Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Romeinen 14 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Romeinen 14

1 De apostel leert nu voorts, hoe de gelovigen zich gedragen moeten jegens de zwakken, die de leer van de vrijheid der Christenen, voornamelijk aangaande het onderscheid van spijze en dagen, nog niet wel verstonden, namelijk dat zij de zwakken moeten aannemen en met hen daarom niet twisten, en dat de zwakken de anderen niet moeten veroordelen. 5 Dat beide zwakken en sterken enerlei einde moeten voorhebben, om God daarmede te dienen. 7 Alzo wij in leven en sterven altijd schuldig zijn Zijn eer te bevorderen. 9 Gelijk ook Christus daarom gestorven en opgestaan is, opdat wij Hem, als onzen Heere en Rechter, zouden rekenschap geven van al ons doen. 13 Dat dan de sterken toezien dat zij geen aanstoot geven den zwakken. 14 Dat nu het onderscheid der spijzen en dagen wel ophoudt, maar dat deze vrijheid niet moet gebruikt worden tot droefheid en verzwakking van anderen, voor welke Christus ook gestorven is. 17 Nademaal de christelijke religie niet bestaat in eten of drinken. 19 Dat men in dezen altijd moet trachten naar vrede. 20 En liever niet eten of drinken hetgeen den zwakke zou ergeren. 22 En voorts in dezen aan beide zijden niets doen met een twijfelende consciëntie, alzo zulks zonde is.
  
Elkander niet veroordelen
1 Τὸν δὲ ἀσθενοῦντα τῇ πίστει προσλαμβάνεσθε, μὴ εἰς διακρίσεις διαλογισμῶν. 1 NEEMT dengene nu 1die zwak is in het geloof, 2aan, maar niet 3tot twistige 4samensprekingen.
1 Dat is, die het stuk van de afdoening der ceremoniën des Ouden Testaments nog niet recht verstaat, uit zwakheid; gelijk vele Joden waren toentertijd, die tot de christelijke religie bekeerd waren, welke omdat de ceremoniën van God Zelven ingesteld waren, en zij in dezelve waren opgebracht, toen nog niet wel konden geloven dat zij nagelaten mochten of behoorden te worden, en daarom zich ergerden, als de gelovigen uit de heidenen dezelve niet onderhielden. Hij spreekt dan hier niet van degenen die uit hardnekkigheid staande hielden en leerden dat de onderhouding der ceremoniën ter zaligheid nog noodzakelijk was, tegen welke hij handelt in den brief aan de Galaten.
2 Namelijk als een broeder, met alle vriendelijkheid, verdragende in hem zijn zwakheid. Zie Filem. vss. 12, 17. verwijsteksten
3 Gr. twistingen der samensprekingen; of: twijfelingen der gedachten, namelijk dat gij hem daartoe niet brengt.
4 Of: overleggingen, disputeringen, dat is, dat gij niet te zeer en te heftig hierover met hem disputeert, twist en hem verwart, en tot meerdere twijfeling brengt; of dat hij niet om uwentwil doe tegen zijn consciëntie.
   
2 ὃς μὲν πιστεύει φαγεῖν πάντα, ὁ δὲ ἀσθενῶν λάχανα ἐσθίει. 2 5De een gelooft wel dat men 6alles eten mag, maar 7die zwak is, 8eet moeskruiden.
5 Namelijk die de christelijke vrijheid recht verstaat.
6 Dat is, allerlei eetbare spijze, zonder onderscheid van reine of onreine, hetwelk in het Oude Testament was, Lev. 11:4. Deut. 14:7. verwijsteksten
7 Namelijk in het geloof, vers 1. verwijsteksten
8 Namelijk liever dan dat hij hierin de wet niet zou houden, dat is, laat zich genoegen met een slechte spijze die in de wet toegelaten was, en onthoudt zich van het vlees van zwijnen, hazen, konijnen en andere in de wet verboden, Lev. 11:5, enz. verwijsteksten
   
3 ὁ ἐσθίων τὸν μὴ ἐσθίοντα μὴ ἐξουθενείτω, καὶ ὁ μὴ ἐσθίων τὸν ἐσθίοντα μὴ κρινέτω· ὁ Θεὸς γὰρ αὐτὸν προσελάβετο. 3 a9Die daar eet, 10verachte hem niet 11die niet eet; en die niet eet, 12oordele hem niet die daar eet; want God heeft 13hem aangenomen.
a Kol. 2:16. verwijsteksten
9 Dat is, die gelooft dat men allerlei spijze mag eten, en zulks ook doet.
10 Gr. houde hem niet als niets. Zie van dit woord Mark. 9:12. Luk. 23:11. verwijsteksten
11 Namelijk allerlei spijze, omdat hij meent dat zulks niet geoorloofd is.
12 Dat is, veroordele, namelijk dat hij daaraan zou zondigen; of dat hij daarom een ongodsdienstig mens of een verachter van de wet zou zijn.
13 Dat is, zowel den een als den ander tot het geloof gebracht en tot een van Zijn kinderen in de gemeenschap Zijner kerk aangenomen; en behoort daarom van de mensen niet veracht of veroordeeld te worden.
   
4 σὺ τίς εἶ ὁ κρίνων ἀλλότριον οἰκέτην; τῷ ἰδίῳ κυρίῳ στήκει ἢ πίπτει. σταθήσεται δέ· δυνατὸς γάρ ἐστιν ὁ Θεὸς στῆσαι αὐτόν. 4 b14Wie zijt gij die 15eens anderen huisknecht 16oordeelt? 17Hij staat of hij 18valt 19zijn eigen heer; doch hij zal 20vastgesteld worden, want God is 21machtig hem vast te stellen.
b Jak. 4:12. verwijsteksten
14 Hij bestraft beide de zwakken en de sterken dat zij elkander verachtten en veroordeelden.
15 Dat is, uw broeder, die niet uw maar Gods dienstknecht is. Waarmede hij toont dat zulk veroordelen strijdt, zelfs tegen het recht der natuur, naar hetwelk niemand eens anders dienstknecht, waar hij geen recht over heeft, mag veroordelen.
16 Dat is, veroordeelt, vers 3. verwijsteksten
17 Dat is, zo hij wel doet.
18 Dat is, zo hij zondigt.
19 Namelijk dien hij toekomt, en die alleen recht heeft om hem te oordelen; wanneer die hem dan niet veroordeelt, zo behoort hem zijn mededienstknecht niet te veroordelen.
20 Dat is, in het geloof meer en meer toenemen en bevestigd worden.
21 Dat is, heeft niet alleen den wil, want Hij heeft hem aangenomen, vers 3, maar ook de macht om hem te versterken in het geloof, zodat gij niet veel met hem daarover behoeft te disputeren of twisten. verwijsteksten
   
5 ὃς μὲν κρίνει ἡμέραν παρ’ ἡμέραν, ὃς δὲ κρίνει πᾶσαν ἡμέραν. ἕκαστος ἐν τῷ ἰδίῳ νοῒ πληροφορείσθω. 5 c22De een 23acht wel den enen dag boven den anderen dag, maar 24de ander 25acht al de dagen gelijk. 26Een iegelijk zij 27in zijn eigen gemoed 28ten volle verzekerd.
c Gal. 4:10. Kol. 2:16. verwijsteksten
22 Namelijk de gelovige Jood die de christelijke vrijheid nog niet recht verstaat.
23 Gr. oordeelt, dat is, meent dat de feestdagen des Ouden Testaments nog moeten onderhouden worden, en dat overzulks de ene dag heiliger is dan de andere.
24 Namelijk de gelovige heiden, die de christelijke vrijheid verstaat.
25 Gr. allen dag, of: een iegelijken dag, dat is, houdt dat het onderscheid der dagen nu ophoudt, en dat wij nu aan de feestdagen des Ouden Testaments niet verbonden zijn.
26 Namelijk hetzij dat hij eet of niet eet, de dagen onderscheidt of niet onderscheidt.
27 Of: in zijn eigen verstand.
28 Namelijk dat hij zulks doende, niet zondigt en niet voorheeft God te vertoornen en wetens tegen Zijn wil te doen; en dat hij dienvolgens ook naarstiglijk onderzoeke, welk van beide den Heere behaagt.
   
6 ὁ φρονῶν τὴν ἡμέραν, Κυρίῳ φρονεῖ· καὶ ὁ μὴ φρονῶν τὴν ἡμέραν, Κυρίῳ οὐ φρονεῖ. ὁ ἐσθίων Κυρίῳ ἐσθίει, εὐχαριστεῖ γὰρ τῷ Θεῷ· καὶ ὁ μὴ ἐσθίων Κυρίῳ οὐκ ἐσθίει, καὶ εὐχαριστεῖ τῷ Θεῷ. 6 Die 29den dag waarneemt, die neemt hem waar 30den Heere; en die den dag niet waarneemt, die neemt hem niet waar den Heere. 31Die daar eet, die eet zulks den Heere, dwant 32hij dankt God; en die niet eet, die eet zulks den Heere niet, en 33hij dankt God.
29 Dat is, de feestdagen des Ouden Testaments, dewelke de zwakken uit de Joden meenden ook in het Nieuwe Testament te moeten onderhouden worden.
30 Dat is, heeft anders niet voor, dan daarmede den Heere dienst en eer te bewijzen. Zodat zij, beide de zwakken en sterken, enerlei einde en oogmerk voorhebben, en daarom elkander niet moeten veroordelen.
31 Namelijk allerlei spijze, en gelooft dat zulks geoorloofd is, vers 2. verwijsteksten
d 1 Kor. 10:31. 1 Tim. 4:3. verwijsteksten
32 Namelijk de sterke voor deze vrijheid, en voor de spijze, die hij met goede consciëntie nuttigt.
33 Namelijk de zwakke, hoewel hij meent sommige spijzen verboden te zijn, dat evenwel God hem verleent waarmede hij met goede consciëntie kan gevoed worden, 1 Tim. 4:5. verwijsteksten
   
7 οὐδεὶς γὰρ ἡμῶν ἑαυτῷ ζῇ, καὶ οὐδεὶς ἑαυτῷ ἀποθνήσκει. 7 eWant niemand 34van ons 35leeft zichzelven en niemand 36sterft zichzelven.
e 2 Kor. 5:15. Gal. 2:20. 1 Thess. 5:10. 1 Petr. 4:2. verwijsteksten
34 Namelijk gelovige Christenen, hetzij sterke of zwakke.
35 Dat is, moet zijn leven aanstellen niet naar zijn eigen lust of profijt, of gelijk hij wil, alzo hij zijns zelfs eigen niet is, maar onder een Ander, namelijk den Heere, staat; naar Wiens bevel en tot Wiens dienst hij zijn leven moet richten.
36 Namelijk gelijk of het met zijn dood ten enenmale met hem uit ware.
   
8 ἐάν τε γὰρ ζῶμεν, τῷ Κυρίῳ ζῶμεν· ἐάν τε ἀποθνήσκωμεν, τῷ Κυρίῳ ἀποθνήσκομεν· ἐάν τε οὖν ζῶμεν, ἐάν τε ἀποθνήσκωμεν, τοῦ Κυρίου ἐσμέν. 8 Want hetzij dat wij leven, 37wij leven den Heere; hetzij dat wij sterven, 38wij sterven den Heere. Hetzij dan dat wij leven, hetzij dat wij sterven, 39wij zijn des Heeren.
37 Dat is, wij staan onder het gezag van den Heere Jezus Christus, als Zijn eigen dienstknechten zijnde, door Zijn bloed gekocht, en moeten overzulks ons leven tot Zijn dienst en eer besteden.
38 Dat is, wij moeten bereid zijn om ten dienste en ere onzes Heeren ons leven af te leggen, als het Hem belieft, en zullen na onzen dood van ons doen rekenschap geven.
39 Dat is, wij zijn Christus’ eigendom en dienstknechten, die onder Hem staan, en naar Zijn bevel leven en sterven moeten.
   
9 εἰς τοῦτο γὰρ Χριστὸς καὶ ἀπέθανε καὶ ἀνέστη καὶ ἀνέζησεν, ἵνα καὶ νεκρῶν καὶ ζώντων κυριεύσῃ. 9 40Want daartoe is Christus ook gestorven en opgestaan en weder levend geworden, opdat Hij beide over 41doden en levenden heersen zou.
40 Hier bewijst hij dat Christus onze Heere is, en dat Hij dit recht van heerschappij door Zijn dood en opstanding over ons verkregen heeft, 1 Kor. 6:20. 1 Petr. 1:18. verwijsteksten
41 Dat is, over alle gelovigen, zo die nog leven als die in den Heere gestorven zijn en die wederom van Hem zullen opgewekt worden.
   
10 σὺ δὲ τί κρίνεις τὸν ἀδελφόν σου; ἢ καὶ σὺ τί ἐξουθενεῖς τὸν ἀδελφόν σου; πάντες γὰρ παραστησόμεθα τῷ βήματι τοῦ Χριστοῦ. 10 Maar 42gij, wat 43oordeelt gij 44uw broeder? Of ook 45gij, wat 46veracht gij 47uw broeder? fWant wij zullen allen 48voor den rechterstoel van Christus gesteld worden.
42 Namelijk zwakke.
43 Dat is, veroordeelt, vers 3. verwijsteksten
44 Dat is, de gelovige Christenen, die de christelijke vrijheid verstaan en gebruiken.
45 Namelijk sterke in het geloof.
46 Zie vers 3. verwijsteksten
47 Namelijk die de christelijke vrijheid nog niet verstaat, noch durft gebruiken, om dezer zwakheid wil.
f Matth. 25:31. 2 Kor. 5:10. verwijsteksten
48 Dat is, voor het oordeel Gods, hetwelk Christus als Rechter houden zal, 2 Kor. 5:10, Dien het alleen ook toekomt over de consciënties te oordelen; en Dien wij rekenschap moeten geven van al ons doen en laten, vers 12. verwijsteksten
   
11 γέγραπται γάρ, Ζῶ ἐγώ, λέγει Κύριος· ὅτι ἐμοὶ κάμψει πᾶν γόνυ, καὶ πᾶσα γλῶσσα ἐξομολογήσεται τῷ Θεῷ. 11 Want er is geschreven: g49Ik leef, 50zegt de Heere; 51voor Mij zal alle 52knie buigen, en 53alle tong zal God 54belijden.
g Jes. 45:23. Filipp. 2:10. verwijsteksten
49 Dat is, zo waarachtiglijk als Ik leef; een manier van eedzweren, die de Heere dikwijls gebruikt, Num. 14:21, 28. Jes. 49:18. Jer. 22:24. Ez. 5:11; 14:16, 18; 20:3. verwijsteksten
50 Hetgeen van Jehovah, den waren God, door den profeet gezegd is, wordt hier Christus toegeëigend, om te tonen dat Hij ook de waarachtige God is.
51 Namelijk voor Christus, den Zone Gods en Zaligmaker. Zie Ef. 1:20, 22. Filipp. 2:10. verwijsteksten
52 Dat is, eerbied en gehoorzaamheid als hun Heere betonen. Zie Filipp. 2:10. verwijsteksten
53 Dat is, de gelovigen uit alle natiën, zowel sterke als zwakke, zullen met hun tongen en monden Mij belijden den waren God en hun Heere en Rechter te zijn, Rom. 10:9, 10. verwijsteksten
54 Of: loven, danken.
   
12 ἄρα οὖν ἕκαστος ἡμῶν περὶ ἑαυτοῦ λόγον δώσει τῷ Θεῷ. 12 hZo dan, 55een iegelijk van ons zal 56voor zichzelven 57Gode 58rekenschap geven.
h Ps. 62:13. Jer. 17:10; 32:19. Matth. 16:27. Rom. 2:6. 1 Kor. 3:8. 2 Kor. 5:10. Gal. 6:5. Openb. 2:23; 22:12. verwijsteksten
55 Wie hij ook zij, groot of klein, zwak of sterk.
56 Dat is, van zijn eigen doen en laten, en niet van eens anders doen.
57 Dat is, den Heere Christus, Die waarachtig God is, en Gods gericht houden zal.
58 Namelijk hoe wij ons gedragen hebben in dit leven. Zie Mattheüs 25. 2 Kor. 5:10. verwijsteksten
  
Elkander geen aanstoot geven
13 Μηκέτι οὖν ἀλλήλους κρίνωμεν· ἀλλὰ τοῦτο κρίνατε μᾶλλον, τὸ μὴ τιθέναι πρόσκομμα τῷ ἀδελφῷ ἢ σκάνδαλον. 13 Laat ons dan elkander niet meer 59oordelen; maar 60oordeelt dit liever, namelijk idat 61gij 62den broeder geen 63aanstoot of ergernis 64geeft.
59 Dat is, veroordelen, vss. 4, 10. Namelijk dewijl het oordeel den Heere Christus toekomt. verwijsteksten
60 Dat is, acht en bekent dat dit het beste en betamelijkste is.
i 1 Kor. 10:32. 2 Kor. 6:3. verwijsteksten
61 Namelijk sterke.
62 Namelijk die nog zwak is.
63 Namelijk dat hij door uw ontijdig gebruik der christelijke vrijheid of lichtvaardig veroordelen, niet worde vervreemd van de christelijke religie. Zie 1 Kor. 8:9. verwijsteksten
64 Gr. stelt, of: legt.
   
14 οἶδα καὶ πέπεισμαι ἐν Κυρίῳ Ἰησοῦ, ὅτι οὐδὲν κοινὸν δι’ ἑαυτοῦ· εἰ μὴ τῷ λογιζομένῳ τι κοινὸν εἶναι, ἐκείνῳ κοινόν. 14 k65Ik weet en ben verzekerd 66in den Heere Jezus, dat 67geen ding 68onrein is 69in zichzelf; dan 70die acht iets onrein te zijn, 71dien is het onrein.
k Matth. 15:11. Hand. 10:15. 1 Kor. 8:4. 1 Tim. 4:4. verwijsteksten
65 Dat is, hoewel ik wel weet.
66 Dat is, door den Heere Christus. Zie Hand. 10:15. verwijsteksten
67 Dat is, geen spijze.
68 Gr. gemeen is. Zie Hand. 10:14. Namelijk nu in het Nieuwe Testament na de komst van Christus. verwijsteksten
69 Of: door zichzelf, dat is, uit zijn eigen natuur, Gen. 1:31; 9:2, 3. Hij spreekt van eetbare spijzen; hoewel dan daarna enige derzelve ten aanzien van het verbod Gods voor een tijd onrein zijn geweest, zo zijn zij nu alle voor rein te houden, overmits die schaduwen nu ophouden, Kol. 2:16. 1 Tim. 4:3, 4. verwijsteksten
70 Dat is, die nog niet gelooft dat het onderscheid der spijze nu ophoudt, maar meent dat dit verbod Gods nog moet opgevolgd worden. Want de middelmatige zaken zijn ons zodanig, gelijk wij dezelve achten; wanneer zij zonder ergernis kunnen gedaan of gelaten worden.
71 Dat is, die mag tegen zijn gevoelen zulke spijze niet eten; want daarmede zou hij doen hetgeen hij zelf houdt zonde te wezen.
   
15 εἰ δὲ διὰ βρῶμα ὁ ἀδελφός σου λυπεῖται, οὐκέτι κατὰ ἀγάπην περιπατεῖς. μὴ τῷ βρώματί σου ἐκεῖνον ἀπόλλυε, ὑπὲρ οὗ Χριστὸς ἀπέθανε. 15 Maar indien 72uw broeder 73om der spijze wil 74bedroefd wordt, zo wandelt gij niet meer 75naar liefde. l76Verderf dien niet 77met uw spijze, 78voor welken Christus gestorven is.
72 Dat is, de zwakke medegelovige.
73 Dat is, omdat hij ziet dat gij spijze eet die hij houdt van God den Christenen verboden te zijn.
74 Namelijk als hij ziet dat gij die sterk zijt, spijze eet die in het Oude Testament verboden was, menende dat gij daaraan u bezondigt tegen God; hetwelk den godzalige bedroeft. Of ziende dat gij daarmede hen gelijk als veracht en veroordeelt.
75 Want die bedroeft of ergert niemand, maar zoekt de zwakken tegemoet te gaan, toe te geven en in het geloof te sterken, 1 Kor. 13:4, enz. verwijsteksten
l 1 Kor. 8:11. verwijsteksten
76 Namelijk zoveel in u is; hem daarmede vervreemdende van de christelijke religie. Of zo hij uw voorbeeld volgt tegen zijn consciëntie, dezelve daarmede kwetsende, waardoor zijn geloof in gevaar gebracht wordt.
77 Dat is, etende voor hem spijze, die hij meent nog verboden te zijn.
78 Namelijk om hem te behouden, die gij, zoveel in u is, verderft, hetwelk een gruwelijke zonde is, die ook tegen Christus gedaan wordt, 1 Kor. 8:12. Anderszins moet men al degenen die het geloof van Christus belijden, naar het oordeel der liefde houden voor zodanigen die van Christus door Zijn dood verlost zijn. Want dat degenen die waarlijk door den dood van Christus eens verlost zijn, niet zullen verloren gaan, wordt geleerd Matth. 24:24. Joh. 10:28. 1 Petr. 1:5. verwijsteksten
   
16 μὴ βλασφημείσθω οὖν ὑμῶν τὸ ἀγαθόν· 16 Dat dan 79uw goed niet 80gelasterd worde.
79 Dat is, uw christelijke vrijheid en het gebruik derzelve.
80 Zo van de zwakke Christenen als van degenen die buiten zijn, als zij zullen zien dat de Christenen om zulke geringe zaken met elkander twisten.
   
17 οὐ γάρ ἐστιν ἡ βασιλεία τοῦ Θεοῦ βρῶσις καὶ πόσις, ἀλλὰ δικαιοσύνη καὶ εἰρήνη καὶ χαρὰ ἐν Πνεύματι Ἁγίῳ. 17 mWant 81het Koninkrijk Gods is niet spijze en drank, maar 82rechtvaardigheid en 83vrede en 84blijdschap 85door den Heiligen Geest.
m 1 Kor. 8:8. verwijsteksten
81 Dat is, het Koninkrijk der heerlijkheid of der eeuwige zaligheid wordt niet verkregen door spijze eten of niet eten, en het Rijk der genade of de ware godzaligheid wordt daardoor niet bevorderd. Zie 1 Kor. 8:8. verwijsteksten
82 Namelijk Gods of des geloofs, die tevoren beschreven is, Rom. 4:5. Waarmede de heiligheid des levens ook gevoegd moet zijn. verwijsteksten
83 Namelijk gerustheid in onze harten en consciënties door de verzekering dat wij en ons doen door het geloof Gode aangenaam zijn, Rom. 5:1, en ook uiterlijke vrede en enigheid onder de broeders. verwijsteksten
84 Dat is, een geestelijke vreugd in het hart, ontstaande uit de vaste hoop der zaligheid, en uit aanmerking van den welstand der gemeente in vrede bloeiende.
85 Gr. in den Heiligen Geest, dat is, die van den Heiligen Geest gewrocht en ontstoken wordt, en een geestelijke, niet een wereldse blijdschap is.
   
18 ὁ γὰρ ἐν τούτοις δουλεύων τῷ Χριστῷ εὐάρεστος τῷ Θεῷ, καὶ δόκιμος τοῖς ἀνθρώποις. 18 Want die Christus 86in deze dingen 87dient, is Gode welbehaaglijk en 88aangenaam 89den mensen.
86 Dat is, die zijn gerechtigheid door het geloof in Christus zoekt, naar ware heiligheid staat, en in zichzelven gevoelt den vrede en de blijdschap des Heiligen Geestes, en altijd naar vrede tracht.
87 Bewijst Christus de gehoorzaamheid en den godsdienst die Hij van ons eist.
88 Gr. beproefd, dat is, voor goed en godzalig bevonden en gehouden.
89 Namelijk die recht oordelen.
   
19 ἄρα οὖν τὰ τῆς εἰρήνης διώκωμεν, καὶ τὰ τῆς οἰκοδομῆς τῆς εἰς ἀλλήλους. 19 Zo dan, laat ons 90najagen 91hetgeen tot den vrede en hetgeen tot de 92stichting 93onder elkander dient.
90 Gr. vervolgen, dat is, op alle manieren zoeken. Zie dergelijke Ps. 34:15. verwijsteksten
91 Dat is, laat ons alle middelen aanwenden om vrede onder de gelovigen te houden; en vlieden al wat denzelven zou kunnen verbreken of verhinderen.
92 Een gelijkenis genomen van het opbouwen van een huis of tempel, dat is, laat ons trachten naar hetgeen waardoor de kerke Gods, die het huis is des levenden Gods, 1 Tim. 3:15. Hebr. 3:6, mag opgebouwd en gesticht worden, Matth. 16:18. 1 Kor. 3:9. 2 Kor. 13:10. Ef. 4:12. 1 Tim. 1:4. verwijsteksten
93 Dat is, aan weerszijden, elk toebrengende wat tot stichting der gemeente dienstig is, de zwakken met toenemen in de kennis der christelijke vrijheid, en niet te veroordelen de anderen; en de sterken in het aannemen van de zwakken, met vermijden van ergernis en van verachting der zwakken.
   
20 μὴ ἕνεκεν βρώματος κατάλυε τὸ ἔργον τοῦ Θεοῦ. πάντα μὲν καθαρά, ἀλλὰ κακὸν τῷ ἀνθρώπῳ τῷ διὰ προσκόμματος ἐσθίοντι. 20 94Verbreek 95het werk Gods niet 96om der spijze wil. n97Alle dingen zijn wel rein, maar het is 98kwaad voor den mens die 99met aanstoot eet.
94 Gr. Ontbind niet, of: Maak niet los, namelijk zoveel in u is, met ontijdig gebruik der christelijke vrijheid, verachting en aanstoot; dit wordt gesteld tegen opbouwen of stichten.
95 Dat is, het geloof des zwakken broeders, hetwelk God heeft begonnen in hem tot zijn zaligheid te werken; want het is een grote zonde af te breken hetgeen God bouwt.
96 Dat is, om zulk een geringe zaak, als daar is deze of die spijze te eten.
n Tit. 1:15. verwijsteksten
97 Dat is, ik beken wel, dat den Christenen nu geoorloofd is allerlei spijze te eten. Zie vers 14. verwijsteksten
98 Dat is, zondig en schadelijk.
99 Namelijk der zwakken.
   
21 καλὸν τὸ μὴ φαγεῖν κρέα, μηδὲ πιεῖν οἶνον, μηδὲ ἐν ᾧ ὁ ἀδελφός σου προσκόπτει ἢ σκανδαλίζεται ἢ ἀσθενεῖ. 21 o100Het is goed geen vlees te eten, noch wijn te drinken, noch iets waaraan 1uw broeder zich 2stoot of geërgerd wordt, of waarin hij zwak is.
o 1 Kor. 8:13. verwijsteksten
100 Dat is, dienstig tot stichting der zwakken in de gemeente.
1 Namelijk die nog zwak is in het geloof.
2 Dat is, wanneer dat eten of drinken, enz., den zwakken aanstoot geeft. Zodat het onthouden van zulk eten of drinken goed is, om het vermijden van ergernis. Zie 1 Kor. 8:13. verwijsteksten
   
22 σὺ πίστιν ἔχεις; κατὰ σαυτὸν ἔχε ἐνώπιον τοῦ Θεοῦ. μακάριος ὁ μὴ κρίνων ἑαυτὸν ἐν ᾧ δοκιμάζει. 22 3Hebt gij geloof? 4Heb dat bij uzelven 5voor God. Zalig is hij die zichzelven niet 6oordeelt 7in hetgeen dat hij voor goed houdt.
3 Namelijk waardoor gij weet en verzekerd zijt dat de Christenen de vrijheid hebben om allerlei spijze te eten. Zie vss. 2, 14. 1 Kor. 8:1. verwijsteksten
4 Namelijk in uw eigen consciëntie, zonder hetzelve te tonen met ergernis voor de zwakke broeders.
5 Namelijk Die evenwel weet dat gij dat geloof hebt, al toont gij het in zulker voege niet. Of: Heb het alzo, dat het gebruik van dien Gode moge behagen, Dien wij zullen rekenschap geven, en Dien wij niet moeten vertoornen.
6 Dat is, veroordeelt, namelijk de vrijheid zo misbruikende met ergernis, dat hij daarmede verdient van de broeders bestraft en van God geoordeeld te worden.
7 Dat is, hetgeen hij verstaat en acht geoorloofd te zijn, als het zonder ergernis geschiedt. Gr. in hetgeen hij beproeft.
   
23 ὁ δὲ διακρινόμενος, ἐὰν φάγῃ, κατακέκριται, ὅτι οὐκ ἐκ πίστεως· πᾶν δὲ ὃ οὐκ ἐκ πίστεως, ἁμαρτία ἐστίν. 23 Maar 8die twijfelt, 9indien hij eet, 10is veroordeeld, omdat hij niet uit het geloof eet. pEn al wat 11uit het geloof niet is, dat is zonde.
8 Dat is, die nog niet volkomenlijk verzekerd is, dat allerlei spijze nu rein en geoorloofd is.
9 Namelijk enige spijze in het Oude Testament verboden.
10 Dat is, kwetst zijn consciëntie en maakt zich schuldig aan de verdoemenis.
p Tit. 1:15. verwijsteksten
11 Dat is, gedaan wordt zonder verzekerd te zijn dat het werk hetwelk wij doen, Gode behaagt in Christus. Of: wat niet voortkomt uit een gelovig hart, zonder hetwelk noch onze werken, noch onze personen Gode kunnen behagen, Hebr. 11:6. verwijsteksten

Einde Romeinen 14