Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Handelingen 13 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Handelingen 13

 Uitzending van Bárnabas en Saulus
1 Ἦσαν δέ τινες ἐν Ἀντιοχείᾳ κατὰ τὴν οὖσαν ἐκκλησίαν προφῆται καὶ διδάσκαλοι, ὅ τε Βαρνάβας καὶ Συμεὼν ὁ καλούμενος Νίγερ, καὶ Λούκιος ὁ Κυρηναῖος, Μαναήν τε Ἡρώδου τοῦ τετράρχου σύντροφος, καὶ Σαῦλος. 1 EN er waren ate Antiochíë in de gemeente die daar was, enige profeten en leraars, namelijk Bárnabas, en Simeon genaamd Niger, en Lucius van Cyréne, en Mánahen, die met Herodes, den viervorst, opgevoed was, en Saulus. a Hand. 14:26. verwijsteksten
2 λειτουργούντων δὲ αὐτῶν τῷ Κυρίῳ καὶ νηστευόντων, εἶπε τὸ Πνεῦμα τὸ Ἅγιον, Ἀφορίσατε δή μοι τόν τε Βαρνάβαν καὶ τὸν Σαῦλον εἰς τὸ ἔργον ὃ προσκέκλημαι αὐτούς. 2 En als zij den Heere dienden en vastten, zeide de Heilige Geest: bZondert Mij af beide Bárnabas en Saulus tot het werk waartoe Ik hen cgeroepen heb. b Hand. 9:15; 22:21. Rom. 1:1. Gal. 1:15; 2:8. Ef. 3:8. 1 Tim. 2:7. 2 Tim. 1:11. c Matth. 9:38. Rom. 10:15. Hebr. 5:4. verwijsteksten
3 τότε νηστεύσαντες καὶ προσευξάμενοι καὶ ἐπιθέντες τὰς χεῖρας αὐτοῖς, ἀπέλυσαν. 3 dToen vastten en baden zij, en hun ede handen opgelegd hebbende, lieten zij hen gaan. d Hand. 6:6; 8:15; 19:6. e Hand. 14:26. verwijsteksten
  
Op Cyprus. Elymas, de tovenaar
4 Οὗτοι μὲν οὖν, ἐκπεμφθέντες ὑπὸ τοῦ Πνεύματος τοῦ Ἁγίου, κατῆλθον εἰς τὴν Σελεύκειαν, ἐκεῖθέν τε ἀπέπλευσαν εἰς τὴν Κύπρον. 4 Dezen dan, uitgezonden zijnde van den Heiligen Geest, kwamen af tot Seleucië, en vandaar scheepten zij af naar Cyprus.
5 καὶ γενόμενοι ἐν Σαλαμῖνι, κατήγγελλον τὸν λόγον τοῦ Θεοῦ ἐν ταῖς συναγωγαῖς τῶν Ἰουδαίων· εἶχον δὲ καὶ Ἰωάννην ὑπηρέτην. 5 En gekomen zijnde te Sálamis, verkondigden zij het Woord Gods in de synagogen der Joden; en zij hadden ook fJohannes tot een dienaar. f Hand. 12:25. verwijsteksten
6 διελθόντες δὲ τὴν νῆσον ἄχρι Πάφου, εὗρόν τινα μάγον ψευδοπροφήτην Ἰουδαῖον, ᾧ ὄνομα Βαρϊησοῦς, 6 En als zij het eiland doorgegaan waren tot Pafos toe, vonden zij geen zekeren tovenaar, een valsen profeet, een Jood, wiens naam was Barjézus; g Hand. 8:9; 19:13. verwijsteksten
7 ὃς ἦν σὺν τῷ ἀνθυπάτῳ Σεργίῳ Παύλῳ, ἀνδρὶ συνετῷ. οὗτος προσκαλεσάμενος Βαρνάβαν καὶ Σαῦλον ἐπεζήτησεν ἀκοῦσαι τὸν λόγον τοῦ Θεοῦ. 7 Welke was bij den stadhouder Sergius Paulus, een verstandigen man. Deze, Bárnabas en Saulus tot zich geroepen hebbende, zocht zeer het Woord Gods te horen.
8 ἀνθίστατο δὲ αὐτοῖς Ἐλύμας, ὁ μάγος (οὕτω γὰρ μεθερμηνεύεται τὸ ὄνομα αὐτοῦ), ζητῶν διαστρέψαι τὸν ἀνθύπατον ἀπὸ τῆς πίστεως. 8 hMaar Elymas, de tovenaar (want alzo wordt zijn naam overgezet), wederstond hen, zoekende den stadhouder van het geloof af te keren. h Ex. 7:11. 2 Tim. 3:8. verwijsteksten
9 Σαῦλος δέ (ὁ καὶ Παῦλος), πλησθεὶς Πνεύματος Ἁγίου, καὶ ἀτενίσας εἰς αὐτὸν εἶπεν, 9 Doch Saulus (die ook Paulus genaamd is), vervuld met den Heiligen Geest, en de ogen op hem houdende, zeide:
10 Ὦ πλήρης παντὸς δόλου καὶ πάσης ῥᾳδιουργίας, υἱὲ διαβόλου, ἐχθρὲ πάσης δικαιοσύνης, οὐ παύσῃ διαστρέφων τὰς ὁδοὺς Κυρίου τὰς εὐθείας; 10 O gij kind des duivels, vol van alle bedrog en van alle arglistigheid, vijand van alle gerechtigheid, zult gij niet ophouden te verkeren de rechte wegen des Heeren?
11 καὶ νῦν ἰδού, χεὶρ τοῦ Κυρίου ἐπὶ σέ, καὶ ἔσῃ τυφλός, μὴ βλέπων τὸν ἥλιον ἄχρι καιροῦ. παραχρῆμα δὲ ἐπέπεσεν ἐπ’ αὐτὸν ἀχλὺς καὶ σκότος, καὶ περιάγων ἐζήτει χειραγωγούς. 11 En nu, zie, de hand des Heeren is tegen u, en gij zult blind zijn en de zon niet zien voor een tijd. En van stonden aan viel op hem donkerheid en duisternis, en rondom gaande zocht hij, die hem met de hand mochten leiden.
12 τότε ἰδὼν ὁ ἀνθύπατος τὸ γεγονὸς ἐπίστευσεν, ἐκπλησσόμενος ἐπὶ τῇ διδαχῇ τοῦ Κυρίου. 12 Als de stadhouder zag hetgeen geschied was, toen geloofde hij, verslagen zijnde over de leer des Heeren.
  
In Pisídisch Antiochíë
13 Ἀναχθέντες δὲ ἀπὸ τῆς Πάφου οἱ περὶ τὸν Παῦλον ἦλθον εἰς Πέργην τῆς Παμφυλίας. Ἰωάννης δὲ ἀποχωρήσας ἀπ’ αὐτῶν ὑπέστρεψεν εἰς Ἱεροσόλυμα. 13 En Paulus en die met hem waren, van Pafos afgevaren zijnde, kwamen te Perge, een stad in Pamfylië. iMaar Johannes van hen scheidende, keerde weder naar Jeruzalem. i Hand. 15:38. verwijsteksten
14 αὐτοὶ δὲ διελθόντες ἀπὸ τῆς Πέργης, παρεγένοντο εἰς Ἀντιόχειαν τῆς Πισιδίας, καὶ εἰσελθόντες εἰς τὴν συναγωγὴν τῇ ἡμέρᾳ τῶν σαββάτων, ἐκάθισαν. 14 En zij van Perge het land doorgaande, kwamen te Antiochíë, een stad in Pisídië; en gegaan zijnde in de synagoge op den dag des sabbats, zaten zij neder.
15 μετὰ δὲ τὴν ἀνάγνωσιν τοῦ νόμου καὶ τῶν προφητῶν, ἀπέστειλαν οἱ ἀρχισυνάγωγοι πρὸς αὐτούς, λέγοντες, Ἄνδρες ἀδελφοί, εἰ ἔστι λόγος ἐν ὑμῖν παρακλήσεως πρὸς τὸν λαόν, λέγετε. 15 En na het lezen der Wet en der Profeten zonden de oversten der synagoge tot hen, zeggende: Mannen broeders, indien er enig woord van vertroosting tot het volk in u is, zo spreekt.
16 ἀναστὰς δὲ Παῦλος, καὶ κατασείσας τῇ χειρί, εἶπεν, Ἄνδρες Ἰσραηλῖται, καὶ οἱ φοβούμενοι τὸν Θεόν, ἀκούσατε. 16 En Paulus stond op en kwenkte met de hand en zeide: Gij Israëlitische mannen en gij die God vreest, hoort toe. k Hand. 12:17; 19:33; 21:40. verwijsteksten
17 ὁ Θεὸς τοῦ λαοῦ τούτου Ἰσραὴλ ἐξελέξατο τοὺς πατέρας ἡμῶν, καὶ τὸν λαὸν ὕψωσεν ἐν τῇ παροικίᾳ ἐν γῇ Αἰγύπτῳ, καὶ μετὰ βραχίονος ὑψηλοῦ ἐξήγαγεν αὐτοὺς ἐξ αὐτῆς. 17 De God van dit volk Israël heeft onze vaderen luitverkoren, en het volk verhoogd, als zij vreemdelingen waren in het land van Egypte, en heeft hen met een hogen arm daaruit geleid; l Ex. 1:1. verwijsteksten
18 καὶ ὡς τεσσαρακονταετῆ χρόνον ἐτροποφόρησεν αὐτοὺς ἐν τῇ ἐρήμῳ. 18 mEn heeft omtrent den tijd van veertig jaren hun zeden verdragen in de woestijn; m Ex. 16:35. Num. 14:34. Ps. 95:10. verwijsteksten
19 καὶ καθελὼν ἔθνη ἑπτὰ ἐν γῇ Χαναάν, κατεκληροδότησεν αὐτοῖς τὴν γῆν αὐτῶν. 19 En zeven volken uitgeroeid hebbende in het land Kanaän, heeft hun ndoor het lot het land derzelve uitgedeeld. n Joz. 14:2. verwijsteksten
20 καὶ μετὰ ταῦτα, ὡς ἔτεσι τετρακοσίοις καὶ πεντήκοντα, ἔδωκε κριτὰς ἕως Σαμουὴλ τοῦ προφήτου. 20 En daarna, omtrent vierhonderd en vijftig jaren, gaf Hij hun orichters, tot op Samuël, den profeet. o Richt. 2:16; 3:9. verwijsteksten
21 κἀκεῖθεν ᾐτήσαντο βασιλέα, καὶ ἔδωκεν αὐτοῖς ὁ Θεὸς τὸν Σαοὺλ υἱὸν Κίς, ἄνδρα ἐκ φυλῆς Βενιαμίν, ἔτη τεσσαράκοντα. 21 pEn van toen aan begeerden zij een koning; en God gaf hun qSaul, den zoon van Kis, een man uit den stam van Benjamin, veertig jaren. p 1 Sam. 8:5. Hos. 13:11. q 1 Sam. 9:15; 10:1. verwijsteksten
22 καὶ μεταστήσας αὐτόν, ἤγειρεν αὐτοῖς τὸν Δαβὶδ εἰς βασιλέα, ᾧ καὶ εἶπε μαρτυρήσας, Εὗρον Δαβὶδ τὸν τοῦ Ἰεσσαί, ἄνδρα κατὰ τὴν καρδίαν μου, ὃς ποιήσει πάντα τὰ θελήματά μου. 22 En dezen afgezet hebbende, verwekte Hij hun rDavid tot een koning; denwelken Hij ook getuigenis gaf, en zeide: sIk heb gevonden David, den zoon van Isaï, een man naar Mijn hart, die al Mijn wil zal doen. r 1 Sam. 16:12. s 1 Sam. 13:14. Ps. 89:21. Hand. 7:45. verwijsteksten
23 τούτου ὁ Θεὸς ἀπὸ τοῦ σπέρματος κατ’ ἐπαγγελίαν ἤγειρε τῷ Ἰσραὴλ σωτῆρα Ἰησοῦν, 23 Van het zaad dezes heeft God Israël, naar de belofte, verwekt den Zaligmaker Jezus,
24 προκηρύξαντος Ἰωάννου πρὸ προσώπου τῆς εἰσόδου αὐτοῦ βάπτισμα μετανοίας παντὶ τῷ λαῷ Ἰσραήλ. 24 tAls Johannes eerst al den volke Israëls voor Zijn aankomst gepredikt had den doop der bekering. t Matth. 3:1. Mark. 1:2. Luk. 3:2. Joh. 3:23. verwijsteksten
25 ὡς δὲ ἐπλήρου ὁ Ἰωάννης τὸν δρόμον, ἔλεγε, Τίνα με ὑπονοεῖτε εἶναι; οὐκ εἰμὶ ἐγώ. ἀλλ’ ἰδού, ἔρχεται μετ’ ἐμέ, οὗ οὐκ εἰμὶ ἄξιος τὸ ὑπόδημα τῶν ποδῶν λῦσαι. 25 Doch als Johannes den loop vervulde, zeide hij: Wie meent gijlieden dat ik ben? vIk ben de Christus niet; maar zie, Hij komt na mij, xWien ik niet waardig ben de schoenen Zijner voeten te ontbinden. v Joh. 1:20. x Matth. 3:11. verwijsteksten
26 ἄνδρες ἀδελφοί, υἱοὶ γένους Ἀβραάμ, καὶ οἱ ἐν ὑμῖν φοβούμενοι τὸν Θεόν, ὑμῖν ὁ λόγος τῆς σωτηρίας ταύτης ἀπεστάλη. 26 Mannen broeders, kinderen van het geslacht Abrahams, en die onder u God vrezen, ytot u is het woord dezer zaligheid gezonden. y vers 46. Matth. 10:6. Hand. 3:26. verwijsteksten
27 οἱ γὰρ κατοικοῦντες ἐν Ἱερουσαλὴμ καὶ οἱ ἄρχοντες αὐτῶν, τοῦτον ἀγνοήσαντες, καὶ τὰς φωνὰς τῶν προφητῶν τὰς κατὰ πᾶν σάββατον ἀναγινωσκομένας, κρίναντες ἐπλήρωσαν. 27 Want die te Jeruzalem wonen, en hun oversten, zDezen niet kennende, hebben ook de stemmen der profeten, die op elken sabbatdag gelezen worden, Hem veroordelende, vervuld; z Joh. 16:3. Hand. 3:17. 1 Kor. 2:8. 1 Tim. 1:13. verwijsteksten
28 καὶ μηδεμίαν αἰτίαν θανάτου εὑρόντες, ᾐτήσαντο Πιλάτον ἀναιρεθῆναι αὐτόν. 28 aEn geen oorzaak des doods vindende, hebben zij van Pilatus begeerd dat Hij zou gedood worden. a Matth. 27:20. Mark. 15:11. Luk. 23:18. Joh. 19:6. verwijsteksten
29 ὡς δὲ ἐτέλεσαν ἅπαντα τὰ περὶ αὐτοῦ γεγραμμένα, καθελόντες ἀπὸ τοῦ ξύλου, ἔθηκαν εἰς μνημεῖον. 29 En als zij alles volbracht hadden wat van Hem geschreven was, namen zij Hem af van het hout en legden Hem in het graf.
30 ὁ δὲ Θεὸς ἤγειρεν αὐτὸν ἐκ νεκρῶν· 30 bMaar God heeft Hem uit de doden opgewekt; b Matth. 28:6. Mark. 16:6. Luk. 24:6. verwijsteksten
31 ὃς ὤφθη ἐπὶ ἡμέρας πλείους τοῖς συναναβᾶσιν αὐτῷ ἀπὸ τῆς Γαλιλαίας εἰς Ἱερουσαλήμ, οἵτινές εἰσι μάρτυρες αὐτοῦ πρὸς τὸν λαόν. 31 cWelke gezien is geweest, vele dagen lang, van degenen die met Hem opgekomen waren van Galiléa tot Jeruzalem, die Zijn getuigen zijn bij het volk. c Mark. 16:14. Joh. 20:19; 21:1. Hand. 1:3. 1 Kor. 15:5. verwijsteksten
32 καὶ ἡμεῖς ὑμᾶς εὐαγγελιζόμεθα τὴν πρὸς τοὺς πατέρας ἐπαγγελίαν γενομένην, ὅτι ταύτην ὁ Θεὸς ἐκπεπλήρωκε τοῖς τέκνοις αὐτῶν ἡμῖν, ἀναστήσας Ἰησοῦν· 32 En wij verkondigen u dde belofte die tot de vaderen geschied is, dat namelijk God dezelve vervuld heeft aan ons, hun kinderen, als Hij Jezus verwekt heeft; d Gen. 3:15; 22:18; 26:4; 49:10. Deut. 18:15. 2 Sam. 7:12. Ps. 132:11. Jes. 4:2; 7:14; 9:5; 40:10. Jer. 23:5; 33:14. Ez. 34:23; 37:24. Dan. 9:24, 25. verwijsteksten
33 ὡς καὶ ἐν τῷ ψαλμῷ τῷ δευτέρῳ γέγραπται, Υἱός μου εἶ σύ, ἐγὼ σήμερον γεγέννηκά σε. 33 Gelijk ook in den tweeden psalm geschreven staat: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd.
34 ὅτι δὲ ἀνέστησεν αὐτὸν ἐκ νεκρῶν, μηκέτι μέλλοντα ὑποστρέφειν εἰς διαφθοράν, οὕτως εἴρηκεν ὅτι Δώσω ὑμῖν τὰ ὅσια Δαβὶδ τὰ πιστά. 34 En dat Hij Hem uit de doden heeft opgewekt, alzo dat Hij niet meer zal tot verderving keren, heeft Hij aldus gezegd: eIk zal ulieden de weldadigheden Davids geven, die getrouw zijn. e Jes. 55:3. verwijsteksten
35 διὸ καὶ ἐν ἑτέρῳ λέγει, Οὐ δώσεις τὸν ὅσιόν σου ἰδεῖν διαφθοράν. 35 Waarom Hij ook in een anderen psalm zegt: fGij zult Uw Heilige niet overgeven om verderving te zien. f Ps. 16:10. Hand. 2:27. verwijsteksten
36 Δαβὶδ μὲν γὰρ ἰδίᾳ γενεᾷ ὑπηρετήσας τῇ τοῦ Θεοῦ βουλῇ ἐκοιμήθη, καὶ προσετέθη πρὸς τοὺς πατέρας αὐτοῦ, καὶ εἶδε διαφθοράν· 36 gWant David, als hij in zijn tijd den raad Gods gediend had, is ontslapen, en is bij zijn vaderen gelegd, en heeft wel verderving gezien; g 1 Kon. 2:10. Hand. 2:29. verwijsteksten
37 ὃν δὲ ὁ Θεὸς ἤγειρεν, οὐκ εἶδε διαφθοράν. 37 Maar Hij Dien God opgewekt heeft, heeft geen verderving gezien.
38 γνωστὸν οὖν ἔστω ὑμῖν, ἄνδρες ἀδελφοί, ὅτι διὰ τούτου ὑμῖν ἄφεσις ἁμαρτιῶν καταγγέλλεται· 38 Zo zij u dan bekend, mannen broeders, hdat door Dezen u vergeving der zonden verkondigd wordt; h Luk. 24:47. 1 Joh. 2:12. verwijsteksten
39 καὶ ἀπὸ πάντων ὧν οὐκ ἠδυνήθητε ἐν τῷ νόμῳ Μωσέως δικαιωθῆναι, ἐν τούτῳ πᾶς ὁ πιστεύων δικαιοῦται. 39 iEn dat van alles, waarvan gij niet kondet gerechtvaardigd worden door de wet van Mozes, door Dezen keen iegelijk die gelooft, gerechtvaardigd wordt. i Rom. 3:28; 8:3. Gal. 2:16. Hebr. 7:19. k Rom. 10:4. verwijsteksten
40 βλέπετε οὖν μὴ ἐπέλθῃ ἐφ’ ὑμᾶς τὸ εἰρημένον ἐν τοῖς προφήταις, 40 Ziet dan toe, dat over ulieden niet kome hetgeen gezegd is in de Profeten:
41 Ἴδετε, οἱ καταφρονηταί, καὶ θαυμάσατε, καὶ ἀφανίσθητε· ὅτι ἔργον ἐγὼ ἐργάζομαι ἐν ταῖς ἡμέραις ὑμῶν, ἔργον ᾧ οὐ μὴ πιστεύσητε, ἐάν τις ἐκδιηγῆται ὑμῖν. 41 lZiet, gij verachters, en verwondert u, en verdwijnt; want Ik werk een werk in uw dagen, een werk hetwelk gij niet zult geloven, zo het u iemand verhaalt. l Jes. 28:14. Hab. 1:5. verwijsteksten
42 Ἐξιόντων δὲ ἐκ τῆς συναγωγῆς τῶν Ἰουδαίων, παρεκάλουν τὰ ἔθνη εἰς τὸ μεταξὺ σάββατον λαληθῆναι αὐτοῖς τὰ ῥήματα ταῦτα. 42 En als de Joden uitgegaan waren uit de synagoge, baden de heidenen dat tegen den naasten sabbat hun dezelfde woorden zouden gesproken worden.
43 λυθείσης δὲ τῆς συναγωγῆς, ἠκολούθησαν πολλοὶ τῶν Ἰουδαίων καὶ τῶν σεβομένων προσηλύτων τῷ Παύλῳ καὶ τῷ Βαρνάβᾳ· οἵτινες προσλαλοῦντες αὐτοῖς, ἔπειθον αὐτοὺς ἐπιμένειν τῇ χάριτι τοῦ Θεοῦ. 43 En als de synagoge gescheiden was, volgden velen van de Joden en van de godsdienstige Jodengenoten Paulus en Bárnabas; welke tot hen spraken men hen vermaanden te blijven bij de genade Gods. m Hand. 11:23; 14:22. verwijsteksten
44 Τῷ δὲ ἐρχομένῳ σαββάτῳ σχεδὸν πᾶσα ἡ πόλις συνήχθη ἀκοῦσαι τὸν λόγον τοῦ Θεοῦ. 44 En op den volgenden sabbat kwam bijna de gehele stad tezamen om het Woord Gods te horen.
45 ἰδόντες δὲ οἱ Ἰουδαῖοι τοὺς ὄχλους ἐπλήσθησαν ζήλου, καὶ ἀντέλεγον τοῖς ὑπὸ τοῦ Παύλου λεγομένοις, ἀντιλέγοντες καὶ βλασφημοῦντες. 45 Doch de Joden de scharen ziende, werden met nijdigheid vervuld, en wederspraken hetgeen van Paulus gezegd werd, wedersprekende en lasterende.
46 παρρησιασάμενοι δὲ ὁ Παῦλος καὶ ὁ Βαρνάβας εἶπον, Ὑμῖν ἦν ἀναγκαῖον πρῶτον λαληθῆναι τὸν λόγον τοῦ Θεοῦ. ἐπειδὴ δὲ ἀπωθεῖσθε αὐτόν, καὶ οὐκ ἀξίους κρίνετε ἑαυτοὺς τῆς αἰωνίου ζωῆς, ἰδοὺ στρεφόμεθα εἰς τὰ ἔθνη. 46 Maar Paulus en Bárnabas vrijmoedigheid gebruikende, zeiden: nHet was nodig dat eerst tot u het Woord Gods gesproken zou worden; odoch nademaal gij hetzelve verstoot, en uzelven des eeuwigen levens niet waardig oordeelt, zie, wij keren ons tot de heidenen. n vers 26. Matth. 10:6. Hand. 3:26. o Ex. 32:10. Jes. 55:5. Matth. 8:12; 21:43. Rom. 10:19. verwijsteksten
47 οὕτω γὰρ ἐντέταλται ἡμῖν ὁ Κύριος, Τέθεικά σε εἰς φῶς ἐθνῶν, τοῦ εἶναί σε εἰς σωτηρίαν ἕως ἐσχάτου τῆς γῆς. 47 Want alzo heeft ons de Heere geboden, zeggende: pIk heb u gesteld tot een licht der heidenen, opdat gij zoudt zijn tot zaligheid, tot aan het uiterste der aarde. p Jes. 42:6; 49:6. Luk. 2:32. verwijsteksten
48 ἀκούοντα δὲ τὰ ἔθνη ἔχαιρον, καὶ ἐδόξαζον τὸν λόγον τοῦ Κυρίου, καὶ ἐπίστευσαν ὅσοι ἦσαν τεταγμένοι εἰς ζωὴν αἰώνιον. 48 Als nu de heidenen dit hoorden, verblijdden zij zich en prezen het Woord des Heeren; en er geloofden zovelen als er geordineerd waren tot het eeuwige leven.
49 διεφέρετο δὲ ὁ λόγος τοῦ Κυρίου δι’ ὅλης τῆς χώρας. 49 En het Woord des Heeren werd door het gehele land uitgebreid.
50 οἱ δὲ Ἰουδαῖοι παρώτρυναν τὰς σεβομένας γυναῖκας καὶ τὰς εὐσχήμονας καὶ τοὺς πρώτους τῆς πόλεως, καὶ ἐπήγειραν διωγμὸν ἐπὶ τὸν Παῦλον καὶ τὸν Βαρνάβαν, καὶ ἐξέβαλον αὐτοὺς ἀπὸ τῶν ὁρίων αὐτῶν. 50 Maar de Joden maakten op de godsdienstige en eerlijke vrouwen en de voornaamsten van de stad, qen verwekten vervolging tegen Paulus en Bárnabas, en wierpen hen uit hun landpalen. q 2 Tim. 3:11. verwijsteksten
51 οἱ δὲ ἐκτιναξάμενοι τὸν κονιορτὸν τῶν ποδῶν αὐτῶν ἐπ’ αὐτούς, ἦλθον εἰς Ἰκόνιον. 51 Doch zij schudden het stof van hun voeten af tegen dezelve, en kwamen te Ikónium.
52 οἱ δὲ μαθηταὶ ἐπληροῦντο χαρᾶς καὶ Πνεύματος Ἁγίου. 52 En de discipelen werden vervuld met blijdschap en met den Heiligen Geest.

Einde Handelingen 13