Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | Timótheüs |
1 Κατήντησε δὲ εἰς Δέρβην καὶ Λύστραν· καὶ ἰδού, μαθητής τις ἦν ἐκεῖ, ὀνόματι Τιμόθεος, υἱὸς γυναικός τινος Ἰουδαίας πιστῆς, πατρὸς δὲ Ἕλληνος· | | 1 EN hij kwam te Derbe en Lystre. En zie, aldaar was een zeker discipel met name Timótheüs, zoon van een gelovige Joodse vrouw, maar van een Grieksen vader; |
2 ὃς ἐμαρτυρεῖτο ὑπὸ τῶν ἐν Λύστροις καὶ Ἰκονίῳ ἀδελφῶν. | | 2 aWelken goede getuigenis gegeven werd van de broederen te Lystre en Ikónium. a Hand. 6:3. a Hand. 6:3 Ziet dan om, broeders, naar zeven mannen uit u, die goede getuigenis hebben, vol des Heiligen Geestes en der wijsheid, welke wij mogen stellen over deze nodige zaak. |
3 τοῦτον ἠθέλησεν ὁ Παῦλος σὺν αὐτῷ ἐξελθεῖν, καὶ λαβὼν περιέτεμεν αὐτόν, διὰ τοὺς Ἰουδαίους τοὺς ὄντας ἐν τοῖς τόποις ἐκείνοις· ᾔδεισαν γὰρ ἅπαντες τὸν πατέρα αὐτοῦ, ὅτι Ἕλλην ὑπῆρχεν. | | 3 Dezen wilde Paulus dat met hem zou reizen; en hij nam en besneed hem, bom der Joden wil die in die plaatsen waren; want zij kenden allen zijn vader, dat hij een Griek was. b 1 Kor. 9:20. Gal. 2:3. b 1 Kor. 9:20 En ik ben den Joden geworden als een Jood, opdat ik de Joden winnen zou; dengenen die onder de wet zijn, ben ik geworden als onder de wet zijnde, opdat ik degenen die onder de wet zijn, winnen zou; Gal. 2:3 Maar ook Titus, die met mij was, een Griek zijnde, werd niet genoodzaakt zich te laten besnijden; |
4 ὡς δὲ διεπορεύοντο τὰς πόλεις, παρεδίδουν αὐτοῖς φυλάσσειν τὰ δόγματα τὰ κεκριμένα ὑπὸ τῶν ἀποστόλων καὶ τῶν πρεσβυτέρων τῶν ἐν Ἱερουσαλήμ. | | 4 En alzo zij de steden doorreisden, gaven zij hun de ordinantiën over, cdie van de apostelen en de ouderlingen te Jeruzalem goedgevonden waren, om die te onderhouden. c Hand. 15:20. c Hand. 15:20 Maar hun zal aanschrijven dat zij zich onthouden van de dingen die door de afgoden besmet zijn, en van hoererij, en van het verstikte, en van bloed. |
5 αἱ μὲν οὖν ἐκκλησίαι ἐστερεοῦντο τῇ πίστει, καὶ ἐπερίσσευον τῷ ἀριθμῷ καθ’ ἡμέραν. | | 5 De gemeenten dan werden bevestigd in het geloof, en werden dagelijks overvloediger in getal. |
| | Paulus’ roeping naar Macedónië |
6 Διελθόντες δὲ τὴν Φρυγίαν καὶ τὴν Γαλατικὴν χώραν, κωλυθέντες ὑπὸ τοῦ Ἁγίου Πνεύματος λαλῆσαι τὸν λόγον ἐν τῇ Ἀσίᾳ, | | 6 En als zij Frygië en het land van Galátië doorgereisd hadden, werden zij van den Heiligen Geest verhinderd het Woord in Azië te spreken. |
7 ἐλθόντες κατὰ τὴν Μυσίαν ἐπείραζον κατὰ τὴν Βιθυνίαν πορεύεσθαι· καὶ οὐκ εἴασεν αὐτοὺς τὸ *Πνεῦμα· * Πνεῦμα St, B-edd, Elz, Sc, M | Πνεῦμα Ἰησοῦ B-edd (SV-kt) | | 7 En aan Mysië gekomen zijnde, poogden zij naar Bithynië te reizen; en de Geest liet het hun niet toe. |
8 παρελθόντες δὲ τὴν Μυσίαν κατέβησαν εἰς Τρωάδα. | | 8 En zij, Mysië voorbijgereisd zijnde, dkwamen af tot Tróas. d 2 Kor. 2:12. d 2 Kor. 2:12 Voorts, als ik te Tróas kwam om het Evangelie van Christus te prediken, en als mij een deur geopend was in den Heere, zo heb ik geen rust gehad voor mijn geest, omdat ik Titus, mijn broeder, niet vond; |
9 καὶ ὅραμα διὰ τῆς νυκτὸς ὤφθη τῷ Παύλῳ· ἀνήρ τις ἦν Μακεδὼν ἑστώς, παρακαλῶν αὐτὸν καὶ λέγων, Διαβὰς εἰς Μακεδονίαν, βοήθησον ἡμῖν. | | 9 En van Paulus werd in den nacht een gezicht gezien: er was een Macedónisch man staande, die hem bad en zeide: Kom over in Macedónië en help ons. |
10 ὡς δὲ τὸ ὅραμα εἶδεν, εὐθέως ἐζητήσαμεν ἐξελθεῖν εἰς τὴν Μακεδονίαν, συμβιβάζοντες ὅτι προσκέκληται ἡμᾶς ὁ Κύριος εὐαγγελίσασθαι αὐτούς. | | 10 Als hij nu dit gezicht gezien had, zo zochten wij terstond naar Macedónië te reizen, besluitende daaruit dat ons de Heere geroepen had om denzelven het Evangelie te verkondigen. |
| | In Filippi. Lydia en de stokbewaarder |
11 Ἀναχθέντες οὖν ἀπὸ τῆς Τρωάδος, εὐθυδρομήσαμεν εἰς Σαμοθρᾴκην, τῇ τε ἐπιούσῃ εἰς Νεάπολιν, | | 11 Van Tróas dan afgevaren zijnde, liepen wij recht naar Samothráce, en den volgenden dag naar Neápolis, |
12 ἐκεῖθέν τε εἰς Φιλίππους, ἥτις ἐστὶ πρώτη τῆς μερίδος τῆς Μακεδονίας πόλις, κολωνία· ἦμεν δὲ ἐν ταύτῃ τῇ πόλει διατρίβοντες ἡμέρας τινάς. | | 12 En vandaar naar Filippi, welke is de eerste stad van dit deel van Macedónië, een kolonie. En wij onthielden ons in die stad ettelijke dagen. |
13 τῇ τε ἡμέρᾳ τῶν σαββάτων ἐξήλθομεν ἔξω τῆς πόλεως παρὰ ποταμόν, οὗ ἐνομίζετο προσευχὴ εἶναι, καὶ καθίσαντες ἐλαλοῦμεν ταῖς συνελθούσαις γυναιξί. | | 13 En op den dag des sabbats gingen wij buiten de stad aan de rivier, waar het gebed placht te geschieden; en nedergezeten zijnde, spraken wij tot de vrouwen die samengekomen waren. |
14 καί τις γυνὴ ὀνόματι Λυδία, πορφυρόπωλις πόλεως Θυατείρων, σεβομένη τὸν Θεόν, ἤκουεν· ἧς ὁ Κύριος διήνοιξε τὴν καρδίαν, προσέχειν τοῖς λαλουμένοις ὑπὸ τοῦ Παύλου. | | 14 En een zekere vrouw met name Lydia, een purperverkoopster, van de stad Thyatíra, die God diende, hoorde ons; welker hart de Heere heeft geopend, dat zij acht nam op hetgeen van Paulus gesproken werd. |
15 ὡς δὲ ἐβαπτίσθη, καὶ ὁ οἶκος αὐτῆς, παρεκάλεσε λέγουσα, Εἰ κεκρίκατέ με πιστὴν τῷ Κυρίῳ εἶναι, εἰσελθόντες εἰς τὸν οἶκόν μου, μείνατε. καὶ παρεβιάσατο ἡμᾶς. | | 15 En als zij gedoopt was en haar huis, bad zij ons, zeggende: Indien gij hebt geoordeeld, dat ik den Heere getrouw ben, zo komt in mijn huis en blijft er. eEn zij dwong ons. e Gen. 19:3; 33:11. Richt. 19:21. Luk. 24:29. Hebr. 13:2. e Gen. 19:3 En hij hield bij hen zeer aan, zodat zij tot hem inkeerden en kwamen in zijn huis; en hij maakte hun een maaltijd en bakte ongezuurde koekjes, en zij aten. Gen. 33:11 Neem toch mijn zegen, die u toegebracht is, dewijl het God mij genadiglijk verleend heeft, en dewijl ik alles heb; en hij hield bij hem aan, zodat hij het nam. Richt. 19:21 En hij bracht hem in zijn huis en gaf den ezels voeder; en hun voeten gewassen hebbende, zo aten en dronken zij. Luk. 24:29 En zij dwongen Hem, zeggende: Blijf met ons; want het is bij den avond en de dag is gedaald. En Hij ging in, om met hen te blijven. Hebr. 13:2 Vergeet de herbergzaamheid niet; want hierdoor hebben sommigen onwetend engelen geherbergd. |
16 Ἐγένετο δὲ πορευομένων ἡμῶν εἰς προσευχήν, παιδίσκην τινὰ ἔχουσαν πνεῦμα Πύθωνος ἀπαντῆσαι ἡμῖν, ἥτις ἐργασίαν πολλὴν παρεῖχε τοῖς κυρίοις αὐτῆς, μαντευομένη. | | 16 En het geschiedde als wij tot het gebed heengingen, dat een zekere dienstmaagd, fhebbende een waarzeggenden geest, ons ontmoette, welke haar heren ggroot gewin toebracht met waarzeggen. f 1 Sam. 28:7. g Hand. 19:24. f 1 Sam. 28:7 Toen zeide Saul tot zijn knechten: Zoekt mij een vrouw die een waarzeggenden geest heeft, dat ik tot haar ga en door haar onderzoeke. Zijn knechten nu zeiden tot hem: Zie, te Endor is een vrouw die een waarzeggenden geest heeft. g Hand. 19:24 Want een, met name Demétrius, een zilversmid, die kleine zilveren tempelen van Diána maakte, bracht dien van die kunst geen klein gewin toe; |
17 αὕτη κατακολουθήσασα τῷ Παύλῳ καὶ ἡμῖν, ἔκραζε λέγουσα, Οὗτοι οἱ ἄνθρωποι δοῦλοι τοῦ Θεοῦ τοῦ ὑψίστου εἰσίν, οἵτινες καταγγέλλουσιν *ἡμῖν ὁδὸν σωτηρίας. * ἡμῖν St, B-1565 (folio), Sc, M | ὑμῖν B-edd, Elz (SV-kt) | | 17 Dezelve volgde Paulus en ons achterna, en riep, zeggende: Deze mensen zijn dienstknechten Gods des Allerhoogsten, die ons den weg der zaligheid verkondigen. |
18 τοῦτο δὲ ἐποίει ἐπὶ πολλὰς ἡμέρας. διαπονηθεὶς δὲ ὁ Παῦλος, καὶ ἐπιστρέψας, τῷ πνεύματι εἶπε, Παραγγέλλω σοι ἐν τῷ ὀνόματι Ἰησοῦ Χριστοῦ, ἐξελθεῖν ἀπ’ αὐτῆς. καὶ ἐξῆλθεν αὐτῇ τῇ ὥρᾳ. | | 18 En dit deed zij vele dagen lang. Maar Paulus daarover ontevreden zijnde, keerde zich om en zeide tot den geest: Ik gebied u in den Naam van Jezus Christus, dat gij van haar uitgaat. hEn hij ging uit te zelver ure. h Mark. 16:17. h Mark. 16:17 En dengenen die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen: in Mijn Naam zullen zij duivelen uitwerpen; met nieuwe tongen zullen zij spreken; |
19 Ἰδόντες δὲ οἱ κύριοι αὐτῆς ὅτι ἐξῆλθεν ἡ ἐλπὶς τῆς ἐργασίας αὐτῶν, ἐπιλαβόμενοι τὸν Παῦλον καὶ τὸν Σίλαν, εἵλκυσαν εἰς τὴν ἀγορὰν ἐπὶ τοὺς ἄρχοντας, | | 19 Als nu de heren van dezelve zagen dat de hoop huns gewins weg was, igrepen zij Paulus en Silas en trokken hen naar de markt voor de oversten. i 2 Kor. 6:5. i 2 Kor. 6:5 In slagen, in gevangenissen, in beroerten, in arbeid, in waken, in vasten, |
20 καὶ προσαγαγόντες αὐτοὺς τοῖς στρατηγοῖς εἶπον, Οὗτοι οἱ ἄνθρωποι ἐκταράσσουσιν ἡμῶν τὴν πόλιν, Ἰουδαῖοι ὑπάρχοντες, | | 20 En als zij hen tot de hoofdmannen gebracht hadden, zeiden zij: kDeze mensen beroeren onze stad, daar zij Joden zijn; k 1 Kon. 18:17. Hand. 17:6. k 1 Kon. 18:17 En het geschiedde als Achab Elía zag, dat Achab tot hem zeide: Zijt gij die beroerder Israëls? Hand. 17:6 En als zij hen niet vonden, trokken zij Jason en enige broeders voor de oversten der stad, roepende: Dezen, die de wereld in roer hebben gesteld, zijn ook hier gekomen; |
21 καὶ καταγγέλλουσιν ἔθη ἃ οὐκ ἔξεστιν ἡμῖν παραδέχεσθαι οὐδὲ ποιεῖν, Ῥωμαίοις οὖσι. | | 21 En zij verkondigen zeden die ons niet geoorloofd zijn aan te nemen, noch te doen, alzo wij Romeinen zijn. |
22 καὶ συνεπέστη ὁ ὄχλος κατ’ αὐτῶν, καὶ οἱ στρατηγοὶ περιρρήξαντες αὐτῶν τὰ ἱμάτια ἐκέλευον ῥαβδίζειν. | | 22 En de schare stond gezamenlijk tegen hen op; en de hoofdmannen hun de klederen afgescheurd hebbende, lbevalen hen te geselen. l 2 Kor. 11:25. 1 Thess. 2:2. l 2 Kor. 11:25 Driemaal ben ik met roeden gegeseld geweest, eens ben ik gestenigd, driemaal heb ik schipbreuk geleden, een gansen nacht en dag heb ik in de diepte overgebracht. 1 Thess. 2:2 Maar hoewel wij tevoren geleden hadden, en ook ons smaadheid aangedaan was, gelijk gij weet, te Filippi, zo hebben wij nochtans vrijmoedigheid gebruikt in onzen God, om het Evangelie Gods tot u te spreken in veel strijd. |
23 πολλάς τε ἐπιθέντες αὐτοῖς πληγὰς ἔβαλον εἰς φυλακήν, παραγγείλαντες τῷ δεσμοφύλακι ἀσφαλῶς τηρεῖν αὐτούς· | | 23 En als zij hun vele slagen gegeven hadden, wierpen zij hen in de gevangenis en geboden den stokbewaarder dat hij hen zekerlijk bewaren zou; |
24 ὅς, παραγγελίαν τοιαύτην εἰληφώς, ἔβαλεν αὐτοὺς εἰς τὴν ἐσωτέραν φυλακήν, καὶ τοὺς πόδας αὐτῶν ἠσφαλίσατο εἰς τὸ ξύλον. | | 24 Dewelke zulk een gebod ontvangen hebbende, wierp hen in den binnensten kerker en verzekerde hun voeten in den stok. |
25 κατὰ δὲ τὸ μεσονύκτιον Παῦλος καὶ Σίλας προσευχόμενοι ὕμνουν τὸν Θεόν, ἐπηκροῶντο δὲ αὐτῶν οἱ δέσμιοι· | | 25 En omtrent den middernacht mbaden Paulus en Silas en zongen Gode lofzangen; en de gevangenen hoorden naar hen. m Hand. 4:31. m Hand. 4:31 En als zij gebeden hadden, werd de plaats in welke zij vergaderd waren, bewogen; en zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest, en spraken het Woord Gods met vrijmoedigheid. |
26 ἄφνω δὲ σεισμὸς ἐγένετο μέγας, ὥστε σαλευθῆναι τὰ θεμέλια τοῦ δεσμωτηρίου· ἀνεῴχθησάν τε παραχρῆμα αἱ θύραι πᾶσαι, καὶ πάντων τὰ δεσμὰ ἀνέθη. | | 26 En er geschiedde snellijk een grote aardbeving, alzo dat de fundamenten des kerkers bewogen werden; nen terstond werden al de deuren geopend, en de banden van allen werden los. n Hand. 5:19; 12:7. n Hand. 5:19 Maar de engel des Heeren opende des nachts de deuren der gevangenis en leidde hen uit, en zeide: Hand. 12:7 En zie, een engel des Heeren stond daar, en een licht scheen in de woning, en slaande de zijde van Petrus, wekte hij hem op, zeggende: Sta haastelijk op. En zijn ketenen vielen af van de handen. |
27 ἔξυπνος δὲ γενόμενος ὁ δεσμοφύλαξ, καὶ ἰδὼν ἀνεῳγμένας τὰς θύρας τῆς φυλακῆς, σπασάμενος μάχαιραν, ἔμελλεν ἑαυτὸν ἀναιρεῖν, νομίζων ἐκπεφευγέναι τοὺς δεσμίους. | | 27 En de stokbewaarder wakker geworden zijnde, en ziende de deuren der gevangenis geopend, trok een zwaard en zou zichzelven omgebracht hebben, menende dat de gevangenen ontvloden waren. |
28 ἐφώνησε δὲ φωνῇ μεγάλῃ ὁ Παῦλος λέγων, Μηδὲν πράξῃς σεαυτῷ κακόν· ἅπαντες γάρ ἐσμεν ἐνθάδε. | | 28 Maar Paulus riep met grote stem, zeggende: Doe uzelven geen kwaad; want wij zijn allen hier. |
29 αἰτήσας δὲ φῶτα εἰσεπήδησε, καὶ ἔντρομος γενόμενος προσέπεσε τῷ Παύλῳ καὶ τῷ Σίλᾳ, | | 29 En als hij licht geëist had, sprong hij in en werd zeer bevende en viel voor Paulus en Silas neder aan de voeten; |
30 καὶ προαγαγὼν αὐτοὺς ἔξω ἔφη, Κύριοι, τί με δεῖ ποιεῖν ἵνα σωθῶ; | | 30 En hen buitengebracht hebbende, zeide hij: oLieve heren, wat moet ik doen opdat ik zalig worde? o Luk. 3:10. Hand. 2:37; 9:6. o Luk. 3:10 En de scharen vraagden hem, zeggende: Wat zullen wij dan doen? Hand. 2:37 En als zij dit hoorden, werden zij verslagen in het hart, en zeiden tot Petrus en de andere apostelen: Wat zullen wij doen, mannen broeders? Hand. 9:6 En hij bevende en verbaasd zijnde, zeide: Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal? En de Heere zeide tot hem: Sta op en ga in de stad, en u zal aldaar gezegd worden wat gij doen moet. |
31 οἱ δὲ εἶπον, Πίστευσον ἐπὶ τὸν Κύριον Ἰησοῦν Χριστόν, καὶ σωθήσῃ σὺ καὶ ὁ οἶκός σου. | | 31 En zij zeiden: pGeloof in den Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden, gij en uw huis. p Joh. 3:16, 36; 6:47. 1 Joh. 5:10. p Joh. 3:16 Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Joh. 3:36 Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem. Joh. 6:47 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die in Mij gelooft, heeft het eeuwige leven. 1 Joh. 5:10 Die in den Zone Gods gelooft, heeft de getuigenis in zichzelven; die God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar gemaakt, dewijl hij niet geloofd heeft de getuigenis die God getuigd heeft van Zijn Zoon. |
32 καὶ ἐλάλησαν αὐτῷ τὸν λόγον τοῦ Κυρίου, καὶ πᾶσι τοῖς ἐν τῇ οἰκίᾳ αὐτοῦ. | | 32 En zij spraken tot hem het Woord des Heeren, en tot allen die in zijn huis waren. |
33 καὶ παραλαβὼν αὐτοὺς ἐν ἐκείνῃ τῇ ὥρᾳ τῆς νυκτὸς ἔλουσεν ἀπὸ τῶν πληγῶν, καὶ ἐβαπτίσθη αὐτὸς καὶ οἱ αὐτοῦ πάντες παραχρῆμα. | | 33 En hij nam hen tot zich in dezelve ure des nachts, en wies hen van de striemen; en hij werd terstond gedoopt, en al de zijnen. |
34 ἀναγαγών τε αὐτοὺς εἰς τὸν οἶκον αὐτοῦ παρέθηκε τράπεζαν, καὶ ἠγαλλιάσατο πανοικὶ πεπιστευκὼς τῷ Θεῷ. | | 34 En hij bracht hen in zijn huis qen zette hun de tafel voor, en verheugde zich dat hij met al zijn huis aan God gelovig geworden was. q Luk. 5:29; 19:6. q Luk. 5:29 En Levi richtte Hem een groten maaltijd aan in zijn huis; en er was een grote schare van tollenaren en van anderen, die met hen aanzaten. Luk. 19:6 En hij haastte zich en kwam af, en ontving Hem met blijdschap. |
35 Ἡμέρας δὲ γενομένης, ἀπέστειλαν οἱ στρατηγοὶ τοὺς ῥαβδούχους λέγοντες, Ἀπόλυσον τοὺς ἀνθρώπους ἐκείνους. | | 35 En als het dag geworden was, zonden de hoofdmannen de stadsdienaars, zeggende: Laat die mensen los. |
36 ἀπήγγειλε δὲ ὁ δεσμοφύλαξ τοὺς λόγους τούτους πρὸς τὸν Παῦλον ὅτι Ἀπεστάλκασιν οἱ στρατηγοί, ἵνα ἀπολυθῆτε· νῦν οὖν ἐξελθόντες πορεύεσθε ἐν εἰρήνῃ. | | 36 En de stokbewaarder boodschapte deze woorden aan Paulus, zeggende: De hoofdmannen hebben gezonden dat gij zoudt losgelaten worden; gaat dan nu uit en reist heen in vrede. |
37 ὁ δὲ Παῦλος ἔφη πρὸς αὐτούς, Δείραντες ἡμᾶς δημοσίᾳ, ἀκατακρίτους, ἀνθρώπους Ῥωμαίους ὑπάρχοντας, ἔβαλον εἰς φυλακήν, καὶ νῦν λάθρα ἡμᾶς ἐκβάλλουσιν; οὐ γάρ· ἀλλὰ ἐλθόντες αὐτοὶ ἡμᾶς ἐξαγαγέτωσαν. | | 37 Maar Paulus zeide tot hen: Zij hebben ons, die Romeinen zijn, onveroordeeld in het openbaar gegeseld en in de gevangenis geworpen, en werpen zij ons nu heimelijk daaruit? Niet alzo; maar dat zij zelven komen en ons uitleiden. |
38 ἀνήγγειλαν δὲ τοῖς στρατηγοῖς οἱ ῥαβδοῦχοι τὰ ῥήματα ταῦτα· καὶ ἐφοβήθησαν ἀκούσαντες ὅτι Ῥωμαῖοί εἰσι, | | 38 En de stadsdienaars boodschapten deze woorden wederom den hoofdmannen; en zij werden bevreesd, horende dat zij Romeinen waren. |
39 καὶ ἐλθόντες παρεκάλεσαν αὐτούς, καὶ ἐξαγαγόντες ἠρώτων ἐξελθεῖν τῆς πόλεως. | | 39 En zij komende baden hen, en als zij hen uitgeleid hadden, rbegeerden zij dat zij uit de stad gaan zouden. r Matth. 8:34. r Matth. 8:34 En zie, de gehele stad ging uit, Jezus tegemoet; en als zij Hem zagen, baden zij dat Hij uit hun landpalen wilde vertrekken. |
40 ἐξελθόντες δὲ ἐκ τῆς φυλακῆς εἰσῆλθον εἰς τὴν Λυδίαν· καὶ ἰδόντες τοὺς ἀδελφούς, παρεκάλεσαν αὐτούς, καὶ ἐξῆλθον. | | 40 En uitgegaan zijnde uit de gevangenis, gingen zij in tot Lydia; en de broeders gezien hebbende, vertroostten zij dezelve, en gingen uit de stad. |