Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Romeinen 10 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Romeinen 10

1 Na een betuiging van zijn genegenheid tot de Joden handelt de apostel breder van de naaste oorzaak hunner wederspannigheid tegen Christus. 5 Stelt daarna een onderscheid, zelfs met de woorden van Mozes, tussen de rechtvaardigheid der wet, waar de Joden zich aan hielden, en de rechtvaardigheid des geloofs, dat zij verwierpen, en beschrijft ze beide met haar eigenschappen. 12 Verklaart verder dat God door de predicatie des Evangelies nu in de gehele wereld beide Joden en Grieken roept tot het geloof in Christus. 16 Maar dat het merendeel der Joden deze roeping ongehoorzaam waren, en dat de heidenen daarentegen dezelve gehoorzaamden. 19 Hetwelk hij bewijst alzo door de profeten voorzegd te zijn.
  
De gerechtigheid uit het geloof
1 Ἀδελφοί, ἡ μὲν εὐδοκία τῆς ἐμῆς καρδίας καὶ ἡ δέησις ἡ πρὸς τὸν Θεὸν ὑπὲρ τοῦ Ἰσραήλ ἐστιν εἰς σωτηρίαν. 1 BROEDERS, de toegenegenheid mijns harten, en het gebed dat ik tot God voor Israël doe, is 1tot hun zaligheid.
1 Dat is, opdat zij bekeerd en alzo zalig mochten worden; hetwelk verstaan wordt van degenen die uit onwetendheid dwaalden, gelijk uit het volgende vers blijkt; niet van degenen die tegen den Heiligen Geest zondigden, van welke Christus spreekt Matth. 12:31. verwijsteksten
   
2 μαρτυρῶ γὰρ αὐτοῖς ὅτι ζῆλον Θεοῦ ἔχουσιν, ἀλλ’ οὐ κατ’ ἐπίγνωσιν. 2 Want ik geef hun getuigenis, dat zij 2aeen ijver tot God hebben, maar 3niet met verstand.
2 Gr. ijver Gods, dat is, een vurige begeerte hebben om de wet Gods, en den godsdienst door Mozes ingesteld, voor te staan, en tegen te staan degenen welke dien schenen te willen veranderen.
a Hand. 22:3. Rom. 9:31. Gal. 4:17. verwijsteksten
3 Gr. niet naar kennis, dat is, niet met rechte kennis waartoe de wet en de godsdienst in het Oude Testament was ingesteld, gelijk het volgende vers ook medebrengt.
   
3 ἀγνοοῦντες γὰρ τὴν τοῦ Θεοῦ δικαιοσύνην, καὶ τὴν ἰδίαν δικαιοσύνην ζητοῦντες στῆσαι, τῇ δικαιοσύνῃ τοῦ Θεοῦ οὐχ ὑπετάγησαν. 3 Want alzo zij 4de rechtvaardigheid Gods niet kennen, en 5hun eigen gerechtigheid zoeken 6op te richten, zo zijn zij der rechtvaardigheid Gods 7niet onderworpen.
4 Dat is, die God in het Evangelie geopenbaard heeft, en die ons God door Christus schenkt, 2 Kor. 5:21. Filipp. 3:9. verwijsteksten
5 Namelijk door hun eigen werken, of door de gehoorzaamheid der wet; waarin zij nochtans ver tekortkomen, gelijk bewezen is van alle mensen, hfdst. 3, en van Abraham en David, hfdst. 4.
6 Gr. te stellen. Hier wordt de vermetelheid van het menselijk gemoed betekend, dat zijn eigen gerechtigheid voor God staande wil houden, gelijk de farizeeën, Luk. 18:11, 12. verwijsteksten
7 Dat is, willen zichzelven die niet onderwerpen; en daarom kunnen zij tot de gerechtigheid die voor God bestaat, niet komen; gelijk Rom. 8:7. verwijsteksten
   
4 τέλος γὰρ νόμου Χριστὸς εἰς δικαιοσύνην παντὶ τῷ πιστεύοντι. 4 bWant 8het einde der wet is Christus, tot rechtvaardigheid een iegelijk die gelooft.
b Matth. 5:17. Hand. 13:38. 2 Kor. 3:13. Gal. 3:24. verwijsteksten
8 Dat is, het oogmerk waarom de wet door Mozes is gegeven, is opdat de mensen daardoor tot kennis hunner zonden gebracht zijnde, tot Christus en Zijn rechtvaardigheid hun toevlucht zouden nemen, als Die de wet voor ons volkomenlijk volbracht heeft. Zie Gal. 3:19, enz. verwijsteksten
   
5 Μωσῆς γὰρ γράφει τὴν δικαιοσύνην τὴν ἐκ τοῦ νόμου, ὅτι ὁ ποιήσας αὐτὰ ἄνθρωπος ζήσεται ἐν αὐτοῖς. 5 9Want Mozes beschrijft de rechtvaardigheid die uit de wet is, zeggende: cDe mens 10die deze dingen doet, zal door dezelve leven.
9 In deze zeven navolgende verzen stelt de apostel een klaar onderscheid tussen de rechtvaardigheid der wet en des geloofs; en bewijst zowel de ene als de andere met de woorden van Mozes zelven.
c Lev. 18:5. Ez. 20:11. Gal. 3:12. verwijsteksten
10 Namelijk volmaaktelijk en zonder iets na te laten, Deut. 27:26. Gal. 3:10. Jak. 2:10. verwijsteksten
   
6 ἡ δὲ ἐκ πίστεως δικαιοσύνη οὕτω λέγει, Μὴ εἴπῃς ἐν *τῇ καρδίᾳ σου, Τίς ἀναβήσεται εἰς τὸν οὐρανόν; τοῦτ’ ἔστι Χριστὸν καταγαγεῖν·
* τῇ καρδίᾳ St, B, Sc, M | καρδίᾳ Elz
6 Maar de rechtvaardigheid die uit het geloof is, 11spreekt aldus: d12Zeg niet 13in uw hart: 14Wie zal in den hemel opklimmen? 15Hetzelve is Christus van boven afbrengen.
11 Dat is, luidt aldus; of: van dezelve wordt aldus gesproken Deut. 30:11, 12. verwijsteksten
d Deut. 30:12. verwijsteksten
12 Sommigen menen dat deze woorden eigenlijk van de bevelen des geloofs door Mozes gesproken zijn, alzo hij even tevoren gehandeld had van de besnijdenis des harten en ware bekering, welke eigenlijk beloften zijn van het Evangelie, en niet van de wet. Anderen menen, omdat Paulus niet zegt: Mozes spreekt aldus, maar: de gerechtigheid uit het geloof spreekt aldus, dat deze drie verzen van Paulus bij toepassing op het geloof gepast worden, alzo hij ook enige woorden uitlaat, en enige daarbij doet; in dezen zin: Indien Mozes van de geboden der wet dit gezegd heeft, veel meer mag hetzelve gezegd worden van de beloften en bevelen des Evangelies, die niet alleen licht zijn om te verstaan, gelijk de wet, maar ook lichter zijn om na te komen, door de kracht van Gods Geest, Die door het Evangelie het geloof in ons werkt, Gal. 3:2. verwijsteksten
13 Namelijk als twijfelende waar gij den weg der zaligheid zult zoeken en vinden.
14 Namelijk om ons vandaar te halen den wil Gods van onze gerechtigheid en zaligheid.
15 Namelijk bij ons, Christenen, zoveel alsof wij ontkenden dat Christus eens van den hemel nedergedaald is, om ons dien weg te openbaren en de gerechtigheid te verwerven; en dat Hij nog eens daartoe moest afdalen.
   
7 ἤ, Τίς καταβήσεται εἰς τὴν ἄβυσσον; τοῦτ’ ἔστι Χριστὸν ἐκ νεκρῶν ἀναγαγεῖν. 7 Of: Wie zal 16in den afgrond nederdalen? 17Hetzelve is Christus uit de doden opbrengen.
16 Namelijk om daar te zien hoe wij uit de hel zouden kunnen verlost worden, en die kennis vandaar halen.
17 Dat is evenzoveel alsof men wilde, dat Christus om ons te verlossen de smarten des doods en der hel nog eenmaal zou moeten lijden en alzo daaruit opstaan; hetwelk Hij nu eens gedaan heeft, en ons genoeg geopenbaard is.
   
8 ἀλλὰ τί λέγει; Ἐγγύς σου τὸ ῥῆμά ἐστιν, ἐν τῷ στόματί σου καὶ ἐν τῇ καρδίᾳ σου· τοῦτ’ ἔστι τὸ ῥῆμα τῆς πίστεως ὃ κηρύσσομεν· 8 Maar 18wat zegt zij? Nabij u is het Woord, in uw mond en in uw hart. 19Dit is het Woord des geloofs, hetwelk 20wij prediken:
18 Namelijk de rechtvaardigheid die uit het geloof is, als vers 6, waar hij maar geantwoord heeft wat zij niet zegt, maar nu antwoordt hij wat zij zegt. verwijsteksten
19 Dat is, des Evangelies, door hetwelk wij tot het geloof worden vermaand en gebracht, Rom. 1:16. verwijsteksten
20 Namelijk apostelen, als getuigen en boodschappers van Christus in Zijn Naam, 2 Kor. 5:20. verwijsteksten
   
9 ὅτι ἐὰν ὁμολογήσῃς ἐν τῷ στόματί σου Κύριον Ἰησοῦν, καὶ πιστεύσῃς ἐν τῇ καρδίᾳ σου ὅτι ὁ Θεὸς αὐτὸν ἤγειρεν ἐκ νεκρῶν, σωθήσῃ· 9 Namelijk, indien gij met uw mond 21zult belijden 22den Heere Jezus, en met uw hart geloven dat Hem God 23uit de doden opgewekt heeft, zo zult gij zalig worden.
21 Namelijk oprechtelijk naar het geloof uws harten; en de apostel stelt hier de belijdenis voor, omdat die van anderen eerst wordt bekend.
22 Namelijk uw Heere en Zaligmaker te zijn, naar het voorbeeld van Paulus, Gal. 2:20. 1 Tim. 1:15, 16. verwijsteksten
23 Namelijk nadat Hij tot verzoening uwer zonden was gestorven, Rom. 4:25. verwijsteksten
   
10 καρδίᾳ γὰρ πιστεύεται εἰς δικαιοσύνην, στόματι δὲ ὁμολογεῖται εἰς σωτηρίαν. 10 Want met het hart 24gelooft men ter rechtvaardigheid, en met den mond 25belijdt men ter zaligheid.
24 Namelijk als zijnde een middel waardoor de rechtvaardigheid van Christus aangenomen, ons toegerekend en geschonken wordt, Rom. 3:24, 25; 4:5. verwijsteksten
25 De ware belijdenis wordt hier gesteld als een weg waardoor wij tot de zaligheid, die ons door Christus’ gerechtigheid verworven is, moeten komen, Matth. 10:32, en als een kenteken van het ware geloof, dat in het hart verborgen is, 1 Joh. 4:15. verwijsteksten
   
11 λέγει γὰρ ἡ γραφή, Πᾶς ὁ πιστεύων ἐπ’ αὐτῷ οὐ καταισχυνθήσεται. 11 Want de Schrift zegt: Een iegelijk die 26ein Hem gelooft, die 27zal niet beschaamd worden.
26 Namelijk in Christus, van Welken bij Jes. 28:16 geprofeteerd wordt. verwijsteksten
e Jes. 28:16. Rom. 9:33. verwijsteksten
27 Het Hebreeuwse woord Jes. 28:16 betekent eigenlijk: zal zich niet verhaasten, doch wordt in de Griekse overzetting vertaald: zal niet beschaamd, dat is, in zijn mening bedrogen worden; omdat degene die zich zeer haast, zonder te weten waarheen hij zijn toevlucht zal nemen, lichtelijk beschaamd of bedrogen wordt. verwijsteksten
   
12 οὐ γάρ ἐστι διαστολὴ Ἰουδαίου τε καὶ Ἕλληνος· ὁ γὰρ αὐτὸς Κύριος πάντων, πλουτῶν εἰς πάντας τοὺς ἐπικαλουμένους αὐτόν. 12 fWant er is 28geen onderscheid, noch van Jood, noch van Griek; want 29Eénzelfde is Heere van allen, 30rijk zijnde over allen 31die Hem aanroepen.
f Hand. 15:9. Rom. 3:22. verwijsteksten
28 Namelijk nu in de tijden des Nieuwen Testaments, Ef. 2:13. verwijsteksten
29 Namelijk God in Christus, of: dezelfde Heere van allen is rijk over allen, enz.
30 Dat is, overvloediglijk genadig of goedertieren.
31 Namelijk door het ware geloof, gelijk volgt. En hieruit blijkt dat het woord belijden, vss. 9, 10, ook de ware aanroeping begrijpt, die een voornaam deel is van onze belijdenis voor God en de mensen, Dan. 6:11. verwijsteksten
   
13 πᾶς γὰρ ὃς ἂν ἐπικαλέσηται τὸ ὄνομα Κυρίου σωθήσεται. 13 gWant een iegelijk die den Naam des Heeren zal aanroepen, zal zalig worden.
g Joël 2:32. Hand. 2:21. verwijsteksten
   
14 πῶς οὖν ἐπικαλέσονται εἰς ὃν οὐκ ἐπίστευσαν; πῶς δὲ πιστεύσουσιν οὗ οὐκ ἤκουσαν; πῶς δὲ ἀκούσουσι χωρὶς κηρύσσοντος; 14 32Hoe zullen zij dan Hem aanroepen in Welken zij niet geloofd hebben? En hoe zullen zij in Hem geloven van Welken zij 33niet gehoord hebben? En hoe zullen zij horen zonder 34die hun predikt?
32 In de rest van dit hoofdstuk verklaart de apostel het middel waardoor het ware geloof in Christus wordt verkregen, namelijk door de predicatie des Evangelies, gepredikt van degenen die daartoe wettiglijk gezonden zijn; hoewel dezelve in allen haar behoorlijke vrucht niet heeft.
33 Dat is, geen wetenschap hebben, waartoe zij door het gehoor van Gods Woord gebracht worden; dewijl de kennis noodzakelijk tot het geloof vereist wordt, Joh. 17:3. verwijsteksten
34 Namelijk het Woord Gods. Het Griekse woord keryssein betekent eigenlijk een uitroeping of publieke verkondiging doen, die door de stadsboden vanwege de overheid aan de burgers geschiedt, en wordt alhier, gelijk ook doorlopend in de Heilige Schrift, genomen voor de verkondiging des Evangelies, die door de apostelen en andere leraars van Christuswege aan de mensen gedaan wordt. Zie Matth. 3:1; 4:17, 23. Mark. 1:4, 7; 16:15. 2 Kor. 5:19, 20. verwijsteksten
   
15 πῶς δὲ κηρύξουσιν ἐὰν μὴ ἀποσταλῶσι; καθὼς γέγραπται, Ὡς ὡραῖοι οἱ πόδες τῶν εὐαγγελιζομένων εἰρήνην, τῶν εὐαγγελιζομένων τὰ ἀγαθά. 15 En 35hoe zullen zij prediken, indien zij niet 36gezonden worden? Gelijk geschreven is: hHoe 37lieflijk zijn de voeten dergenen die 38vrede verkondigen, dergenen die het goede verkondigen!
35 Namelijk recht en behoorlijk, van Christuswege en in Christus’ Naam, als tevoren. Want daar zijn er anderszins ook geweest die liepen en profeteerden eer zij gezonden waren, Jer. 23:21. verwijsteksten
36 Namelijk van Dengene Wiens woord zij verkondigen. Hetzij nu zulks extraordinairlijk van God en Christus Zelven, hetzij het op de gewone wijze door de gemeenten en haar opzieners, die daartoe van God gelast zijn, geschiedt.
h Jes. 52:7. Nah. 1:15. verwijsteksten
37 Dat is, aangenaam. Deze woorden zijn genomen uit Jes. 52:7, waar van de verlossing en verbreiding van Gods gemeente door Christus, en van de verkondiging derzelve verlossing gehandeld wordt. verwijsteksten
38 Namelijk met God door Christus. Zie Rom. 5:1. Ef. 2:14. verwijsteksten
  
Een ongehoorzaam volk
16 Ἀλλ’ οὐ πάντες ὑπήκουσαν τῷ εὐαγγελίῳ. Ἠσαΐας γὰρ λέγει, Κύριε, τίς ἐπίστευσε τῇ ἀκοῇ ἡμῶν; 16 Doch zij zijn niet 39allen het Evangelie gehoorzaam geweest; want Jesaja zegt: iHeere, wie heeft onze 40prediking geloofd?
39 Namelijk dien het Evangelie is gepredikt.
i Jes. 53:1. Joh. 12:38. verwijsteksten
40 Gr. gehoor; waarvan zie Joh. 12:38. verwijsteksten
   
17 ἄρα ἡ πίστις ἐξ ἀκοῆς, ἡ δὲ ἀκοὴ διὰ ῥήματος Θεοῦ. 17 Zo is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor 41door het Woord Gods.
41 Namelijk dat gepredikt is; of: door het bevel Gods, Die hen tot het prediken heeft gezonden.
   
18 ἀλλὰ λέγω, Μὴ οὐκ ἤκουσαν; μενοῦνγε· εἰς πᾶσαν τὴν γῆν ἐξῆλθεν ὁ φθόγγος αὐτῶν, καὶ εἰς τὰ πέρατα τῆς οἰκουμένης τὰ ῥήματα αὐτῶν. 18 Maar ik zeg: Hebben 42zij het niet gehoord? 43Ja toch, k44hun geluid is over de gehele aarde uitgegaan, en hun woorden 45tot de einden der wereld.
42 Namelijk Joden en heidenen; want van beiden spreekt hij daarna verscheidenlijk.
43 Namelijk zij hebben het allen waarlijk gehoord.
k Ps. 19:5. verwijsteksten
44 Deze plaats, genomen uit den 19den psalm, die eigenlijk spreekt van de kennis Gods die alle mensen hebben kunnen uit het aanschouwen van den hemel en van de schepselen die daarin zijn, menen sommigen dat ook een profetie in zich begrijpt van hetgeen ten tijde der apostelen geschieden zou. Doch alzo de apostel dit eigenlijk niet bijbrengt als van David voorzegd, gelijk hij elders wel doet, zo kan dit zeer bekwamelijk genomen worden voor een heilige accommodatie of toepassing van deze woorden tot het voornemen van den apostel, gelijk vers 6 diergelijke in de plaats Deut. 30:11 gezien is. En daarom verandert hij ook een woord of twee daarin, dat op zijn voornemen niet paste. verwijsteksten
45 Namelijk door de apostelen en evangelisten onder alle volken der wereld, ook onder de heidenen, naar het bevel van Christus, Matth. 28:19. Mark. 16:15, waarvan de vervulling alsdan alrede geschiedde, Rom. 1:8; 15:19. Kol. 1:6. verwijsteksten
   
19 ἀλλὰ λέγω, Μὴ οὐκ ἔγνω Ἰσραήλ; πρῶτος Μωσῆς λέγει, Ἐγὼ παραζηλώσω ὑμᾶς ἐπ’ οὐκ ἔθνει, ἐπὶ ἔθνει ἀσυνέτῳ παροργιῶ ὑμᾶς. 19 Maar ik zeg: 46Heeft Israël 47het niet verstaan? Mozes 48zegt eerst: lIk zal ulieden 49tot jaloersheid verwekken door degenen die 50geen volk zijn; door 51een onverstandig volk zal Ik u tot toorn verwekken.
46 Hier bewijst de apostel met drie verscheidene plaatsen der Schrift van het Oude Testament, dat de Joden het ook gehoord hebben zowel als de heidenen, maar dat de heidenen het hebben aangenomen en de Joden merendeels verworpen. En legt alzo den grond van hetgeen hij in het volgende hoofdstuk belangende de aanneming der heidenen en verwerping der Joden voorgenomen had te verhandelen.
47 Dat is, het niet gehoord? Namelijk het woord des Evangelies, of der rechtvaardigheid des geloofs.
48 Namelijk tot Israël, dat is, tot het Joodse volk.
l Deut. 32:21. verwijsteksten
49 Namelijk omdat gij zult zien dat Ik de heidenen, die nu Mijn volk niet zijn, ten tijde van den Messias meer voordeel zal doen in het aannemen van het Evangelie, dan u, Joden, die nu Mijn volk zijt; en dat om uw ondankbaarheid te straffen, en u daardoor tot bekering te roepen en te verwekken. Want jaloersheid is eigenlijk een ongenoegen dat iemand hierover heeft, dat hij een ander meer deel ziet hebben aan iemands liefde of weldaad, dan hij zelf heeft, als hij meent dat het hem meer toekomt. Zie Rom. 11:11. verwijsteksten
50 Namelijk Gods, gelijk toen de heidenen waren.
51 Zo noemt hij de heidenen, omdat zij de rechte kennis van God en Zijn rechten niet hadden, Ps. 147:19, 20. verwijsteksten
   
20 Ἠσαΐας δὲ ἀποτολμᾷ καὶ λέγει, Εὑρέθην τοῖς ἐμὲ μὴ ζητοῦσιν, ἐμφανὴς ἐγενόμην τοῖς ἐμὲ μὴ ἐπερωτῶσι. 20 En Jesaja 52verstout zich en zegt: mIk ben 53gevonden van degenen die Mij niet zochten; Ik ben openbaar geworden dengenen 54die naar Mij niet vraagden.
52 Dat is, spreekt nog vrijmoediglijker van de bekering der heidenen en van hun roeping, niettegenstaande den ondank der Joden.
m Jes. 65:1. verwijsteksten
53 Namelijk door de verkondiging van Mijn Evangelie en krachtige werking Mijns Geestes aan de heidenen, die God niet zochten, maar hun eigen wegen ingingen ten verderve. Zie Hand. 14:16; 17:30. verwijsteksten
54 Dat is, die zorgelooslijk hun onwetendheid en wereldse lusten navolgden. Zie Ef. 2:1, enz. Tit. 3:3, 4, 5. verwijsteksten
   
21 πρὸς δὲ τὸν Ἰσραὴλ λέγει, Ὅλην τὴν ἡμέραν ἐξεπέτασα τὰς χεῖράς μου πρὸς λαὸν ἀπειθοῦντα καὶ ἀντιλέγοντα. 21 Maar tegen Israël zegt hij: nDen gehelen dag heb Ik 55Mijn handen uitgestrekt tot een ongehoorzaam en 56tegensprekend volk.
n Jes. 65:2. verwijsteksten
55 Namelijk om hen tot Mij en Mijn rechtvaardigheid te roepen en te noden. Zie diergelijke wijze van spreken Spr. 1:20, enz. verwijsteksten
56 Dat is, wederspannig, moedwillig. Zie een voorbeeld Jer. 44:16. Ez. 3:7. verwijsteksten

Einde Romeinen 10