Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Handelingen 8 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Handelingen 8

1 De gemeente van Jeruzalem wordt vervolgd en verstrooid. 2 En Stefanus begraven. 3 Saulus verwoest de gemeente. 5 Filippus predikt Christus te Samaria, en doet daar vele wondertekenen. 9 Alwaar Simon, de tovenaar, het volk verleid had en in groot aanzien was. 12 Velen geloven door Filippus’ predicatiën, en worden gedoopt. 13 En onder dezelve ook Simon. 14 Petrus en Johannes worden gezonden naar Samaria. 15 Door welker gebed en oplegging der handen de gelovigen aldaar den Heiligen Geest ontvangen. 18 Welke macht Simon begeert met geld te kopen. 20 Maar wordt van Petrus daarover heftiglijk bestraft en tot bekering vermaand. 26 Filippus wordt gezonden tot den Moorman, die op zijn wagen zittende den profeet Jesaja las. 34 En van Filippus onderwezen zijnde, wordt na belijdenis zijns geloofs van hem onderweg gedoopt. 39 Filippus wordt van den Geest des Heeren weggenomen, en te Azote gevonden.
  
Vervolging en verstrooiing
1 Σαῦλος δὲ ἦν συνευδοκῶν τῇ ἀναιρέσει αὐτοῦ. Ἐγένετο δὲ ἐν ἐκείνῃ τῇ ἡμέρᾳ διωγμὸς μέγας ἐπὶ τὴν ἐκκλησίαν τὴν ἐν Ἱεροσολύμοις· πάντες τε διεσπάρησαν κατὰ τὰς χώρας τῆς Ἰουδαίας καὶ Σαμαρείας, πλὴν τῶν ἀποστόλων. 1 EN aSaulus had mede een 1welbehagen aan zijn 2dood. En er werd te dien dage een grote vervolging tegen de gemeente die te Jeruzalem was; ben zij werden allen 3verstrooid door de landen van Judéa en Samaría, 4behalve de apostelen.
a Hand. 22:20. verwijsteksten
1 Namelijk uit onwetendheid en een verkeerden ijver, menende daarmede Gode dienst te doen, Joh. 16:2. 1 Tim. 1:13. verwijsteksten
2 Of: ombrengen.
b Hand. 11:19. verwijsteksten
3 Dit wordt voornamelijk verstaan van de leraars, die te Jeruzalem benevens de apostelen waren; gelijk zulks afgeleid kan worden uit het einde van dit vers, en uit vss. 4, 5. verwijsteksten
4 Namelijk als die bijzonderen last ontvangen hadden om te Jeruzalem te blijven, Hand. 1:4, 8, totdat de leer des Evangelies daar genoegzaam bevestigd en verbreid zou zijn, Jes. 2:3. verwijsteksten
   
2 συνεκόμισαν δὲ τὸν Στέφανον ἄνδρες εὐλαβεῖς, καὶ ἐποιήσαντο κοπετὸν μέγαν ἐπ’ αὐτῷ. 2 En enige godvruchtige mannen 5droegen Stéfanus tezamen ten grave, cen maakten 6groten rouw over hem.
5 Namelijk uit de plaats waar Stefanus was gestenigd, geen gevaar ontziende, dat hun daarover zou mogen overkomen.
c Gen. 23:2; 50:10. 2 Sam. 3:31. verwijsteksten
6 Namelijk naar de wijze der Joden omtrent de begravingen van aanzienlijke personen, Gen. 50:10. Joh. 11:31, temeer omdat zij van harte bedroefd waren over het verlies van zulken treffelijken man. verwijsteksten
   
3 Σαῦλος δὲ ἐλυμαίνετο τὴν ἐκκλησίαν, κατὰ τοὺς οἴκους εἰσπορευόμενος, σύρων τε ἄνδρας καὶ γυναῖκας παρεδίδου εἰς φυλακήν. 3 En dSaulus verwoestte de gemeente, gaande in de huizen; en trekkende mannen en vrouwen, 7leverde hen over in de gevangenis.
d Hand. 9:1; 22:4; 26:9. 1 Kor. 15:9. Gal. 1:13. 1 Tim. 1:13. verwijsteksten
7 Namelijk aan de oversten om door hen in de gevangenis geworpen te worden.
  
Het Woord Gods in Samaría
4 Οἱ μὲν οὖν διασπαρέντες διῆλθον, εὐαγγελιζόμενοι τὸν λόγον. 4 Zij dan nu die verstrooid waren, egingen het land door en 8verkondigden het Woord.
e Matth. 10:23. Hand. 11:19. verwijsteksten
8 Gr. evangeliseerden.
   
5 Φίλιππος δὲ κατελθὼν εἰς πόλιν τῆς Σαμαρείας, ἐκήρυσσεν αὐτοῖς τὸν Χριστόν. 5 En 9Filippus kwam af 10in de stad van Samaría, en predikte hun Christus.
9 Welke een was van de zeven diakenen die te Jeruzalem tot verzorging der armen verkoren waren, Hand. 6:5; maar is na deze verstrooiing van God beroepen tot een evangelist, om het Evangelie te Samaria en elders te prediken en de sacramenten te bedienen, en met wonderen hetzelve te bevestigen, Hand. 21:8. Ef. 4:11. verwijsteksten
10 Deze was de hoofdstad geweest van de tien stammen Israëls; gesticht van Amri of Omri, den zesden koning van Israël, 1 Koningen 16; daarna ingenomen van Salmaneser, den koning van Assyrië, en met heidense inwoners bezet, 2 Koningen 17; en ten laatste van Hyrcanus verwoest, en van Herodes wederom gebouwd, en Sebaste genaamd, ter ere van den keizer Augustus, Josephus, Oudheden, boek 13, hfdst. 18, en Joodse Oorlog, boek 1, hfdst. 16. Of: in een stad van Samaria. verwijsteksten
   
6 προσεῖχόν τε οἱ ὄχλοι τοῖς λεγομένοις ὑπὸ τοῦ Φιλίππου ὁμοθυμαδόν, ἐν τῷ ἀκούειν αὐτοὺς καὶ βλέπειν τὰ σημεῖα ἃ ἐποίει. 6 En de scharen hielden zich eendrachtelijk aan hetgeen van Filippus gezegd werd, dewijl zij hoorden en zagen de tekenen die hij deed.
7 πολλῶν γὰρ τῶν ἐχόντων πνεύματα ἀκάθαρτα, βοῶντα μεγάλῃ φωνῇ ἐξήρχετο· πολλοὶ δὲ παραλελυμένοι καὶ χωλοὶ ἐθεραπεύθησαν. 7 fWant van velen die onreine geesten hadden, gingen dezelve uit, roepende met grote stem; en vele geraakten en kreupelen werden genezen.
f Mark. 16:17. Hand. 5:16; 16:18; 19:11. verwijsteksten
   
8 καὶ ἐγένετο χαρὰ μεγάλη ἐν τῇ πόλει ἐκείνῃ. 8 En er werd grote blijdschap in die stad.
9 Ἀνὴρ δέ τις ὀνόματι Σίμων προϋπῆρχεν ἐν τῇ πόλει μαγεύων καὶ ἐξιστῶν τὸ ἔθνος τῆς Σαμαρείας, λέγων εἶναί τινα ἑαυτὸν μέγαν· 9 En een zeker man, met name 11Simon, was tevoren in de stad plegende gtoverij, en 12verrukkende de zinnen des volks van Samaría, zeggende van zichzelven dat hij wat groots was;
11 Van dezen Simon leest men veel in de oude kerkelijke historiën, en inzonderheid dat hij de eerste sekte, namelijk de gruwelijke sekte der simonianen, opgericht heeft onder de Christenen. Zie Eusebius, Historia Ecclesiastica, boek 2, hfdst. 12 en boek 4, hfdst. 21.
g Hand. 13:6. verwijsteksten
12 Namelijk door de valse tekenen die hij onder hen deed, gelijk de tovenaars in Egypte, Ex. 7:11. Zie Matth. 24:24. 2 Thess. 2:9. verwijsteksten
   
10 ᾧ προσεῖχον πάντες ἀπὸ μικροῦ ἕως μεγάλου, λέγοντες, Οὗτός ἐστιν ἡ δύναμις τοῦ Θεοῦ ἡ μεγάλη. 10 Welken zij allen aanhingen, van den kleine tot den grote, zeggende: Deze is de grote kracht Gods.
11 προσεῖχον δὲ αὐτῷ, διὰ τὸ ἱκανῷ χρόνῳ ταῖς μαγείαις ἐξεστακέναι αὐτούς. 11 En zij hingen hem aan, omdat hij een langen tijd met toverijen hun zinnen verrukt had.
12 ὅτε δὲ ἐπίστευσαν τῷ Φιλίππῳ εὐαγγελιζομένῳ τὰ περὶ τῆς βασιλείας τοῦ Θεοῦ καὶ τοῦ ὀνόματος τοῦ Ἰησοῦ Χριστοῦ, ἐβαπτίζοντο ἄνδρες τε καὶ γυναῖκες. 12 Maar toen zij Filippus geloofden, die het Evangelie van het Koninkrijk Gods en van den Naam van Jezus Christus verkondigde, werden zij gedoopt, beide mannen en vrouwen.
13 ὁ δὲ Σίμων καὶ αὐτὸς ἐπίστευσε, καὶ βαπτισθεὶς ἦν προσκαρτερῶν τῷ Φιλίππῳ· θεωρῶν τε *σημεῖα καὶ δυνάμεις μεγάλας γινόμενας, ἐξίστατο.
* σημεῖα καὶ δυνάμεις μεγάλας γινόμενας St, B, Elz | δυνάμεις καὶ σημεῖα γινόμενα Sc, M
13 En Simon 13geloofde ook zelf, en gedoopt zijnde, bleef gedurig bij Filippus; en ziende de tekenen en 14grote krachten, die er geschiedden, ontzette hij zich.
13 Dat is, overtuigd zijnde door hetgeen hij hoorde en zag, bekende hij de waarheid des Evangelies, en voegde zich bij de gemeente; hoewel zijn geloof nochtans niet oprecht was, gelijk blijkt vers 21. verwijsteksten
14 Namelijk de tekenen door hem gedaan en alle geschapen macht ver te boven gaande; gelijk de tovenaars in Egypte ook eindelijk van Mozes bekenden, Ex. 8:19. verwijsteksten
   
14 Ἀκούσαντες δὲ οἱ ἐν Ἱεροσολύμοις ἀπόστολοι ὅτι δέδεκται ἡ Σαμάρεια τὸν λόγον τοῦ Θεοῦ, ἀπέστειλαν πρὸς αὐτοὺς τὸν Πέτρον καὶ Ἰωάννην· 14 Als nu de apostelen die te Jeruzalem waren, hoorden dat Samaría het Woord Gods aangenomen had, 15zonden zij tot hen Petrus en Johannes;
15 Namelijk om deze tedere gemeente door deze apostelen in het geloof te versterken, en alle behoorlijke orde onder hen te stellen.
   
15 οἵτινες καταβάντες προσηύξαντο περὶ αὐτῶν, ὅπως λάβωσι Πνεῦμα Ἅγιον 15 Dewelke afgekomen zijnde, baden voor hen, dat zij 16den Heiligen Geest ontvangen mochten.
16 Namelijk op zichtbare en wonderbare wijze, gelijk in de eerste kerk dikmaals geschiedde, Hand. 10:45; 19:6. 1 Kor. 14:27. Want anderszins hadden zij alrede den Heiligen Geest ontvangen, alzo niemand in Christus geloven kan zonder den Heiligen Geest, Rom. 8:9. 1 Kor. 12:3. verwijsteksten
   
16 (οὔπω γὰρ ἦν ἐπ’ οὐδενὶ αὐτῶν ἐπιπεπτωκός, μόνον δὲ βεβαπτισμένοι ὑπῆρχον εἰς τὸ ὄνομα τοῦ Κυρίου Ἰησοῦ). 16 (Want Hij was nog op niemand van hen gevallen, maar zij waren alleenlijk gedoopt 17in den Naam des Heeren Jezus.)
17 Door deze woorden wordt niet uitgedrukt het formulier van den doop, waarvan Christus spreekt Matth. 28:19, maar het einde waartoe de doop diende, namelijk om hun te betekenen dat zij door den doop Christus en Zijn gemeente werden ingelijfd, Rom. 6:3. Gal. 3:27. verwijsteksten
   
17 τότε ἐπετίθουν τὰς χεῖρας ἐπ’ αὐτούς, καὶ ἐλάμβανον Πνεῦμα Ἅγιον. 17 hToen legden zij de handen op hen, en zij ontvingen den Heiligen Geest.
h Hand. 6:6; 13:3; 19:6. 1 Tim. 4:14; 5:22. 2 Tim. 1:6. verwijsteksten
   
18 θεασάμενος δὲ ὁ Σίμων ὅτι διὰ τῆς ἐπιθέσεως τῶν χειρῶν τῶν ἀποστόλων δίδοται τὸ Πνεῦμα τὸ Ἅγιον, προσήνεγκεν αὐτοῖς χρήματα, 18 En als Simon zag dat door 18de oplegging van de handen der apostelen de Heilige Geest gegeven werd, zo bood hij hun geld aan,
18 Deze oplegging der handen was een extraordinair teken, waardoor de gave des Heiligen Geestes om wonderwerken te doen, te profeteren en met velerlei talen te spreken, door de apostelen gegeven werd. Zie Hand. 6:6; 19:6. verwijsteksten
   
19 λέγων, Δότε κἀμοὶ τὴν ἐξουσίαν ταύτην, ἵνα ᾧ *ἐὰν ἐπιθῶ τὰς χεῖρας, λαμβάνῃ Πνεῦμα Ἅγιον.
* ἐὰν B, Elz, Sc, M-pt | ἄν St, M-pt
19 Zeggende: Geeft ook mij deze macht, opdat, zo wien ik de handen opleg, hij 19den Heiligen Geest ontvange.
19 Dat is, zodanige wonderbare gaven des Heiligen Geestes, 1 Kor. 12:4, enz. verwijsteksten
   
20 Πέτρος δὲ εἶπε πρὸς αὐτόν, Τὸ ἀργύριόν σου σὺν σοὶ εἴη εἰς ἀπώλειαν, ὅτι τὴν δωρεὰν τοῦ Θεοῦ ἐνόμισας διὰ χρημάτων κτᾶσθαι. 20 Maar Petrus zeide tot hem: Uw geld 20zij met u ten verderve, iomdat gij gemeend hebt 21dat de gave Gods door geld verkregen wordt.
20 Dat is, verderve met u. Hetwelk een heilig dreigement is, waarmede hij te kennen geeft hoe zware zonde dit was, en wat straf te verwachten stond voor hem en dergelijken, die de geestelijke gaven of ambten met geld of giften zoeken te kopen, welke zonde, om de daad van dezen Simon, placht simonie genaamd te worden.
i Matth. 10:8. verwijsteksten
21 Of: de gave Gods met geld te verkrijgen.
   
21 οὐκ ἔστι σοι μερὶς οὐδὲ κλῆρος ἐν τῷ λόγῳ τούτῳ. ἡ γὰρ καρδία σου οὐκ ἔστιν εὐθεῖα ἐνώπιον τοῦ Θεοῦ. 21 Gij hebt geen deel noch lot 22in dit woord, want uw hart is niet 23recht voor God.
22 Of: in of aan deze zaak. Hebr. Namelijk der belofte van de uitstorting des Heiligen Geestes, die den gelovigen van God gedaan was, Joël 2 en elders. verwijsteksten
23 Dat is, oprecht, maar verkeerd en geveinsd.
   
22 μετανόησον οὖν ἀπὸ τῆς κακίας σου ταύτης, καὶ δεήθητι τοῦ Θεοῦ, εἰ ἄρα ἀφεθήσεταί σοι ἡ ἐπίνοια τῆς καρδίας σου. 22 Bekeer u dan van deze uw boosheid, en bid God, of 24misschien u deze overlegging uws harten vergeven wierd;
24 Dit zegt Petrus niet omdat hij twijfelde of God hem zijn zonde zou vergeven, indien hij zich recht bekeerde, maar omdat hij twijfelde of hij zich oprechtelijk bekeren zou, gelijk uit de volgende woorden blijkt.
   
23 εἰς γὰρ χολὴν πικρίας καὶ σύνδεσμον ἀδικίας ὁρῶ σε ὄντα. 23 Want ik zie dat gij zijt in een gans 25bittere gal en samenknoping der ongerechtigheid.
25 Gr. gal der bitterheid, dat is, dat een zeer bitter en boos hart in u is, vol van ongerechtigheid, Deut. 29:18. verwijsteksten
   
24 ἀποκριθεὶς δὲ ὁ Σίμων εἶπε, Δεήθητε ὑμεῖς ὑπὲρ ἐμοῦ πρὸς τὸν Κύριον, ὅπως μηδὲν ἐπέλθῃ ἐπ’ ἐμὲ ὧν εἰρήκατε. 24 Doch Simon antwoordende zeide: k26Bidt gijlieden voor mij tot den Heere, opdat niets over mij kome van hetgeen gij gezegd hebt.
k Num. 21:7. verwijsteksten
26 Hij veinst alsof hij zich wilde bekeren, uit vrees voor het verderf dat hem Petrus gedreigd had, vers 20. verwijsteksten
   
25 Οἱ μὲν οὖν διαμαρτυράμενοι καὶ λαλήσαντες τὸν λόγον τοῦ Κυρίου, ὑπέστρεψαν εἰς Ἱερουσαλήμ, πολλάς τε κώμας τῶν Σαμαρειτῶν εὐηγγελίσαντο. 25 Zij dan nu, als zij het Woord des Heeren betuigd en gesproken hadden, keerden weder naar Jeruzalem en verkondigden het Evangelie in vele vlekken der Samaritanen.
  
De kamerling uit Morenland
26 Ἄγγελος δὲ Κυρίου ἐλάλησε πρὸς Φίλιππον, λέγων, Ἀνάστηθι καὶ πορεύου κατὰ μεσημβρίαν ἐπὶ τὴν ὁδὸν τὴν καταβαίνουσαν ἀπὸ Ἱερουσαλὴμ εἰς Γάζαν· αὕτη ἐστὶν ἔρημος. 26 En een engel des Heeren sprak tot Filippus, zeggende: Sta op en ga heen tegen het zuiden, op den weg die van Jeruzalem afdaalt naar Gaza, 27welke woest is.
27 Gr. deze is woest. Alzo daar twee wegen waren om van Jeruzalem naar Gaza te reizen, zo vermaant hem de engel, dat hij niet den meest gebaanden, maar den anderen, die woest was, door de gebergten heen zou reizen.
   
27 καὶ ἀναστὰς ἐπορεύθη· καὶ ἰδού, ἀνὴρ Αἰθίοψ εὐνοῦχος δυνάστης Κανδάκης τῆς βασιλίσσης Αἰθιόπων, ὃς ἦν ἐπὶ πάσης τῆς γάζης αὐτῆς, ὃς ἐληλύθει προσκυνήσων εἰς Ἱερουσαλήμ, 27 En hij stond op en ging heen. En zie, een Moorman, 28een kamerling en een machtig heer van 29Candacé, de koningin der Moren, die over al haar schat was, lwelke was gekomen om 30aan te bidden te Jeruzalem;
28 Gr. eunuchus, dat is, gesnedene, gelijk zodanige meest voor kamerlingen bij grote prinsessen gebruikt werden. Hoewel dit woord ook altemet genomen wordt voor allerlei grote heren, die in der koningen hoven dienen, Gen. 37:36. Esth. 1:10. verwijsteksten
29 Gelijk alle koningen in Egypte Farao genaamd werden, zo werden ook alle koninginnen van Ethiopië of Morenland, hetwelk meest door vrouwen geregeerd werd, Candace genaamd. Zie Plinius, boek 6, hfdst. 29.
l Joh. 12:20. verwijsteksten
30 Dat is, den godsdienst te plegen, die van God te Jeruzalem was opgericht, waarvan het aanbidden een der voornaamste delen was. Zie 1 Kon. 8:41. verwijsteksten
   
28 ἦν τε ὑποστρέφων καὶ καθήμενος ἐπὶ τοῦ ἅρματος αὐτοῦ, *καὶ ἀνεγίνωσκε τὸν προφήτην Ἠσαΐαν.
* καὶ ἀνεγίνωσκε St, B, Elz, M | ἀνεγίνωσκε Sc
28 En hij keerde weder, en zat op zijn wagen, en las den profeet Jesaja.
29 εἶπε δὲ τὸ Πνεῦμα τῷ Φιλίππῳ, Πρόσελθε καὶ κολλήθητι τῷ ἅρματι τούτῳ. 29 En de Geest zeide tot Filippus: Ga toe en voeg u bij dezen wagen.
30 προσδραμὼν δὲ ὁ Φίλιππος ἤκουσεν αὐτοῦ ἀναγινώσκοντος τὸν προφήτην Ἠσαΐαν, καὶ εἶπεν, Ἆρά γε γινώσκεις ἃ ἀναγινώσκεις; 30 En Filippus liep toe, en hoorde hem den profeet Jesaja lezen, en zeide: Verstaat gij ook hetgeen gij leest?
31 ὁ δὲ εἶπε, Πῶς γὰρ ἂν δυναίμην, ἐὰν μή τις ὁδηγήσῃ με; παρεκάλεσέ τε τὸν Φίλιππον ἀναβάντα καθίσαι σὺν αὐτῷ. 31 En hij zeide: 31Hoe zou ik toch kunnen, zo mij niet iemand 32onderricht? En hij bad Filippus dat hij zou opkomen en bij hem zitten.
31 Namelijk alles verstaan wat ik lees. Want hoewel het Woord Gods in zichzelven klaar genoeg is, zoveel ter zaligheid nodig is, om van eenieder door de genade des Heiligen Geestes verstaan te worden, zo zijn er nochtans enige plaatsen zwaar om te verstaan, waartoe verklaring en uitlegging van node is. Waarom God benevens het lezen des Woords ook de predicatie en uitlegging deszelven heeft ingesteld, Hand. 17:11. Rom. 10:14. Ef. 4:11. verwijsteksten
32 Gr. op den weg leidt.
   
32 ἡ δὲ περιοχὴ τῆς γραφῆς ἣν ἀνεγίνωσκεν ἦν αὕτη, Ὡς πρόβατον ἐπὶ σφαγὴν ἤχθη, καὶ ὡς ἀμνὸς ἐναντίον τοῦ κείροντος αὐτὸν ἄφωνος, οὕτως οὐκ ἀνοίγει τὸ στόμα αὐτοῦ. 32 mEn de plaats der Schriftuur, die hij las, was deze: Hij is gelijk een schaap ter slachting geleid; en gelijk een lam stemmeloos is voor dien die het scheert, alzo doet Hij Zijn mond niet open.
m Jes. 53:7. verwijsteksten
   
33 ἐν τῇ ταπεινώσει αὐτοῦ ἡ κρίσις αὐτοῦ ἤρθη, τὴν δὲ γενεὰν αὐτοῦ τίς διηγήσεται; ὅτι αἴρεται ἀπὸ τῆς γῆς ἡ ζωὴ αὐτοῦ. 33 33In Zijn vernedering is Zijn oordeel weggenomen; en wie zal 34Zijn geslacht verhalen? Want Zijn leven wordt van de aarde weggenomen.
33 Hoe deze plaats op Christus past en met den Hebreeuwsen tekst overeenkomt, zie de verklaring op Jes. 53:7. verwijsteksten
34 Of: afkomst, of: Zijns levens tijd. Sommigen verstaan dit van Zijn eeuwige geboorte uit den Vader; anderen van de menigte der gelovigen, die Hij door Zijn dood tot Zich zou trekken, Joh. 12:32. Sommigen van de eeuwige kracht en gedurigheid Zijns levens, na Zijn opstanding en hemelvaart, Rom. 6:9. Hebr. 7:24, hetwelk met de volgende woorden, Jes. 53:10, het best schijnt overeen te komen. verwijsteksten
   
34 ἀποκριθεὶς δὲ ὁ εὐνοῦχος τῷ Φιλίππῳ εἶπε, Δέομαί σου, περὶ τίνος ὁ προφήτης λέγει τοῦτο; περὶ ἑαυτοῦ, ἢ περὶ ἑτέρου τινός; 34 En de kamerling antwoordde Filippus en zeide: Ik bid u, van wien zegt de profeet dit, van zichzelven of van iemand anders?
35 ἀνοίξας δὲ ὁ Φίλιππος τὸ στόμα αὐτοῦ, καὶ ἀρξάμενος ἀπὸ τῆς γραφῆς ταύτης, εὐηγγελίσατο αὐτῷ τὸν Ἰησοῦν. 35 En Filippus 35deed zijn mond open, en beginnende van diezelve Schrift, nverkondigde hem Jezus.
35 Van deze wijze van spreken zie Matth. 5:2. verwijsteksten
n Luk. 24:45. verwijsteksten
   
36 ὡς δὲ ἐπορεύοντο κατὰ τὴν ὁδόν, ἦλθον ἐπί τι ὕδωρ· καί φησιν ὁ εὐνοῦχος, Ἰδού, ὕδωρ· τί κωλύει με βαπτισθῆναι; 36 En alzo zij over weg reisden, kwamen zij aan een zeker water; en de kamerling zeide: Ziedaar water; owat verhindert mij gedoopt te worden?
o Hand. 10:47. verwijsteksten
   
37 εἶπε δὲ ὁ Φίλιππος, Εἰ πιστεύεις ἐξ ὅλης τῆς καρδίας, ἔξεστιν. ἀποκριθεὶς δὲ εἶπε, Πιστεύω τὸν Υἱὸν τοῦ Θεοῦ εἶναι τὸν Ἰησοῦν Χριστόν. 37 En Filippus zeide: Indien gij van ganser harte gelooft, zo is het geoorloofd. En hij antwoordende zeide: Ik geloof dat Jezus Christus 36de Zone Gods is.
36 En derhalve de ware Zaligmaker, Die ons door Zijn lijden en sterven van de zonde en den dood verlost heeft, volgens de vorige profetie. Zie dergelijke korte belijdenis Matth. 16:16. verwijsteksten
   
38 καὶ ἐκέλευσε στῆναι τὸ ἅρμα· καὶ κατέβησαν ἀμφότεροι εἰς τὸ ὕδωρ, ὅ τε Φίλιππος καὶ ὁ εὐνοῦχος· καὶ ἐβάπτισεν αὐτόν. 38 En hij gebood den wagen stil te houden; en zij daalden beiden af in het water, zo Filippus als de kamerling, en hij doopte hem.
39 ὅτε δὲ ἀνέβησαν ἐκ τοῦ ὕδατος, Πνεῦμα Κυρίου ἥρπασε τὸν Φίλιππον· καὶ οὐκ εἶδεν αὐτὸν οὐκέτι ὁ εὐνοῦχος, ἐπορεύετο γὰρ τὴν ὁδὸν αὐτοῦ χαίρων. 39 En toen zij uit het water waren opgekomen, nam de Geest des Heeren Filippus weg, en de kamerling zag hem niet meer; want hij reisde zijn weg 37met blijdschap.
37 Gr. zich verblijdende, namelijk uit een gevoelen van de vergeving zijner zonden en van de werking des Heiligen Geestes in zijn gemoed, Rom. 5:1, enz. verwijsteksten
   
40 Φίλιππος δὲ εὑρέθη εἰς Ἄζωτον· καὶ διερχόμενος εὐηγγελίζετο τὰς πόλεις πάσας, ἕως τοῦ ἐλθεῖν αὐτὸν εἰς Καισάρειαν. 40 Maar Filippus 38werd gevonden 39te Azóte; en het land doorgaande, verkondigde hij het Evangelie in alle steden, totdat hij te 40Cesaréa kwam.
38 Dat is, bevond zichzelven nedergezet.
39 Dit was een stad in Palestina, van de Hebreeën Asdod genaamd; waarvan zie Joz. 11:22. verwijsteksten
40 Dit was ook een stad in Palestina, tegen de zee gelegen, eertijds genaamd Turris Stratonis, van Herodes opgebouwd en Cesarea genaamd ter ere van den keizer Augustus. Zie breder de aant. op Hand. 10:1. verwijsteksten

Einde Handelingen 8