Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Christus verkeert in Galilea. 2 Zijn broeders vermanen Hem naar Jeruzalem op het feest der loofhutten te trekken. 6 Hetwelk Hij voor dien tijd weigert. 10 Maar volgt na enige dagen heimelijk. 14 Leert in den tempel, en verantwoordt Zijn leer, alsook Zijn wonderwerk op den sabbat gedaan. 25 Verscheiden gevoelen des volks van Hem. 28 Gaat voort in het leren. 30 Waarover sommigen Hem zoeken te vangen, en kunnen niet. 32 De farizeeën en overpriesters zenden hun dienaars om Hem te vangen. 33 Hij dreigt de ongelovige Joden, dat zij Hem daarna niet zullen vinden. 37 En Hij nodigt tot Zich alle dorstigen, en belooft den Heiligen Geest dien die in Hem geloven. 40 Waaruit verdeeldheid onder het volk ontstaat. 45 De dienaars komen weder, zonder Christus gevangen te brengen, en roemen Zijn leer. 47 Hetwelk de farizeeën kwalijk nemen, sprekende smadelijk van Christus en van het volk. 50 Nicodemus wederspreekt hun doen, waardoor zij twistende worden onder elkander en scheiden. |
| | Het ongeloof van Jezus’ broeders |
1 Καὶ περιεπάτει ὁ Ἰησοῦς μετὰ ταῦτα ἐν τῇ Γαλιλαίᾳ· οὐ γὰρ ἤθελεν ἐν τῇ Ἰουδαίᾳ περιπατεῖν, ὅτι ἐζήτουν αὐτὸν οἱ Ἰουδαῖοι ἀποκτεῖναι. | | 1 EN na dezen 1wandelde Jezus in Galiléa; want Hij wilde in Judéa niet wandelen, omdat 2de Joden Hem zochten te doden. |
| 1 Dat is, verkeerde, van de ene plaats van Galilea naar de andere reizende. Wat Hij nu aldaar gedaan heeft, wordt beschreven van Mattheüs, hfdst. 15; 16; 17; 18, en van Markus, hfdst. 7; 8; 9.  |
| Mattheüs 16 EN de farizeeën en sadduceeën tot Hem gekomen zijnde en Hem verzoekende, begeerden van Hem dat Hij hun een teken uit den hemel zou tonen. Mattheüs 17 EN na zes dagen nam Jezus met Zich Petrus en Jakobus en Johannes, zijn broeder, en bracht hen op een hogen berg alleen. Mattheüs 18 TE dierzelver ure kwamen de discipelen tot Jezus, zeggende: Wie is toch de meeste in het Koninkrijk der hemelen? Markus 8 IN dezelve dagen, als er een geheel grote schare was, en zij niet hadden wat zij eten zouden, riep Jezus Zijn discipelen tot Zich en zeide tot hen: Markus 9 EN Hij zeide tot hen: Voorwaar Ik zeg u, dat er sommigen zijn van degenen die hier staan, die den dood niet zullen smaken, totdat zij zullen hebben gezien dat het Koninkrijk Gods met kracht gekomen is. |
| 2 Namelijk te Jeruzalem, omdat Hij op den sabbat den acht en dertigjarige zieke genezen had, Joh. 5:16.  |
| Joh. 5:16 En daarom vervolgden de Joden Jezus en zochten Hem te doden, omdat Hij deze dingen op den sabbat deed. |
| | |
2 ἦν δὲ ἐγγὺς ἡ ἑορτὴ τῶν Ἰουδαίων ἡ σκηνοπηγία. | | 2 En 3het feest der Joden, namelijk de aloofhuttenzetting, was nabij. |
| 3 Dit was het derde grote jaarfeest der Joden, hetwelk zij houden moesten op den vijftienden dag der zevende maand, welke met onzen september ten dele overeenkomt; in hetwelk zij hutten maakten van takken van groene bomen, waarin zij zich zeven dagen onthielden, tot gedachtenis dat hun vaders veertig jaren lang in de woestijn in hutten gewoond hadden. Zie van dit feest Lev. 23:34, 40. Neh. 8:15, 16.  |
| Lev. 23:34 Spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: Op den vijftienden dag van deze zevende maand zal het feest der loofhutten zeven dagen den HEERE zijn. Lev. 23:40 En op den eersten dag zult gij u nemen takken van schoon geboomte, palmtakken en meien van dichte bomen, met beekwilgen, en zult voor het aangezicht des HEEREN uws Gods zeven dagen vrolijk zijn. Neh. 8:15 En zij vonden in de wet geschreven, dat de HEERE door de hand van Mozes geboden had, dat de kinderen Israëls in loofhutten zouden wonen op het feest in de zevende maand; Neh. 8:16 En dat zij het zouden luidbaar maken en een stem laten doorgaan door al hun steden en te Jeruzalem, zeggende: Gaat uit op het gebergte, en haalt takken van olijfbomen en takken van andere
olieachtige bomen en takken van mirtenbomen en takken van palmbomen en takken van andere
dichte bomen, om loofhutten te maken, als er geschreven is. |
| a Lev. 23:34.  |
| Lev. 23:34 Spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: Op den vijftienden dag van deze zevende maand zal het feest der loofhutten zeven dagen den HEERE zijn. |
| | |
3 εἶπον οὖν πρὸς αὐτὸν οἱ ἀδελφοὶ αὐτοῦ, Μετάβηθι ἐντεῦθεν, καὶ ὕπαγε εἰς τὴν Ἰουδαίαν, ἵνα καὶ οἱ μαθηταί σου θεωρήσωσι τὰ ἔργα σου ἃ ποιεῖς. | | 3 Zo zeiden dan Zijn 4broeders tot Hem: Vertrek vanhier en ga heen in Judéa, opdat ook 5Uw discipelen Uw werken mogen aanschouwen, die Gij doet. |
| 4 Dat is, bloedverwanten. Zie Matth. 13:55.  |
| Matth. 13:55 Is Deze niet de Zoon des timmermans? En is Zijn moeder niet genaamd Maria, en Zijn broeders Jakobus en Joses, en Simon en Judas? |
| 5 Namelijk die Gij in Judea hebt. |
| | |
4 οὐδεὶς γὰρ ἐν κρυπτῷ τι ποιεῖ, καὶ ζητεῖ αὐτὸς ἐν παρρησίᾳ εἶναι. εἰ ταῦτα ποιεῖς, φανέρωσον σεαυτὸν τῷ κόσμῳ. | | 4 Want niemand doet 6iets in het verborgen, en zoekt zelf 7dat men openlijk van hem spreke. Indien Gij deze dingen 8doet, zo openbaar Uzelven 9aan de wereld. |
| 6 Namelijk bijzonders of groots. |
| 7 Gr. in vrijmoedigheid van spreken te zijn, dat is, vermaard en bekend te zijn. |
| 8 Dat is, waarlijk doen kunt, namelijk om daarmede te betonen dat Gij de Messias zijt. |
| 9 Dat is, aan die grote menigte der mensen, die uit alle delen der wereld op het feest samenkomen zullen. |
| | |
5 οὐδὲ γὰρ οἱ ἀδελφοὶ αὐτοῦ ἐπίστευον εἰς αὐτόν. | | 5 Want ook 10Zijn bbroeders geloofden niet in Hem. |
| 10 Namelijk sommigen derzelve; want enigen als Johannes, Jakobus en anderen, geloofden in Hem, Hand. 1:14.  |
| Hand. 1:14 Deze allen waren eendrachtelijk volhardende in het bidden en smeken, met de vrouwen, en Maria, de moeder van Jezus, en met Zijn broederen. |
| b Mark. 3:21.  |
| Mark. 3:21 En als degenen die Hem bestonden, dit hoorden, gingen zij uit om Hem vast te houden; want zij zeiden: Hij is buiten Zijn zinnen. |
| | |
6 λέγει οὖν αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Ὁ καιρὸς ὁ ἐμὸς οὔπω πάρεστιν, ὁ δὲ καιρὸς ὁ ὑμέτερος πάντοτέ ἐστιν ἕτοιμος. | | 6 Jezus dan zeide tot hen: 11Mijn tijd is nog niet hier, maar uw tijd is 12altijd bereid. |
| 11 Dat is, Mijn gelegenheid om tot het feest op te gaan. |
| 12 Namelijk overmits men u niet zoekt te doden, gelijk Mij. |
| | |
7 οὐ δύναται ὁ κόσμος μισεῖν ὑμᾶς· ἐμὲ δὲ μισεῖ, ὅτι ἐγὼ μαρτυρῶ περὶ αὐτοῦ, ὅτι τὰ ἔργα αὐτοῦ πονηρά ἐστιν. | | 7 13cDe wereld 14kan ulieden niet haten, maar Mij haat zij, omdat Ik van dezelve getuig dat haar werken dboos zijn. |
| 13 Dat is, de wereldse mensen. |
| c Joh. 14:17; 15:18.  |
| Joh. 14:17 Namelijk den Geest der waarheid, Welken de wereld niet kan ontvangen, want zij ziet Hem niet en kent Hem niet; maar gij kent Hem, want Hij blijft bij ulieden en zal in u zijn. Joh. 15:18 Indien u de wereld haat, zo weet dat zij Mij eer dan u gehaat heeft. |
| 14 Namelijk omdat gij ook van de wereld zijt, en de wereld het hare liefheeft, Joh. 15:19.  |
| Joh. 15:19 Indien gij van de wereld waart, zo zou de wereld het hare liefhebben; doch omdat gij van de wereld niet zijt, maar Ik u uit de wereld heb uitverkoren, daarom haat u de wereld. |
| d Joh. 3:19.  |
| Joh. 3:19 En dit is het oordeel, dat het Licht in de wereld gekomen is, en de mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht; want hun werken waren boos. |
| | |
8 ὑμεῖς ἀνάβητε εἰς τὴν ἑορτὴν ταύτην· ἐγὼ οὔπω ἀναβαίνω εἰς τὴν ἑορτὴν ταύτην, ὅτι ὁ καιρὸς ὁ ἐμὸς οὔπω πεπλήρωται. | | 8 Gaat gijlieden op tot dit feest; Ik ga nog niet op tot dit feest, ewant 15Mijn tijd is nog niet 16vervuld. |
| e Joh. 8:20.  |
| Joh. 8:20 Deze woorden sprak Jezus bij de schatkist, lerende in den tempel; en niemand greep Hem, want Zijn ure was nog niet gekomen. |
| 15 Namelijk om te gaan op het feest zonder gevaar. |
| 16 Dat is, gekomen. |
| | |
9 ταῦτα δὲ εἰπὼν αὐτοῖς, ἔμεινεν ἐν τῇ Γαλιλαίᾳ. | | 9 En als Hij deze dingen tot hen gezegd had, 17bleef Hij in Galiléa. |
| 17 Namelijk nog enige dagen; als blijkt uit het volgende vers. |
| | Prediking op het loofhuttenfeest |
10 Ὡς δὲ ἀνέβησαν οἱ ἀδελφοὶ αὐτοῦ, τότε καὶ αὐτὸς ἀνέβη εἰς τὴν ἑορτήν, οὐ φανερῶς, ἀλλ’ ὡς ἐν κρυπτῷ. | | 10 Maar als Zijn broeders opgegaan waren, toen ging Hij ook Zelf op tot het feest, niet 18openlijk, maar 19als in het verborgen. |
| 18 Namelijk gelijk Hij placht te doen, vergezelschapt met Zijn discipelen en anderen die naar het feest optrokken. |
| 19 Namelijk om te vermijden de lagen van de oversten der Joden. |
| | |
11 οἱ οὖν Ἰουδαῖοι ἐζήτουν αὐτὸν ἐν τῇ ἑορτῇ, καὶ ἔλεγον, Ποῦ ἐστιν ἐκεῖνος; | | 11 20De Joden dan zochten Hem in het feest, en zeiden: fWaar is Hij? |
| 20 Namelijk die tevoren Hem op de feestdagen gehoord en Zijn wonderen gezien hadden. |
| f Joh. 11:56.  |
| Joh. 11:56 Zij zochten dan Jezus, en zeiden onder elkander, staande in den tempel: Wat dunkt u? Dunkt u dat Hij niet komen zal tot het feest? |
| | |
12 καὶ γογγυσμὸς πολὺς περὶ αὐτοῦ ἦν ἐν τοῖς ὄχλοις· οἱ μὲν ἔλεγον ὅτι Ἀγαθός ἐστιν· ἄλλοι δὲ ἔλεγον, Οὔ, ἀλλὰ πλανᾷ τὸν ὄχλον. | | 12 gEn er was 21veel gemurmel van Hem onder de scharen. Sommigen zeiden: hHij is goed. En anderen zeiden: Neen, maar Hij verleidt de schare. |
| g Joh. 9:16; 10:19.  |
| Joh. 9:16 Sommigen dan uit de farizeeën zeiden: Deze Mens is van God niet, want Hij houdt den sabbat niet. Anderen zeiden: Hoe kan een mens die
een zondaar is, zulke tekenen doen? En er was tweedracht onder hen. Joh. 10:19 Er werd dan wederom tweedracht onder de Joden, om dezer woorden wil. |
| 21 Dat is, veel gepraat en disputeren. |
| h vers 40. Matth. 21:46. Luk. 7:16. Joh. 6:14.  |
| vers 40 Velen dan uit de schare deze rede horende, zeiden: Deze is waarlijk de Profeet. Matth. 21:46 En zoekende Hem te vangen, vreesden zij de scharen, dewijl deze Hem hielden voor een profeet. Luk. 7:16 En vrees beving hen allen, en zij verheerlijkten God, zeggende: Een groot profeet is onder ons opgestaan, en: God heeft Zijn volk bezocht. Joh. 6:14 De mensen dan, gezien hebbende het teken dat Jezus gedaan had, zeiden: Deze is waarlijk de Profeet, Die in de wereld komen zou. |
| | |
13 οὐδεὶς μέντοι παρρησίᾳ ἐλάλει περὶ αὐτοῦ διὰ τὸν φόβον τῶν Ἰουδαίων. | | 13 Nochtans sprak niemand 22vrijmoediglijk van Hem, iom de vreze 23der Joden. |
| 22 Namelijk tot Zijn eer en verdediging. |
| i Joh. 9:22; 12:42; 19:38.  |
| Joh. 9:22 Dit zeiden zijn ouders omdat zij de Joden vreesden. Want de Joden hadden alrede tezamen een besluit gemaakt, zo iemand Hem beleed Christus te zijn, dat die uit de synagoge zou geworpen worden. Joh. 12:42 Nochtans geloofden ook zelfs velen uit de oversten in Hem; maar om der farizeeën wil beleden zij het niet, opdat zij uit de synagoge niet zouden geworpen worden. Joh. 19:38 En daarna Jozef van Arimathéa (die een discipel van Jezus was, maar bedekt om de vreze der Joden), bad Pilatus dat hij mocht het lichaam van Jezus wegnemen; en Pilatus liet het toe. Hij dan ging en nam het lichaam van Jezus weg. |
| 23 Dat is, der oversten der Joden, die besloten hadden uit de synagoge te werpen die Hem zouden belijden, Joh. 9:22.  |
| Joh. 9:22 Dit zeiden zijn ouders omdat zij de Joden vreesden. Want de Joden hadden alrede tezamen een besluit gemaakt, zo iemand Hem beleed Christus te zijn, dat die uit de synagoge zou geworpen worden. |
| | |
14 Ἤδη δὲ τῆς ἑορτῆς μεσούσης, ἀνέβη ὁ Ἰησοῦς εἰς τὸ ἱερόν, καὶ ἐδίδασκε. | | 14 Doch als het nu 24in het midden van het feest was, zo ging Jezus op in den tempel en leerde. |
| 24 Namelijk omtrent den vierden dag, alzo het feest der loofhutten zeven dagen duurde, van den vijftiende der zevende maand tot den twee en twintigste. Zie Lev. 23:34.  |
| Lev. 23:34 Spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: Op den vijftienden dag van deze zevende maand zal het feest der loofhutten zeven dagen den HEERE zijn. |
| | |
15 καὶ ἐθαύμαζον οἱ Ἰουδαῖοι λέγοντες, Πῶς οὗτος γράμματα οἶδε, μὴ μεμαθηκώς; | | 15 En de Joden verwonderden zich, zeggende: Hoe weet Deze 25de Schriften, daar Hij ze 26niet geleerd heeft? |
| 25 Of: letteren, Mark. 6:2.  |
| Mark. 6:2 En als het sabbat geworden was, begon Hij in de synagoge te leren; en velen die Hem hoorden, ontzetten zich, zeggende: Vanwaar komen Dezen deze dingen? En wat wijsheid is dit, die Hem gegeven is, dat ook zulke krachten door Zijn handen geschieden? |
| 26 Namelijk in de scholen, gelijk Paulus wordt gezegd te Jeruzalem geleerd te hebben aan de voeten van Gamaliël, Hand. 22:3.  |
| Hand. 22:3 Ik ben een Joods man, en te Tarsen in Cilícië geboren, opgevoed in deze stad aan de voeten van Gamáliël, onderwezen naar de bescheidenste wijze der vaderlijke wet, zijnde een ijveraar Gods, gelijkerwijs gij allen heden zijt; |
| | |
16 ἀπεκρίθη αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς καὶ εἶπεν, Ἡ ἐμὴ διδαχὴ οὐκ ἔστιν ἐμή, ἀλλὰ τοῦ πέμψαντός με. | | 16 Jezus antwoordde hun en zeide: kMijn leer is 27Mijne niet, maar Desgenen Die Mij gezonden heeft. |
| k Joh. 3:11; 8:28; 12:49; 14:10, 24.  |
| Joh. 3:11 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Wij spreken wat Wij weten, en getuigen wat Wij gezien hebben; en gijlieden neemt Onze getuigenis niet aan. Joh. 8:28 Jezus dan zeide tot hen: Wanneer gij den Zoon des mensen zult verhoogd hebben, dan zult gij verstaan dat Ik Die ben, en dat Ik van Mijzelven niets doe; maar deze dingen spreek Ik, gelijk Mijn Vader Mij geleerd heeft. Joh. 12:49 Want Ik heb uit Mijzelven niet gesproken; maar de Vader, Die Mij gezonden heeft, Die heeft Mij een gebod gegeven, wat Ik zeggen zal en wat Ik spreken zal. Joh. 14:10 Gelooft gij niet dat Ik in den Vader ben, en de Vader in Mij is? De woorden die Ik tot ulieden spreek, spreek Ik van Mijzelven niet, maar de Vader, Die in Mij blijft, Dezelve doet de werken. Joh. 14:24 Die Mij niet liefheeft, die bewaart Mijn woorden niet; en het Woord dat gijlieden hoort, is het Mijne niet, maar des Vaders, Die Mij gezonden heeft. |
| 27 Dat is, is niet een leer die Mijne alleen zou zijn. |
| | |
17 ἐάν τις θέλῃ τὸ θέλημα αὐτοῦ ποιεῖν, γνώσεται περὶ τῆς διδαχῆς, πότερον ἐκ τοῦ Θεοῦ ἐστιν, ἢ ἐγὼ ἀπ’ ἐμαυτοῦ λαλῶ. | | 17 Zo iemand 28wil Deszelfs wil doen, die zal van deze leer bekennen of zij uit God is, dan of Ik van Mijzelven spreek. |
| 28 Dat is, zo iemand door Gods genade zover gebracht is, dat hij afleggende alle vooroordeel en hardnekkigheid, de waarheid der leer onderzoekt, gelijk God bevolen heeft, en zich daarnaar wil schikken, Ps. 25:14. Daarmede geeft Hij te kennen dat zij zodanigen nog niet waren.  |
| Ps. 25:14 Samech. De verborgenheid des HEEREN is voor degenen die Hem vrezen; en Zijn verbond, om hun die bekend te maken. |
| | |
18 ὁ ἀφ’ ἑαυτοῦ λαλῶν, τὴν δόξαν τὴν ἰδίαν ζητεῖ· ὁ δὲ ζητῶν τὴν δόξαν τοῦ πέμψαντος αὐτόν, οὗτος ἀληθής ἐστι, καὶ ἀδικία ἐν αὐτῷ οὐκ ἔστιν. | | 18 29Die van zichzelven spreekt, zoekt zijn eigen eer; maar Die de eer zoekt Desgenen Die Hem gezonden heeft, Die is waarachtig en geen 30ongerechtigheid is in Hem. |
| 29 Dat is, die een leer voorstelt, van hemzelven verdicht, en niet gegrond in Gods Woord. |
| 30 Dat is, valsheid of bedrog. |
| | |
19 οὐ Μωσῆς δέδωκεν ὑμῖν τὸν νόμον, καὶ οὐδεὶς ἐξ ὑμῶν ποιεῖ τὸν νόμον; τί με ζητεῖτε ἀποκτεῖναι; | | 19 lHeeft Mozes u niet de wet gegeven? En niemand van u doet de wet. 31mWat zoekt gij Mij te doden? |
| l Ex. 20:1; 24:3. Hand. 7:53.  |
| Ex. 20:1 TOEN sprak God al deze woorden, zeggende: Ex. 24:3 Als Mozes kwam en verhaalde aan het volk al de woorden des HEEREN en al de rechten, toen antwoordde al het volk met één stem en zij zeiden: Al deze woorden die de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen. Hand. 7:53 Gij, die de wet ontvangen hebt door bestellingen der engelen, en hebt ze niet gehouden. |
| 31 Namelijk alsof Ik een overtreder der wet ware, omdat Ik op den sabbat dien mens genezen heb. |
| m Matth. 12:14. Mark. 3:6. Joh. 5:18; 10:39; 11:53.  |
| Matth. 12:14 En de farizeeën uitgegaan zijnde, hielden tezamen raad tegen Hem, hoe zij Hem doden mochten. Mark. 3:6 En de farizeeën uitgegaan zijnde, hebben terstond met de herodianen tezamen raad gehouden tegen Hem, hoe zij Hem zouden doden. Joh. 5:18 Daarom zochten dan de Joden te meer Hem te doden, omdat Hij niet alleen den sabbat brak, maar ook zeide dat God Zijn eigen Vader was, Zichzelven Gode evengelijk makende. Joh. 10:39 Zij zochten dan wederom Hem te grijpen, en Hij ontging uit hun hand. Joh. 11:53 Van dien dag dan af raadslaagden zij tezamen dat zij Hem doden zouden. |
| | |
20 ἀπεκρίθη ὁ ὄχλος καὶ εἶπε, Δαιμόνιον ἔχεις· τίς σε ζητεῖ ἀποκτεῖναι; | | 20 32De schare antwoordde en zeide: 33nGij hebt den duivel; 34wie zoekt U te doden? |
| 32 Namelijk die van buiten gekomen was, en die daarvan niet wist, en overzulks meende dat Christus hun dat ten onrechte aanzeide. |
| 33 Dat is, Gij raast als een bezeten of uitzinnig mens, en Gij lastert ons. |
| n Joh. 8:48, 52; 10:20.  |
| Joh. 8:48 De Joden dan antwoordden en zeiden tot Hem: Zeggen wij niet wel, dat Gij een Samaritaan zijt en den duivel hebt? Joh. 8:52 De Joden dan zeiden tot Hem: Nu bekennen wij dat Gij den duivel hebt. Abraham is gestorven, en de profeten; en zegt Gij: Zo iemand Mijn woord bewaard zal hebben, die zal den dood niet smaken in der eeuwigheid? Joh. 10:20 En velen van hen zeiden: Hij heeft den duivel en is uitzinnig; wat hoort gij Hem? |
| 34 Namelijk van ons. |
| | |
21 ἀπεκρίθη ὁ Ἰησοῦς καὶ εἶπεν αὐτοῖς, Ἓν ἔργον ἐποίησα, καὶ πάντες θαυμάζετε. | | 21 Jezus 35antwoordde en zeide tot hen: 36Eén werk heb Ik gedaan, en gij 37verwondert u allen. |
| 35 Christus antwoordt niet op de scheldwoorden, maar gaat voort om te bewijzen dat Hij de wet niet had overtreden door het genezen op den sabbat. |
| 36 Dat is, dit ene werk alleen, namelijk dat Ik dien mens op den sabbat genezen heb, Joh. 5:16.  |
| Joh. 5:16 En daarom vervolgden de Joden Jezus en zochten Hem te doden, omdat Hij deze dingen op den sabbat deed. |
| 37 Namelijk met verstoring en aanstoot, vers 23.  |
| vers 23 Indien een mens de besnijdenis ontvangt op den sabbat, opdat de wet van Mozes niet gebroken worde, zijt gij toornig op Mij, dat Ik een gehelen mens gezond gemaakt heb op den sabbat? |
| | |
22 διὰ τοῦτο Μωσῆς δέδωκεν ὑμῖν τὴν περιτομήν (οὐχ ὅτι ἐκ τοῦ Μωσέως ἐστίν, ἀλλ’ ἐκ τῶν πατέρων)· καὶ ἐν σαββάτῳ περιτέμνετε ἄνθρωπον. | | 22 38Daarom, Mozes heeft ulieden 39ode besnijdenis gegeven (niet dat zij 40uit Mozes is, maar 41puit de vaderen), en gij besnijdt een mens 42op den sabbat. |
| 38 Het woord daarom voegen sommigen bij het voorgaande vers. |
| 39 Dat is, het bevel om te besnijden op den achtsten dag, Lev. 12:3.  |
| Lev. 12:3 En op den achtsten dag zal het vlees van zijn voorhuid besneden worden. |
| o Lev. 12:3.  |
| Lev. 12:3 En op den achtsten dag zal het vlees van zijn voorhuid besneden worden. |
| 40 Dat is, dat Mozes dezelve eerst ingesteld heeft. |
| 41 Dat is, maar is aan den patriarch Abraham en zijn nakomelingen, die vóór Mozes geweest zijn, uit Gods bevel bediend geweest, Gen. 17:10.  |
| Gen. 17:10 Dit is Mijn verbond, dat gijlieden houden zult tussen Mij en tussen u en tussen uw zaad na u: dat al wat mannelijk is u besneden worde. |
| p Gen. 17:10.  |
| Gen. 17:10 Dit is Mijn verbond, dat gijlieden houden zult tussen Mij en tussen u en tussen uw zaad na u: dat al wat mannelijk is u besneden worde. |
| 42 Namelijk wanneer de achtste dag na de geboorte van het kind op den sabbat valt. |
| | |
23 εἰ περιτομὴν λαμβάνει ἄνθρωπος ἐν σαββάτῳ, ἵνα μὴ λυθῇ ὁ νόμος Μωσέως, ἐμοὶ χολᾶτε ὅτι ὅλον ἄνθρωπον ὑγιῆ ἐποίησα ἐν σαββάτῳ; | | 23 Indien een mens de besnijdenis ontvangt op den sabbat, opdat 43de wet van Mozes niet 44gebroken worde, zijt gij toornig op Mij, dat Ik een 45gehelen mens gezond gemaakt heb op den sabbat? |
| 43 Namelijk van de besnijdenis ten achtsten dage, Lev. 12:3.  |
| Lev. 12:3 En op den achtsten dag zal het vlees van zijn voorhuid besneden worden. |
| 44 Gr. ontbonden, of losgemaakt. |
| 45 Dat is, die aan zijn gehele lichaam of aan al zijn leden krank was. |
| | |
24 μὴ κρίνετε κατ’ ὄψιν, ἀλλὰ τὴν δικαίαν κρίσιν κρίνατε. | | 24 qOordeelt niet 46naar het aanzien, maar oordeelt een rechtvaardig oordeel. |
| q Deut. 1:16, 17. Spr. 24:23. Jak. 2:1.  |
| Deut. 1:16 En ik gebood uw rechters terzelfder tijd, zeggende: Hoort de verschillen tussen uw broederen en richt recht tussen den man en tussen zijn broeder, en tussen deszelfs vreemdeling. Deut. 1:17 Gij zult het aangezicht in het gericht niet kennen; gij zult den kleine zowel als den grote horen; gij zult niet vrezen voor iemands aangezicht, want het gericht, dat is Godes; doch de zaak die voor u te zwaar zal zijn, zult gij tot mij doen komen en ik zal ze horen. Spr. 24:23 Deze spreuken zijn ook van de wijzen. Het aangezicht in het gericht te kennen is niet goed. Jak. 2:1 MIJNE broeders, hebt niet het geloof van onzen Heere Jezus Christus, den Heere der heerlijkheid, met aannemingen des persoons. |
| 46 Dat is, als aanzieners der personen; dewijl gij in de uwen niet bestraft dat zij op den sabbat besnijden, zo behoort gij ook Mij niet te bestraffen omdat Ik op den sabbat genees. |
| | |
25 Ἔλεγον οὖν τινες ἐκ τῶν Ἱεροσολυμιτῶν, Οὐχ οὗτός ἐστιν ὃν ζητοῦσιν ἀποκτεῖναι; | | 25 Sommigen dan uit 47die van Jeruzalem zeiden: Is Deze niet Dien zij zoeken te doden? |
| 47 Dat is, de Joden die te Jeruzalem woonden en van het voornemen der oversten wisten. |
| | |
26 καὶ ἴδε παρρησίᾳ λαλεῖ, καὶ οὐδὲν αὐτῷ λέγουσι. μήποτε ἀληθῶς ἔγνωσαν οἱ ἄρχοντες ὅτι οὗτός ἐστιν ἀληθῶς ὁ Χριστός; | | 26 En zie, Hij spreekt vrijmoediglijk en 48zij zeggen Hem niets. Zouden nu wel de oversten waarlijk 49weten, dat Deze waarlijk is de Christus? |
| 48 Dat is, zij laten Hem leren zonder verhindering. |
| 49 Namelijk beter onderricht zijnde dan tevoren. Of: in hun gemoed daarvan overtuigd zijn, hoewel zij het niet willen bekennen. |
| | |
27 ἀλλὰ τοῦτον οἴδαμεν πόθεν ἐστίν· ὁ δὲ Χριστὸς ὅταν *ἔρχηται, οὐδεὶς γινώσκει πόθεν ἐστίν. * ἔρχηται St, B, Sc, M | ἔρχεται Elz | | 27 rDoch Dezen weten wij 50vanwaar Hij is; maar de Christus wanneer Hij komen zal, zo zal 51niemand weten vanwaar Hij is. |
| r Matth. 13:55. Mark. 6:3. Luk. 4:22.  |
| Matth. 13:55 Is Deze niet de Zoon des timmermans? En is Zijn moeder niet genaamd Maria, en Zijn broeders Jakobus en Joses, en Simon en Judas? Mark. 6:3 Is Deze niet de Timmerman, de Zoon van Maria, en de Broeder van Jakobus en van Joses, en van Judas en van Simon? En zijn Zijn zusters niet hier bij ons? En zij werden aan Hem geërgerd. Luk. 4:22 En zij gaven Hem allen getuigenis, en verwonderden zich over de aangename woorden die uit Zijn mond voortkwamen, en zeiden: Is Deze niet de Zoon van Jozef? |
| 50 Namelijk van Nazareth, gelijk zij meenden. |
| 51 Hierin dwalen zij, uit misverstand van enige plaatsen der Schrift, als Jes. 53:8. Micha 5:1, en andere, die spreken van Zijn eeuwige geboorte, als Zone Gods, welke zij op Zijn lichamelijke geboorte verkeerdelijk duidden.  |
| Jes. 53:8 Hij is uit den angst en uit het gericht weggenomen; en wie zal Zijn leeftijd uitspreken? Want Hij is afgesneden uit het land der levenden; om de overtreding mijns volks is de plaag op Hem geweest. Micha 5:1 EN gij Bethlehem Efratha, zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda? Uit u zal Mij voortkomen Die een Heerser zal zijn in Israël en Wiens uitgangen zijn vanouds, van de dagen der eeuwigheid. |
| | |
28 ἔκραξεν οὖν ἐν τῷ ἱερῷ διδάσκων ὁ Ἰησοῦς καὶ λέγων, Κἀμὲ οἴδατε, καὶ οἴδατε πόθεν εἰμί· καὶ ἀπ’ ἐμαυτοῦ οὐκ ἐλήλυθα, ἀλλ’ ἔστιν ἀληθινὸς ὁ πέμψας με, ὃν ὑμεῖς οὐκ οἴδατε. | | 28 Jezus dan 52riep in den tempel, lerende en zeggende: En gij 53kent Mij, en gij weet vanwaar Ik ben; 54en Ik ben svan Mijzelven niet gekomen, tmaar Hij is 55waarachtig Die Mij gezonden heeft, Welken gijlieden 56niet kent. |
| 52 Dat is, sprak met vrijmoedigheid en luider stem, om te beter van allen gehoord te worden. |
| 53 Namelijk zo gij zegt. |
| 54 Dat is, nochtans. |
| s Joh. 5:43; 8:42.  |
| Joh. 5:43 Ik ben gekomen in den Naam Mijns Vaders, en gij neemt Mij niet aan; zo een ander komt in zijn eigen naam, dien zult gij aannemen. Joh. 8:42 Jezus dan zeide tot hen: Indien God uw Vader ware, zo zoudt gij Mij liefhebben; want Ik ben van God uitgegaan, en kom van Hem. Want Ik ben ook van Mijzelven niet gekomen, maar Hij heeft Mij gezonden. |
| t Joh. 8:26. Rom. 3:4.  |
| Joh. 8:26 Ik heb vele dingen van u te zeggen en te oordelen; maar Die Mij gezonden heeft, is waarachtig; en de dingen die Ik van Hem gehoord heb, dezelve spreek Ik tot de wereld. Rom. 3:4 Dat zij verre. Doch God zij waarachtig, maar alle mens leugenachtig, gelijk als geschreven is: Opdat Gij gerechtvaardigd wordt in Uw woorden, en overwint wanneer Gij oordeelt. |
| 55 Namelijk in Zijn getuigenis van Mij, Matth. 3:17.  |
| Matth. 3:17 En zie, een stem uit de hemelen, zeggende: Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb. |
| 56 Namelijk gelijk het behoort. |
| | |
29 ἐγὼ δὲ οἶδα αὐτόν, ὅτι παρ’ αὐτοῦ εἰμι, κἀκεῖνός με ἀπέστειλεν. | | 29 Maar vIk ken Hem, want Ik ben 57van Hem, en Hij heeft Mij gezonden. |
| v Joh. 10:15.  |
| Joh. 10:15 Gelijkerwijs de Vader Mij kent, alzo ken Ik ook den Vader; en Ik stel Mijn leven voor de schapen. |
| 57 Namelijk geboren van eeuwigheid, Ps. 2:7.  |
| Ps. 2:7 Ik zal van het besluit verhalen: de HEERE heeft tot Mij gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd. |
| | |
30 ἐζήτουν οὖν αὐτὸν πιάσαι· καὶ οὐδεὶς ἐπέβαλεν ἐπ’ αὐτὸν τὴν χεῖρα, ὅτι οὔπω ἐληλύθει ἡ ὥρα αὐτοῦ. | | 30 xZij zochten Hem dan te grijpen; maar 58niemand sloeg de hand aan Hem, want 59Zijn yure was nog niet gekomen. |
| x vers 19. Mark. 11:18. Luk. 19:47; 20:19. Joh. 8:37.  |
| vers 19 Heeft Mozes u niet de wet gegeven? En niemand van u doet de wet. Wat zoekt gij Mij te doden? Mark. 11:18 En de schriftgeleerden en overpriesters hoorden dat, en zochten hoe zij Hem doden zouden; want zij vreesden Hem, omdat de ganse schare ontzet was over Zijn leer. Luk. 19:47 En Hij leerde dagelijks in den tempel; en de overpriesters en de schriftgeleerden en de oversten des volks zochten Hem te doden; Luk. 20:19 En de overpriesters en de schriftgeleerden zochten te dierzelver ure de handen aan Hem te slaan, maar zij vreesden het volk; want zij verstonden dat Hij deze gelijkenis tegen hen gesproken had. Joh. 8:37 Ik weet dat gij Abrahams zaad zijt; maar gij zoekt Mij te doden, want Mijn woord heeft in u geen plaats. |
| 58 Namelijk verhinderd zijnde door Gods voorzienigheid. |
| 59 Namelijk om te lijden, Joh. 8:20.  |
| Joh. 8:20 Deze woorden sprak Jezus bij de schatkist, lerende in den tempel; en niemand greep Hem, want Zijn ure was nog niet gekomen. |
| y Joh. 8:20.  |
| Joh. 8:20 Deze woorden sprak Jezus bij de schatkist, lerende in den tempel; en niemand greep Hem, want Zijn ure was nog niet gekomen. |
| | |
31 πολλοὶ δὲ ἐκ τοῦ ὄχλου ἐπίστευσαν εἰς αὐτόν, καὶ ἔλεγον ὅτι Ὁ Χριστὸς ὅταν ἔλθῃ, μήτι πλείονα σημεῖα τούτων ποιήσει ὧν οὗτος ἐποίησεν; | | 31 zEn velen uit de schare geloofden in Hem, en zeiden: Wanneer de Christus zal gekomen zijn, zal Hij ook meer tekenen doen dan die welke Deze gedaan heeft? |
| z Joh. 8:30.  |
| Joh. 8:30 Als Hij deze dingen sprak, geloofden velen in Hem. |
| | |
32 ἤκουσαν οἱ Φαρισαῖοι τοῦ ὄχλου γογγύζοντος περὶ αὐτοῦ ταῦτα· καὶ ἀπέστειλαν οἱ Φαρισαῖοι καὶ οἱ ἀρχιερεῖς ὑπηρέτας ἵνα πιάσωσιν αὐτόν. | | 32 De farizeeën hoorden dat de schare dit van Hem 60murmelde; en de farizeeën en de overpriesters zonden dienaren, opdat zij Hem grijpen zouden. |
| 60 Alzo zij het openlijk niet durfden zeggen, uit vrees voor de Joden, vers 13.  |
| vers 13 Nochtans sprak niemand vrijmoediglijk van Hem, om de vreze der Joden. |
| | |
33 εἶπεν οὖν αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Ἔτι μικρὸν χρόνον μεθ’ ὑμῶν εἰμι, καὶ ὑπάγω πρὸς τὸν πέμψαντά με. | | 33 Jezus dan zeide tot hen: aNog een 61kleinen tijd ben Ik bij u, en Ik ga heen tot Dengene Die Mij gezonden heeft. |
| a Joh. 16:16.  |
| Joh. 16:16 Een kleinen tijd en gij zult Mij niet zien; en wederom een kleinen tijd en gij zult Mij zien; want Ik ga heen tot den Vader. |
| 61 Namelijk tot het navolgende pascha, hetwelk was nog omtrent zes maanden. |
| | |
34 ζητήσετέ με, καὶ οὐχ εὑρήσετε· καὶ ὅπου εἰμὶ ἐγώ, ὑμεῖς οὐ δύνασθε ἐλθεῖν. | | 34 bGij zult Mij 62zoeken en gij zult Mij niet vinden; en waar Ik 63ben, kunt gij niet komen. |
| b Joh. 8:21; 13:33.  |
| Joh. 8:21 Jezus dan zeide wederom tot hen: Ik ga heen, en gij zult Mij zoeken, en in uw zonde zult gij sterven; waar Ik heen ga, kunt gijlieden niet komen. Joh. 13:33 Kinderkens, nog een kleinen tijd ben Ik bij u. Gij zult Mij zoeken, en gelijk Ik den Joden gezegd heb: Waar Ik heen ga, kunt gij niet komen; alzo
zeg Ik ulieden nu ook. |
| 62 Dat is, gij zult nog begeren Mij tegenwoordig te hebben. Zie Joh. 8:21.  |
| Joh. 8:21 Jezus dan zeide wederom tot hen: Ik ga heen, en gij zult Mij zoeken, en in uw zonde zult gij sterven; waar Ik heen ga, kunt gijlieden niet komen. |
| 63 Dat is, alsdan zijn zal, of waar Ik heenga. |
| | |
35 εἶπον οὖν οἱ Ἰουδαῖοι πρὸς ἑαυτούς, Ποῦ οὗτος μέλλει πορεύεσθαι ὅτι ἡμεῖς οὐχ εὑρήσομεν αὐτόν; μὴ εἰς τὴν διασπορὰν τῶν Ἑλλήνων μέλλει πορεύεσθαι, καὶ διδάσκειν τοὺς Ἕλληνας; | | 35 De Joden dan zeiden 64tot elkander: Waar zal Deze heen gaan, dat wij Hem niet zullen vinden? Zal Hij 65tot de verstrooide Grieken gaan, en de Grieken leren? |
| 64 Of: bij zichzelven. |
| 65 Gr. tot de verstrooiing der Grieken, dat is, óf tot de heidenen, die tegengesteld zijnde tegen de Joden, Grieken genaamd worden, Rom. 1:16; 2:9, óf tot de Joden en Jodengenoten die onder de Grieken verstrooid waren, Joh. 12:20. Jak. 1:1. 1 Petr. 1:1.  |
| Rom. 1:16 Want ik schaam mij het Evangelie van Christus niet; want het is een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk die gelooft, eerst den Jood, en ook den Griek. Rom. 2:9 Verdrukking en benauwdheid over alle ziel des mensen die het kwade werkt, eerst van den Jood, en ook van den Griek; Joh. 12:20 En er waren sommige Grieken uit degenen die opgekomen waren, opdat zij op het feest zouden aanbidden; Jak. 1:1 JAKOBUS,
een dienstknecht van God en van den Heere JEZUS CHRISTUS, aan de twaalf stammen die in de verstrooiing zijn: Zaligheid. 1 Petr. 1:1 PETRUS, een apostel van JEZUS CHRISTUS, aan de vreemdelingen, verstrooid in Pontus, Galátië, Cappadócië, Azië en Bithynië, |
| | |
36 τίς ἐστιν οὗτος ὁ λόγος ὃν εἶπε, Ζητήσετέ με, καὶ οὐχ εὑρήσετε· καὶ ὅπου εἰμὶ ἐγώ, ὑμεῖς οὐ δύνασθε ἐλθεῖν; | | 36 Wat is dit voor een rede die Hij gezegd heeft: Gij zult Mij zoeken en zult Mij niet vinden; en waar Ik ben, kunt gij niet komen? |
37 Ἐν δὲ τῇ ἐσχάτῃ ἡμέρᾳ τῇ μεγάλῃ τῆς ἑορτῆς εἱστήκει ὁ Ἰησοῦς καὶ ἔκραξε, λέγων, Ἐάν τις διψᾷ, ἐρχέσθω πρός με καὶ πινέτω. | | 37 En op den 66claatsten dag, zijnde de grote dag van het feest, stond Jezus en riep, zeggende: 67dZo iemand 68dorst, die kome tot Mij en drinke. |
| 66 Dat is, den achtsten dag, die zowel als de eerste moest gevierd worden met samenkomsten en offeranden. Zie Lev. 23:36.  |
| Lev. 23:36 Zeven dagen zult gij den HEERE vuuroffer offeren; op den achtsten dag zult gij een heilige samenroeping hebben en zult den HEERE vuuroffer offeren; het is een verbodsdag, gij zult geen dienstwerk doen. |
| c Lev. 23:36.  |
| Lev. 23:36 Zeven dagen zult gij den HEERE vuuroffer offeren; op den achtsten dag zult gij een heilige samenroeping hebben en zult den HEERE vuuroffer offeren; het is een verbodsdag, gij zult geen dienstwerk doen. |
| 67 Alzo de Joden zich voornamelijk op dit feest, al de vruchten nu ingezameld zijnde, vrolijk maakten met eten en drinken, zo schijnt dat Christus daaruit gelegenheid neemt, om hen van den rechten geestelijken drank te onderwijzen en daartoe te noden. |
| d Jes. 55:1. Joh. 6:35. Openb. 22:17.  |
| Jes. 55:1 O
alle gij dorstigen, komt tot de wateren, en gij die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja, komt, koopt zonder geld en zonder prijs, wijn en melk. Joh. 6:35 En Jezus zeide tot hen: Ik ben het Brood des levens; die tot Mij komt, zal geenszins hongeren, en die in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten. Openb. 22:17 En de Geest en de bruid zeggen: Kom. En die het hoort, zegge: Kom. En die dorst heeft, kome; en die wil, neme het water des levens om niet. |
| 68 Dat is, uit het gevoelen van zijn ellende verlangt daarvan verlost te worden. Zie Jes. 44:3; 55:1. Joh. 4:14.  |
| Jes. 44:3 Want Ik zal water gieten op den dorstige en stromen op het droge; Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten en Mijn zegen op uw nakomelingen. Jes. 55:1 O
alle gij dorstigen, komt tot de wateren, en gij die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja, komt, koopt zonder geld en zonder prijs, wijn en melk. Joh. 4:14 Maar zo wie gedronken zal hebben van het water dat Ik hem geven zal, dien zal in eeuwigheid niet dorsten; maar het water dat Ik hem zal geven, zal in hem worden een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven. |
| | |
38 ὁ πιστεύων εἰς ἐμέ, καθὼς εἶπεν ἡ γραφή, ποταμοὶ ἐκ τῆς κοιλίας αὐτοῦ ῥεύσουσιν ὕδατος ζῶντος. | | 38 Die in Mij gelooft, 69gelijkerwijs ede Schrift zegt, 70stromen des levenden waters zullen uit zijn buik vloeien. |
| 69 Deze woorden voegen sommigen bij de naastvoorgaande, in dezen zin: gelijk de Schrift zegt, dat is, gebiedt. Anderen bij de volgende, zodat Christus hier zou hebben gezien op enige plaatsen der Heilige Schrift, als Jes. 44:3; 49:10; 58:11, of dergelijke.  |
| Jes. 44:3 Want Ik zal water gieten op den dorstige en stromen op het droge; Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten en Mijn zegen op uw nakomelingen. Jes. 49:10 Zij zullen niet hongeren, noch dorsten, en de hitte en de zon zal hen niet steken; want hun Ontfermer zal hen leiden, en Hij zal hen aan de springaders der wateren zachtkens leiden. Jes. 58:11 En de HEERE zal u geduriglijk leiden, en Hij zal uw ziel verzadigen in grote droogten en uw beenderen vaardig maken; en gij zult zijn als een gewaterde hof en als een springader der wateren, welker wateren niet ontbreken. |
| e Jes. 12:3.  |
| Jes. 12:3 En gijlieden zult water scheppen met vreugde uit de fonteinen des heils, |
| 70 Of: rivieren, dat is, in groten overvloed en volheid. Zie Jes. 44:3. Joël 2:28; 3:18. Joh. 4:14.  |
| Jes. 44:3 Want Ik zal water gieten op den dorstige en stromen op het droge; Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten en Mijn zegen op uw nakomelingen. Joël 2:28 En daarna zal het geschieden dat Ik Mijn Geest zal uitgieten over alle vlees, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien. Joël 3:18 En het zal te dien dage geschieden dat de bergen van zoeten wijn zullen druipen, en de heuvelen van melk vlieten en alle stromen van Juda vol van water gaan; en er zal een fontein uit het huis des HEEREN uitgaan, en zal het dal van Sittim bewateren. Joh. 4:14 Maar zo wie gedronken zal hebben van het water dat Ik hem geven zal, dien zal in eeuwigheid niet dorsten; maar het water dat Ik hem zal geven, zal in hem worden een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven. |
| | |
39 (τοῦτο δὲ εἶπε περὶ τοῦ Πνεύματος οὗ ἔμελλον λαμβάνειν οἱ πιστεύοντες εἰς αὐτόν· οὔπω γὰρ ἦν Πνεῦμα Ἅγιον, ὅτι ὁ Ἰησοῦς οὐδέπω ἐδοξάσθη.) | | 39 (En dit zeide Hij fvan den Geest, Denwelken ontvangen zouden die in Hem geloven; want de Heilige Geest 71was nog niet, overmits Jezus nog niet verheerlijkt was.) |
| f Jes. 44:3. Joël 2:28. Hand. 2:17.  |
| Jes. 44:3 Want Ik zal water gieten op den dorstige en stromen op het droge; Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten en Mijn zegen op uw nakomelingen. Joël 2:28 En daarna zal het geschieden dat Ik Mijn Geest zal uitgieten over alle vlees, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien. Hand. 2:17 En het zal zijn in de laatste dagen (zegt God), Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien, en uw ouden zullen dromen dromen. |
| 71 Namelijk gegeven of gezonden in zulken overvloed, gelijk na Christus’ opstanding en hemelvaart geschied is, Hand. 2:4, 33.  |
| Hand. 2:4 En zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest, en begonnen te spreken met andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken. Hand. 2:33 Hij dan door de rechterhand Gods verhoogd zijnde, en de belofte des Heiligen Geestes ontvangen hebbende van den Vader, heeft dit uitgestort dat gij nu ziet en hoort. |
| | |
40 πολλοὶ οὖν ἐκ τοῦ ὄχλου ἀκούσαντες τὸν λόγον ἔλεγον, Οὗτός ἐστιν ἀληθῶς ὁ προφήτης. | | 40 Velen dan uit de schare deze rede horende, zeiden: gDeze is waarlijk 72de Profeet. |
| g Matth. 21:46. Luk. 7:16. Joh. 6:14.  |
| Matth. 21:46 En zoekende Hem te vangen, vreesden zij de scharen, dewijl deze Hem hielden voor een profeet. Luk. 7:16 En vrees beving hen allen, en zij verheerlijkten God, zeggende: Een groot profeet is onder ons opgestaan, en: God heeft Zijn volk bezocht. Joh. 6:14 De mensen dan, gezien hebbende het teken dat Jezus gedaan had, zeiden: Deze is waarlijk de Profeet, Die in de wereld komen zou. |
| 72 Namelijk van Denwelken geschreven staat Deut. 18:15.  |
| Deut. 18:15 Een Profeet, uit het midden van u, uit uw broederen, als mij, zal u de HEERE uw God verwekken; naar Hem zult gij horen; |
| | |
41 ἄλλοι ἔλεγον, Οὗτός ἐστιν ὁ Χριστός. ἄλλοι δὲ ἔλεγον, Μὴ γὰρ ἐκ τῆς Γαλιλαίας ὁ Χριστὸς ἔρχεται; | | 41 Anderen zeiden: hDeze is 73de Christus. 74En anderen zeiden: iZal dan de Christus uit Galiléa komen? |
| h Joh. 4:42.  |
| Joh. 4:42 En zeiden tot de vrouw: Wij geloven niet meer om uws zeggens wil; want wij zelven hebben Hem gehoord, en weten dat Deze waarlijk is de Christus, de Zaligmaker der wereld. |
| 73 Dat is, de Messias, Dien zij meenden een ander te zullen zijn dan deze Profeet. Zie Joh. 1:25; 6:14.  |
| Joh. 1:25 En zij vraagden hem en spraken tot hem: Waarom doopt gij dan, zo gij de Christus niet zijt, noch Elía, noch de Profeet? Joh. 6:14 De mensen dan, gezien hebbende het teken dat Jezus gedaan had, zeiden: Deze is waarlijk de Profeet, Die in de wereld komen zou. |
| 74 Namelijk die meenden dat Hij te Nazareth geboren was. |
| i Joh. 1:47.  |
| Joh. 1:47 En Nathánaël zeide tot hem: Kan uit Nazareth iets goeds zijn? Filippus zeide tot hem: Kom en zie. |
| | |
42 οὐχὶ ἡ γραφὴ εἶπεν ὅτι ἐκ τοῦ σπέρματος Δαβίδ, καὶ ἀπὸ Βηθλεέμ, τῆς κώμης ὅπου ἦν Δαβίδ, ὁ Χριστὸς ἔρχεται; | | 42 Zegt de Schrift niet dat de Christus komen zal kuit den zade Davids, en van het vlek lBethlehem, waar David 75was? |
| k Ps. 132:11.  |
| Ps. 132:11 De HEERE heeft David de waarheid gezworen, waarvan Hij niet wijken zal, zeggende: Van de vrucht uws buiks zal Ik op uw troon zetten. |
| l Micha 5:1. Matth. 2:6.  |
| Micha 5:1 EN gij Bethlehem Efratha, zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda? Uit u zal Mij voortkomen Die een Heerser zal zijn in Israël en Wiens uitgangen zijn vanouds, van de dagen der eeuwigheid. Matth. 2:6 En gij Bethlehem, gij land van Juda, zijt geenszins de minste onder de vorsten van Juda; want uit u zal de Leidsman voortkomen, Die Mijn volk Israël weiden zal. |
| 75 Namelijk geboren en opgevoed. |
| | |
43 σχίσμα οὖν ἐν τῷ ὄχλῳ ἐγένετο δι’ αὐτόν. | | 43 Er werd dan 76tweedracht onder de schare om Zijnentwil. |
| 76 Gr. schisma, dat is, scheuring of verdeeldheid. |
| | |
44 τινὲς δὲ ἤθελον ἐξ αὐτῶν πιάσαι αὐτόν, ἀλλ’ οὐδεὶς ἐπέβαλεν ἐπ’ αὐτὸν τὰς χεῖρας. | | 44 En 77sommigen van hen wilden Hem grijpen; maar 78niemand sloeg de handen aan Hem. |
| 77 Namelijk uitgezonden van de overpriesters. |
| 78 Namelijk van God verhinderd zijnde, omdat Zijn ure nog niet gekomen was. |
| | |
45 Ἦλθον οὖν οἱ ὑπηρέται πρὸς τοὺς ἀρχιερεῖς καὶ Φαρισαίους· καὶ εἶπον αὐτοῖς ἐκεῖνοι, Διατί οὐκ ἠγάγετε αὐτόν; | | 45 De dienaars dan kwamen tot de overpriesters en farizeeën; en die zeiden tot hen: Waarom hebt gij Hem niet gebracht? |
46 ἀπεκρίθησαν οἱ ὑπηρέται, Οὐδέποτε οὕτως ἐλάλησεν ἄνθρωπος, ὡς οὗτος ὁ ἄνθρωπος. | | 46 De dienaars antwoordden: Nooit heeft een mens 79alzo gesproken gelijk deze Mens. |
| 79 Dat is, met zulk een aanzien en aangenaamheid. Zie Matth. 7:28, 29. Luk. 4:22.  |
| Matth. 7:28 En het is geschied als Jezus deze woorden geëindigd had, dat de scharen zich ontzetten over Zijn leer; Matth. 7:29 Want Hij leerde hen als macht hebbende, en niet als de schriftgeleerden. Luk. 4:22 En zij gaven Hem allen getuigenis, en verwonderden zich over de aangename woorden die uit Zijn mond voortkwamen, en zeiden: Is Deze niet de Zoon van Jozef? |
| | |
47 ἀπεκρίθησαν οὖν αὐτοῖς οἱ Φαρισαῖοι, Μὴ καὶ ὑμεῖς πεπλάνησθε; | | 47 De farizeeën dan antwoordden hun: Zijt ook gijlieden verleid? |
48 μή τις ἐκ τῶν ἀρχόντων ἐπίστευσεν εἰς αὐτόν, ἢ ἐκ τῶν Φαρισαίων; | | 48 mHeeft iemand uit 80de oversten in Hem geloofd, of uit de farizeeën? |
| m Jes. 33:18. Joh. 12:42. 1 Kor. 1:20; 2:8.  |
| Jes. 33:18 Uw hart zal de verschrikking overdenken, zeggende: Waar is de schrijver? Waar is de betaalheer? Waar is hij die de torens telt? Joh. 12:42 Nochtans geloofden ook zelfs velen uit de oversten in Hem; maar om der farizeeën wil beleden zij het niet, opdat zij uit de synagoge niet zouden geworpen worden. 1 Kor. 1:20 Waar is de wijze? Waar is de schriftgeleerde? Waar is de onderzoeker dezer eeuw? Heeft God de wijsheid dezer wereld niet dwaas gemaakt? 1 Kor. 2:8 Welke niemand van de oversten dezer wereld gekend heeft; want indien zij ze gekend hadden, zo zouden zij den Heere der heerlijkheid niet gekruist hebben. |
| 80 Namelijk die zulke treffelijke en geleerde lieden zijn. |
| | |
49 ἀλλ’ ὁ ὄχλος οὗτος ὁ μὴ γινώσκων τὸν νόμον ἐπικατάρατοί εἰσι. | | 49 Maar deze schare, 81die de wet niet weet, 82is vervloekt. |
| 81 Dat is, die in de Heilige Schrift niet is geoefend. |
| 82 Gr. zijn vervloekt, namelijk omdat zij Hem aanhangen. |
| | |
50 λέγει Νικόδημος πρὸς αὐτούς, ὁ ἐλθὼν νυκτὸς πρὸς αὐτόν, εἷς ὢν ἐξ αὐτῶν, | | 50 Nicodémus zeide tot hen, 83welke ndes nachts tot Hem 84gekomen was, zijnde een uit hen: |
| 83 Zie hiervan Joh. 3:1, 2, enz.  |
| Joh. 3:1 EN er was een mens uit de farizeeën, wiens naam was Nicodémus, een overste der Joden. Joh. 3:2 Deze kwam des nachts tot Jezus, en zeide tot Hem: Rabbi, wij weten dat Gij zijt een Leraar van God gekomen; want niemand kan deze tekenen doen die Gij doet, zo God met hem niet is. |
| n Joh. 3:2; 19:39.  |
| Joh. 3:2 Deze kwam des nachts tot Jezus, en zeide tot Hem: Rabbi, wij weten dat Gij zijt een Leraar van God gekomen; want niemand kan deze tekenen doen die Gij doet, zo God met hem niet is. Joh. 19:39 En Nicodémus kwam ook (die des nachts tot Jezus eerst gekomen was), brengende een mengsel van mirre en aloë, omtrent honderd ponden gewicht. |
| 84 Of: kwam. |
| | |
51 Μὴ ὁ νόμος ἡμῶν κρίνει τὸν ἄνθρωπον, ἐὰν μὴ ἀκούσῃ παρ’ αὐτοῦ πρότερον καὶ γνῷ τί ποιεῖ; | | 51 85oOordeelt ook onze wet den mens, tenzij dat zij eerst van hem gehoord heeft en verstaat wat hij 86doet? |
| 85 Dat is, wordt ons ook in de wet toegelaten iemand te veroordelen, tenzij dat hij eerst gehoord wordt in zijn verantwoording? Dit was ook zelfs bij de heidenen een wet der natuur. Zie Hand. 25:16.  |
| Hand. 25:16 Aan dewelke ik antwoordde dat de Romeinen de gewoonte niet hebben enig mens uit gunst ter dood over te geven, eer de beschuldigde de beschuldigers tegenwoordig heeft, en plaats van verantwoording gekregen heeft over de beschuldiging. |
| o Ex. 23:1. Lev. 19:15. Deut. 1:17; 17:8; 19:15.  |
| Ex. 23:1 GIJ zult geen vals gerucht opnemen; en stel uw hand niet bij den goddeloze om een getuige tot geweld te zijn. Lev. 19:15 Gij zult geen onrecht doen in het gericht; gij zult het aangezicht des geringen niet aannemen noch het aangezicht des groten voortrekken; in gerechtigheid zult gij uw naaste richten. Deut. 1:17 Gij zult het aangezicht in het gericht niet kennen; gij zult den kleine zowel als den grote horen; gij zult niet vrezen voor iemands aangezicht, want het gericht, dat is Godes; doch de zaak die voor u te zwaar zal zijn, zult gij tot mij doen komen en ik zal ze horen. Deut. 17:8 Wanneer een zaak aan het gericht voor u te zwaar zal zijn tussen bloed en bloed, tussen rechtshandel en rechtshandel, tussen plaag en plaag, zijnde twistzaken in uw poorten, zo zult gij u opmaken en opgaan naar de plaats die de HEERE uw God verkiezen zal; Deut. 19:15 Een enig getuige zal tegen niemand opstaan over enige ongerechtigheid of over enige zonde, van alle zonde die hij zou mogen zondigen; op den mond van twee getuigen of op den mond van drie getuigen zal de zaak bestaan. |
| 86 Dat is, wat hij gedaan of misdaan heeft. |
| | |
52 ἀπεκρίθησαν καὶ εἶπον αὐτῷ, Μὴ καὶ σὺ ἐκ τῆς Γαλιλαίας εἶ; ἐρεύνησον καὶ ἴδε ὅτι προφήτης ἐκ τῆς Γαλιλαίας οὐκ ἐγήγερται. | | 52 Zij antwoordden en zeiden tot hem: Zijt gij ook 87uit Galiléa? Onderzoek en zie, dat uit 88Galiléa geen profeet opgestaan is. |
| 87 Namelijk óf afkomstig, óf een van Zijn discipelen, die meest Galileeërs waren. |
| 88 Jesaja had nochtans geprofeteerd dat de Messias in Galilea zou beginnen te prediken. Zie Jes. 8:23; 9:1. Matth. 4:15.  |
| Jes. 8:23 Maar het land dat beangstigd was, zal niet gans verduisterd worden; gelijk als Hij het in den eersten tijd verachtelijk gemaakt heeft naar het land van Zebulon aan, en naar het land van Naftali aan, alzo heeft Hij het in het laatste heerlijk gemaakt naar den weg zeewaarts aan, gelegen
over de Jordaan, aan Galiléa der heidenen. Jes. 9:1 HET volk dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien; degenen die wonen in het land van de schaduw des doods, over dezelve zal een licht schijnen. Matth. 4:15 Het land Zebulon en het land Naftali, aan den weg der zee, over de Jordaan, Galiléa der volken: |
| | |
53 Καὶ ἐπορεύθη ἕκαστος εἰς τὸν οἶκον αὐτοῦ· | | 53 En een iegelijk ging heen naar zijn huis. |