Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Van Milete reist Paulus voort naar Syrië, en komt aan te Tyrus. 4 De discipelen aldaar raden hem de reis van Jeruzalem af, doch tevergeefs. 5 Hij trekt voort naar Ptolemaïs, en vandaar naar Cesarea; alwaar hij enige dagen blijft ten huize van Filippus, den evangelist, wiens vier dochters profeteerden. 10 Agabus voorzegt hem zijn banden te Jeruzalem, dies hem de broeders ook met tranen bidden vandaar te blijven. 13 Maar verstaande dat hij bereid was ook om Christus’ wil te sterven, onderwerpen zij zich aan den wil Gods. 15 Hij komt te Jeruzalem, en gaat te huis liggen bij Mnason. 18 Daarna gaat hij tot Jakobus, en verhaalt hem en den ouderlingen wat God door hem gedaan had. 20 Door welker raad hij met vier mannen, die een belofte hadden, in den tempel gaat om zich te heiligen. 27 Alwaar hij van enige Joden uit Azië gezien wordt, die oploop tegen hem verwekken en hem zoeken te doden. 31 Maar wordt door den Romeinsen overste hun ontnomen, en in het leger gebracht. 39 Van welken hij verlof krijgt om tot het volk te spreken. |
| | In Tyrus |
1 Ὡς δὲ ἐγένετο ἀναχθῆναι ἡμᾶς ἀποσπασθέντας ἀπ’ αὐτῶν, εὐθυδρομήσαντες ἤλθομεν εἰς τὴν Κῶν, τῇ δὲ ἑξῆς εἰς τὴν Ῥόδον, κἀκεῖθεν εἰς Πάταρα· | | 1 EN als het geschiedde dat wij van hen 1gescheiden en 2afgevaren waren, zo liepen wij rechtuit en kwamen te 3Kos, en den dag daaraan te 4Rhodos, en vandaar te 5Pátara. |
| 1 Gr. afgetrokken; namelijk gelijk een vader van zijn kinderen. |
| 2 Zie Hand. 16:11; 18:21. |
| Hand. 16:11 Van Tróas dan afgevaren zijnde, liepen wij recht naar Samothráce, en den volgenden dag naar Neápolis, Hand. 18:21 Maar hij nam afscheid van hen, zeggende: Ik moet ganselijk het toekomende feest te Jeruzalem houden; doch ik zal tot u wederkeren, zo God wil. En hij voer weg van Éfeze. |
| 3 Een eiland in de Middellandse Zee, tussen Kreta en Carië; vanwaar de vermaarde medicijnmeester Hippocrates en de schilder Apelles geboortig waren. |
| 4 Een zeer vermaard eiland met een stad van denzelfden naam, tegenover Lycië; waar dat grote koperen beeld stond hetwelk onder de zeven wonderen van de wereld gerekend werd. |
| 5 Een stad aan het vasteland van Lycië, gelegen aan de zee, en de hoofdstad van Lycië. |
| | |
2 καὶ εὑρόντες πλοῖον διαπερῶν εἰς Φοινίκην, ἐπιβάντες ἀνήχθημεν. | | 2 En een schip gevonden hebbende dat naar 6Fenícië 7overvoer, gingen wij erin en voeren af. |
| 6 Zie van dit land Hand. 11:19; 15:3. |
| Hand. 11:19 Degenen nu die verstrooid waren door de verdrukking die over Stéfanus geschied was, gingen het land door tot Fenícië toe en Cyprus en Antiochíë, tot niemand het Woord sprekende dan alleen tot de Joden. Hand. 15:3 Zij dan van de gemeente uitgeleid zijnde, reisden door Fenícië en Samaría, verhalende de bekering der heidenen, en deden al den broederen grote blijdschap aan. |
| 7 Dat is, zou overvaren. |
| | |
3 *ἀναφανέντες δὲ τὴν Κύπρον, καὶ καταλιπόντες αὐτὴν εὐώνυμον, ἐπλέομεν εἰς Συρίαν, καὶ κατήχθημεν εἰς Τύρον· ἐκεῖσε γὰρ ἦν τὸ πλοῖον ἀποφορτιζόμενον τὸν γόμον. * ἀναφανέντες B, Elz, M | ἀναφάναντες St, Sc | | 3 En als wij Cyprus 8in het gezicht gekregen en dat aan de linkerhand gelaten hadden, voeren wij naar Syrië, en kwamen aan te 9Tyrus; want 10het schip zou aldaar den last ontladen. |
| 8 Of: ontdekt hadden. |
| 9 De hoofdstad van Fenicië. Zie daarvan Matth. 11:21. |
| Matth. 11:21 Wee u, Chórazin, wee u, Bethsáïda. Want zo in Tyrus en Sidon de krachten waren geschied die in u geschied zijn, zij zouden zich eertijds in zak en as bekeerd hebben. |
| 10 Dat is, de scheepslieden. |
| | |
4 καὶ ἀνευρόντες *τοὺς μαθητάς, ἐπεμείναμεν αὐτοῦ ἡμέρας ἑπτά· οἵτινες τῷ Παύλῳ ἔλεγον διὰ τοῦ Πνεύματος, μὴ ἀναβαίνειν εἰς Ἱερουσαλήμ. * τοὺς μαθητάς St, B, Elz | μαθητάς Sc, M | | 4 En 11de discipelen gevonden hebbende, bleven wij daar zeven dagen; dewelke tot Paulus zeiden 12door den Geest, adat hij 13niet zou opgaan naar Jeruzalem. |
| 11 Sommigen menen dat discipelen hier genaamd worden gelovigen die nog niet waren in een gestelde gemeente, en broeders, die in zulke gemeente waren. |
| 12 Dat is, door een bijzondere openbaring des Heiligen Geestes. |
| a vers 12. Hand. 20:23. |
| vers 12 Als wij nu dit hoorden, baden beide wij en die van die plaats waren, dat hij niet zou opgaan naar Jeruzalem. Hand. 20:23 Dan dat de Heilige Geest van stad tot stad betuigt, zeggende dat mij banden en verdrukkingen aanstaande zijn. |
| 13 Dat is, dat hem te Jeruzalem grote gevaren en verdrukkingen zouden overkomen; waarom zij uit liefde tot hem, en uit eigen ingeven, hem rieden niet op te gaan. |
| | |
5 ὅτε δὲ ἐγένετο ἡμᾶς ἐξαρτίσαι τὰς ἡμέρας, ἐξελθόντες ἐπορευόμεθα, προπεμπόντων ἡμᾶς πάντων σὺν γυναιξὶ καὶ τέκνοις ἕως ἔξω τῆς πόλεως· καὶ θέντες τὰ γόνατα ἐπὶ τὸν αἰγιαλὸν προσηυξάμεθα. | | 5 Toen het nu geschiedde dat wij deze dagen 14overgebracht hadden, gingen wij uit en reisden voort, en zij geleidden ons allen 15met vrouwen en kinderen tot buiten de stad; en aan den oever 16nederknielende, hebben wij gebeden. |
| 14 Namelijk met wachten totdat er wederom een ander schip zou afvaren. |
| 15 Een teken van grote liefde tot hun leraar. |
| 16 Zie Hand. 20:36. |
| Hand. 20:36 En als hij dit gezegd had, heeft hij nederknielende met hen allen gebeden. |
| | |
6 καὶ ἀσπασάμενοι ἀλλήλους, ἐπέβημεν εἰς τὸ πλοῖον, ἐκεῖνοι δὲ ὑπέστρεψαν εἰς τὰ ἴδια. | | 6 En als wij 17elkander gegroet hadden, gingen wij in het schip, maar zij keerden weder elk 18naar het zijne. |
| 17 Dat is, met onderlinge omhelzing oorlof en afscheid van elkander genomen hadden, Hand. 20:1. |
| Hand. 20:1 NADAT nu het oproer gestild was, Paulus de discipelen tot zich geroepen en gegroet hebbende, ging uit om naar Macedónië te reizen. |
| 18 Dat is, naar zijn huis, Joh. 19:27. |
| Joh. 19:27 Daarna zeide Hij tot den discipel: Zie, uw moeder. En van die ure aan nam haar de discipel in zijn huis. |
| | |
7 Ἡμεῖς δέ, τὸν πλοῦν διανύσαντες ἀπὸ Τύρου, κατηντήσαμεν εἰς Πτολεμαΐδα, καὶ ἀσπασάμενοι τοὺς ἀδελφοὺς ἐμείναμεν ἡμέραν μίαν παρ’ αὐτοῖς. | | 7 Wij nu de scheepvaart volbracht hebbende van Tyrus, kwamen aan te 19Ptolemáïs, en de broeders gegroet hebbende, bleven één dag bij hen. |
| 19 Een stad aan de Middellandse Zee, beneden Tyrus, eertijds genaamd Acco, Richt. 1:31, Plinius, boek 5, hfdst. 19, zo vernoemd naar een koning van Egypte. |
| Richt. 1:31 Aser verdreef de inwoners van Acco niet, noch de inwoners van Sidon, noch Achlab, noch Achzib, noch Chelba, noch Afik, noch Rehob; |
| | In Cesaréa |
8 τῇ δὲ ἐπαύριον ἐξελθόντες *οἱ περὶ τὸν Παῦλον ἤλθομεν εἰς Καισάρειαν· καὶ εἰσελθόντες εἰς τὸν οἶκον Φιλίππου τοῦ εὐαγγελιστοῦ (τοῦ ὄντος ἐκ τῶν ἑπτά), ἐμείναμεν παρ’ αὐτῷ. * οἱ περὶ τὸν Παῦλον ἤλθομεν B-edd, Elz, Sc | οἱ περὶ τὸν Παῦλον ἦλθον St, B-edd, M-pt | ἤλθομεν M-pt | | 8 En des anderen daags 20Paulus en wij die met hem waren, gingen vandaar en kwamen te 21Cesaréa; en gegaan zijnde in het huis van bFilippus, 22den evangelist (die een was van de 23zeven), 24bleven wij bij hem. |
| 20 Gr. die omtrent Paulus waren, Hand. 13:13. |
| Hand. 13:13 En Paulus en die met hem waren, van Pafos afgevaren zijnde, kwamen te Perge, een stad in Pamfylië. Maar Johannes van hen scheidende, keerde weder naar Jeruzalem. |
| 21 Namelijk van Palestina. Zie Hand. 10:1. |
| Hand. 10:1 EN er was een zeker man te Cesaréa, met name Cornelius, een hoofdman over honderd, uit de bende genaamd de Italiaanse, |
| b Hand. 6:5; 8:29. |
| Hand. 6:5 En dit woord behaagde al de menigte; en zij verkoren Stéfanus, een man vol des geloofs en des Heiligen Geestes, en Filippus, en Próchorus, en Nikánor, en Timon, en Pármenas, en Nikoláüs, een Jodengenoot van Antiochíë; Hand. 8:29 En de Geest zeide tot Filippus: Ga toe en voeg u bij dezen wagen. |
| 22 Dat is, een dergenen die door de apostelen hier en daar uitgezonden werden, om het Evangelie te verkondigen en de gemeenten te versterken, Ef. 4:11. 2 Tim. 4:5. Anders worden gemeenlijk in het bijzonder evangelisten genaamd, die de vier Evangeliën geschreven hebben. |
| Ef. 4:11 En Dezelve heeft gegeven sommigen tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten, en sommigen tot herders en leraars; 2 Tim. 4:5 Maar gij, wees wakker in alles, lijd verdrukkingen; doe het werk van een evangelist; maak dat men van uw dienst ten volle verzekerd zij. |
| 23 Namelijk diakenen, Hand. 6:5. |
| Hand. 6:5 En dit woord behaagde al de menigte; en zij verkoren Stéfanus, een man vol des geloofs en des Heiligen Geestes, en Filippus, en Próchorus, en Nikánor, en Timon, en Pármenas, en Nikoláüs, een Jodengenoot van Antiochíë; |
| 24 Dat is, logeerden. |
| | |
9 τούτῳ δὲ ἦσαν θυγατέρες παρθένοι τέσσαρες προφητεύουσαι. | | 9 Deze nu had vier dochters, nog maagden, cdie 25profeteerden. |
| c Joël 2:28. Hand. 2:17. |
| Joël 2:28 En daarna zal het geschieden dat Ik Mijn Geest zal uitgieten over alle vlees, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien. Hand. 2:17 En het zal zijn in de laatste dagen (zegt God), Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien, en uw ouden zullen dromen dromen. |
| 25 Dat is, hadden de gave van toekomende dingen te voorzeggen. Want openlijk voor de gemeente de Schrift uit te leggen, wordt den vrouwen verboden, 1 Kor. 14:34. 1 Tim. 2:12, tenware dat men dit als een buitengewoon voorbeeld wilde uitzonderen. |
| 1 Kor. 14:34 Dat uw vrouwen in de gemeenten zwijgen; want het is haar niet toegelaten te spreken, maar bevolen onderworpen te zijn, gelijk ook de Wet zegt. 1 Tim. 2:12 Doch ik laat de vrouw niet toe dat zij lere, noch over den man heerse, maar wil dat zij in stilheid zij. |
| | |
10 ἐπιμενόντων δὲ ἡμῶν ἡμέρας πλείους, κατῆλθέ τις ἀπὸ τῆς Ἰουδαίας προφήτης ὀνόματι Ἄγαβος. | | 10 En als wij daar vele dagen gebleven waren, kwam er een zeker profeet af van Judéa, met name dÁgabus; |
| d Hand. 11:28. |
| Hand. 11:28 En een uit hen, met name Ágabus, stond op, en gaf te kennen door den Geest, dat er een grote hongersnood zou wezen over de gehele wereld; dewelke ook gekomen is onder den keizer Claudius. |
| | |
11 καὶ ἐλθὼν πρὸς ἡμᾶς, καὶ ἄρας τὴν ζώνην τοῦ Παύλου, δήσας τε αὐτοῦ τὰς χεῖρας καὶ τοὺς πόδας εἶπε, Τάδε λέγει τὸ Πνεῦμα τὸ Ἅγιον, Τὸν ἄνδρα οὗ ἐστιν ἡ ζώνη αὕτη, οὕτω δήσουσιν ἐν Ἱερουσαλὴμ οἱ Ἰουδαῖοι, καὶ παραδώσουσιν εἰς χεῖρας ἐθνῶν. | | 11 En hij kwam tot ons, en nam den gordel van Paulus, en 26zijns zelfs handen en voeten gebonden hebbende, zeide: Dit zegt de Heilige Geest: eDen man wiens deze gordel is, zullen de Joden alzo te Jeruzalem binden, en overleveren in de handen 27der heidenen. |
| 26 Alzo plachten de profeten met uiterlijke tekenen hun voorzeggingen voor te stellen, opdat zij te beter in de harten der mensen ingeprent zouden worden. Zie Jes. 20:2. Jer. 13:1; 27:2. Ez. 12:5. |
| Jes. 20:2 Terzelfder tijd sprak de HEERE door den dienst van Jesaja, den zoon van Amoz, zeggende: Ga heen en ontbind den zak van uw lendenen, en doe uw schoenen van uw voeten. En hij deed alzo, gaande naakt en barrevoets. Jer. 13:1 ALZO heeft de HEERE tot mij gezegd: Ga heen en koop u een linnen gordel en doe dien aan uw lendenen, maar breng hem niet in het water. Jer. 27:2 Alzo zeide de HEERE tot mij: Maak u banden en jukken, en doe die aan uw hals. Ez. 12:5 Doorgraaf u den wand voor hun ogen, en breng daardoor uw gereedschap uit. |
| e vers 33. Hand. 20:23. |
| vers 33 Toen naderde de overste en greep hem, en beval dat men hem met twee ketenen zou binden, en vraagde wie hij was en wat hij gedaan had. Hand. 20:23 Dan dat de Heilige Geest van stad tot stad betuigt, zeggende dat mij banden en verdrukkingen aanstaande zijn. |
| 27 Namelijk eerst van den Romeinsen stadhouder, en daarna van den wreden keizer Nero. |
| | |
12 ὡς δὲ ἠκούσαμεν ταῦτα, παρεκαλοῦμεν ἡμεῖς τε καὶ οἱ ἐντόπιοι, τοῦ μὴ ἀναβαίνειν αὐτὸν εἰς Ἱερουσαλήμ. | | 12 Als wij nu dit hoorden, baden beide wij en die van die plaats waren, 28dat hij niet zou opgaan naar Jeruzalem. |
| 28 Dit deden zij uit liefde tot Paulus, gelijk vers 4. |
| vers 4 En de discipelen gevonden hebbende, bleven wij daar zeven dagen; dewelke tot Paulus zeiden door den Geest, dat hij niet zou opgaan naar Jeruzalem. |
| | |
13 ἀπεκρίθη δὲ ὁ Παῦλος, Τί ποιεῖτε κλαίοντες καὶ συνθρύπτοντές μου τὴν καρδίαν; ἐγὼ γὰρ οὐ μόνον δεθῆναι, ἀλλὰ καὶ ἀποθανεῖν εἰς Ἱερουσαλὴμ ἑτοίμως ἔχω ὑπὲρ τοῦ ὀνόματος τοῦ Κυρίου Ἰησοῦ. | | 13 Maar Paulus antwoordde: fWat doet gij, dat gij weent en mijn hart 29week maakt? Want ik ben bereid niet alleen gebonden te worden, maar ook te sterven te Jeruzalem voor den Naam des Heeren Jezus. |
| f Hand. 20:24. |
| Hand. 20:24 Maar ik acht op geen ding, noch houd mijn leven dierbaar voor mijzelven, opdat ik mijn loop met blijdschap moge volbrengen, en den dienst, welken ik van den Heere Jezus ontvangen heb, om te betuigen het Evangelie der genade Gods. |
| 29 Of: verbreekt, en gelijk als in stukken stoot, Ps. 51:19. |
| Ps. 51:19 De offeranden Gods zijn een gebroken geest; een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God, niet verachten. |
| | |
14 μὴ πειθομένου δὲ αὐτοῦ, ἡσυχάσαμεν εἰπόντες, Τὸ θέλημα τοῦ Κυρίου γενέσθω. | | 14 En als hij zich niet liet afraden, hielden wij ons 30tevreden, zeggende: gDe wil des Heeren geschiede. |
| 30 Of: stil, zonder hem meer te bidden. |
| g Matth. 6:10. Luk. 11:2; 22:42. |
| Matth. 6:10 Uw Koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in den hemel, alzo ook op de aarde. Luk. 11:2 En Hij zeide tot hen: Wanneer gij bidt, zo zegt: Onze Vader, Die in de hemelen zijt, Uw Naam worde geheiligd. Uw Koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in den hemel, alzo ook op de aarde. Luk. 22:42 Zeggende: Vader, of Gij wildet dezen drinkbeker van Mij wegnemen! Doch niet Mijn wil, maar de Uwe geschiede. |
| | In Jeruzalem |
15 Μετὰ δὲ τὰς ἡμέρας ταύτας ἀποσκευασάμενοι ἀνεβαίνομεν εἰς Ἱερουσαλήμ. | | 15 En na die dagen 31maakten wij ons gereed en gingen op naar Jeruzalem. |
| 31 Of: pakten wij onze dingen. |
| | |
16 συνῆλθον δὲ καὶ τῶν μαθητῶν ἀπὸ Καισαρείας σὺν ἡμῖν, ἄγοντες παρ’ ᾧ ξενισθῶμεν, Μνάσωνί τινι Κυπρίῳ, ἀρχαίῳ μαθητῇ. | | 16 En met ons gingen ook sommigen der discipelen van Cesaréa, leidende met zich een zekeren Mnason van Cyprus, een ouden discipel, bij denwelken wij zouden te huis liggen. |
17 Γενομένων δὲ ἡμῶν εἰς Ἱεροσόλυμα, ἀσμένως ἐδέξαντο ἡμᾶς οἱ ἀδελφοί. | | 17 En als wij te Jeruzalem gekomen waren, ontvingen ons de broeders 32blijdelijk. |
| 32 Of: zeer gaarne, vriendelijk. |
| | |
18 τῇ δὲ ἐπιούσῃ εἰσῄει ὁ Παῦλος σὺν ἡμῖν πρὸς Ἰάκωβον, πάντες τε παρεγένοντο οἱ πρεσβύτεροι. | | 18 En den volgenden dag ging Paulus met ons in tot 33Jakobus; en al 34de ouderlingen waren daar gekomen. |
| 33 Namelijk den apostel, den zoon van Alfeüs, Hand. 15:13. Gal. 1:19. |
| Hand. 15:13 En nadat dezen zwegen, antwoordde Jakobus, zeggende: Mannen broeders, hoort mij. Gal. 1:19 En zag geen ander van de apostelen dan Jakobus, den broeder des Heeren. |
| 34 Dat is, de regeerders der gemeente. |
| | |
19 καὶ ἀσπασάμενος αὐτούς, ἐξηγεῖτο καθ’ ἓν ἕκαστον ὧν ἐποίησεν ὁ Θεὸς ἐν τοῖς ἔθνεσι διὰ τῆς διακονίας αὐτοῦ. | | 19 En als hij hen gegroet had, verhaalde hij 35van stuk tot stuk, wat God onder de heidenen door zijn dienst gedaan had. |
| 35 Gr. naar een iegelijk stuk. |
| | |
20 οἱ δὲ ἀκούσαντες ἐδόξαζον τὸν Κύριον· εἶπόν τε αὐτῷ, Θεωρεῖς, ἀδελφέ, πόσαι μυριάδες εἰσὶν Ἰουδαίων τῶν πεπιστευκότων· καὶ πάντες ζηλωταὶ τοῦ νόμου ὑπάρχουσι· | | 20 En zij dat gehoord hebbende, 36loofden den Heere, en zeiden tot hem: Gij ziet, broeder, hoevele 37duizenden van Joden er zijn die geloven, en zij zijn allen 38ijveraars van de wet. |
| 36 Of: verheerlijkten. |
| 37 Gr. tienduizenden. |
| 38 Namelijk menende dat de wet der ceremoniën nog moet onderhouden worden, en nog niet verstaande dat dezelve door Christus is afgedaan. |
| | |
21 κατηχήθησαν δὲ περὶ σοῦ, ὅτι ἀποστασίαν διδάσκεις ἀπὸ Μωσέως τοὺς κατὰ τὰ ἔθνη πάντας Ἰουδαίους, λέγων μὴ περιτέμνειν αὐτοὺς τὰ τέκνα, μηδὲ τοῖς ἔθεσι περιπατεῖν. | | 21 En zij zijn aangaande u 39bericht, dat gij al de Joden die onder de heidenen zijn, leert van 40Mozes 41afvallen, zeggende dat zij de kinderen niet zouden besnijden, noch naar 42de wijzen der wet wandelen. |
| 39 Het Griekse woord betekent eigenlijk met levende stem onderwezen worden, Luk. 1:4. |
| Luk. 1:4 Opdat gij moogt kennen de zekerheid der dingen waarvan gij onderwezen zijt. |
| 40 Dat is, van de wet door Mozes beschreven. |
| 41 Gr. afval. Dit was een lastering tegen Paulus; want hoewel hij leerde dat de ceremoniën des Ouden Testaments door Christus vervuld, en derhalve afgedaan waren, zo leerde hij nochtans niet, dat men de leer van Mozes zou verwerpen, noch dat men de zwakke Joden, die dit nog niet verstonden, voor dien tijd zou dwingen de ceremoniën na te laten, inzonderheid dewijl hij ook zelf om der zwakken wil Timotheüs had besneden, Hand. 16:3. |
| Hand. 16:3 Dezen wilde Paulus dat met hem zou reizen; en hij nam en besneed hem, om der Joden wil die in die plaatsen waren; want zij kenden allen zijn vader, dat hij een Griek was. |
| 42 Dat is, de ceremoniën der wet te onderhouden. |
| | |
22 τί οὖν ἐστι; πάντως δεῖ πλῆθος συνελθεῖν· ἀκούσονται γὰρ ὅτι ἐλήλυθας. | | 22 Wat is er dan te doen? Het is gans nodig dat 43de menigte 44samenkomt; want zij zullen horen dat gij gekomen zijt. |
| 43 Namelijk der gemeente, waarvan de ouderlingen onderscheiden worden. |
| 44 Dat is, samengeroepen wordt. |
| | |
23 τοῦτο οὖν ποίησον ὅ σοι λέγομεν· εἰσὶν ἡμῖν ἄνδρες τέσσαρες εὐχὴν ἔχοντες ἐφ’ ἑαυτῶν· | | 23 Doe dan hetgeen wij u zeggen: 45Wij hebben vier mannen die 46een gelofte 47gedaan hebben. |
| 45 Anders: Onder ons zijn. |
| 46 Namelijk der nazireeën. Zie van dezelve Numeri 6. Hand. 18:18. |
| Numeri 6 EN de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: Hand. 18:18 En als Paulus er nog vele dagen gebleven was, nam hij afscheid van de broederen, en scheepte vandaar naar Syrië, en Priscilla en Áquila met hem, zijn hoofd te Kenchreeën geschoren hebbende; want hij had een gelofte gedaan. |
| 47 Gr. hebbende een belofte op of over zichzelven. |
| | |
24 τούτους παραλαβὼν ἁγνίσθητι σὺν αὐτοῖς, καὶ δαπάνησον ἐπ’ αὐτοῖς, ἵνα ξυρήσωνται τὴν κεφαλήν, καὶ γνῶσι πάντες ὅτι ὧν κατήχηνται περὶ σοῦ οὐδέν ἐστιν, ἀλλὰ στοιχεῖς καὶ αὐτὸς τὸν νόμον φυλάσσων. | | 24 Neem dezen tot u, en 48heilig u met hen, en doe 49de onkosten nevens hen, opdat zij het hoofd bescheren mogen, en allen mogen weten dat er niets is aan hetgeen waarvan zij aangaande u bericht zijn, maar dat gij alzo wandelt, dat gij ook zelf 50de wet 51onderhoudt. |
| 48 Of: reinig, namelijk volbrengende en afleggende het nazireeërschap met uw hoofd te bescheren en offeranden op te offeren, om te tonen dat gij geen verachter der wet zijt. Dezen raad geven zij op hoop dat Paulus daarmede zou wegnemen de kwade geruchten van hem gestrooid, dat hij een verachter der wet was, en om meerder gevaar van ongerustheid in de gemeente te voorkomen; en was in zichzelven niet ongeoorloofd, hoewel de uitkomst geleerd heeft dat hij niet bekwaam genoeg geweest is om de Joden te stillen. Doch Paulus’ bescheidenheid is evenwel te prijzen, dat hij het ouderlingschap zoveel ontzag toegedragen heeft, dat hij hun raad niet heeft willen versmaden, maar volgen om der zwakken wil. Zie 1 Kor. 9:20. |
| 1 Kor. 9:20 En ik ben den Joden geworden als een Jood, opdat ik de Joden winnen zou; dengenen die onder de wet zijn, ben ik geworden als onder de wet zijnde, opdat ik degenen die onder de wet zijn, winnen zou; |
| 49 Namelijk die tot de offeranden en anderszins moesten gedaan worden, die beschreven worden Num. 6:19, 21. |
| Num. 6:19 Daarna zal de priester een gezoden schouder nemen van den ram en één ongezuurden koek uit den korf en één ongezuurde vlade; en hij zal ze op de handen des nazireeërs leggen, nadat hij zijn nazireeërschap afgeschoren heeft. Num. 6:21 Dat is de wet des nazireeërs, die zijn offerande den HEERE voor zijn nazireeërschap zal beloofd hebben, behalve wat zijn hand bekomen zal; naar zijn gelofte dewelke hij beloofd zal hebben, alzo zal hij doen naar de wet van zijn nazireeërschap. |
| 50 Namelijk der ceremoniën. |
| 51 Gr. bewaart; hetwelk Paulus deed voor een tijd bij de zwakke Joden, om hen te beter te gewinnen. |
| | |
25 περὶ δὲ τῶν πεπιστευκότων ἐθνῶν ἡμεῖς ἐπεστείλαμεν, κρίναντες μηδὲν τοιοῦτον τηρεῖν αὐτούς, εἰ μὴ φυλάσσεσθαι αὐτοὺς τό τε εἰδωλόθυτον καὶ τὸ αἷμα καὶ πνικτὸν καὶ πορνείαν. | | 25 Doch van de heidenen 52die geloven, hhebben wij 53geschreven en 54goedgevonden, dat zij 55niets dergelijks zouden onderhouden, idan dat zij zich wachten van hetgeen den afgoden geofferd is, en kvan bloed, en van het verstikte, en van hoererij. |
| 52 Dat is, die de christelijke religie hebben aangenomen. |
| h Hand. 15:23. |
| Hand. 15:23 En zij schreven door hen dit navolgende: De apostelen en de ouderlingen en de broeders wensen den broederen uit de heidenen, die in Antiochíë en Syrië en Cilícië zijn, zaligheid. |
| 53 Gr. gezonden, dat is, een brief geschreven en gezonden. Zie Hand. 15:20, enz. |
| Hand. 15:20 Maar hun zal aanschrijven dat zij zich onthouden van de dingen die door de afgoden besmet zijn, en van hoererij, en van het verstikte, en van bloed. |
| 54 Gr. geoordeeld. |
| 55 Namelijk wat de wet der ceremoniën aangaat. |
| i Ex. 20:3. 1 Kor. 8:1. |
| Ex. 20:3 Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben. 1 Kor. 8:1 AANGAANDE nu de dingen die den afgoden geofferd zijn: Wij weten dat wij altezamen kennis hebben. De kennis maakt opgeblazen, maar de liefde sticht. |
| k Gen. 9:4. |
| Gen. 9:4 Doch het vlees met zijn ziel, dat is zijn bloed, zult gij niet eten. |
| | |
26 τότε ὁ Παῦλος παραλαβὼν τοὺς ἄνδρας, τῇ ἐχομένῃ ἡμέρᾳ σὺν αὐτοῖς ἁγνισθεὶς εἰσῄει εἰς τὸ ἱερόν, διαγγέλλων τὴν ἐκπλήρωσιν τῶν ἡμερῶν τοῦ ἁγνισμοῦ, ἕως οὗ προσηνέχθη ὑπὲρ ἑνὸς ἑκάστου αὐτῶν ἡ προσφορά. | | 26 lToen nam Paulus de mannen met zich, en den dag daaraan met hen geheiligd zijnde, ging hij in den tempel, en 56verkondigde 57dat de dagen der heiliging vervuld waren, blijvende daar totdat voor een iegelijk van hen 58de offerande opgeofferd was. |
| l Hand. 24:6. |
| Hand. 24:6 Die ook gepoogd heeft den tempel te ontheiligen; welken wij ook gegrepen hebben en naar onze wet hebben willen oordelen. |
| 56 Namelijk den priesters. |
| 57 Gr. de vervulling der dagen der heiliging; dat is, dat de tijd van hun belofte om was, en dat zij dezelve volgens de wet wilden afleggen, Num. 6:13. Hand. 24:18. |
| Num. 6:13 En dit is de wet des nazireeërs: ten dage als de dagen van zijn nazireeërschap zullen vervuld zijn, zal hij dit brengen tot de deur van de tent der samenkomst: Hand. 24:18 Waarover mij gevonden hebben, geheiligd zijnde, in den tempel, niet met volk, noch met beroerte, enige Joden uit Azië; |
| 58 Namelijk die beschreven worden Num. 6:13, 14, enz. |
| Num. 6:13 En dit is de wet des nazireeërs: ten dage als de dagen van zijn nazireeërschap zullen vervuld zijn, zal hij dit brengen tot de deur van de tent der samenkomst: Num. 6:14 Hij dan zal tot zijn offerande den HEERE offeren een volkomen eenjarig lam ten brandoffer en een volkomen eenjarig ooilam ten zondoffer, en een volkomen ram ten dankoffer, |
| | Gevangengenomen in den tempel |
27 Ὡς δὲ ἔμελλον αἱ ἑπτὰ ἡμέραι συντελεῖσθαι, οἱ ἀπὸ τῆς Ἀσίας Ἰουδαῖοι, θεασάμενοι αὐτὸν ἐν τῷ ἱερῷ, συνέχεον πάντα τὸν ὄχλον, καὶ ἐπέβαλον τὰς χεῖρας ἐπ’ αὐτόν, | | 27 59Als nu 60de zeven dagen zouden voleindigd worden, zagen hem de Joden 61van Azië in den tempel, en 62beroerden 63al het volk, en sloegen de handen aan hem, |
| 59 Of: Alzo. |
| 60 Namelijk van het pinksterfeest. Zie Hand. 20:16. |
| Hand. 20:16 Want Paulus had voorgenomen Éfeze voorbij te varen, opdat hij niet den tijd in Azië zou verslijten; want hij spoedde zich, om (zo het hem mogelijk ware) op den pinksterdag te Jeruzalem te zijn. |
| 61 Dat is, die in Azië, en, zo het schijnt, te Efeze wonende, te Jeruzalem waren opgekomen tot het feest; die ook dikwijls in Azië tegen Paulus veel kwaad aangericht hebben, Handelingen 14; 17; 18, lieden zeer wederspannig en nijdig tegen Paulus, Hand. 17:5. |
| Handelingen 14 EN het geschiedde te Ikónium dat zij tezamen gingen in de synagoge der Joden, en alzo spraken, dat een grote menigte beide van Joden en Grieken geloofde. Handelingen 17 EN door Amfípolis en Apollónia hun weg genomen hebbende, kwamen zij te Thessaloníca, alwaar een synagoge der Joden was. Handelingen 18 EN na dezen scheidde Paulus van Athene en kwam te Korinthe; Hand. 17:5 Maar de Joden die ongehoorzaam waren, dit benijdende, namen tot zich enige boze mannen, uit de marktboeven, en maakten dat het volk te hoop liep, en beroerden de stad; en op het huis van Jason aanvallende, zochten zij hen tot het volk te brengen. |
| 62 Gr. vermengden. |
| 63 Of: al de schare, die aldaar tegenwoordig was. |
| | |
28 κράζοντες, Ἄνδρες Ἰσραηλῖται, βοηθεῖτε. οὗτός ἐστιν ὁ ἄνθρωπος ὁ κατὰ τοῦ λαοῦ καὶ τοῦ νόμου καὶ τοῦ τόπου τούτου πάντας πανταχοῦ διδάσκων· ἔτι τε καὶ Ἕλληνας εἰσήγαγεν εἰς τὸ ἱερόν, καὶ κεκοίνωκε τὸν ἅγιον τόπον τοῦτον. | | 28 Roepende: Gij Israëlitische mannen, komt te hulp. Deze is de mens die 64tegen het volk en de wet en 65deze plaats allen man overal leert; en bovendien heeft hij ook 66Grieken in den 67tempel gebracht en heeft deze heilige plaats 68ontheiligd. |
| 64 Deze beschuldigingen werden ook Christus en Stefanus ten laste gelegd, Matth. 26:61. Hand. 6:13. |
| Matth. 26:61 Maar ten laatste kwamen twee valse getuigen en zeiden: Deze heeft gezegd: Ik kan den tempel Gods afbreken en in drie dagen denzelven opbouwen. Hand. 6:13 En stelden valse getuigen, die zeiden: Deze mens houdt niet op lasterlijke woorden te spreken tegen deze heilige plaats en de wet. |
| 65 Namelijk den tempel, of ook de stad. |
| 66 Dat is, onbesnedenen. |
| 67 Namelijk verder in dan het den onheiligen geoorloofd was te komen, Luk. 18:13. |
| Luk. 18:13 En de tollenaar van verre staande, wilde ook zelfs de ogen niet opheffen naar den hemel, maar sloeg op zijn borst, zeggende: O God, zijt mij zondaar genadig. |
| 68 Gr. gemeen, dat is, onrein, gemaakt. Zie Hand. 10:14, 15. |
| Hand. 10:14 Maar Petrus zeide: Geenszins, Heere, want ik heb nooit gegeten iets dat gemeen of onrein was. Hand. 10:15 En een stem geschiedde wederom ten tweeden male tot hem: Hetgeen God gereinigd heeft, zult gij niet gemeen maken. |
| | |
29 ἦσαν γὰρ προεωρακότες Τρόφιμον τὸν Ἐφέσιον ἐν τῇ πόλει σὺν αὐτῷ, ὃν ἐνόμιζον ὅτι εἰς τὸ ἱερὸν εἰσήγαγεν ὁ Παῦλος. | | 29 Want zij hadden tevoren m69Trófimus, den Eféziër, met hem in de stad gezien, welken zij 70meenden dat Paulus in den tempel gebracht had. |
| m Hand. 20:4. 2 Tim. 4:20. |
| Hand. 20:4 En hem vergezelschapte tot in Azië Sópater van Beréa, en van de Thessalonicenzen Aristárchus en Secundus, en Gajus van Derbe, en Timótheüs, en van die van Azië Týchikus en Trófimus. 2 Tim. 4:20 Erástus is te Korinthe gebleven, en Trófimus heb ik te Miléte krank gelaten. |
| 69 Deze, hoewel hij de christelijke religie aangenomen had, was nochtans onbesneden en geen Jodengenoot. |
| 70 Hetwelk nochtans zo niet was; maar zij meenden het omdat hij Paulus overal volgde. |
| | |
30 ἐκινήθη τε ἡ πόλις ὅλη, καὶ ἐγένετο συνδρομὴ τοῦ λαοῦ· καὶ ἐπιλαβόμενοι τοῦ Παύλου εἷλκον αὐτὸν ἔξω τοῦ ἱεροῦ· καὶ εὐθέως ἐκλείσθησαν αἱ θύραι. | | 30 En 71de gehele stad kwam in roer, 72en het volk liep tezamen; en zij grepen Paulus en trokken hem 73buiten den tempel; en terstond werden de deuren gesloten. |
| 71 Dat is, alle inwoners der stad. |
| 72 Gr. en daar kwam een samenloop des volks. |
| 73 Namelijk opdat dezelve niet meer door hem (gelijk zij meenden) zou ontheiligd worden; of om den tempel met zijn bloed niet te besmetten, alzo zij voorgenomen hadden hem om te brengen, vers 31. |
| vers 31 En als zij hem zochten te doden, kwam het gerucht tot den overste der bende, dat geheel Jeruzalem in verwarring was; |
| | |
31 ζητούντων δὲ αὐτὸν ἀποκτεῖναι, ἀνέβη φάσις τῷ χιλιάρχῳ τῆς σπείρης, ὅτι ὅλη συγκέχυται Ἱερουσαλήμ· | | 31 En als zij hem zochten te doden, kwam 74het gerucht tot 75den overste der bende, dat geheel Jeruzalem 76in verwarring was; |
| 74 Gr. het zeggen, de tijding. |
| 75 Gr. overste over duizend, kolonel, die over het garnizoen bevel had, gelijk ook hierna in de volgende hoofdstukken. |
| 76 Gr. vermengd was, in confusie was. |
| | |
32 ὃς ἐξαυτῆς παραλαβὼν στρατιώτας καὶ ἑκατοντάρχους, κατέδραμεν ἐπ’ αὐτούς· οἱ δέ, ἰδόντες τὸν χιλίαρχον καὶ τοὺς στρατιώτας, ἐπαύσαντο τύπτοντες τὸν Παῦλον. | | 32 Welke terstond krijgsknechten en hoofdmannen over honderd tot zich nam, en liep af 77naar hen toe. Zij nu, den overste en de krijgsknechten ziende, hielden op van Paulus te slaan. |
| 77 Of: tegen hen. |
| | |
33 τότε ἐγγίσας ὁ χιλίαρχος ἐπελάβετο αὐτοῦ, καὶ ἐκέλευσε δεθῆναι ἁλύσεσι δυσί· καὶ ἐπυνθάνετο τίς ἂν εἴη, καὶ τί ἐστι πεποιηκώς. | | 33 nToen naderde de overste en greep hem, en beval dat men hem met 78twee ketenen zou binden, en vraagde wie hij was en wat hij gedaan had. |
| n vers 11. |
| vers 11 En hij kwam tot ons, en nam den gordel van Paulus, en zijns zelfs handen en voeten gebonden hebbende, zeide: Dit zegt de Heilige Geest: Den man wiens deze gordel is, zullen de Joden alzo te Jeruzalem binden, en overleveren in de handen der heidenen. |
| 78 Namelijk aan de handen een, en aan de voeten een; gelijk Agabus voorzegd had, vers 11. |
| vers 11 En hij kwam tot ons, en nam den gordel van Paulus, en zijns zelfs handen en voeten gebonden hebbende, zeide: Dit zegt de Heilige Geest: Den man wiens deze gordel is, zullen de Joden alzo te Jeruzalem binden, en overleveren in de handen der heidenen. |
| | |
34 ἄλλοι δὲ ἄλλο τι ἐβόων ἐν τῷ ὄχλῳ· μὴ δυνάμενος δὲ γνῶναι τὸ ἀσφαλὲς διὰ τὸν θόρυβον, ἐκέλευσεν ἄγεσθαι αὐτὸν εἰς τὴν παρεμβολήν. | | 34 En onder de schare riep de een dit, de ander wat anders. Doch als hij de 79zekerheid niet kon weten vanwege de beroerte, beval hij dat men hem in de 80legerplaats zou brengen. |
| 79 Namelijk wat van de zaak was, Hand. 22:30. |
| Hand. 22:30 En des anderen daags, willende de zekerheid weten, waarom hij van de Joden beschuldigd werd, maakte hij hem los van de banden, en beval dat de overpriesters en hun gehele Raad zouden komen; en Paulus afgebracht hebbende, stelde hij hem voor hen. |
| 80 Gr. parembole, welke was een plaats binnen Jeruzalem aan het noorden van den tempel, met muren omringd, en sterk gemaakt als een burcht of kasteel, waar het Romeinse garnizoen zijn legerplaats had; en was genaamd naar een Romeinsen veldoverste Antonia. Josephus, Joodse Oorlog, boek 6, hfdst. 6. |
| | |
35 ὅτε δὲ ἐγένετο ἐπὶ τοὺς ἀναβαθμούς, συνέβη βαστάζεσθαι αὐτὸν ὑπὸ τῶν στρατιωτῶν διὰ τὴν βίαν τοῦ ὄχλου. | | 35 En als hij aan 81de trappen gekomen was, gebeurde het dat hij van de krijgsknechten gedragen werd, vanwege het geweld der schare. |
| 81 Namelijk langs welke men opging naar den burcht, die op een hoogte lag. |
| | |
36 ἠκολούθει γὰρ τὸ πλῆθος τοῦ λαοῦ κρᾶζον, Αἶρε αὐτόν. | | 36 Want de menigte des volks volgde, al roepende: o82Weg met hem. |
| o Luk. 23:18. Joh. 19:15. Hand. 22:22. |
| Luk. 23:18 Doch al de menigte riep gelijkelijk, zeggende: Weg met Dezen en laat ons Barábbas los. Joh. 19:15 Maar zij riepen: Neem weg, neem weg, kruis Hem. Pilatus zeide tot hen: Zal ik uw Koning kruisigen? De overpriesters antwoordden: Wij hebben geen koning dan den keizer. Hand. 22:22 Zij hoorden hem nu tot dit woord toe; en zij verhieven hun stem, zeggende: Weg van de aarde met zulk een, want het is niet behoorlijk dat hij leeft. |
| 82 Dat is, dood hem. |
| | |
37 Μέλλων τε εἰσάγεσθαι εἰς τὴν παρεμβολὴν ὁ Παῦλος λέγει τῷ χιλιάρχῳ, Εἰ ἔξεστί μοι εἰπεῖν τι πρός σε; ὁ δὲ ἔφη, Ἑλληνιστὶ γινώσκεις; | | 37 En als Paulus nu in de legerplaats zou geleid worden, zeide hij tot den overste: 83Is het mij geoorloofd tot u wat te spreken? En hij zeide: Kent gij 84Grieks? |
| 83 Of: Zo het mij geoorloofd is, namelijk te spreken, zo zal ik wat spreken. |
| 84 Hoewel Paulus een Jood of Hebreeër was, zo sprak hij den overste in het Grieks aan, welke taal zeer gemeen was en van vele Romeinen geleerd. |
| | |
38 οὐκ ἄρα σὺ εἶ ὁ Αἰγύπτιος ὁ πρὸ τούτων τῶν ἡμερῶν ἀναστατώσας καὶ ἐξαγαγὼν εἰς τὴν ἔρημον τοὺς τετρακισχιλίους ἄνδρας τῶν σικαρίων; | | 38 Zijt gij dan niet 85de Egyptenaar die vóór deze dagen oproer verwekte en 86de vierduizend 87moordenaars naar de woestijn uitleidde? |
| 85 Namelijk die omtrent drie jaren tevoren onder den stadhouder Felix het volk in oproer gebracht had, en zelf ontvloden was. Zie van dezen Josephus, Oudheden, boek 20, hfdst. 6, 7, en Joodse Oorlog, boek 2, hfdst. 12. |
| 86 Die daarna toenamen tot dertigduizend toe, gelijk Josephus schrijft. |
| 87 Gr. mannen der moordenaars, of dergenen die kort geweer en moordpriemen droegen, van welke Josephus wonderlijke dingen verhaalt. |
| | |
39 εἶπε δὲ ὁ Παῦλος, Ἐγὼ ἄνθρωπος μέν εἰμι Ἰουδαῖος, Ταρσεὺς τῆς Κιλικίας, οὐκ ἀσήμου πόλεως πολίτης· δέομαι δέ σου, ἐπίτρεψόν μοι λαλῆσαι πρὸς τὸν λαόν. | | 39 Maar Paulus zeide: Ik ben een Joods 88man pvan Tarsen, een burger van geen onvermaarde stad 89in Cilícië, en ik bid u, laat mij toe tot het volk te spreken. |
| 88 Gr. mens. |
| p Hand. 9:11, 30. |
| Hand. 9:11 En de Heere zeide tot hem: Sta op, en ga in de straat genaamd de Rechte, en vraag in het huis van Judas naar een, met name Saulus, van Tarsen; want zie, hij bidt; Hand. 9:30 Doch de broeders dit verstaande, geleidden hem tot Cesaréa, en zonden hem af naar Tarsen. |
| 89 Dat wordt erbij gedaan tot onderscheid van een ander Tarsen, in Bithynië. |
| | |
40 ἐπιτρέψαντος δὲ αὐτοῦ, ὁ Παῦλος ἑστὼς ἐπὶ τῶν ἀναβαθμῶν κατέσεισε τῇ χειρὶ τῷ λαῷ· πολλῆς δὲ σιγῆς γενομένης, προσεφώνησε τῇ Ἑβραΐδι διαλέκτῳ λέγων, | | 40 En als hij het toegelaten had, Paulus staande op de trappen, 90wenkte met de hand tot het volk; en als er grote stilte geworden was, sprak hij hen aan in de Hebreeuwse taal, zeggende: |
| 90 Zie Hand. 12:17; 13:16; 19:33. |
| Hand. 12:17 En als hij hun met de hand gewenkt had dat zij zwijgen zouden, verhaalde hij hun hoe hem de Heere uit de gevangenis uitgeleid had, en zeide: Boodschapt dit aan Jakobus en de broederen. En hij uitgegaan zijnde, reisde naar een andere plaats. Hand. 13:16 En Paulus stond op en wenkte met de hand en zeide: Gij Israëlitische mannen en gij die God vreest, hoort toe. Hand. 19:33 En zij deden Alexander uit de schare voortkomen, alzo hem de Joden voortstieten. En Alexander gewenkt hebbende met de hand, wilde bij het volk verantwoording doen. |