Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Handelingen 19 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Handelingen 19

 Twee jaar in Éfeze
1 Ἐγένετο δέ, ἐν τῷ τὸν Ἀπολλὼ εἶναι ἐν Κορίνθῳ, Παῦλον διελθόντα τὰ ἀνωτερικὰ μέρη ἐλθεῖν εἰς Ἔφεσον· καὶ εὑρών τινας μαθητὰς 1 EN het geschiedde terwijl aApollos te Korinthe was, dat Paulus de bovenste delen des lands doorreisd hebbende te Éfeze kwam; en enige discipelen aldaar vindende, a 1 Kor. 1:12. verwijsteksten
2 εἶπε πρὸς αὐτούς, Εἰ Πνεῦμα Ἅγιον ἐλάβετε πιστεύσαντες; οἱ δὲ εἶπον πρὸς αὐτόν, Ἀλλ’ οὐδὲ εἰ Πνεῦμα Ἅγιόν ἐστιν, ἠκούσαμεν. 2 Zeide hij tot hen: Hebt gij den Heiligen Geest ontvangen als gij geloofd hebt? En zij zeiden tot hem: Wij hebben zelfs niet gehoord of er een Heilige Geest is.
3 εἶπέ τε πρὸς αὐτούς, Εἰς τί οὖν ἐβαπτίσθητε; οἱ δὲ εἶπον, Εἰς τὸ Ἰωάννου βάπτισμα. 3 En hij zeide tot hen: Waarin zijt gij dan gedoopt? En zij zeiden: In den doop van Johannes.
4 εἶπε δὲ Παῦλος, Ἰωάννης μὲν ἐβάπτισε βάπτισμα μετανοίας, τῷ λαῷ λέγων εἰς τὸν ἐρχόμενον μετ’ αὐτὸν ἵνα πιστεύσωσι, τοῦτ’ ἔστιν, εἰς τὸν Χριστὸν Ἰησοῦν· 4 Maar Paulus zeide: Johannes heeft wel gedoopt bden doop der bekering, zeggende tot het volk, dat zij geloven zouden in Dengene Die na hem kwam, dat is in Christus Jezus; b Matth. 3:11. Mark. 1:4. Luk. 3:16. Joh. 1:26. Hand. 1:5; 11:16. verwijsteksten
5 ἀκούσαντες δὲ ἐβαπτίσθησαν εἰς τὸ ὄνομα τοῦ Κυρίου Ἰησοῦ. 5 En die hem hoorden, werden gedoopt in den Naam des Heeren Jezus.
6 καὶ ἐπιθέντος αὐτοῖς τοῦ Παύλου τὰς χεῖρας, ἦλθε τὸ Πνεῦμα τὸ Ἅγιον ἐπ’ αὐτούς, ἐλάλουν τε γλώσσαις καὶ προεφήτευον. 6 cEn als Paulus hun de handen opgelegd had, kwam de Heilige Geest op hen; en zij spraken met vreemde talen en profeteerden. c Hand. 8:17; 11:15. verwijsteksten
7 ἦσαν δὲ οἱ πάντες ἄνδρες ὡσεὶ δεκαδύο. 7 En alle dezen waren omtrent twaalf mannen.
8 Εἰσελθὼν δὲ εἰς τὴν συναγωγὴν ἐπαρρησιάζετο, ἐπὶ μῆνας τρεῖς διαλεγόμενος καὶ πείθων τὰ περὶ τῆς βασιλείας τοῦ Θεοῦ. 8 En hij ging in de synagoge en sprak vrijmoediglijk, drie maanden lang met hen handelende en hun aanradende de zaken van het Koninkrijk Gods.
9 ὡς δέ τινες ἐσκληρύνοντο καὶ ἠπείθουν, κακολογοῦντες τὴν ὁδὸν ἐνώπιον τοῦ πλήθους, ἀποστὰς ἀπ’ αὐτῶν ἀφώρισε τοὺς μαθητάς, καθ’ ἡμέραν διαλεγόμενος ἐν τῇ σχολῇ Τυράννου τινός. 9 dMaar als sommigen verhard werden en ongehoorzaam waren, kwaadsprekende van den weg des Heeren voor de menigte, week hij van hen en scheidde de discipelen af, dagelijks handelende in de school van zekeren Tyrannus. d 2 Tim. 1:15. verwijsteksten
10 τοῦτο δὲ ἐγένετο ἐπὶ ἔτη δύο, ὥστε πάντας τοὺς κατοικοῦντας τὴν Ἀσίαν ἀκοῦσαι τὸν λόγον τοῦ Κυρίου Ἰησοῦ, Ἰουδαίους τε καὶ Ἕλληνας. 10 En dit geschiedde twee jaar lang, alzo dat allen die in Azië woonden, het Woord des Heeren Jezus hoorden, beide Joden en Grieken.
11 δυνάμεις τε οὐ τὰς τυχούσας ἐποίει ὁ Θεὸς διὰ τῶν χειρῶν Παύλου, 11 eEn God deed ongewone krachten door de handen van Paulus; e Mark. 16:20. Hand. 14:3. verwijsteksten
12 ὥστε καὶ ἐπὶ τοὺς ἀσθενοῦντας ἐπιφέρεσθαι ἀπὸ τοῦ χρωτὸς αὐτοῦ σουδάρια ἢ σιμικίνθια, καὶ ἀπαλλάσσεσθαι ἀπ’ αὐτῶν τὰς νόσους, τά τε πνεύματα τὰ πονηρὰ ἐξέρχεσθαι ἀπ’ αὐτῶν. 12 Alzo dat ook van zijn lijf op de kranken gedragen werden de zweetdoeken of gordeldoeken, en dat de ziekten van hen weken en de boze geesten van hen uitvoeren.
13 ἐπεχείρησαν δέ τινες ἀπὸ τῶν περιερχομένων Ἰουδαίων ἐξορκιστῶν ὀνομάζειν ἐπὶ τοὺς ἔχοντας τὰ πνεύματα τὰ πονηρὰ τὸ ὄνομα τοῦ Κυρίου Ἰησοῦ, λέγοντες, Ὁρκίζομεν ὑμᾶς τὸν Ἰησοῦν ὃν ὁ Παῦλος κηρύσσει. 13 En sommigen van de omzwervende Joden, zijnde duivelbezweerders, hebben zich onderwonden den Naam des Heeren Jezus te noemen over degenen die boze geesten hadden, zeggende: Wij bezweren u bij Jezus, Dien Paulus predikt.
14 ἦσαν δέ τινες υἱοὶ Σκευᾶ Ἰουδαίου ἀρχιερέως ἑπτὰ οἱ τοῦτο ποιοῦντες. 14 Dezen nu waren zekere zeven zonen van Sceva, een Joodsen overpriester, die dit deden.
15 ἀποκριθὲν δὲ τὸ πνεῦμα τὸ πονηρὸν εἶπε, Τὸν Ἰησοῦν γινώσκω, καὶ τὸν Παῦλον ἐπίσταμαι· ὑμεῖς δὲ τίνες ἐστέ; 15 Maar de boze geest antwoordende zeide: Jezus ken ik, en Paulus weet ik; maar gijlieden, wie zijt gij?
16 καὶ ἐφαλλόμενος ἐπ’ αὐτοὺς ὁ ἄνθρωπος ἐν ᾧ ἦν τὸ πνεῦμα τὸ πονηρόν, καὶ κατακυριεύσας αὐτῶν, ἴσχυσε κατ’ αὐτῶν, ὥστε γυμνοὺς καὶ τετραυματισμένους ἐκφυγεῖν ἐκ τοῦ οἴκου ἐκείνου. 16 En de mens in welken de boze geest was, sprong op hen, en hen meester geworden zijnde, kreeg de overhand tegen hen, alzo dat zij naakt en gewond uit dat huis ontvloden.
17 τοῦτο δὲ ἐγένετο γνωστὸν πᾶσιν Ἰουδαίοις τε καὶ Ἕλλησι τοῖς κατοικοῦσι τὴν Ἔφεσον, καὶ ἐπέπεσε φόβος ἐπὶ πάντας αὐτούς, καὶ ἐμεγαλύνετο τὸ ὄνομα τοῦ Κυρίου Ἰησοῦ. 17 En dit werd allen bekend, beiden Joden en Grieken, die te Éfeze woonden; en er viel een vrees over hen allen, en de Naam des Heeren Jezus werd grootgemaakt.
18 πολλοί τε τῶν πεπιστευκότων ἤρχοντο, ἐξομολογούμενοι, καὶ ἀναγγέλλοντες τὰς πράξεις αὐτῶν. 18 fEn velen dergenen die geloofden, kwamen, belijdende en verkondigende hun daden. f Matth. 3:6. verwijsteksten
19 ἱκανοὶ δὲ τῶν τὰ περίεργα πραξάντων συνενέγκαντες τὰς βίβλους κατέκαιον ἐνώπιον πάντων· καὶ συνεψήφισαν τὰς τιμὰς αὐτῶν, καὶ εὗρον ἀργυρίου μυριάδας πέντε. 19 Velen ook dergenen die ijdele kunsten gepleegd hadden, brachten de boeken bijeen en verbrandden ze in aller tegenwoordigheid; en berekenden de waarde derzelve en bevonden vijftigduizend zilveren penningen.
20 οὕτω κατὰ κράτος ὁ λόγος τοῦ Κυρίου ηὔξανε καὶ ἴσχυεν. 20 gAlzo wies het Woord des Heeren met macht en nam de overhand. g Jes. 55:11. verwijsteksten
  
Demétrius, de zilversmid
21 Ὡς δὲ ἐπληρώθη ταῦτα, ἔθετο ὁ Παῦλος ἐν τῷ πνεύματι, διελθὼν τὴν Μακεδονίαν καὶ Ἀχαΐαν, πορεύεσθαι εἰς Ἱερουσαλήμ, εἰπὼν ὅτι Μετὰ τὸ γενέσθαι με ἐκεῖ, δεῖ με καὶ Ῥώμην ἰδεῖν. 21 hEn als deze dingen volbracht waren, nam Paulus voor in den geest, Macedónië en Acháje doorgegaan hebbende, naar Jeruzalem te reizen, zeggende: Nadat ik aldaar zal geweest zijn, moet ik ook Rome zien. h Rom. 15:25. Gal. 2:1. verwijsteksten
22 ἀποστείλας δὲ εἰς τὴν Μακεδονίαν δύο τῶν διακονούντων αὐτῷ, Τιμόθεον καὶ Ἔραστον, αὐτὸς ἐπέσχε χρόνον εἰς τὴν Ἀσίαν. 22 En als hij naar Macedónië gezonden had twee van degenen die hem dienden, namelijk Timótheüs en Erástus, bleef hij zelf een tijdlang in Azië.
23 Ἐγένετο δὲ κατὰ τὸν καιρὸν ἐκεῖνον τάραχος οὐκ ὀλίγος περὶ τῆς ὁδοῦ. 23 iMaar op dienzelven tijd ontstond er geen kleine beroerte vanwege den weg des Heeren. i 2 Kor. 1:8. verwijsteksten
24 Δημήτριος γάρ τις ὀνόματι, ἀργυροκόπος, ποιῶν ναοὺς ἀργυροῦς Ἀρτέμιδος, παρείχετο τοῖς τεχνίταις ἐργασίαν οὐκ ὀλίγην· 24 Want een, met name Demétrius, een zilversmid, die kleine zilveren tempelen van Diána maakte, kbracht dien van die kunst geen klein gewin toe; k Hand. 16:16. verwijsteksten
25 οὓς συναθροίσας, καὶ τοὺς περὶ τὰ τοιαῦτα ἐργάτας, εἶπεν, Ἄνδρες, ἐπίστασθε ὅτι ἐκ ταύτης τῆς ἐργασίας ἡ εὐπορία ἡμῶν ἐστι. 25 Welke hij tezamen vergaderd hebbende, met de handwerkers van dergelijke dingen, zeide: Mannen, gij weet dat wij uit dit gewin onze welvaart hebben;
26 καὶ θεωρεῖτε καὶ ἀκούετε ὅτι οὐ μόνον Ἐφέσου, ἀλλὰ σχεδὸν πάσης τῆς Ἀσίας, ὁ Παῦλος οὗτος πείσας μετέστησεν ἱκανὸν ὄχλον, λέγων ὅτι οὐκ εἰσὶ θεοὶ οἱ διὰ χειρῶν γινόμενοι. 26 En gij ziet en hoort dat deze Paulus veel volk niet alleen van Éfeze, maar ook bijna van geheel Azië overreed en afgekeerd heeft, zeggende dat het geen goden zijn, die met handen lgemaakt worden. l Ps. 115:4. Jer. 10:3. verwijsteksten
27 οὐ μόνον δὲ τοῦτο κινδυνεύει ἡμῖν τὸ μέρος εἰς ἀπελεγμὸν ἐλθεῖν, ἀλλὰ καὶ τὸ τῆς μεγάλης θεᾶς Ἀρτέμιδος ἱερὸν εἰς οὐδὲν λογισθῆναι, μέλλειν *τε καὶ καθαιρεῖσθαι τὴν μεγαλειότητα αὐτῆς, ἣν ὅλη ἡ Ἀσία καὶ ἡ οἰκουμένη σέβεται.
* τε B, Elz, Sc | δὲ St, M
27 En wij zijn niet alleen in gevaar dat dit deel in verachting komt, maar dat ook de tempel van de grote godin Diána als niets geacht zal worden, en dat ook haar majesteit zal ten onder gaan, aan welke gans Azië en de gehele wereld godsdienst bewijst.
28 ἀκούσαντες δὲ καὶ γενόμενοι πλήρεις θυμοῦ, ἔκραζον λέγοντες, Μεγάλη ἡ Ἄρτεμις Ἐφεσίων. 28 Als zij nu dit hoorden, werden zij vol van toornigheid, en riepen, zeggende: Groot is de Diána der Efézeren.
29 καὶ ἐπλήσθη ἡ πόλις ὅλη συγχύσεως· ὥρμησάν τε ὁμοθυμαδὸν εἰς τὸ θέατρον, συναρπάσαντες Γάϊον καὶ Ἀρίσταρχον Μακεδόνας, συνεκδήμους τοῦ Παύλου. 29 En de gehele stad werd vol verwarring; en zij liepen met een gedruis eendrachtelijk naar de schouwplaats, met zich trekkende mGajus en Aristárchus, Macedóniërs, Paulus’ metgezellen op de reis. m Hand. 20:4; 27:2. Kol. 4:10. verwijsteksten
30 τοῦ δὲ Παύλου βουλομένου εἰσελθεῖν εἰς τὸν δῆμον, οὐκ εἴων αὐτὸν οἱ μαθηταί. 30 En als Paulus tot het volk wilde ingaan, lieten het hem de discipelen niet toe.
31 τινὲς δὲ καὶ τῶν Ἀσιαρχῶν, ὄντες αὐτῷ φίλοι, πέμψαντες πρὸς αὐτόν, παρεκάλουν μὴ δοῦναι ἑαυτὸν εἰς τὸ θέατρον. 31 En sommigen ook der oversten van Azië, die hem vrienden waren, zonden tot hem en baden dat hij zichzelven op de schouwplaats niet zou begeven.
32 ἄλλοι μὲν οὖν ἄλλο τι ἔκραζον· ἦν γὰρ ἡ ἐκκλησία συγκεχυμένη, καὶ οἱ πλείους οὐκ ᾔδεισαν τίνος ἕνεκεν συνεληλύθεισαν. 32 Zij riepen dan de een dit, de ander wat anders; want de vergadering was verward, en het meerderdeel wist niet om wat oorzaak zij samengekomen waren.
33 ἐκ δὲ τοῦ ὄχλου προεβίβασαν Ἀλέξανδρον, *προβαλλόντων αὐτὸν τῶν Ἰουδαίων. ὁ δὲ Ἀλέξανδρος, κατασείσας τὴν χεῖρα, ἤθελεν ἀπολογεῖσθαι τῷ δήμῳ.
* προβαλλόντων B-edd, Elz, Sc, M-pt | προβαλόντων St, B-1580 (octavo), M-pt
33 En zij deden Alexander uit de schare voortkomen, alzo hem de Joden voortstieten. En Alexander gewenkt hebbende met de hand, wilde bij het volk verantwoording doen.
34 ἐπιγνόντων δὲ ὅτι Ἰουδαῖός ἐστι, φωνὴ ἐγένετο μία ἐκ πάντων ὡς ἐπὶ ὥρας δύο κραζόντων, Μεγάλη ἡ Ἄρτεμις Ἐφεσίων. 34 Maar als zij verstonden dat hij een Jood was, werd er één stem van allen, roepende omtrent twee uren lang: Groot is de Diána der Efézeren.
35 καταστείλας δὲ ὁ γραμματεὺς τὸν ὄχλον φησίν, Ἄνδρες Ἐφέσιοι, τίς γάρ ἐστιν ἄνθρωπος ὃς οὐ γινώσκει τὴν Ἐφεσίων πόλιν νεωκόρον οὖσαν τῆς μεγάλης θεᾶς Ἀρτέμιδος καὶ τοῦ Διοπετοῦς; 35 En als de stadsschrijver de schare gestild had, zeide hij: Gij mannen van Éfeze, wat mens is er toch die niet weet dat de stad der Efézeren de kerkbewaarster is van de grote godin Diána, en van het beeld dat uit den hemel gevallen is?
36 ἀναντιρρήτων οὖν ὄντων τούτων, δέον ἐστὶν ὑμᾶς κατεσταλμένους ὑπάρχειν, καὶ μηδὲν προπετὲς πράττειν. 36 Dewijl dan deze dingen onwedersprekelijk zijn, zo is het behoorlijk dat gij stil zijt en niets onbedachts doet.
37 ἠγάγετε γὰρ τοὺς ἄνδρας τούτους, οὔτε ἱεροσύλους οὔτε βλασφημοῦντας τὴν θεὰν ὑμῶν. 37 Want gij hebt deze mannen hier gebracht, die noch kerkrovers zijn, noch uw godin lasteren.
38 εἰ μὲν οὖν Δημήτριος καὶ οἱ σὺν αὐτῷ τεχνῖται πρός τινα λόγον ἔχουσιν, ἀγοραῖοι ἄγονται, καὶ ἀνθύπατοί εἰσιν· ἐγκαλείτωσαν ἀλλήλοις. 38 Indien dan nu Demétrius en die met hem van de kunst zijn, tegen iemand enige zaak hebben, de rechtsdagen worden gehouden en er zijn stadhouders; laat hen elkander verklagen.
39 εἰ δέ τι περὶ ἑτέρων ἐπιζητεῖτε, ἐν τῇ ἐννόμῳ ἐκκλησίᾳ ἐπιλυθήσεται. 39 En indien gij iets van andere dingen verzoekt, dat zal in een wettelijke vergadering beslecht worden.
40 καὶ γὰρ κινδυνεύομεν ἐγκαλεῖσθαι στάσεως περὶ τῆς σήμερον, μηδενὸς αἰτίου ὑπάρχοντος περὶ οὗ δυνησόμεθα ἀποδοῦναι λόγον τῆς συστροφῆς ταύτης. καὶ ταῦτα εἰπών, ἀπέλυσε τὴν ἐκκλησίαν. 40 Want wij staan in gevaar dat wij van oproer zullen verklaagd worden om den dag van heden, alzo er geen oorzaak is waardoor wij reden zullen kunnen geven van dezen oploop. En dit gezegd hebbende, liet hij de vergadering gaan.

Einde Handelingen 19