Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | Ananías en Saffira |
1 Ἀνὴρ δέ τις Ἀνανίας ὀνόματι, σὺν Σαπφείρῃ τῇ γυναικὶ αὐτοῦ, ἐπώλησε κτῆμα, | | 1 EN een zeker man, met name Ananías, met Saffira, zijn vrouw, verkocht een have, |
2 καὶ ἐνοσφίσατο ἀπὸ τῆς τιμῆς, συνειδυίας καὶ τῆς γυναικὸς αὐτοῦ, καὶ ἐνέγκας μέρος τι παρὰ τοὺς πόδας τῶν ἀποστόλων ἔθηκεν. | | 2 En onttrok van den prijs, ook met medeweten van zijn vrouw, en bracht een zeker deel en legde dat aan de voeten der apostelen. |
3 εἶπε δὲ Πέτρος, Ἀνανία, διατί ἐπλήρωσεν ὁ Σατανᾶς τὴν καρδίαν σου, ψεύσασθαί σε τὸ Πνεῦμα τὸ Ἅγιον, καὶ νοσφίσασθαι ἀπὸ τῆς τιμῆς τοῦ χωρίου; | | 3 En Petrus zeide: Ananías, waarom heeft de satan uw hart vervuld, dat gij den Heiligen Geest liegen zoudt en onttrekken van den prijs des lands? |
4 οὐχὶ μένον σοὶ ἔμενε, καὶ πραθὲν ἐν τῇ σῇ ἐξουσίᾳ ὑπῆρχε; τί ὅτι ἔθου ἐν τῇ καρδίᾳ σου τὸ πρᾶγμα τοῦτο; οὐκ ἐψεύσω ἀνθρώποις, ἀλλὰ τῷ Θεῷ. | | 4 Zo het gebleven ware, bleef het niet uwe, en verkocht zijnde, was het niet in uw macht? Wat is het dat gij deze daad in uw hart hebt voorgenomen? Gij hebt den mensen niet gelogen, maar Gode. |
5 ἀκούων δὲ Ἀνανίας τοὺς λόγους τούτους, πεσὼν ἐξέψυξε· καὶ ἐγένετο φόβος μέγας ἐπὶ πάντας τοὺς ἀκούοντας ταῦτα. | | 5 En Ananías deze woorden horende, viel neder en gaf den geest. En er kwam grote vrees over allen die dit hoorden. |
6 ἀναστάντες δὲ οἱ νεώτεροι συνέστειλαν αὐτόν, καὶ ἐξενέγκαντες ἔθαψαν. | | 6 En de jongelingen opstaande, schikten hem toe, en droegen hem uit, en begroeven hem. |
7 Ἐγένετο δὲ ὡς ὡρῶν τριῶν διάστημα, καὶ ἡ γυνὴ αὐτοῦ μὴ εἰδυῖα τὸ γεγονὸς εἰσῆλθεν. | | 7 En het was omtrent drie uren daarna, dat ook zijn vrouw daar inkwam, niet wetende wat er geschied was. |
8 ἀπεκρίθη δὲ αὐτῇ ὁ Πέτρος, Εἰπέ μοι, εἰ τοσούτου τὸ χωρίον ἀπέδοσθε. ἡ δὲ εἶπε, Ναί, τοσούτου. | | 8 En Petrus antwoordde haar: Zeg mij, hebt gijlieden het land voor zoveel verkocht? En zij zeide: Ja, voor zoveel. |
9 ὁ δὲ Πέτρος εἶπε πρὸς αὐτήν, Τί ὅτι συνεφωνήθη ὑμῖν πειράσαι τὸ Πνεῦμα Κυρίου; ἰδού, οἱ πόδες τῶν θαψάντων τὸν ἄνδρα σου ἐπὶ τῇ θύρᾳ, καὶ ἐξοίσουσί σε. | | 9 En Petrus zeide tot haar: Wat is het dat gij onder u hebt overeengestemd te verzoeken den Geest des Heeren? Zie, de voeten dergenen die uw man begraven hebben, zijn voor de deur, en zullen u uitdragen. |
10 ἔπεσε δὲ παραχρῆμα παρὰ τοὺς πόδας αὐτοῦ, καὶ ἐξέψυξεν· εἰσελθόντες δὲ οἱ νεανίσκοι εὗρον αὐτὴν νεκράν, καὶ ἐξενέγκαντες ἔθαψαν πρὸς τὸν ἄνδρα αὐτῆς. | | 10 En zij viel terstond neder voor zijn voeten, en gaf den geest. En de jongelingen ingekomen zijnde, vonden haar dood, en droegen haar uit, en begroeven haar bij haar man. |
11 καὶ ἐγένετο φόβος μέγας ἐφ’ ὅλην τὴν ἐκκλησίαν, καὶ ἐπὶ πάντας τοὺς ἀκούοντας ταῦτα. | | 11 En er kwam grote vrees over de gehele gemeente, en over allen die dit hoorden. |
| | Tekenen en wonderen |
12 Διὰ δὲ τῶν χειρῶν τῶν ἀποστόλων *ἐγίνετο σημεῖα καὶ τέρατα ἐν τῷ λαῷ πολλά· καὶ ἦσαν ὁμοθυμαδὸν ἅπαντες ἐν τῇ στοᾷ Σολομῶντος. * ἐγίνετο B, Elz, Sc, M-pt | ἐγένετο St, M-pt | | 12 aEn door de handen der apostelen geschiedden vele tekenen en wonderen onder het volk; en zij waren allen eendrachtelijk in het voorhof van Sálomo. a Mark. 16:17. Hand. 2:43. a Mark. 16:17 En dengenen die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen: in Mijn Naam zullen zij duivelen uitwerpen; met nieuwe tongen zullen zij spreken; Hand. 2:43 En een vreze kwam over alle ziel; en vele wonderen en tekenen geschiedden door de apostelen. |
13 τῶν δὲ λοιπῶν οὐδεὶς ἐτόλμα κολλᾶσθαι αὐτοῖς, ἀλλ’ ἐμεγάλυνεν αὐτοὺς ὁ λαός· | | 13 En van de anderen durfde niemand zich bij hen voegen; maar het volk hield hen in grote achting. |
14 μᾶλλον δὲ προσετίθεντο πιστεύοντες τῷ Κυρίῳ, πλήθη ἀνδρῶν τε καὶ γυναικῶν· | | 14 En daar werden er meer en meer toegedaan, die den Heere geloofden, menigten beide van mannen en van vrouwen; |
15 ὥστε κατὰ τὰς πλατείας ἐκφέρειν τοὺς ἀσθενεῖς, καὶ τιθέναι ἐπὶ κλινῶν καὶ κραββάτων, ἵνα ἐρχομένου Πέτρου κἂν ἡ σκιὰ ἐπισκιάσῃ τινὶ αὐτῶν. | | 15 Alzo dat zij de kranken uitdroegen op de straten en legden op bedden en beddekens, opdat, als Petrus kwam, ook maar de schaduw iemand van hen beschaduwen mocht. |
16 συνήρχετο δὲ καὶ τὸ πλῆθος τῶν πέριξ πόλεων εἰς Ἱερουσαλήμ, φέροντες ἀσθενεῖς καὶ ὀχλουμένους ὑπὸ πνευμάτων ἀκαθάρτων, οἵτινες ἐθεραπεύοντο ἅπαντες. | | 16 En ook de menigte uit de omliggende steden kwam gezamenlijk te Jeruzalem, brengende kranken ben die van onreine geesten gekweld waren; welke allen genezen werden. b Mark. 16:17. Hand. 8:7; 16:18; 19:12. b Mark. 16:17 En dengenen die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen: in Mijn Naam zullen zij duivelen uitwerpen; met nieuwe tongen zullen zij spreken; Hand. 8:7 Want van velen die onreine geesten hadden, gingen dezelve uit, roepende met grote stem; en vele geraakten en kreupelen werden genezen. Hand. 16:18 En dit deed zij vele dagen lang. Maar Paulus daarover ontevreden zijnde, keerde zich om en zeide tot den geest: Ik gebied u in den Naam van Jezus Christus, dat gij van haar uitgaat. En hij ging uit te zelver ure. Hand. 19:12 Alzo dat ook van zijn lijf op de kranken gedragen werden de zweetdoeken of gordeldoeken, en dat de ziekten van hen weken en de boze geesten van hen uitvoeren. |
| | Wederom voor den Groten Raad |
17 Ἀναστὰς δὲ ὁ ἀρχιερεὺς καὶ πάντες οἱ σὺν αὐτῷ (ἡ οὖσα αἵρεσις τῶν Σαδδουκαίων), ἐπλήσθησαν ζήλου, | | 17 En de hogepriester stond op, en allen die met hem waren (welke was de sekte der sadduceeën), en werden vervuld met nijdigheid, |
18 καὶ ἐπέβαλον τὰς χεῖρας αὐτῶν ἐπὶ τοὺς ἀποστόλους, καὶ ἔθεντο αὐτοὺς ἐν τηρήσει δημοσίᾳ. | | 18 En sloegen hun handen aan de apostelen, en zetten hen in de algemene gevangenis. |
19 ἄγγελος δὲ Κυρίου διὰ τῆς νυκτὸς ἤνοιξε τὰς θύρας τῆς φυλακῆς, ἐξαγαγών τε αὐτοὺς εἶπε, | | 19 cMaar de engel des Heeren opende des nachts de deuren der gevangenis en leidde hen uit, en zeide: c Hand. 12:7; 16:26. c Hand. 12:7 En zie, een engel des Heeren stond daar, en een licht scheen in de woning, en slaande de zijde van Petrus, wekte hij hem op, zeggende: Sta haastelijk op. En zijn ketenen vielen af van de handen. Hand. 16:26 En er geschiedde snellijk een grote aardbeving, alzo dat de fundamenten des kerkers bewogen werden; en terstond werden al de deuren geopend, en de banden van allen werden los. |
20 Πορεύεσθε, καὶ σταθέντες λαλεῖτε ἐν τῷ ἱερῷ τῷ λαῷ πάντα τὰ ῥήματα τῆς ζωῆς ταύτης. | | 20 Gaat heen, en staat en spreekt in den tempel tot het volk al de woorden dezes levens. |
21 ἀκούσαντες δὲ εἰσῆλθον ὑπὸ τὸν ὄρθρον εἰς τὸ ἱερόν, καὶ ἐδίδασκον. παραγενόμενος δὲ ὁ ἀρχιερεὺς καὶ οἱ σὺν αὐτῷ, συνεκάλεσαν τὸ συνέδριον καὶ πᾶσαν τὴν γερουσίαν τῶν υἱῶν Ἰσραήλ, καὶ ἀπέστειλαν εἰς τὸ δεσμωτήριον, ἀχθῆναι αὐτούς. | | 21 Als zij nu dit gehoord hadden, gingen zij tegen den morgenstond in den tempel en leerden. Maar de hogepriester en die met hem waren, gekomen zijnde, riepen den Raad tezamen en al de oudsten der kinderen Israëls, en zonden naar den kerker om hen te halen. |
22 οἱ δὲ ὑπηρέται παραγενόμενοι οὐχ εὗρον αὐτοὺς ἐν τῇ φυλακῇ· ἀναστρέψαντες δὲ ἀπήγγειλαν, | | 22 Doch als de dienaars daar kwamen, vonden zij hen in de gevangenis niet, maar keerden weder en boodschapten dit, |
23 λέγοντες ὅτι Τὸ μὲν δεσμωτήριον εὕρομεν κεκλεισμένον ἐν πάσῃ ἀσφαλείᾳ, καὶ τοὺς φύλακας ἔξω ἑστῶτας πρὸ τῶν θυρῶν· ἀνοίξαντες δέ, ἔσω οὐδένα εὕρομεν. | | 23 Zeggende: Wij vonden wel den kerker met alle verzekerdheid toegesloten, en de wachters buiten staande voor de deuren; maar als wij die geopend hadden, vonden wij niemand daarbinnen. |
24 ὡς δὲ ἤκουσαν τοὺς λόγους τούτους ὅ τε ἱερεὺς καὶ ὁ στρατηγὸς τοῦ ἱεροῦ καὶ οἱ ἀρχιερεῖς, διηπόρουν περὶ αὐτῶν, τί ἂν γένοιτο τοῦτο. | | 24 Toen nu de hogepriester en de hoofdman des tempels en de overpriesters deze woorden hoorden, werden zij twijfelmoedig over hen, wat toch dit worden zou. |
25 παραγενόμενος δέ τις ἀπήγγειλεν αὐτοῖς λέγων ὅτι Ἰδού, οἱ ἄνδρες οὓς ἔθεσθε ἐν τῇ φυλακῇ εἰσὶν ἐν τῷ ἱερῷ ἑστῶτες καὶ διδάσκοντες τὸν λαόν. | | 25 En er kwam een en boodschapte hun, zeggende: Zie, de mannen die gij in de gevangenis gezet hebt, staan in den tempel en leren het volk. |
26 τότε ἀπελθὼν ὁ στρατηγὸς σὺν τοῖς ὑπηρέταις ἤγαγεν αὐτούς, οὐ μετὰ βίας (ἐφοβοῦντο γὰρ τὸν λαόν, ἵνα μὴ λιθασθῶσιν). | | 26 Toen ging de hoofdman heen met de dienaren, en bracht hen, doch niet met geweld (dwant zij vreesden het volk, opdat zij niet gestenigd werden). d Matth. 21:26. Hand. 4:21. d Matth. 21:26 En indien wij zeggen: Uit de mensen, zo vrezen wij de schare; want zij houden allen Johannes voor een profeet. Hand. 4:21 Maar zij dreigden hen nog meer en lieten hen gaan, niets vindende hoe zij hen straffen zouden, om des volks wil; want zij verheerlijkten allen God over hetgeen dat er geschied was. |
27 ἀγαγόντες δὲ αὐτοὺς ἔστησαν ἐν τῷ συνεδρίῳ. καὶ ἐπηρώτησεν αὐτοὺς ὁ ἀρχιερεύς, λέγων, | | 27 En als zij hen gebracht hadden, stelden zij hen voor den Raad; en de hogepriester vraagde hun en zeide: |
28 Οὐ παραγγελίᾳ παρηγγείλαμεν ὑμῖν μὴ διδάσκειν ἐπὶ τῷ ὀνόματι τούτῳ; καὶ ἰδοὺ πεπληρώκατε τὴν Ἱερουσαλὴμ τῆς διδαχῆς ὑμῶν, καὶ βούλεσθε ἐπαγαγεῖν ἐφ’ ἡμᾶς τὸ αἷμα τοῦ ἀνθρώπου τούτου. | | 28 eHebben wij u niet ernstiglijk aangezegd, dat gij in dezen Naam niet zoudt leren? En zie, gij hebt met deze uw leer Jeruzalem vervuld, en gij wilt het bloed van dezen Mens over ons brengen. e Hand. 4:18. e Hand. 4:18 En als zij hen geroepen hadden, zeiden zij hun aan, dat zij ganselijk niet zouden spreken noch leren in den Naam van Jezus. |
29 ἀποκριθεὶς δὲ ὁ Πέτρος καὶ οἱ ἀπόστολοι εἶπον, Πειθαρχεῖν δεῖ Θεῷ μᾶλλον ἢ ἀνθρώποις. | | 29 Maar Petrus en de apostelen antwoordden en zeiden: fMen moet Gode meer gehoorzaam zijn dan den mensen. f Hand. 4:19. f Hand. 4:19 Maar Petrus en Johannes antwoordende, zeiden tot hen: Oordeelt gij of het recht is voor God, ulieden meer te horen dan God. |
30 ὁ Θεὸς τῶν πατέρων ἡμῶν ἤγειρεν Ἰησοῦν, ὃν ὑμεῖς διεχειρίσασθε, κρεμάσαντες ἐπὶ ξύλου. | | 30 gDe God onzer vaderen heeft Jezus opgewekt, Welken gij omgebracht hebt, hhangende Hem aan het hout. g Hand. 3:15. h Deut. 21:23. Hand. 10:39; 13:29. 1 Petr. 2:24. g Hand. 3:15 En den Vorst des levens hebt gij gedood, Welken God opgewekt heeft uit de doden, waarvan wij getuigen zijn. h Deut. 21:23 Zo zal zijn dode lichaam aan het hout niet overnachten, maar gij zult het zekerlijk ten zelven dage begraven; want een opgehangene is Gode een vloek. Alzo zult gij uw land niet verontreinigen, dat u de HEERE uw God ten erve geeft. Hand. 10:39 En wij zijn getuigen van al hetgeen Hij gedaan heeft, beide in het Joodse land en te Jeruzalem; Welken zij gedood hebben, Hem hangende aan een hout. Hand. 13:29 En als zij alles volbracht hadden wat van Hem geschreven was, namen zij Hem af van het hout en legden Hem in het graf. 1 Petr. 2:24 Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout, opdat wij de zonden afgestorven zijnde, der gerechtigheid leven zouden; door Wiens striemen gij genezen zijt. |
31 τοῦτον ὁ Θεὸς ἀρχηγὸν καὶ σωτῆρα ὕψωσε τῇ δεξιᾷ αὐτοῦ, δοῦναι μετάνοιαν τῷ Ἰσραὴλ καὶ ἄφεσιν ἁμαρτιῶν. | | 31 Dezen heeft God door Zijn rechterhand iverhoogd tot een Vorst en Zaligmaker, om Israël te geven bekering en vergeving der zonden. i Hand. 2:33; 3:15. Filipp. 2:9. i Hand. 2:33 Hij dan door de rechterhand Gods verhoogd zijnde, en de belofte des Heiligen Geestes ontvangen hebbende van den Vader, heeft dit uitgestort dat gij nu ziet en hoort. Hand. 3:15 En den Vorst des levens hebt gij gedood, Welken God opgewekt heeft uit de doden, waarvan wij getuigen zijn. Filipp. 2:9 Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd en heeft Hem een Naam gegeven, welke boven allen naam is, |
32 καὶ ἡμεῖς ἐσμεν αὐτοῦ μάρτυρες τῶν ῥημάτων τούτων, καὶ τὸ Πνεῦμα δὲ τὸ Ἅγιον, ὃ ἔδωκεν ὁ Θεὸς τοῖς πειθαρχοῦσιν αὐτῷ. | | 32 En wij zijn kZijn getuigen van deze woorden, en ook de Heilige Geest, Welken God lgegeven heeft dengenen die Hem gehoorzaam zijn. k Joh. 15:27. l Hand. 2:4. k Joh. 15:27 En gij zult ook getuigen, want gij zijt van den beginne met Mij geweest. l Hand. 2:4 En zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest, en begonnen te spreken met andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken. |
33 Οἱ δὲ ἀκούσαντες διεπρίοντο, καὶ ἐβουλεύοντο ἀνελεῖν αὐτούς. | | 33 Als zij nu dit hoorden, berstte hun het hart, en zij hielden raad om hen te doden. |
34 ἀναστὰς δέ τις ἐν τῷ συνεδρίῳ Φαρισαῖος, ὀνόματι Γαμαλιήλ, νομοδιδάσκαλος, τίμιος παντὶ τῷ λαῷ, ἐκέλευσεν ἔξω βραχύ τι τοὺς ἀποστόλους ποιῆσαι. | | 34 Maar een zeker farizeeër stond op in den Raad, met name Gamáliël, een leraar der wet, in waarde gehouden bij al het volk, en gebood dat men de apostelen een weinig zou doen buiten staan. |
35 εἶπέ τε πρὸς αὐτούς, Ἄνδρες Ἰσραηλῖται, προσέχετε ἑαυτοῖς ἐπὶ τοῖς ἀνθρώποις τούτοις, τί μέλλετε πράσσειν. | | 35 En hij zeide tot hen: Gij Israëlitische mannen, ziet voor u, wat gij doen zult aangaande deze mensen. |
36 πρὸ γὰρ τούτων τῶν ἡμερῶν ἀνέστη Θευδᾶς, λέγων εἶναί τινα ἑαυτόν, ᾧ προσεκολλήθη ἀριθμὸς ἀνδρῶν ὡσεὶ τετρακοσίων· ὃς ἀνῃρέθη, καὶ πάντες ὅσοι ἐπείθοντο αὐτῷ διελύθησαν καὶ ἐγένοντο εἰς οὐδέν. | | 36 mWant vóór deze dagen stond Theudas op, zeggende dat hij wat was, dien een getal van omtrent vierhonderd mannen aanhing; welke is omgebracht, en allen die hem gehoor gaven, zijn verstrooid en tot niet geworden. m Hand. 21:38. m Hand. 21:38 Zijt gij dan niet de Egyptenaar die vóór deze dagen oproer verwekte en de vierduizend moordenaars naar de woestijn uitleidde? |
37 μετὰ τοῦτον ἀνέστη Ἰούδας ὁ Γαλιλαῖος ἐν ταῖς ἡμέραις τῆς ἀπογραφῆς, καὶ ἀπέστησε λαὸν ἱκανὸν ὀπίσω αὐτοῦ· κἀκεῖνος ἀπώλετο, καὶ πάντες ὅσοι ἐπείθοντο αὐτῷ διεσκορπίσθησαν. | | 37 Na hem stond op Judas, de Galileeër, in de dagen der beschrijving, en maakte veel volk afvallig achter zich; en deze is ook vergaan, en allen die hem gehoor gaven, zijn verstrooid geworden. |
38 καὶ τὰ νῦν λέγω ὑμῖν, ἀπόστητε ἀπὸ τῶν ἀνθρώπων τούτων, καὶ ἐάσατε αὐτούς· ὅτι ἐὰν ᾖ ἐξ ἀνθρώπων ἡ βουλὴ αὕτη ἢ τὸ ἔργον τοῦτο, καταλυθήσεται· | | 38 En nu zeg ik ulieden: Houdt af van deze mensen en laat hen gaan; nwant indien deze raad of dit werk uit mensen is, zo zal het gebroken worden. n Spr. 21:30. Jes. 8:10. Matth. 15:13. n Spr. 21:30 Er is geen wijsheid en er is geen verstand en er is geen raad tegen den HEERE. Jes. 8:10 Beraadslaagt een raad, doch hij zal vernietigd worden; spreekt een woord, doch het zal niet bestaan; want God is met ons. Matth. 15:13 Maar Hij antwoordende zeide: Alle plant die Mijn hemelse Vader niet geplant heeft, zal uitgeroeid worden. |
39 εἰ δὲ ἐκ Θεοῦ ἐστιν, οὐ δύνασθε καταλῦσαι αὐτό, μήποτε καὶ θεομάχοι εὑρεθῆτε. | | 39 Maar indien het uit God is, zo kunt gij dat niet breken; opdat gij niet misschien bevonden wordt ook otegen God te strijden. o Hand. 9:5; 23:9. o Hand. 9:5 En hij zeide: Wie zijt Gij, Heere? En de Heere zeide: Ik ben Jezus, Dien gij vervolgt. Het is u hard de verzenen tegen de prikkels te slaan. Hand. 23:9 En er geschiedde een groot geroep; en de schriftgeleerden van de zijde der farizeeën stonden op en streden, zeggende: Wij vinden geen kwaad in dezen mens; en indien een geest tot hem gesproken heeft of een engel, laat ons tegen God niet strijden. |
40 ἐπείσθησαν δὲ αὐτῷ· καὶ προσκαλεσάμενοι τοὺς ἀποστόλους, δείραντες παρήγγειλαν μὴ λαλεῖν ἐπὶ τῷ ὀνόματι τοῦ Ἰησοῦ, καὶ ἀπέλυσαν αὐτούς. | | 40 En zij gaven hem gehoor; en als zij de apostelen tot zich geroepen hadden, geselden zij hen, en geboden hun dat zij niet zouden spreken in den Naam van Jezus, en lieten hen gaan. |
41 οἱ μὲν οὖν ἐπορεύοντο χαίροντες ἀπὸ προσώπου τοῦ συνεδρίου, ὅτι ὑπὲρ τοῦ ὀνόματος αὐτοῦ κατηξιώθησαν ἀτιμασθῆναι. | | 41 Zij dan gingen heen van het aangezicht des Raads, pverblijd zijnde dat zij waren waardig geacht geweest om Zijns Naams wil smaadheid te lijden. p Matth. 5:12. p Matth. 5:12 Verblijdt en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zij vervolgd de profeten die vóór u geweest zijn. |
42 πᾶσάν τε ἡμέραν, ἐν τῷ ἱερῷ καὶ κατ’ οἶκον, οὐκ ἐπαύοντο διδάσκοντες καὶ εὐαγγελιζόμενοι Ἰησοῦν τὸν Χριστόν. | | 42 En zij hielden niet op allen dag in den tempel en bij de huizen te leren en Jezus Christus te verkondigen. |