Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | Petrus verdedigt den doop van Cornelius |
1 Ἤκουσαν δὲ οἱ ἀπόστολοι καὶ οἱ ἀδελφοὶ οἱ ὄντες κατὰ τὴν Ἰουδαίαν ὅτι καὶ τὰ ἔθνη ἐδέξαντο τὸν λόγον τοῦ Θεοῦ. | | 1 DE apostelen nu, en de broeders die in Judéa waren, hebben gehoord dat ook de heidenen het Woord Gods aangenomen hadden. |
2 καὶ ὅτε ἀνέβη Πέτρος εἰς Ἱεροσόλυμα, διεκρίνοντο πρὸς αὐτὸν οἱ ἐκ περιτομῆς, | | 2 En toen Petrus opgegaan was naar Jeruzalem, twistten tegen hem degenen die uit de besnijdenis waren, |
3 λέγοντες ὅτι Πρὸς ἄνδρας ἀκροβυστίαν ἔχοντας εἰσῆλθες, καὶ συνέφαγες αὐτοῖς. | | 3 Zeggende: aGij zijt ingegaan tot mannen die de voorhuid hebben, en hebt met hen gegeten. a Ex. 23:32; 34:15. Deut. 7:2. Joh. 18:28. a Ex. 23:32 Gij zult met hen noch met hun goden een verbond maken. Ex. 34:15 Opdat gij misschien geen verbond maakt met den inwoner van hetzelve land; en zij hun goden niet nahoereren, noch hun goden offeranden doen, en hij u nodigende, gij van hun offerande eet, Deut. 7:2 En de HEERE uw God hen zal gegeven hebben voor uw aangezicht, dat gij hen slaat, zo zult gij hen ganselijk verbannen; gij zult geen verbond met hen maken, noch hun genadig zijn. Joh. 18:28 Zij dan leidden Jezus van Kájafas in het rechthuis. En het was des morgens vroeg; en zij gingen niet in het rechthuis, opdat zij niet verontreinigd zouden worden, maar opdat zij het pascha eten mochten. |
4 ἀρξάμενος δὲ ὁ Πέτρος ἐξετίθετο αὐτοῖς καθεξῆς λέγων, | | 4 Maar Petrus beginnende verhaalde het hun vervolgens, zeggende: |
5 Ἐγὼ ἤμην ἐν πόλει Ἰόππῃ προσευχόμενος, καὶ εἶδον ἐν ἐκστάσει ὅραμα, καταβαῖνον σκεῦός τι, ὡς ὀθόνην μεγάλην τέσσαρσιν ἀρχαῖς καθιεμένην ἐκ τοῦ οὐρανοῦ, καὶ ἦλθεν ἄχρις ἐμοῦ· | | 5 bIk was in de stad Joppe, biddende; en zag in een vertrekking van zinnen een gezicht, namelijk een zeker vat, gelijk een groot linnen laken, nederdalende, bij de vier hoeken nedergelaten uit den hemel, en het kwam tot bij mij; b Hand. 10:9. b Hand. 10:9 En des anderen daags, terwijl dezen reisden en nabij de stad kwamen, klom Petrus op het dak om te bidden, omtrent de zesde ure. |
6 εἰς ἣν ἀτενίσας κατενόουν, καὶ εἶδον τὰ τετράποδα τῆς γῆς καὶ τὰ θηρία καὶ τὰ ἑρπετὰ καὶ τὰ πετεινὰ τοῦ οὐρανοῦ. | | 6 Op welk laken als ik de ogen hield, zo merkte ik en zag de viervoetige dieren der aarde, en de wilde en de kruipende dieren, en de vogelen des hemels. |
7 ἤκουσα δὲ φωνῆς λεγούσης μοι, Ἀναστάς, Πέτρε, θῦσον καὶ φάγε. | | 7 En ik hoorde een stem die tot mij zeide: Sta op, Petrus, slacht en eet. |
8 εἶπον δέ, Μηδαμῶς, Κύριε· ὅτι πᾶν κοινὸν ἢ ἀκάθαρτον οὐδέποτε εἰσῆλθεν εἰς τὸ στόμα μου. | | 8 Maar ik zeide: Geenszins, Heere, want nooit is ciets dat gemeen of onrein was, in mijn mond ingegaan. c Lev. 11:4. Deut. 14:7. c Lev. 11:4 Deze nochtans zult gij niet eten van degene die alleen herkauwen of de klauwen alleen verdelen: den kemel, want hij herkauwt wel, maar verdeelt den klauw niet; die zal u onrein zijn; Deut. 14:7 Maar deze zult gij niet eten van degene die alleen herkauwen, of van degene die den gekloofden klauw alleen verdelen: den kemel en den haas en het konijn; want deze herkauwen wel, maar zij verdelen den klauw niet; onrein zullen zij ulieden zijn. |
9 ἀπεκρίθη δέ μοι φωνὴ ἐκ δευτέρου ἐκ τοῦ οὐρανοῦ, Ἃ ὁ Θεὸς ἐκαθάρισε, σὺ μὴ κοίνου. | | 9 Doch de stem antwoordde mij ten tweeden male uit den hemel: Hetgeen God gereinigd heeft, zult gij niet gemeen maken. |
10 τοῦτο δὲ ἐγένετο ἐπὶ τρίς, καὶ πάλιν ἀνεσπάσθη ἅπαντα εἰς τὸν οὐρανόν. | | 10 En dit geschiedde tot driemaal; en alles werd wederom opgetrokken in den hemel. |
11 καὶ ἰδού, ἐξαυτῆς τρεῖς ἄνδρες ἐπέστησαν ἐπὶ τὴν οἰκίαν ἐν ᾗ ἤμην, ἀπεσταλμένοι ἀπὸ Καισαρείας πρός με. | | 11 En zie, te zelver ure stonden er drie mannen voor het huis waar ik in was, die van Cesaréa tot mij afgezonden waren. |
12 εἶπε δέ μοι τὸ Πνεῦμα συνελθεῖν αὐτοῖς, μηδὲν διακρινόμενον. ἦλθον δὲ σὺν ἐμοὶ καὶ οἱ ἓξ ἀδελφοὶ οὗτοι, καὶ εἰσήλθομεν εἰς τὸν οἶκον τοῦ ἀνδρός· | | 12 dEn de Geest zeide tot mij dat ik met hen gaan zou, niet twijfelende. En met mij gingen ook deze zes broeders, en wij zijn in des mans huis ingegaan. d Hand. 10:19; 15:7. d Hand. 10:19 En als Petrus over dat gezicht dacht, zeide de Geest tot hem: Zie, drie mannen zoeken u; Hand. 15:7 En als daarover grote twisting geschiedde, stond Petrus op en zeide tot hen: Mannen broeders, gij weet dat God van overlangen tijd onder ons mij verkoren heeft, dat de heidenen door mijn mond het woord des Evangelies zouden horen, en geloven. |
13 ἀπήγγειλέ τε ἡμῖν πῶς εἶδε τὸν ἄγγελον ἐν τῷ οἴκῳ αὐτοῦ σταθέντα, καὶ εἰπόντα αὐτῷ, Ἀπόστειλον εἰς Ἰόππην ἄνδρας, καὶ μετάπεμψαι Σίμωνα, τὸν ἐπικαλούμενον Πέτρον, | | 13 En hij heeft ons verhaald hoe hij een engel gezien had, die in zijn huis stond en tot hem zeide: Zend mannen naar Joppe, en ontbied Simon, die toegenaamd is Petrus, |
14 ὃς λαλήσει ῥήματα πρός σε, ἐν οἷς σωθήσῃ σὺ καὶ πᾶς ὁ οἶκός σου. | | 14 Die woorden tot u zal spreken, door welke gij zult zalig worden, en al uw huis. |
15 ἐν δὲ τῷ ἄρξασθαί με λαλεῖν, ἐπέπεσε τὸ Πνεῦμα τὸ Ἅγιον ἐπ’ αὐτούς, ὥσπερ καὶ ἐφ’ ἡμᾶς ἐν ἀρχῇ. | | 15 En als ik begon te spreken, viel de Heilige Geest op hen, gelijk ook op ons in het begin. |
16 ἐμνήσθην δὲ τοῦ ῥήματος Κυρίου, ὡς ἔλεγεν, Ἰωάννης μὲν ἐβάπτισεν ὕδατι, ὑμεῖς δὲ βαπτισθήσεσθε ἐν Πνεύματι Ἁγίῳ. | | 16 En ik werd gedachtig aan het woord des Heeren, hoe Hij zeide: eJohannes doopte wel met water, maar fgijlieden zult gedoopt worden met den Heiligen Geest. e Matth. 3:11. Mark. 1:8. Luk. 3:16. Joh. 1:26. Hand. 1:5; 2:4; 19:4. f Jes. 44:3. Joël 2:28. e Matth. 3:11 Ik doop u wel met water tot bekering; maar Die na mij komt, is sterker dan ik, Wiens schoenen ik niet waardig ben Hem na te dragen; Die zal u met den Heiligen Geest en met vuur dopen; Mark. 1:8 Ik heb ulieden wel gedoopt met water, maar Hij zal u dopen met den Heiligen Geest. Luk. 3:16 Zo antwoordde Johannes aan allen, zeggende: Ik doop u wel met water; maar Hij komt Die sterker is dan ik, Wien ik niet waardig ben den riem van Zijn schoenen te ontbinden: Deze zal u dopen met den Heiligen Geest en met vuur; Joh. 1:26 Johannes antwoordde hun, zeggende: Ik doop met water, maar Hij staat midden onder ulieden, Dien gij niet kent; Hand. 1:5 Want Johannes doopte wel met water, maar gij zult met den Heiligen Geest gedoopt worden, niet lang na deze dagen. Hand. 2:4 En zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest, en begonnen te spreken met andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken. Hand. 19:4 Maar Paulus zeide: Johannes heeft wel gedoopt den doop der bekering, zeggende tot het volk, dat zij geloven zouden in Dengene Die na hem kwam, dat is in Christus Jezus; f Jes. 44:3 Want Ik zal water gieten op den dorstige en stromen op het droge; Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten en Mijn zegen op uw nakomelingen. Joël 2:28 En daarna zal het geschieden dat Ik Mijn Geest zal uitgieten over alle vlees, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien. |
17 εἰ οὖν τὴν ἴσην δωρεὰν ἔδωκεν αὐτοῖς ὁ Θεὸς ὡς καὶ ἡμῖν, πιστεύσασιν ἐπὶ τὸν Κύριον Ἰησοῦν Χριστόν, ἐγὼ δὲ τίς ἤμην δυνατὸς κωλῦσαι τὸν Θεόν; | | 17 gIndien dan God hun evengelijke gave gegeven heeft als ook ons, die in den Heere Jezus Christus geloofd hebben, wie was ik toch, die God konde weren? g Hand. 15:9. g Hand. 15:9 En heeft geen onderscheid gemaakt tussen ons en hen, gereinigd hebbende hun harten door het geloof. |
18 ἀκούσαντες δὲ ταῦτα ἡσύχασαν, καὶ ἐδόξαζον τὸν Θεόν, λέγοντες, Ἄραγε καὶ τοῖς ἔθνεσιν ὁ Θεὸς τὴν μετάνοιαν ἔδωκεν εἰς ζωήν. | | 18 En als zij dit hoorden, waren zij tevreden en verheerlijkten God, zeggende: Zo heeft dan God ook den heidenen de bekering gegeven ten leven! |
| | Het Woord Gods in Antiochíë |
19 Οἱ μὲν οὖν διασπαρέντες ἀπὸ τῆς θλίψεως τῆς γενομένης ἐπὶ Στεφάνῳ διῆλθον ἕως Φοινίκης καὶ Κύπρου καὶ Ἀντιοχείας, μηδενὶ λαλοῦντες τὸν λόγον εἰ μὴ μόνον Ἰουδαίοις. | | 19 hDegenen nu die verstrooid waren door de verdrukking die over Stéfanus geschied was, gingen het land door tot Fenícië toe en Cyprus en Antiochíë, tot niemand het Woord sprekende dan alleen tot de Joden. h Hand. 8:1, 4. h Hand. 8:1 EN Saulus had mede een welbehagen aan zijn dood. En er werd te dien dage een grote vervolging tegen de gemeente die te Jeruzalem was; en zij werden allen verstrooid door de landen van Judéa en Samaría, behalve de apostelen. Hand. 8:4 Zij dan nu die verstrooid waren, gingen het land door en verkondigden het Woord. |
20 ἦσαν δέ τινες ἐξ αὐτῶν ἄνδρες Κύπριοι καὶ Κυρηναῖοι, οἵτινες εἰσελθόντες εἰς Ἀντιόχειαν, ἐλάλουν πρὸς τοὺς Ἑλληνιστάς, εὐαγγελιζόμενοι τὸν Κύριον Ἰησοῦν. | | 20 En er waren enige Cyprische en Cyrenéïsche mannen uit hen, welke te Antiochíë gekomen zijnde, spraken tot de Grieksen, verkondigende den Heere Jezus. |
21 καὶ ἦν χεὶρ Κυρίου μετ’ αὐτῶν· πολύς τε ἀριθμὸς πιστεύσας ἐπέστρεψεν ἐπὶ τὸν Κύριον. | | 21 iEn de hand des Heeren was met hen, en een groot getal geloofde en bekeerde zich tot den Heere. i Hand. 2:47; 5:14. i Hand. 2:47 En prezen God en hadden genade bij het ganse volk. En de Heere deed dagelijks tot de gemeente, die zalig werden. Hand. 5:14 En daar werden er meer en meer toegedaan, die den Heere geloofden, menigten beide van mannen en van vrouwen; |
22 ἠκούσθη δὲ ὁ λόγος εἰς τὰ ὦτα τῆς ἐκκλησίας τῆς ἐν Ἱεροσολύμοις περὶ αὐτῶν· καὶ ἐξαπέστειλαν Βαρνάβαν διελθεῖν ἕως Ἀντιοχείας· | | 22 En het gerucht van hen kwam tot de oren der gemeente die te Jeruzalem was; en zij zonden Bárnabas uit, dat hij het land doorging tot Antiochíë toe; |
23 ὃς παραγενόμενος καὶ ἰδὼν τὴν χάριν τοῦ Θεοῦ ἐχάρη, καὶ παρεκάλει πάντας τῇ προθέσει τῆς καρδίας προσμένειν τῷ Κυρίῳ· | | 23 Dewelke daar gekomen zijnde, en de genade Gods ziende, werd verblijd, ken vermaande hen allen dat zij met een voornemen des harten bij den Heere zouden blijven. k Hand. 13:43; 14:22. k Hand. 13:43 En als de synagoge gescheiden was, volgden velen van de Joden en van de godsdienstige Jodengenoten Paulus en Bárnabas; welke tot hen spraken en hen vermaanden te blijven bij de genade Gods. Hand. 14:22 Versterkende de zielen der discipelen, en vermanende dat zij zouden blijven in het geloof, en dat wij door vele verdrukkingen moeten ingaan in het Koninkrijk Gods. |
24 ὅτι ἦν ἀνὴρ ἀγαθὸς καὶ πλήρης Πνεύματος Ἁγίου καὶ πίστεως· καὶ προσετέθη ὄχλος ἱκανὸς τῷ Κυρίῳ. | | 24 Want hij was een goed man, en lvol des Heiligen Geestes en des geloofs. En er werd een grote schare den Heere toegevoegd. l Hand. 4:36; 6:5. l Hand. 4:36 En Joses, van de apostelen toegenaamd Bárnabas (hetwelk is, overgezet zijnde, een zoon der vertroosting), een Leviet, van geboorte uit Cyprus, Hand. 6:5 En dit woord behaagde al de menigte; en zij verkoren Stéfanus, een man vol des geloofs en des Heiligen Geestes, en Filippus, en Próchorus, en Nikánor, en Timon, en Pármenas, en Nikoláüs, een Jodengenoot van Antiochíë; |
25 ἐξῆλθε δὲ εἰς Ταρσὸν ὁ Βαρνάβας ἀναζητῆσαι Σαῦλον, καὶ εὑρὼν αὐτὸν ἤγαγεν αὐτὸν εἰς Ἀντιόχειαν. | | 25 mEn Bárnabas ging uit naar Tarsen om Saulus te zoeken; en als hij hem gevonden had, bracht hij hem te Antiochíë. m Hand. 9:27. m Hand. 9:27 Maar Bárnabas hem tot zich nemende, leidde hem tot de apostelen, en verhaalde hun hoe hij op den weg den Heere gezien had, en dat Hij tot hem gesproken had, en hoe hij te Damascus vrijmoediglijk gesproken had in den Naam van Jezus. |
26 ἐγένετο δὲ αὐτοὺς ἐνιαυτὸν ὅλον συναχθῆναι ἐν τῇ ἐκκλησίᾳ καὶ διδάξαι ὄχλον ἱκανόν, χρηματίσαι τε πρῶτον ἐν Ἀντιοχείᾳ τοὺς μαθητὰς Χριστιανούς. | | 26 En het is geschied dat zij een geheel jaar tezamen vergaderden in de gemeente, en een grote schare leerden; en dat de discipelen eerst te Antiochíë Christenen genaamd werden. |
27 Ἐν ταύταις δὲ ταῖς ἡμέραις κατῆλθον ἀπὸ Ἱεροσολύμων προφῆται εἰς Ἀντιόχειαν. | | 27 En in dezelve dagen kwamen enige profeten af van Jeruzalem te Antiochíë. |
28 ἀναστὰς δὲ εἷς ἐξ αὐτῶν ὀνόματι Ἄγαβος, ἐσήμανε διὰ τοῦ Πνεύματος λιμὸν μέγαν μέλλειν ἔσεσθαι ἐφ’ ὅλην τὴν οἰκουμένην· ὅστις καὶ ἐγένετο ἐπὶ Κλαυδίου Καίσαρος. | | 28 En een uit hen, met name nÁgabus, stond op, en gaf te kennen door den Geest, dat er een grote hongersnood zou wezen over de gehele wereld; dewelke ook gekomen is onder den keizer Claudius. n Hand. 21:10. n Hand. 21:10 En als wij daar vele dagen gebleven waren, kwam er een zeker profeet af van Judéa, met name Ágabus; |
29 τῶν δὲ μαθητῶν καθὼς ηὐπορεῖτό τις, ὥρισαν ἕκαστος αὐτῶν εἰς διακονίαν πέμψαι τοῖς κατοικοῦσιν ἐν τῇ Ἰουδαίᾳ ἀδελφοῖς· | | 29 En naar dat een iegelijk der discipelen vermocht, besloot elk van hen iets te zenden ten dienste der broederen die in Judéa woonden; |
30 ὃ καὶ ἐποίησαν, ἀποστείλαντες πρὸς τοὺς πρεσβυτέρους διὰ χειρὸς Βαρνάβα καὶ Σαύλου. | | 30 Hetwelk zij ook deden, oen zonden het tot de ouderlingen door de hand van Bárnabas en Saulus. o Hand. 12:25. o Hand. 12:25 Bárnabas nu en Saulus keerden weder van Jeruzalem, als zij den dienst volbracht hadden, medegenomen hebbende ook Johannes, die toegenaamd werd Markus. |