
| 81 Dat is, het Koninkrijk der heerlijkheid of der eeuwige zaligheid wordt niet verkregen door spijze eten of niet eten, en het Rijk der genade of de ware godzaligheid wordt daardoor niet bevorderd. Zie 1 Kor. 8:8. |
| 1 Kor. 8:8 De spijze nu maakt ons Gode niet aangenaam; want hetzij dat wij eten, wij hebben geen overvloed; en hetzij dat wij niet eten, wij hebben geen gebrek. |
| 82 Namelijk Gods of des geloofs, die tevoren beschreven is, Rom. 4:5. Waarmede de heiligheid des levens ook gevoegd moet zijn. |
| Rom. 4:5 Doch dengene die niet werkt, maar gelooft in Hem Die den goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid. |
| 83 Namelijk gerustheid in onze harten en consciënties door de verzekering dat wij en ons doen door het geloof Gode aangenaam zijn, Rom. 5:1, en ook uiterlijke vrede en enigheid onder de broeders. |
| Rom. 5:1 WIJ dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus; |
| 84 Dat is, een geestelijke vreugd in het hart, ontstaande uit de vaste hoop der zaligheid, en uit aanmerking van den welstand der gemeente in vrede bloeiende. |
| 85 Gr. in den Heiligen Geest, dat is, die van den Heiligen Geest gewrocht en ontstoken wordt, en een geestelijke, niet een wereldse blijdschap is. |
| | |
18 ὁ γὰρ ἐν τούτοις δουλεύων τῷ Χριστῷ εὐάρεστος τῷ Θεῷ, καὶ δόκιμος τοῖς ἀνθρώποις. | | 18 Want die Christus 86in deze dingen 87dient, is Gode welbehaaglijk en 88aangenaam 89den mensen. |
| 86 Dat is, die zijn gerechtigheid door het geloof in Christus zoekt, naar ware heiligheid staat, en in zichzelven gevoelt den vrede en de blijdschap des Heiligen Geestes, en altijd naar vrede tracht. |
| 87 Bewijst Christus de gehoorzaamheid en den godsdienst die Hij van ons eist. |
| 88 Gr. beproefd, dat is, voor goed en godzalig bevonden en gehouden. |
| 89 Namelijk die recht oordelen. |
| | |
19 ἄρα οὖν τὰ τῆς εἰρήνης διώκωμεν, καὶ τὰ τῆς οἰκοδομῆς τῆς εἰς ἀλλήλους. | | 19 Zo dan, laat ons 90najagen 91hetgeen tot den vrede en hetgeen tot de 92stichting 93onder elkander dient. |
| 90 Gr. vervolgen, dat is, op alle manieren zoeken. Zie dergelijke Ps. 34:15. |
| Ps. 34:15 Samech. Wijk af van het kwade en doe het goede; zoek den vrede en jaag hem na. |
| 91 Dat is, laat ons alle middelen aanwenden om vrede onder de gelovigen te houden; en vlieden al wat denzelven zou kunnen verbreken of verhinderen. |
| 92 Een gelijkenis genomen van het opbouwen van een huis of tempel, dat is, laat ons trachten naar hetgeen waardoor de kerke Gods, die het huis is des levenden Gods, 1 Tim. 3:15. Hebr. 3:6, mag opgebouwd en gesticht worden, Matth. 16:18. 1 Kor. 3:9. 2 Kor. 13:10. Ef. 4:12. 1 Tim. 1:4. |
| 1 Tim. 3:15 Maar zo ik vertoef, opdat gij moogt weten hoe men in het huis Gods moet verkeren, hetwelk is de gemeente des levenden Gods, een pilaar en vastigheid der waarheid. Hebr. 3:6 Maar Christus als de Zoon over Zijn eigen huis; Wiens huis wij zijn, indien wij maar de vrijmoedigheid en den roem der hoop tot het einde toe vast behouden. Matth. 16:18 En Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus, en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen. 1 Kor. 3:9 Want wij zijn Gods medearbeiders; Gods akkerwerk, Gods gebouw zijt gij. 2 Kor. 13:10 Daarom schrijf ik afwezend deze dingen, opdat ik niet, tegenwoordig zijnde, strengheid zou gebruiken naar de macht die mij de Heere gegeven heeft tot opbouwing en niet tot nederwerping. Ef. 4:12 Tot de volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing van het lichaam van Christus; 1 Tim. 1:4 Noch zich te begeven tot fabelen en eindeloze geslachtsrekeningen, welke meer twistvragen voortbrengen dan stichting Gods, die in het geloof is. |
| 93 Dat is, aan weerszijden, elk toebrengende wat tot stichting der gemeente dienstig is, de zwakken met toenemen in de kennis der christelijke vrijheid, en niet te veroordelen de anderen; en de sterken in het aannemen van de zwakken, met vermijden van ergernis en van verachting der zwakken. |
| | |
20 μὴ ἕνεκεν βρώματος κατάλυε τὸ ἔργον τοῦ Θεοῦ. πάντα μὲν καθαρά, ἀλλὰ κακὸν τῷ ἀνθρώπῳ τῷ διὰ προσκόμματος ἐσθίοντι. | | 20 94Verbreek 95het werk Gods niet 96om der spijze wil. n97Alle dingen zijn wel rein, maar het is 98kwaad voor den mens die 99met aanstoot eet. |
| 94 Gr. Ontbind niet, of: Maak niet los, namelijk zoveel in u is, met ontijdig gebruik der christelijke vrijheid, verachting en aanstoot; dit wordt gesteld tegen opbouwen of stichten. |
| 95 Dat is, het geloof des zwakken broeders, hetwelk God heeft begonnen in hem tot zijn zaligheid te werken; want het is een grote zonde af te breken hetgeen God bouwt. |
| 96 Dat is, om zulk een geringe zaak, als daar is deze of die spijze te eten. |
| n Tit. 1:15. |
| Tit. 1:15 Alle dingen zijn wel rein den reinen, maar den bevlekten en ongelovigen is geen ding rein, maar beide hun verstand en consciëntie zijn bevlekt. |
| 97 Dat is, ik beken wel, dat den Christenen nu geoorloofd is allerlei spijze te eten. Zie vers 14. |
| vers 14 Ik weet en ben verzekerd in den Heere Jezus, dat geen ding onrein is in zichzelf; dan die acht iets onrein te zijn, dien is het onrein. |
| 98 Dat is, zondig en schadelijk. |
| 99 Namelijk der zwakken. |
| | |
21 καλὸν τὸ μὴ φαγεῖν κρέα, μηδὲ πιεῖν οἶνον, μηδὲ ἐν ᾧ ὁ ἀδελφός σου προσκόπτει ἢ σκανδαλίζεται ἢ ἀσθενεῖ. | | 21 o100Het is goed geen vlees te eten, noch wijn te drinken, noch iets waaraan 1uw broeder zich 2stoot of geërgerd wordt, of waarin hij zwak is. |
| o 1 Kor. 8:13. |
| 1 Kor. 8:13 Daarom, indien de spijze mijn broeder ergert, zo zal ik in eeuwigheid geen vlees eten, opdat ik mijn broeder niet ergere. |
| 100 Dat is, dienstig tot stichting der zwakken in de gemeente. |
| 1 Namelijk die nog zwak is in het geloof. |
| 2 Dat is, wanneer dat eten of drinken, enz., den zwakken aanstoot geeft. Zodat het onthouden van zulk eten of drinken goed is, om het vermijden van ergernis. Zie 1 Kor. 8:13. |
| 1 Kor. 8:13 Daarom, indien de spijze mijn broeder ergert, zo zal ik in eeuwigheid geen vlees eten, opdat ik mijn broeder niet ergere. |
| | |
22 σὺ πίστιν ἔχεις; κατὰ σαυτὸν ἔχε ἐνώπιον τοῦ Θεοῦ. μακάριος ὁ μὴ κρίνων ἑαυτὸν ἐν ᾧ δοκιμάζει. | | 22 3Hebt gij geloof? 4Heb dat bij uzelven 5voor God. Zalig is hij die zichzelven niet 6oordeelt 7in hetgeen dat hij voor goed houdt. |
| 3 Namelijk waardoor gij weet en verzekerd zijt dat de Christenen de vrijheid hebben om allerlei spijze te eten. Zie vss. 2, 14. 1 Kor. 8:1. |
| vers 2 De een gelooft wel dat men alles eten mag, maar die zwak is, eet moeskruiden. vers 14 Ik weet en ben verzekerd in den Heere Jezus, dat geen ding onrein is in zichzelf; dan die acht iets onrein te zijn, dien is het onrein. 1 Kor. 8:1 AANGAANDE nu de dingen die den afgoden geofferd zijn: Wij weten dat wij altezamen kennis hebben. De kennis maakt opgeblazen, maar de liefde sticht. |
| 4 Namelijk in uw eigen consciëntie, zonder hetzelve te tonen met ergernis voor de zwakke broeders. |
| 5 Namelijk Die evenwel weet dat gij dat geloof hebt, al toont gij het in zulker voege niet. Of: Heb het alzo, dat het gebruik van dien Gode moge behagen, Dien wij zullen rekenschap geven, en Dien wij niet moeten vertoornen. |
| 6 Dat is, veroordeelt, namelijk de vrijheid zo misbruikende met ergernis, dat hij daarmede verdient van de broeders bestraft en van God geoordeeld te worden. |
| 7 Dat is, hetgeen hij verstaat en acht geoorloofd te zijn, als het zonder ergernis geschiedt. Gr. in hetgeen hij beproeft. |
| | |
23 ὁ δὲ διακρινόμενος, ἐὰν φάγῃ, κατακέκριται, ὅτι οὐκ ἐκ πίστεως· πᾶν δὲ ὃ οὐκ ἐκ πίστεως, ἁμαρτία ἐστίν. | | 23 Maar 8die twijfelt, 9indien hij eet, 10is veroordeeld, omdat hij niet uit het geloof eet. pEn al wat 11uit het geloof niet is, dat is zonde. |
| 8 Dat is, die nog niet volkomenlijk verzekerd is, dat allerlei spijze nu rein en geoorloofd is. |
| 9 Namelijk enige spijze in het Oude Testament verboden. |
| 10 Dat is, kwetst zijn consciëntie en maakt zich schuldig aan de verdoemenis. |
| p Tit. 1:15. |
| Tit. 1:15 Alle dingen zijn wel rein den reinen, maar den bevlekten en ongelovigen is geen ding rein, maar beide hun verstand en consciëntie zijn bevlekt. |
| 11 Dat is, gedaan wordt zonder verzekerd te zijn dat het werk hetwelk wij doen, Gode behaagt in Christus. Of: wat niet voortkomt uit een gelovig hart, zonder hetwelk noch onze werken, noch onze personen Gode kunnen behagen, Hebr. 11:6. |
| Hebr. 11:6 Maar zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen. Want die tot God komt, moet geloven dat Hij is, en een Beloner is dergenen die Hem zoeken. |