Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 De apostel dusverre in de voorgaande hoofdstukken verhandeld hebbende de voornaamste leerstukken der christelijke religie, begint nu, volgens zijn gebruikelijke orde in meest al zijn brieven, het deel van dezen brief, hetwelk bestaat in vermaningen tot een godzalig christenleven, waarvan de eerste is, dat wij onszelven Gode opofferen en der wereld niet gelijk worden. 3 Daarna vermaant hij ernstiglijk en in het bijzonder degenen die in de gemeente openbare diensten en bijzondere gaven hadden, dat zij zich op hun diensten of gaven niet verhovaardigen, maar dezelve tot de meeste stichting der gemeente getrouwelijk bedienen en besteden. 6 Zo de leraars des Woords, 8 Als de ouderlingen en diakenen. 9 Voegt daarbij verscheidene vermaningen tot allerlei christelijke deugden, als oprechte broederlijke liefde, 11 Vurigen ijver tot Gods eer, 12 Lijdzaamheid, bidden, hoop, 13 Mededeelzaamheid, 14 Zachtmoedigheid, 15 Medelijden, 16 Eendrachtigheid, nederigheid, 17 Verdraagzaamheid, 18 Vreedzaamheid, 19 Aflegging van wraakgierigheid, 20 Liefde der vijanden, 21 En standvastigheid in het goede. |
| | De Gode welbehaaglijke offerande |
1 Παρακαλῶ οὖν ὑμᾶς, ἀδελφοί, διὰ τῶν οἰκτιρμῶν τοῦ Θεοῦ, παραστῆσαι τὰ σώματα ὑμῶν θυσίαν ζῶσαν, ἁγίαν, εὐάρεστον τῷ Θεῷ, τὴν λογικὴν λατρείαν ὑμῶν. | | 1 IK1 bid u dan, broeders, 2door de ontfermingen Gods, adat gij 3uw lichamen b4stelt tot 5een levende, 6heilige en
7Gode welbehaaglijke offerande, welke is uw 8redelijke godsdienst. |
| 1 Of: Ik vermaan. |
| 2 Dat is, dewijl dan God ons zo veelvoudige barmhartigheid in Christus heeft betoond, gelijk in het voorgaande geleerd is; hetwelk het woordje dan aanwijst. |
| a 1 Petr. 2:5. |
| 1 Petr. 2:5 Zo wordt gij ook zelven, als levende stenen, gebouwd tot
een geestelijk huis, tot
een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus. |
| 3 Dat is, uzelven, geheel. Een Hebreeuwse manier van spreken, waardoor een deel voor het geheel genomen wordt; gelijk hetzelve uitgelegd wordt 1 Thess. 5:23. |
| 1 Thess. 5:23 En de God des vredes Zelf heilige u geheel en al; en uw geheel oprechte geest en ziel en lichaam worde onberispelijk bewaard in de toekomst van onzen Heere Jezus Christus. |
| b Rom. 6:13, 16. |
| Rom. 6:13 En stelt uw leden niet der zonde tot wapenen der ongerechtigheid; maar stelt uzelven Gode, als uit de doden levend geworden zijnde, en stelt
uw leden Gode tot wapenen der gerechtigheid. Rom. 6:16 Weet gij niet dat wien gij uzelven stelt tot dienstknechten ter gehoorzaamheid, gij dienstknechten zijt desgenen dien gij gehoorzaamt, óf der zonde tot den dood, óf der gehoorzaamheid tot gerechtigheid? |
| 4 Dat is, offert op; gelijk de offeranden voor den Heere werden gepresenteerd en voor Hem daargesteld en alzo Hem toegeëigend. |
| 5 Dat is, niet lichamelijk door slachting gedood, maar geestelijk door doding der begeerlijkheden geslacht zijnde om Gode te leven, Rom. 6:11. 2 Kor. 5:15. Kol. 3:3, 5. |
| Rom. 6:11 Alzo ook gijlieden, houdt het daarvoor, dat gij wel der zonde dood zijt, maar Gode levend zijt in Christus Jezus, onzen Heere. 2 Kor. 5:15 Als die dit oordelen, dat indien Eén voor allen gestorven is, zij dan allen gestorven zijn. En Hij is voor allen gestorven, opdat degenen die leven, niet meer zichzelven zouden leven, maar Dien Die voor hen gestorven en opgewekt is. Kol. 3:3 Want gij zijt gestorven, en uw leven is met Christus verborgen in God. Kol. 3:5 Doodt dan uw leden die op de aarde zijn, namelijk hoererij, onreinheid, schandelijke beweging, kwade begeerlijkheid, en de gierigheid, welke is afgodendienst; |
| 6 Dat is, gelijk de beesten die in het Oude Testament opgeofferd werden, zonder vlek of gebrek moesten zijn, Ex. 12:5. Lev. 1:10. Deut. 15:21, dat alzo wij ons afzonderen van alle onheiligheden. |
| Ex. 12:5 Gij zult een volkomen lam hebben, een mannetje, een jaar oud; van de schapen of van de geitenbokken zult gij het nemen. Lev. 1:10 En indien zijn offerande is van kleinvee, van schapen of van geiten ten brandoffer, zal hij een volkomen mannetje offeren. Deut. 15:21 Doch als enig gebrek daaraan zal zijn, hetzij mank of blind of enig kwaad gebrek, zo zult gij het den HEERE uw God niet offeren; |
| 7 Dat is, voortkomende uit een oprecht en verslagen hart door het geloof gereinigd, zonder hetwelk Gode geen offeranden behagen, Jes. 1:11; 66:3. Jer. 6:20; 7:20. Hos. 6:6. Hebr. 11:4, 6. |
| Jes. 1:11 Waartoe zal Mij zijn de veelheid uwer slachtoffers? zegt de HEERE; Ik ben zat van de brandoffers der rammen en van het smeer der vette beesten, en heb geen lust aan het bloed der varren, noch der lammeren, noch der bokken. Jes. 66:3 Wie een os slacht, slaat een man; wie een lam offert, breekt een hond den hals; wie spijsoffer offert, is als die
zwijnenbloed offert; wie wierook brandt ten gedenkoffer, is als die een afgod zegent. Dezen verkiezen ook hun wegen, en hun ziel heeft lust aan hun verfoeiselen. Jer. 6:20 Waartoe zal dan de wierook voor Mij uit Scheba komen, en de beste kalmoes uit verren lande? Uw brandoffers zijn Mij niet behaaglijk en uw slachtoffers zijn Mij niet zoet. Jer. 7:20 Daarom zegt de Heere HEERE alzo: Zie, Mijn toorn en Mijn grimmigheid zal uitgestort worden over deze plaats, over de mensen en over de beesten, en over het geboomte des velds en over de vrucht des aardrijks, en zal branden en niet uitgeblust worden. Hos. 6:6 Want Ik heb lust tot weldadigheid en niet tot offer, en tot de kennis Gods meer dan tot brandoffers. Hebr. 11:4 Door het geloof heeft Abel een meerdere offerande Gode geofferd dan Kaïn, door hetwelk hij getuigenis bekomen heeft dat hij rechtvaardig was, alzo God over zijn gaven getuigenis gaf; en door hetzelve geloof
spreekt hij nog, nadat hij gestorven is. Hebr. 11:6 Maar zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen. Want die tot God komt, moet geloven dat Hij is, en een Beloner is dergenen die Hem zoeken. |
| 8 Dat is, een godsdienst die niet bestaat in uiterlijk opofferen van onredelijke dieren, gelijk in het Oude Testament, maar in een geestelijk opofferen van redelijke mensen, dat is, van uzelven, Hebr. 13:15. 1 Petr. 2:5. |
| Hebr. 13:15 Laat ons dan door Hem altijd Gode opofferen een offerande des lofs, dat is de vrucht der lippen die Zijn Naam belijden. 1 Petr. 2:5 Zo wordt gij ook zelven, als levende stenen, gebouwd tot
een geestelijk huis, tot
een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus. |
| | |
2 καὶ μὴ συσχηματίζεσθε τῷ αἰῶνι τούτῳ, ἀλλὰ μεταμορφοῦσθε τῇ ἀνακαινώσει τοῦ νοὸς ὑμῶν, εἰς τὸ δοκιμάζειν ὑμᾶς τί τὸ θέλημα τοῦ Θεοῦ τὸ ἀγαθὸν καὶ εὐάρεστον καὶ τέλειον. | | 2 cEn wordt 9dezer wereld 10niet gelijkvormig, maar 11wordt veranderd door de vernieuwing uws 12gemoeds, dopdat gij moogt 13beproeven welke de goede en welbehagende en volmaakte 14wil van God is. |
| c 1 Joh. 2:15. |
| 1 Joh. 2:15 Hebt de wereld niet lief, noch hetgeen in de wereld is; zo iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem. |
| 9 Gr. dezer eeuw; namelijk die in het boze gelegen is, 1 Joh. 5:19. |
| 1 Joh. 5:19 Wij weten dat wij uit God zijn, en dat de gehele wereld ligt in het boze. |
| 10 Dat is, neemt niet den vorm of de gedaante dezer boze wereld aan. Hoedanig dezelve vorm nu was, beschrijft de apostel Rom. 13:13. Ef. 4:18, 19, en Petrus, 1 Petr. 4:3, en Johannes, 1 Joh. 2:16. |
| Rom. 13:13 Laat ons, als in den dag, eerlijk wandelen, niet in brasserijen en dronkenschappen, niet in slaapkamers en ontuchtigheden, niet in twist en nijdigheid; Ef. 4:18 Verduisterd in het verstand, vervreemd zijnde van het leven Gods, door de onwetendheid die in hen is, door de verharding huns harten; Ef. 4:19 Welke ongevoelig geworden zijnde, zichzelven hebben overgegeven tot ontuchtigheid, om alle onreinheid gieriglijk te bedrijven. 1 Petr. 4:3 Want het is ons genoeg dat wij den voorgaanden tijd des levens der heidenen wil volbracht hebben, en gewandeld hebben in ontuchtigheden, begeerlijkheden, wijnzuiperijen, brasserijen, drinkerijen en gruwelijke afgoderijen; 1 Joh. 2:16 Want al wat in de wereld is, namelijk
de begeerlijkheid des vleses en de begeerlijkheid der ogen en de grootsheid des levens, is niet uit den Vader, maar is uit de wereld. |
| 11 Gr. in vorm of gedaante hersteld; niet naar lichaam, gelijk de poëten in hun fabelen dichten somwijlen geschied te zijn, maar naar de ziel en krachten derzelve, namelijk naar het verstand en naar den wil en de genegenheden. |
| 12 Of: verstands. Zie Ef. 1:18; 2:3; 4:23. Kol. 1:21. |
| Ef. 1:18 Namelijk
verlichte ogen uws verstands, opdat gij moogt weten welke is de hoop van Zijn roeping, en welke de rijkdom is der heerlijkheid van Zijn erfenis in de heiligen; Ef. 2:3 Onder dewelke ook wij allen eertijds verkeerd hebben in de begeerlijkheden onzes vleses, doende den wil des vleses en der gedachten; en wij waren van nature kinderen des toorns, gelijk ook de anderen. Ef. 4:23 En dat gij zoudt vernieuwd worden in den geest uws gemoeds, Kol. 1:21 En Hij heeft u, die eertijds vervreemd waart, en vijanden door het verstand in de boze werken, nu ook verzoend, |
| d Ef. 5:17. 1 Thess. 4:3. |
| Ef. 5:17 Daarom, zijt niet onverstandig, maar verstaat welke de wil des Heeren is. 1 Thess. 4:3 Want dit is de wil Gods, uw heiligmaking: dat gij u onthoudt van de hoererij; |
| 13 Dat is, onderscheiden; of: een proeve geven door uw godzalig leven, dat gij verstaat welke de goede wil Gods is. |
| 14 Namelijk naar denwelken, als den enigen en volmaakten regel, wij ons leven moeten aanstellen; dien Hij in Zijn Woord ons volkomenlijk geopenbaard heeft. |
| | |
3 Λέγω γάρ, διὰ τῆς χάριτος τῆς δοθείσης μοι, παντὶ τῷ ὄντι ἐν ὑμῖν, μὴ ὑπερφρονεῖν παρ’ ὃ δεῖ φρονεῖν, ἀλλὰ φρονεῖν εἰς τὸ σωφρονεῖν, ἑκάστῳ ὡς ὁ Θεὸς ἐμέρισε μέτρον πίστεως. | | 3 Want door 15de genade edie mij gegeven is, 16zeg ik 17een iegelijk die onder u is, fdat hij niet 18wijs zij boven hetgeen men behoort wijs te zijn, maar dat hij 19wijs zij tot 20matigheid, gelijk als 21gGod 22een iegelijk 23de mate des geloofs 24gedeeld heeft. |
| 15 Dat is, naar het ambt des apostelschaps, dat mij uit genade bevolen is, en naar de autoriteit die mij als een apostel en gezant Gods van Hem gegeven is. |
| e Rom. 1:5. |
| Rom. 1:5 (Door Welken wij hebben ontvangen genade en het apostelschap, tot gehoorzaamheid des geloofs onder al de heidenen, voor Zijn Naam; |
| 16 Dat is, ik gebied. |
| 17 Namelijk die enige publieke bediening of bijzondere gave heeft, Deut. 29:29. Spr. 25:27. Pred. 7:16. |
| Deut. 29:29 De verborgen dingen zijn voor den HEERE onzen God, maar de geopenbaarde zijn voor ons en voor onze kinderen tot in eeuwigheid, om te doen al de woorden dezer wet. Spr. 25:27 Veel honing te eten is niet goed; maar de onderzoeking van de heerlijkheid van zulke dingen is eer. Pred. 7:16 Wees niet al te rechtvaardig, en houd uzelven niet al te wijs; waarom zoudt gij verwoesting over u brengen? |
| f Ef. 4:7. |
| Ef. 4:7 Maar elkeen van ons is de genade gegeven naar de mate der gave van Christus. |
| 18 Gr. overwijs zij; namelijk boven zijn begrip of beroeping. Of: zich niet late voorstaan dat bij hem overvloediger wijsheid is dan bij anderen. |
| 19 Namelijk in Goddelijke zaken; want die mogen en moeten ook van ons met eerbied en aandachtige naarstigheid onderzocht worden. |
| 20 Namelijk des verstands of der wetenschap, gelijk het Griekse woord medebrengt, zich tevreden houdende met kennis der dingen die ter zaligheid nodig of dienstig zijn. |
| 21 Dat is, gedenkende dat het God is, Die de kennis die gij hebt, u gegeven heeft, 1 Kor. 7:17, en dat gij daarom u niet over dezelve moet verhovaardigen. |
| 1 Kor. 7:17 Doch gelijk God aan een iegelijk heeft uitgedeeld, gelijk de Heere een iegelijk geroepen heeft, dat hij alzo wandele; en alzo ordineer ik in al de gemeenten. |
| g 1 Kor. 12:11. Ef. 4:7. |
| 1 Kor. 12:11 Doch deze dingen alle werkt de ene en dezelfde Geest, delende aan een iegelijk in het bijzonder, gelijkerwijs Hij wil. Ef. 4:7 Maar elkeen van ons is de genade gegeven naar de mate der gave van Christus. |
| 22 Dat is, gedenkende ook dat gij die kennis alleen niet hebt, maar dat dezelve, en dikwijls ook nog meerdere, aan anderen is medegedeeld. |
| 23 Dat is, naar de portie die elkeen der gelovigen van God uitgedeeld is. Want daar is niemand die een volmaakte kennis van alles heeft, maar de een heeft mindere, de ander meerdere, 1 Kor. 7:7; 13:9. Ef. 4:7. |
| 1 Kor. 7:7 Want ik wilde dat alle mensen waren gelijk als ik zelf ben; maar een iegelijk heeft zijn eigen gave van God, de een wel aldus, maar de ander alzo. 1 Kor. 13:9 Want wij kennen ten dele en wij profeteren ten dele; Ef. 4:7 Maar elkeen van ons is de genade gegeven naar de mate der gave van Christus. |
| 24 Namelijk als een huisvader die elkeen zijner huisgenoten zijn portie uitdeelt, den een wat meerder, den ander wat minder, den een dit, den ander wat anders. |
| | |
4 καθάπερ γὰρ ἐν ἑνὶ σώματι μέλη πολλὰ ἔχομεν, τὰ δὲ μέλη πάντα οὐ τὴν αὐτὴν ἔχει πρᾶξιν· | | 4 25Want hgelijk wij in één lichaam vele leden hebben, en de leden alle niet dezelfde werking hebben, |
| 25 Dit verklaart hij met de gelijkenis van een lichaam en van deszelfs ledematen; waarmede hij bewijst dat al de diensten en gaven, die de ene of de andere lidmaat der gemeente heeft, volgens de gemeenschap der heiligen, tot gemene stichting van het ganse lichaam der gemeente moeten besteed worden. Zie van deze gelijkenis ook 1 Kor. 10:17; 12:12, enz. Ef. 4:12, 16, 25; 5:30. Kol. 2:19; 3:15. |
| 1 Kor. 10:17 Want één brood is het, zo zijn wij velen één lichaam; dewijl wij allen ééns broods deelachtig zijn. 1 Kor. 12:12 Want gelijk het lichaam één is en vele leden heeft, en al de leden van dit éne lichaam vele zijnde, maar één lichaam zijn, alzo ook Christus. Ef. 4:12 Tot de volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing van het lichaam van Christus; Ef. 4:16 Uit Welken het gehele lichaam, bekwamelijk samengevoegd en tezamen vastgemaakt zijnde door alle voegselen der toebrenging, naar de werking van een iegelijk deel in zijn mate, den wasdom des lichaams bekomt, tot zijns zelfs opbouwing in de liefde. Ef. 4:25 Daarom, legt af de leugen, en spreekt de waarheid, een iegelijk met zijn naaste; want wij zijn elkanders leden. Ef. 5:30 Want wij zijn leden Zijns lichaams, van Zijn vlees en van Zijn benen. Kol. 2:19 En het Hoofd niet behoudende, uit Hetwelk het gehele lichaam, door de samenvoegselen en samenbindingen voorzien en samengevoegd zijnde, opwast met Goddelijken wasdom. Kol. 3:15 En de vrede Gods heerse in uw harten, tot welken gij ook geroepen zijt in één lichaam; en weest dankbaar. |
| h 1 Kor. 12:27. Ef. 1:23; 4:16; 5:23. Kol. 1:24. |
| 1 Kor. 12:27 En gijlieden zijt het lichaam van Christus, en leden in het bijzonder. Ef. 1:23 Welke Zijn lichaam is, en de vervulling Desgenen Die alles in allen vervult. Ef. 4:16 Uit Welken het gehele lichaam, bekwamelijk samengevoegd en tezamen vastgemaakt zijnde door alle voegselen der toebrenging, naar de werking van een iegelijk deel in zijn mate, den wasdom des lichaams bekomt, tot zijns zelfs opbouwing in de liefde. Ef. 5:23 Want de man is het hoofd der vrouw, gelijk ook Christus het Hoofd der gemeente is; en Hij is de Behouder des lichaams. Kol. 1:24 Die mij nu verblijd in mijn lijden voor u, en vervul in mijn vlees de overblijfselen van de verdrukkingen van Christus voor Zijn lichaam, hetwelk is de gemeente; |
| | |
5 οὕτως οἱ πολλοὶ ἓν σῶμά ἐσμεν ἐν Χριστῷ, ὁ δὲ καθ’ εἷς ἀλλήλων μέλη. | | 5 iAlzo zijn wij velen één lichaam in Christus, maar elkeen zijn wij elkanders leden. |
| i 1 Kor. 12:4. 2 Kor. 10:13. 1 Petr. 4:10. |
| 1 Kor. 12:4 En er is verscheidenheid der gaven, doch het is dezelfde Geest; 2 Kor. 10:13 Doch wij zullen niet roemen buiten de maat, maar dat wij naar de maat des regels, welke maat ons God toegedeeld heeft, ook tot u toe zijn gekomen. 1 Petr. 4:10 Een iegelijk, gelijk hij gave ontvangen heeft, alzo bediene hij dezelve aan de anderen, als goede uitdelers der menigerlei genade Gods. |
| | |
6 ἔχοντες δὲ χαρίσματα κατὰ τὴν χάριν τὴν δοθεῖσαν ἡμῖν διάφορα, εἴτε προφητείαν, κατὰ τὴν ἀναλογίαν τῆς πίστεως· | | 6 26Hebbende nu kverscheidene 27gaven, naar de genade die ons gegeven is, |
| 26 Namelijk sommige extraordinaire, van welke de apostel handelt 1 Korinthe 12 en 14, sommige gewone, van welke hier voornamelijk gehandeld wordt; die ook verscheiden zijn, gelijk hierna verklaard wordt. |
| 1 Korinthe 12 EN van de geestelijke gaven, broeders, wil ik niet dat gij onwetende zijt. |
| k 1 Kor. 12:4. |
| 1 Kor. 12:4 En er is verscheidenheid der gaven, doch het is dezelfde Geest; |
| 27 Gr. charismata; zo worden de bedieningen en de gaven daartoe nodig genaamd, omdat zij van God den mensen uit genade geschonken worden. |
| | |
7 εἴτε διακονίαν, ἐν τῇ διακονίᾳ· εἴτε ὁ διδάσκων, ἐν τῇ διδασκαλίᾳ· | | 7 28Zo laat ons die gaven besteden, hetzij 29lprofetie, naar 30de mate des geloofs; mhetzij 31bediening, in het bedienen; hetzij 32die leert, in het leren; |
| 28 Anderen vullen dit aldus aan: Hetzij profetie, zo laat ons wijs zijn naar de mate des geloofs, enz. |
| 29 Dat is, de gave of beroeping om te profeteren; waardoor verstaan wordt de gave niet zozeer om toekomende dingen te voorzeggen, gelijk gehad hebben de profeten des Ouden Testaments, en in het Nieuwe Agabus, Paulus, Petrus, Johannes en anderen, gelijk dit woord genomen wordt 1 Kor. 12:28. Ef. 4:11, als van het recht verstaan der Heilige Schrift uit te leggen, en tot vertroosting en vermaning de gemeente toe te passen. Zie 1 Kor. 14:1, 3. |
| 1 Kor. 12:28 En God heeft er sommigen in de gemeente gesteld, ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars, daarna krachten, daarna gaven der gezondmakingen, behulpsels, regeringen, menigerlei talen. Ef. 4:11 En Dezelve heeft gegeven sommigen tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten, en sommigen tot herders en leraars; 1 Kor. 14:1 JAAGT de liefde na, en ijvert om de geestelijke gaven, maar meest dat gij moogt profeteren. 1 Kor. 14:3 Maar die profeteert, spreekt den mensen stichting en vermaning en vertroosting. |
| l 1 Kor. 12:10. |
| 1 Kor. 12:10 En een ander de werkingen der krachten; en een ander profetie; en een ander onderscheidingen der geesten; en een ander menigerlei talen; en een ander uitlegging der talen. |
| 30 Gr. analogian; waardoor verstaan wordt óf de mate van kennis die iemand van God gegeven is, gelijk vers 3. Ef. 4:7, óf de gelijkmatigheid en overeenkomst van de hoofdstukken der christelijke leer, klaarlijk uitgedrukt in Gods Woord en in de artikelen des geloofs, die als een regel zijn, naar welken alle uitleggingen der Heilige Schrift moeten gedaan worden. |
| vers 3 Want door de genade die mij gegeven is, zeg ik een iegelijk die onder u is, dat hij niet wijs zij boven hetgeen men behoort wijs te zijn, maar dat hij wijs zij tot matigheid, gelijk als God een iegelijk de mate des geloofs gedeeld heeft. Ef. 4:7 Maar elkeen van ons is de genade gegeven naar de mate der gave van Christus. |
| m 1 Petr. 4:10, 11. |
| 1 Petr. 4:10 Een iegelijk, gelijk hij gave ontvangen heeft, alzo bediene hij dezelve aan de anderen, als goede uitdelers der menigerlei genade Gods. 1 Petr. 4:11 Indien iemand spreekt, die spreke
als de woorden Gods; indien iemand dient, die diene
als uit kracht die God verleent; opdat God in alles geprezen worde door Jezus Christus, Welken toekomt de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen. |
| 31 Gr. diakonian, welk woord hier in het gemeen genomen wordt voor de bedieningen die hierna in bijzondere soorten afgedeeld worden. Zie Hand. 1:17. 1 Kor. 12:5. |
| Hand. 1:17 Want hij was met ons gerekend en had het lot dezer bediening verkregen. 1 Kor. 12:5 En er is verscheidenheid der bedieningen, en het is dezelfde Heere; |
| 32 Dat is, die beroepen is om een leraar te zijn; welke leraars, alzo zij hier van de vermaners onderscheiden worden, zo menen sommigen dat hierdoor in het bijzonder verstaan worden degenen die voornamelijk geroepen zijn om de christelijke leer te verklaren, en dezelve tegen de valse leraars en tegensprekers te verdedigen. |
| | |
8 εἴτε ὁ παρακαλῶν, ἐν τῇ παρακλήσει· ὁ μεταδιδούς, ἐν ἁπλότητι· ὁ προϊστάμενος, ἐν σπουδῇ· ὁ ἐλεῶν, ἐν ἱλαρότητι. | | 8 Hetzij 33die vermaant, in het vermanen; 34die uitdeelt, n35in eenvoudigheid; 36die een voorstander is, in naarstigheid; 37die barmhartigheid doet, o38in blijmoedigheid. |
| 33 Of: vertroost; waardoor verstaan kunnen worden de leraars die voornamelijk beroepen zijn om de christelijke leer aan de gemeente toe te passen tot vermaning en vertroosting; die anderszins herders genaamd worden, Jer. 3:15; 23:4. Zach. 10:2. Ef. 4:11. 1 Petr. 5:2, 4. |
| Jer. 3:15 En Ik zal ulieden herders geven naar Mijn hart; die zullen u weiden met wetenschap en verstand. Jer. 23:4 En Ik zal herders over hen verwekken die hen weiden zullen; en zij zullen niet meer vrezen, noch verschrikt worden, noch gemist worden, spreekt de HEERE. Zach. 10:2 Want de terafim spreken ijdelheid, en de waarzeggers zien valsheid, en zij spreken ijdele dromen, zij troosten met ijdelheid; daarom zijn zij heengetogen als schapen, zij zijn onderdrukt geworden, want er was geen herder. Ef. 4:11 En Dezelve heeft gegeven sommigen tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten, en sommigen tot herders en leraars; 1 Petr. 5:2 Weidt de kudde Gods die onder u is, hebbende opzicht daarover, niet uit bedwang, maar gewilliglijk, noch om vuil gewin, maar met een volvaardig gemoed; 1 Petr. 5:4 En als de overste Herder verschenen zal zijn, zo zult gij de onverwelkelijke kroon der heerlijkheid behalen. |
| 34 Dat is, die beroepen is om de aalmoezen en collecten der gemeente te vergaderen, en aan de armen naar hun nood uit te delen, die bijzonderlijk diakenen genoemd worden. Zie van dezelve Handelingen 6. |
| Handelingen 6 EN in dezelve dagen, als de discipelen vermenigvuldigden, ontstond een murmurering der Grieksen tegen de Hebreeën, omdat hun weduwen in de dagelijkse bediening verzuimd werden. |
| n Matth. 6:1, 2, 3. |
| Matth. 6:1 HEBT acht dat gij uw aalmoes niet doet voor de mensen, om van hen gezien te worden; anders zo hebt gij geen loon bij uw Vader, Die in de hemelen is. Matth. 6:2 Wanneer gij dan aalmoes doet, zo laat vóór u niet trompetten, gelijk de geveinsden in de synagogen en op de straten doen, opdat zij van de mensen geëerd mogen worden. Voorwaar zeg Ik u: Zij hebben hun loon weg. Matth. 6:3 Maar als gij aalmoes doet, zo laat uw linkerhand niet weten wat uw rechter doet, |
| 35 Namelijk des harten; niet straf of hoogmoedig zijnde tegen de armen, niet uit gunst of nijd gevende; maar met een medelijdend en eenvoudig hart hun nood aanziende, en hen naar denzelven getrouwelijk bijstaande. |
| 36 Of: die over anderen gesteld is. Waardoor verstaan kunnen worden de ouderlingen die in het Woord niet arbeiden, 1 Tim. 5:17, maar met de herders opzicht hebben over de gemeente, om dezelve te regeren en in christelijken vrede en discipline te houden; die anders genaamd worden regeringen, 1 Kor. 12:28. |
| 1 Tim. 5:17 Dat de ouderlingen die wel regeren, dubbele eer waardig geacht worden, voornamelijk die arbeiden in het Woord en de leer. 1 Kor. 12:28 En God heeft er sommigen in de gemeente gesteld, ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars, daarna krachten, daarna gaven der gezondmakingen, behulpsels, regeringen, menigerlei talen. |
| 37 Daardoor kan verstaan worden een zekere soort van diakenen en diaconessen die bijzondere opzicht en bediening hadden over de kranken, ballingen en vreemdelingen, 1 Tim. 5:9, hetwelk een van de bijzonderste werken der barmhartigheid is. |
| 1 Tim. 5:9 Dat een weduwe gekozen worde niet minder dan van zestig jaren, welke ééns mans vrouw geweest is, |
| o Deut. 15:7. 2 Kor. 9:7. |
| Deut. 15:7 Wanneer er onder u een arme zal zijn, een uit uw broederen, in een uwer poorten, in uw land dat de HEERE uw God u geven zal, zo zult gij uw hart niet verstijven, noch uw hand toesluiten voor uw broeder die arm is; 2 Kor. 9:7 Een iegelijk doe gelijk hij in zijn hart voorneemt; niet uit droefheid of uit nooddwang; want God heeft een blijmoedigen gever lief. |
| 38 Dat is, met een gewillig en toegenegen hart, zonder zich dien moeilijken dienst te laten verdrieten, of zich tegen den arme gemelijk te tonen. |
| | Opwekking tot liefde |
9 ἡ ἀγάπη ἀνυπόκριτος. ἀποστυγοῦντες τὸ πονηρόν, κολλώμενοι τῷ ἀγαθῷ. | | 9 39De liefde zij 40ongeveinsd. pHebt 41een afkeer van het boze, en 42hangt het goede aan. |
| 39 Onder de christelijke deugden wordt deze vooraan gesteld, omdat alle andere deugden daarin begrepen zijn, en met dezelve vergezelschapt moeten worden, Rom. 13:8, 9, 10. 1 Kor. 13:2. 1 Tim. 1:5. |
| Rom. 13:8 Zijt niemand iets schuldig, dan elkander lief te hebben; want die den ander liefheeft, die heeft de wet vervuld. Rom. 13:9 Want dit: Gij zult geen overspel doen, gij zult niet doden, gij zult niet stelen, gij zult geen valse getuigenis geven, gij zult niet begeren, en zo er enig ander gebod is, wordt in dit woord als in een hoofdsom begrepen, namelijk in dit: Gij zult uw naaste liefhebben gelijk uzelven. Rom. 13:10 De liefde doet den naaste geen kwaad. Zo is dan de liefde de vervulling der wet. 1 Kor. 13:2 En al ware het dat ik de gave
der profetie had, en wist al de verborgenheden en al de wetenschap, en al ware het dat ik al het geloof had, zodat ik bergen verzette, en de liefde niet had, zo ware ik niets. 1 Tim. 1:5 Maar het einde des gebods is liefde uit een rein hart en uit een goede consciëntie en uit een ongeveinsd geloof; |
| 40 Dat is, bestaande niet alleen in woorden en uiterlijke gebaren, maar voornamelijk in een oprechte toegenegenheid des harten, 1 Joh. 3:18. 1 Petr. 1:22. |
| 1 Joh. 3:18 Mijne kinderkens, laat ons niet liefhebben met het woord, noch met de tong, maar met de daad en waarheid. 1 Petr. 1:22 Hebbende dan uw zielen gereinigd in de gehoorzaamheid der waarheid, door den Geest, tot ongeveinsde broederlijke liefde, zo hebt elkander vuriglijk lief uit een rein hart; |
| p Ps. 97:10. Amos 5:15. |
| Ps. 97:10 Gij liefhebbers des HEEREN, haat het kwade; Hij bewaart de zielen Zijner gunstgenoten, Hij redt hen uit der goddelozen hand. Amos 5:15 Haat het boze en hebt lief het goede, en bestelt het recht in de poort; misschien zal de HEERE, de God der heirscharen, Jozefs overblijfsel genadig zijn. |
| 41 Hij vermaant het kwaad niet alleen te vlieden, maar ook als een gruwelijke zaak te haten, Ps. 139:22. |
| Ps. 139:22 Ik haat hen met volkomen haat, tot vijanden zijn zij mij. |
| 42 Gr. kleeft aan, of: wordt aangekleefd, namelijk gelijk als met lijm, vasthoudende aan het goede, zonder daarvan afgetrokken te worden, 1 Kor. 6:16, 17. In deze twee stukken bestaat de ganse bekering des mensen, Ps. 34:15. Jes. 1:16. |
| 1 Kor. 6:16 Of weet gij niet dat die de hoer aanhangt, één lichaam met haar is? Want die twee, zegt Hij, zullen tot één vlees wezen. 1 Kor. 6:17 Maar die den Heere aanhangt, is één geest met Hem. Ps. 34:15 Samech. Wijk af van het kwade en doe het goede; zoek den vrede en jaag hem na. Jes. 1:16 Wast u, reinigt u, doet de boosheid uwer handelingen van voor Mijn ogen weg, laat af van kwaad te doen. |
| | |
10 τῇ φιλαδελφίᾳ εἰς ἀλλήλους φιλόστοργοι· τῇ τιμῇ ἀλλήλους προηγούμενοι· | | 10 qHebt elkander 43hartelijk lief met 44broederlijke liefde, rmet eer de een den ander 45voorgaande. |
| q Ef. 4:2. Hebr. 13:1. 1 Petr. 1:22; 2:17. |
| Ef. 4:2 Met alle ootmoedigheid en zachtmoedigheid, met lankmoedigheid, verdragende elkander in liefde; Hebr. 13:1 DAT de broederlijke liefde blijve. 1 Petr. 1:22 Hebbende dan uw zielen gereinigd in de gehoorzaamheid der waarheid, door den Geest, tot ongeveinsde broederlijke liefde, zo hebt elkander vuriglijk lief uit een rein hart; 1 Petr. 2:17 Eert een iegelijk; hebt de broederschap lief; vreest God; eert den koning. |
| 43 Het Griekse woord betekent zulke liefde waarmede de ouders hun kinderen van nature liefhebben, welke is de grootste en heftigste. |
| 44 Dat is, zulke als betaamt dengenen die niet alleen van één vlees zijn, Jes. 58:7, maar die ook door het geloof broeders zijn van één Vader in de hemelen, 1 Thess. 4:9. Hebr. 13:1. 1 Petr. 1:22; 2:17. |
| Jes. 58:7 Is het niet dat gij den hongerige uw brood mededeelt en de arme verdrevenen in huis brengt? Als gij een naakte ziet, dat gij hem dekt en dat gij u voor uw vlees niet verbergt? 1 Thess. 4:9 Van de broederlijke liefde nu hebt gij niet van node dat ik u schrijf; want gij zelven zijt van God geleerd om elkander lief te hebben. Hebr. 13:1 DAT de broederlijke liefde blijve. 1 Petr. 1:22 Hebbende dan uw zielen gereinigd in de gehoorzaamheid der waarheid, door den Geest, tot ongeveinsde broederlijke liefde, zo hebt elkander vuriglijk lief uit een rein hart; 1 Petr. 2:17 Eert een iegelijk; hebt de broederschap lief; vreest God; eert den koning. |
| r Filipp. 2:3. 1 Petr. 5:5. |
| Filipp. 2:3 Doet geen ding door twisting of ijdele eer, maar door ootmoedigheid achte de een den ander uitnemender dan zichzelven. 1 Petr. 5:5 Desgelijks gij jongen, zijt den ouden onderdanig; en zijt allen elkander onderdanig; zijt met de ootmoedigheid bekleed; want God wederstaat de hovaardigen, maar den nederigen geeft Hij genade. |
| 45 Dat is, bejegent elkander met allen burgerlijken eerbied en beleefdheid naar eens iegelijks staat, zonder te verwachten dat gij eerst van uw broeder alzo bejegend wordt. |
| | |
11 τῇ σπουδῇ μὴ ὀκνηροί· τῷ πνεύματι ζέοντες· τῷ *Κυρίῳ δουλεύοντες· * Κυρίῳ B, Elz, Sc, M | καιρῷ St (SV-kt) | | 11 Zijt niet 46traag 47in het benaarstigen. 48Zijt vurig van geest. 49Dient den Heere. |
| 46 Of: lui. |
| 47 Gr. in de benaarstiging, dat is, in de werken uwer beroeping naarstiglijk waar te nemen. |
| 48 Dat is, ijverig, niet lauw, Openb. 3:16. |
| Openb. 3:16 Zo dan, omdat gij lauw zijt, en noch koud noch heet, Ik zal u uit Mijn mond spuwen. |
| 49 Dat is, wilt als dienstknechten des Heeren vlijtiglijk betrachten alles wat tot Zijn dienst en eer vereist wordt, Ps. 2:11. Ef. 6:7. Anderen lezen in het Grieks voor Kyrio, dat is, den Heere, kairo, dat is, den tijd; in zulken zin gelijk Ef. 5:16. Kol. 4:5. |
| Ps. 2:11 Dient den HEERE met vreze, en verheugt u met beving. Ef. 6:7 Dienende met goedwilligheid den Heere en niet de mensen; Ef. 5:16 Den tijd uitkopende, dewijl de dagen boos zijn. Kol. 4:5 Wandelt met wijsheid bij degenen die buiten zijn, den bekwamen tijd uitkopende. |
| | |
12 τῇ ἐλπίδι χαίροντες· τῇ θλίψει ὑπομένοντες· τῇ προσευχῇ προσκαρτεροῦντες· | | 12 s50Verblijdt u 51in de hoop. tZijt geduldig in de verdrukking. vVolhardt in het gebed. |
| s Rom. 15:13. 1 Thess. 5:16. |
| Rom. 15:13 De God nu der hoop vervulle ulieden met alle blijdschap en vrede in het geloven, opdat gij overvloedig moogt zijn in de hoop, door de kracht des Heiligen Geestes. 1 Thess. 5:16 Verblijdt u allen tijd. |
| 50 In dit vers worden drie remedies aangewezen om te gebruiken in tijd van kruis en tegenspoed. |
| 51 Namelijk der verlossing en der zaligheid. |
| t Hebr. 10:36; 12:1. Jak. 5:7. |
| Hebr. 10:36 Want gij hebt lijdzaamheid van node, opdat gij, den wil Gods gedaan hebbende, de beloftenis moogt wegdragen. Hebr. 12:1 DAAROM dan ook, alzo wij zo groot een wolk der getuigen rondom ons hebben liggende, laat ons afleggen allen last en de zonde die ons lichtelijk omringt, en laat ons met lijdzaamheid lopen de loopbaan die ons voorgesteld is; Jak. 5:7 Zo zijt dan lankmoedig, broeders, tot de toekomst des Heeren. Zie, de landman verwacht de kostelijke vrucht des lands, lankmoedig zijnde over dezelve, totdat het den vroegen en spaden regen zal hebben ontvangen. |
| v Luk. 18:1. Ef. 6:18. Kol. 4:2. 1 Thess. 5:17. |
| Luk. 18:1 EN Hij zeide ook een gelijkenis tot hen, daartoe strekkende
dat men altijd bidden moet en niet vertragen; Ef. 6:18 Met alle bidding en smeking biddende te allen tijde in den geest, en tot hetzelve wakende met alle gedurigheid en smeking voor al de heiligen; Kol. 4:2 Houdt sterk aan in het gebed, en waakt in hetzelve met dankzegging; 1 Thess. 5:17 Bidt zonder ophouden. |
| | |
13 ταῖς χρείαις τῶν ἁγίων κοινωνοῦντες· τὴν φιλοξενίαν διώκοντες. | | 13 x52Deelt mede tot de behoeften 53der heiligen. y54Tracht naar herbergzaamheid. |
| x 1 Kor. 16:1. |
| 1 Kor. 16:1 AANGAANDE nu de verzameling die voor de heiligen geschiedt, gelijk als ik den gemeenten in Galátië verordineerd heb, doet ook gij alzo. |
| 52 Dat is, hebt ook mede uw deel in het geven tot onderhoud der armen. Of: Hebt gemeenschap aan de noden der heiligen. |
| 53 Dat is, der arme, gebrek lijdende Christenen. |
| y Hebr. 13:2. 1 Petr. 4:9. |
| Hebr. 13:2 Vergeet de herbergzaamheid niet; want hierdoor hebben sommigen onwetend engelen geherbergd. 1 Petr. 4:9 Zijt herbergzaam jegens elkander, zonder murmureren. |
| 54 Gr. Volgt of vervolgt de herbergzaamheid, jaagt haar na; gelijk Abraham en Lot deden, Gen. 18:1, 2; 19:1, 2. |
| Gen. 18:1 DAARNA verscheen hem de HEERE aan de eikenbossen van Mamre, als hij in de deur der tent zat, toen de dag heet werd. Gen. 18:2 En hij hief zijn ogen op en zag, en zie, er stonden drie mannen tegenover hem; als hij hen zag, zo liep hij hun tegemoet van de deur der tent, en boog zich ter aarde. Gen. 19:1 EN die twee engelen kwamen te Sódom in den avond; en Lot zat in de poort te Sódom; en als Lot hen zag, stond hij op hun tegemoet, en boog zich met het aangezicht ter aarde. Gen. 19:2 En hij zeide: Zie nu, mijn heren, keert toch in ten huize van uw knecht, en vernacht en wast uw voeten; en gij zult vroeg opstaan en gaan uws weegs. En zij zeiden: Neen, maar wij zullen op de straat vernachten. |
| | |
14 εὐλογεῖτε τοὺς διώκοντας ὑμᾶς· εὐλογεῖτε, καὶ μὴ καταρᾶσθε. | | 14 zZegent hen die u vervolgen; 55zegent, en 56vervloekt niet. |
| z Matth. 5:44. 1 Kor. 4:12. |
| Matth. 5:44 Maar Ik zeg u: Hebt uw vijanden lief; zegent hen die u vervloeken; doet wel dengenen die u haten; en bidt voor degenen die u geweld doen en die u vervolgen; 1 Kor. 4:12 En arbeiden, werkende met onze eigen handen; wij worden gescholden en wij zegenen; wij worden vervolgd en wij verdragen; |
| 55 Dit woord herhaalt hij nog eens, om te tonen hoe nodig deze vermaning is. |
| 56 Namelijk gelijk gemeenlijk de vleselijke mensen doen, 1 Kor. 4:12. 1 Petr. 2:23. |
| 1 Kor. 4:12 En arbeiden, werkende met onze eigen handen; wij worden gescholden en wij zegenen; wij worden vervolgd en wij verdragen; 1 Petr. 2:23 Die, als Hij gescholden werd, niet wederschold, en als Hij leed, niet dreigde, maar gaf het over aan Dien Die rechtvaardiglijk oordeelt; |
| | |
15 χαίρειν μετὰ χαιρόντων, καὶ κλαίειν μετὰ κλαιόντων. | | 15 57Verblijdt u met de blijden, en weent met de wenenden. |
| 57 Dat is, zo het uw naaste welgaat, dat hij oorzaak heeft om daarover blijde te zijn, verblijdt u ook over zijn voorspoed; en zo hij daarentegen in ellende en tegenspoed is, en daarover bedroefd is, laat u ook zijn ellende ter harte gaan alsof het uzelven aanging, 1 Kor. 12:26. Hebr. 13:3. |
| 1 Kor. 12:26 En hetzij dat één lid lijdt, zo lijden al de leden mede; hetzij dat één lid verheerlijkt wordt, zo verblijden zich al de leden mede. Hebr. 13:3 Gedenkt de gevangenen, alsof gij medegevangen waart; en degenen die kwalijk behandeld worden, alsof gij ook zelven in het lichaam kwalijk behandeld waart. |
| | |
16 τὸ αὐτὸ εἰς ἀλλήλους φρονοῦντες. μὴ τὰ ὑψηλὰ φρονοῦντες, ἀλλὰ τοῖς ταπεινοῖς συναπαγόμενοι. μὴ γίνεσθε φρόνιμοι παρ’ ἑαυτοῖς. | | 16 aWeest 58eensgezind onder elkander. bTracht niet naar 59de hoge dingen, 60maar voegt u 61tot de nederige. 62Zijt niet wijs bij uzelven. |
| a Rom. 15:5. 1 Kor. 1:10. Filipp. 2:2; 3:16. 1 Petr. 3:8. |
| Rom. 15:5 Doch de God der lijdzaamheid en der vertroosting geve u dat gij eensgezind zijt onder elkander naar Christus Jezus, 1 Kor. 1:10 Maar ik bid u, broeders, door den Naam van onzen Heere Jezus Christus, dat gij allen hetzelfde spreekt en dat onder u geen scheuringen zijn, maar dat gij samengevoegd zijt in één zelfden zin en in één zelfde gevoelen. Filipp. 2:2 Zo vervult mijn blijdschap, dat gij moogt eensgezind zijn, dezelfde liefde hebbende, van één gemoed en van één gevoelen zijnde. Filipp. 3:16 Doch waar wij toe gekomen zijn, laat ons daarin
naar denzelven regel wandelen, laat ons hetzelfde gevoelen. 1 Petr. 3:8 En eindelijk, zijt allen eensgezind, medelijdend, de broeders liefhebbende, met innerlijke barmhartigheid bewogen, vriendelijk; |
| 58 Dit wordt verstaan niet alleen van de enigheid van gevoelen en verstand in de hoofdstukken der christelijke leer, maar ook voornamelijk van de enigheid der gemoederen en genegenheden tot elkander. |
| b Spr. 3:7. Jes. 5:21. |
| Spr. 3:7 Zijt niet wijs in uw ogen; vrees den HEERE en wijk van het kwade; Jes. 5:21 Wee dengenen die in hun ogen wijs, en bij zichzelven verstandig zijn. |
| 59 Namelijk die uw begrip, krachten of beroeping te boven gaan; of: gevoelt niet, namelijk van uzelven, hoge dingen. |
| 60 Het Griekse woord betekent zich van iemand mede laten leiden, dat is, zich naar iemand voegen. |
| 61 Namelijk dingen of zaken, gelijk hij tevoren hoge dingen heeft uitgedrukt, dat is, dingen die naar nederigheid zien. |
| 62 Zie vers 3. |
| vers 3 Want door de genade die mij gegeven is, zeg ik een iegelijk die onder u is, dat hij niet wijs zij boven hetgeen men behoort wijs te zijn, maar dat hij wijs zij tot matigheid, gelijk als God een iegelijk de mate des geloofs gedeeld heeft. |
| | |
17 μηδενὶ κακὸν ἀντὶ κακοῦ ἀποδιδόντες. προνοούμενοι καλὰ ἐνώπιον πάντων ἀνθρώπων. | | 17 c63Vergeldt niemand kwaad voor kwaad. d64Bezorgt hetgeen eerlijk is 65voor alle mensen. |
| c Spr. 20:22. Matth. 5:39. 1 Kor. 6:7. 1 Thess. 5:15. |
| Spr. 20:22 Zeg niet: Ik zal het kwaad vergelden. Wacht op den HEERE, en Hij zal u verlossen. Matth. 5:39 Maar Ik zeg u, dat gij den boze niet wederstaat; maar zo wie u op de rechterwang slaat, keer hem ook de andere toe; 1 Kor. 6:7 Zo is er dan nu ganselijk gebrek onder u, dat gij met elkander rechtszaken hebt. Waarom lijdt gij niet liever ongelijk? Waarom lijdt gij niet liever schade? 1 Thess. 5:15 Ziet dat niemand kwaad voor kwaad iemand vergelde, maar jaagt allen tijd het goede na, zo jegens elkander als jegens allen. |
| 63 Hetzelve leert ook Christus, Matth. 5:39. |
| Matth. 5:39 Maar Ik zeg u, dat gij den boze niet wederstaat; maar zo wie u op de rechterwang slaat, keer hem ook de andere toe; |
| d 2 Kor. 8:21. 1 Petr. 2:12. |
| 2 Kor. 8:21 Als die bezorgen hetgeen eerlijk is, niet alleen voor den Heere, maar ook voor de mensen. 1 Petr. 2:12 En houdt uw wandel eerlijk onder de heidenen; opdat in hetgeen zij kwalijk van u spreken als van kwaaddoeners, zij uit de goede werken die zij in u zien, God verheerlijken mogen in den dag der bezoeking. |
| 64 Dat is, bevlijtigt u om zorgvuldiglijk te betrachten. |
| 65 Dat is, in tegenwoordigheid niet alleen voor God, maar ook voor allerlei mensen, zowel voor de ongelovigen als voor de gelovigen, 2 Kor. 8:21. |
| 2 Kor. 8:21 Als die bezorgen hetgeen eerlijk is, niet alleen voor den Heere, maar ook voor de mensen. |
| | |
18 εἰ δυνατόν, τὸ ἐξ ὑμῶν, μετὰ πάντων ἀνθρώπων εἰρηνεύοντες. | | 18 eIndien het 66mogelijk is, 67zoveel in u is, houdt vrede met 68alle mensen. |
| e Mark. 9:50. Hebr. 12:14. |
| Mark. 9:50 Het zout is goed; maar indien het zout onzout wordt, waarmede zult gij dat smakelijk maken? Hebt zout in uzelven, en houdt vrede onder elkander. Hebr. 12:14 Jaagt den vrede na met allen, en de heiligmaking, zonder welke niemand den Heere zien zal; |
| 66 Namelijk dat het met goede consciëntie kan gedaan worden; of: tenzij de boosheid der mensen zo groot is, dat het onmogelijk is met dezelve vrede te houden. |
| 67 Dat is, dat gij geen oorzaak van onvrede geeft, en aan uw zijde alles toebrengt wat dienstig is om den vrede te houden of te maken. |
| 68 Namelijk niet alleen met de gelovigen, waartoe hij ons vermaant vers 16, maar ook met de ongelovigen die buiten zijn. |
| vers 16 Weest eensgezind onder elkander. Tracht niet naar de hoge dingen, maar voegt u tot de nederige. Zijt niet wijs bij uzelven. |
| | |
19 μὴ ἑαυτοὺς ἐκδικοῦντες, ἀγαπητοί, ἀλλὰ δότε τόπον τῇ ὀργῇ· γέγραπται γάρ, Ἐμοὶ ἐκδίκησις, ἐγὼ ἀνταποδώσω, λέγει Κύριος. | | 19 fWreekt uzelven niet, beminden, maar 69geeft den toorn plaats; want er is geschreven: gMij komt de wrake toe; Ik zal het vergelden, zegt de Heere. |
| f Matth. 5:39. Luk. 6:29. |
| Matth. 5:39 Maar Ik zeg u, dat gij den boze niet wederstaat; maar zo wie u op de rechterwang slaat, keer hem ook de andere toe; Luk. 6:29 Dengene die u aan de wang slaat, bied ook de andere; en dengene die u den mantel neemt, verhinder ook den rok niet te nemen. |
| 69 Sommigen verstaan dit van den toorn des mensen, namelijk óf desgenen die verongelijkt is, dat hij zijn toorn over het ongelijk hem aangedaan, plaats, dat is, tijd geve om te stillen; óf desgenen die ongelijk doet, dat men denzelven niet tegensta, om hem niet meer te verbitteren, maar voor zijn toorn wijke en alzo plaats geve. Doch hetgeen navolgt, schijnt te vereisen dat dit moet verstaan worden van den toorn, dat is, van de wraak Gods, die Hij doen zal over dengene die ongelijk doet, welke wraak men plaats geeft als men Gode de wraak opgeeft. |
| g Deut. 32:35. Hebr. 10:30. |
| Deut. 32:35 Mijne is de wrake en de vergelding, ten tijde als hunlieder voet zal wankelen; want de dag huns ondergangs is nabij, en de dingen die hun zullen gebeuren, haasten. Hebr. 10:30 Want wij kennen Hem Die gezegd heeft: Mijne is de wrake, Ik zal het vergelden, spreekt de Heere. En wederom: De Heere zal Zijn volk oordelen. |
| | |
20 ἐὰν οὖν πεινᾷ ὁ ἐχθρός σου, ψώμιζε αὐτόν· ἐὰν διψᾷ, πότιζε αὐτόν· τοῦτο γὰρ ποιῶν, ἄνθρακας πυρὸς σωρεύσεις ἐπὶ τὴν κεφαλὴν αὐτοῦ. | | 20 hIndien dan 70uw vijand 71hongert, zo 72spijzig hem; indien hem dorst, zo geef hem te drinken; want dat doende zult gij 73kolen vuurs op zijn hoofd hopen. |
| h Spr. 25:21. Matth. 5:44. |
| Spr. 25:21 Indien degene die u haat, hongert, geef hem brood te eten; en zo hij dorstig is, geef hem water te drinken; Matth. 5:44 Maar Ik zeg u: Hebt uw vijanden lief; zegent hen die u vervloeken; doet wel dengenen die u haten; en bidt voor degenen die u geweld doen en die u vervolgen; |
| 70 Dat is, die zich vijandelijk tegen u gedraagt, niet dien gij haat of vijand zijt, want dat betaamt den Christenen niet. |
| 71 Dat is, in enigen nood is, en daarin uw hulp vandoen heeft; een deel voor het geheel genomen. |
| 72 Dat is, bewijs hem alle diensten der liefde in zijn nood. |
| 73 Dat is, gij zult hem daarmede opwekken om zijn ongelijk te kennen, zich daarvan te bekeren, en ophouden u meer kwaad te doen, gelijk iemand dien een kool vuur op zijn hoofd gelegd wordt, hetzelve terstond gevoelt en afschudt, als hetzelve niet kunnende verdragen. |
| | |
21 μὴ νικῶ ὑπὸ τοῦ κακοῦ, ἀλλὰ νίκα ἐν τῷ ἀγαθῷ τὸ κακόν. | | 21 Word 74van het kwade niet 75overwonnen, maar 76overwin het kwade 77door het goede. |
| 74 Dat is, van het ongelijk dat u aangedaan wordt. |
| 75 Namelijk om daardoor tot wraakgierigheid gebracht te worden. |
| 76 Dat is, neem weg, verbreek, verzacht. |
| 77 Dat is, met lankmoedigheid en weldadigheid. |