Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Johannes 7 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Johannes 7

1 Christus verkeert in Galilea. 2 Zijn broeders vermanen Hem naar Jeruzalem op het feest der loofhutten te trekken. 6 Hetwelk Hij voor dien tijd weigert. 10 Maar volgt na enige dagen heimelijk. 14 Leert in den tempel, en verantwoordt Zijn leer, alsook Zijn wonderwerk op den sabbat gedaan. 25 Verscheiden gevoelen des volks van Hem. 28 Gaat voort in het leren. 30 Waarover sommigen Hem zoeken te vangen, en kunnen niet. 32 De farizeeën en overpriesters zenden hun dienaars om Hem te vangen. 33 Hij dreigt de ongelovige Joden, dat zij Hem daarna niet zullen vinden. 37 En Hij nodigt tot Zich alle dorstigen, en belooft den Heiligen Geest dien die in Hem geloven. 40 Waaruit verdeeldheid onder het volk ontstaat. 45 De dienaars komen weder, zonder Christus gevangen te brengen, en roemen Zijn leer. 47 Hetwelk de farizeeën kwalijk nemen, sprekende smadelijk van Christus en van het volk. 50 Nicodemus wederspreekt hun doen, waardoor zij twistende worden onder elkander en scheiden.
  
Het ongeloof van Jezus’ broeders
1 Καὶ περιεπάτει ὁ Ἰησοῦς μετὰ ταῦτα ἐν τῇ Γαλιλαίᾳ· οὐ γὰρ ἤθελεν ἐν τῇ Ἰουδαίᾳ περιπατεῖν, ὅτι ἐζήτουν αὐτὸν οἱ Ἰουδαῖοι ἀποκτεῖναι. 1 EN na dezen 1wandelde Jezus in Galiléa; want Hij wilde in Judéa niet wandelen, omdat 2de Joden Hem zochten te doden.
1 Dat is, verkeerde, van de ene plaats van Galilea naar de andere reizende. Wat Hij nu aldaar gedaan heeft, wordt beschreven van Mattheüs, hfdst. 15; 16; 17; 18, en van Markus, hfdst. 7; 8; 9. verwijsteksten
2 Namelijk te Jeruzalem, omdat Hij op den sabbat den acht en dertigjarige zieke genezen had, Joh. 5:16. verwijsteksten
   
2 ἦν δὲ ἐγγὺς ἡ ἑορτὴ τῶν Ἰουδαίων ἡ σκηνοπηγία. 2 En 3het feest der Joden, namelijk de aloofhuttenzetting, was nabij.
3 Dit was het derde grote jaarfeest der Joden, hetwelk zij houden moesten op den vijftienden dag der zevende maand, welke met onzen september ten dele overeenkomt; in hetwelk zij hutten maakten van takken van groene bomen, waarin zij zich zeven dagen onthielden, tot gedachtenis dat hun vaders veertig jaren lang in de woestijn in hutten gewoond hadden. Zie van dit feest Lev. 23:34, 40. Neh. 8:15, 16. verwijsteksten
a Lev. 23:34. verwijsteksten
   
3 εἶπον οὖν πρὸς αὐτὸν οἱ ἀδελφοὶ αὐτοῦ, Μετάβηθι ἐντεῦθεν, καὶ ὕπαγε εἰς τὴν Ἰουδαίαν, ἵνα καὶ οἱ μαθηταί σου θεωρήσωσι τὰ ἔργα σου ἃ ποιεῖς. 3 Zo zeiden dan Zijn 4broeders tot Hem: Vertrek vanhier en ga heen in Judéa, opdat ook 5Uw discipelen Uw werken mogen aanschouwen, die Gij doet.
4 Dat is, bloedverwanten. Zie Matth. 13:55. verwijsteksten
5 Namelijk die Gij in Judea hebt.
   
4 οὐδεὶς γὰρ ἐν κρυπτῷ τι ποιεῖ, καὶ ζητεῖ αὐτὸς ἐν παρρησίᾳ εἶναι. εἰ ταῦτα ποιεῖς, φανέρωσον σεαυτὸν τῷ κόσμῳ. 4 Want niemand doet 6iets in het verborgen, en zoekt zelf 7dat men openlijk van hem spreke. Indien Gij deze dingen 8doet, zo openbaar Uzelven 9aan de wereld.
6 Namelijk bijzonders of groots.
7 Gr. in vrijmoedigheid van spreken te zijn, dat is, vermaard en bekend te zijn.
8 Dat is, waarlijk doen kunt, namelijk om daarmede te betonen dat Gij de Messias zijt.
9 Dat is, aan die grote menigte der mensen, die uit alle delen der wereld op het feest samenkomen zullen.
   
5 οὐδὲ γὰρ οἱ ἀδελφοὶ αὐτοῦ ἐπίστευον εἰς αὐτόν. 5 Want ook 10Zijn bbroeders geloofden niet in Hem.
10 Namelijk sommigen derzelve; want enigen als Johannes, Jakobus en anderen, geloofden in Hem, Hand. 1:14. verwijsteksten
b Mark. 3:21. verwijsteksten
   
6 λέγει οὖν αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Ὁ καιρὸς ὁ ἐμὸς οὔπω πάρεστιν, ὁ δὲ καιρὸς ὁ ὑμέτερος πάντοτέ ἐστιν ἕτοιμος. 6 Jezus dan zeide tot hen: 11Mijn tijd is nog niet hier, maar uw tijd is 12altijd bereid.
11 Dat is, Mijn gelegenheid om tot het feest op te gaan.
12 Namelijk overmits men u niet zoekt te doden, gelijk Mij.
   
7 οὐ δύναται ὁ κόσμος μισεῖν ὑμᾶς· ἐμὲ δὲ μισεῖ, ὅτι ἐγὼ μαρτυρῶ περὶ αὐτοῦ, ὅτι τὰ ἔργα αὐτοῦ πονηρά ἐστιν. 7 13cDe wereld 14kan ulieden niet haten, maar Mij haat zij, omdat Ik van dezelve getuig dat haar werken dboos zijn.
13 Dat is, de wereldse mensen.
c Joh. 14:17; 15:18. verwijsteksten
14 Namelijk omdat gij ook van de wereld zijt, en de wereld het hare liefheeft, Joh. 15:19. verwijsteksten
d Joh. 3:19. verwijsteksten
   
8 ὑμεῖς ἀνάβητε εἰς τὴν ἑορτὴν ταύτην· ἐγὼ οὔπω ἀναβαίνω εἰς τὴν ἑορτὴν ταύτην, ὅτι ὁ καιρὸς ὁ ἐμὸς οὔπω πεπλήρωται. 8 Gaat gijlieden op tot dit feest; Ik ga nog niet op tot dit feest, ewant 15Mijn tijd is nog niet 16vervuld.
e Joh. 8:20. verwijsteksten
15 Namelijk om te gaan op het feest zonder gevaar.
16 Dat is, gekomen.
   
9 ταῦτα δὲ εἰπὼν αὐτοῖς, ἔμεινεν ἐν τῇ Γαλιλαίᾳ. 9 En als Hij deze dingen tot hen gezegd had, 17bleef Hij in Galiléa.
17 Namelijk nog enige dagen; als blijkt uit het volgende vers.
  
Prediking op het loofhuttenfeest
10 Ὡς δὲ ἀνέβησαν οἱ ἀδελφοὶ αὐτοῦ, τότε καὶ αὐτὸς ἀνέβη εἰς τὴν ἑορτήν, οὐ φανερῶς, ἀλλ’ ὡς ἐν κρυπτῷ. 10 Maar als Zijn broeders opgegaan waren, toen ging Hij ook Zelf op tot het feest, niet 18openlijk, maar 19als in het verborgen.
18 Namelijk gelijk Hij placht te doen, vergezelschapt met Zijn discipelen en anderen die naar het feest optrokken.
19 Namelijk om te vermijden de lagen van de oversten der Joden.
   
11 οἱ οὖν Ἰουδαῖοι ἐζήτουν αὐτὸν ἐν τῇ ἑορτῇ, καὶ ἔλεγον, Ποῦ ἐστιν ἐκεῖνος; 11 20De Joden dan zochten Hem in het feest, en zeiden: fWaar is Hij?
20 Namelijk die tevoren Hem op de feestdagen gehoord en Zijn wonderen gezien hadden.
f Joh. 11:56. verwijsteksten
   
12 καὶ γογγυσμὸς πολὺς περὶ αὐτοῦ ἦν ἐν τοῖς ὄχλοις· οἱ μὲν ἔλεγον ὅτι Ἀγαθός ἐστιν· ἄλλοι δὲ ἔλεγον, Οὔ, ἀλλὰ πλανᾷ τὸν ὄχλον. 12 gEn er was 21veel gemurmel van Hem onder de scharen. Sommigen zeiden: hHij is goed. En anderen zeiden: Neen, maar Hij verleidt de schare.
g Joh. 9:16; 10:19. verwijsteksten
21 Dat is, veel gepraat en disputeren.
h vers 40. Matth. 21:46. Luk. 7:16. Joh. 6:14. verwijsteksten
   
13 οὐδεὶς μέντοι παρρησίᾳ ἐλάλει περὶ αὐτοῦ διὰ τὸν φόβον τῶν Ἰουδαίων. 13 Nochtans sprak niemand 22vrijmoediglijk van Hem, iom de vreze 23der Joden.
22 Namelijk tot Zijn eer en verdediging.
i Joh. 9:22; 12:42; 19:38. verwijsteksten
23 Dat is, der oversten der Joden, die besloten hadden uit de synagoge te werpen die Hem zouden belijden, Joh. 9:22. verwijsteksten
   
14 Ἤδη δὲ τῆς ἑορτῆς μεσούσης, ἀνέβη ὁ Ἰησοῦς εἰς τὸ ἱερόν, καὶ ἐδίδασκε. 14 Doch als het nu 24in het midden van het feest was, zo ging Jezus op in den tempel en leerde.
24 Namelijk omtrent den vierden dag, alzo het feest der loofhutten zeven dagen duurde, van den vijftiende der zevende maand tot den twee en twintigste. Zie Lev. 23:34. verwijsteksten
   
15 καὶ ἐθαύμαζον οἱ Ἰουδαῖοι λέγοντες, Πῶς οὗτος γράμματα οἶδε, μὴ μεμαθηκώς; 15 En de Joden verwonderden zich, zeggende: Hoe weet Deze 25de Schriften, daar Hij ze 26niet geleerd heeft?
25 Of: letteren, Mark. 6:2. verwijsteksten
26 Namelijk in de scholen, gelijk Paulus wordt gezegd te Jeruzalem geleerd te hebben aan de voeten van Gamaliël, Hand. 22:3. verwijsteksten
   
16 ἀπεκρίθη αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς καὶ εἶπεν, Ἡ ἐμὴ διδαχὴ οὐκ ἔστιν ἐμή, ἀλλὰ τοῦ πέμψαντός με. 16 Jezus antwoordde hun en zeide: kMijn leer is 27Mijne niet, maar Desgenen Die Mij gezonden heeft.
k Joh. 3:11; 8:28; 12:49; 14:10, 24. verwijsteksten
27 Dat is, is niet een leer die Mijne alleen zou zijn.
   
17 ἐάν τις θέλῃ τὸ θέλημα αὐτοῦ ποιεῖν, γνώσεται περὶ τῆς διδαχῆς, πότερον ἐκ τοῦ Θεοῦ ἐστιν, ἢ ἐγὼ ἀπ’ ἐμαυτοῦ λαλῶ. 17 Zo iemand 28wil Deszelfs wil doen, die zal van deze leer bekennen of zij uit God is, dan of Ik van Mijzelven spreek.
28 Dat is, zo iemand door Gods genade zover gebracht is, dat hij afleggende alle vooroordeel en hardnekkigheid, de waarheid der leer onderzoekt, gelijk God bevolen heeft, en zich daarnaar wil schikken, Ps. 25:14. Daarmede geeft Hij te kennen dat zij zodanigen nog niet waren. verwijsteksten
   
18 ὁ ἀφ’ ἑαυτοῦ λαλῶν, τὴν δόξαν τὴν ἰδίαν ζητεῖ· ὁ δὲ ζητῶν τὴν δόξαν τοῦ πέμψαντος αὐτόν, οὗτος ἀληθής ἐστι, καὶ ἀδικία ἐν αὐτῷ οὐκ ἔστιν. 18 29Die van zichzelven spreekt, zoekt zijn eigen eer; maar Die de eer zoekt Desgenen Die Hem gezonden heeft, Die is waarachtig en geen 30ongerechtigheid is in Hem.
29 Dat is, die een leer voorstelt, van hemzelven verdicht, en niet gegrond in Gods Woord.
30 Dat is, valsheid of bedrog.
   
19 οὐ Μωσῆς δέδωκεν ὑμῖν τὸν νόμον, καὶ οὐδεὶς ἐξ ὑμῶν ποιεῖ τὸν νόμον; τί με ζητεῖτε ἀποκτεῖναι; 19 lHeeft Mozes u niet de wet gegeven? En niemand van u doet de wet. 31mWat zoekt gij Mij te doden?
l Ex. 20:1; 24:3. Hand. 7:53. verwijsteksten
31 Namelijk alsof Ik een overtreder der wet ware, omdat Ik op den sabbat dien mens genezen heb.
m Matth. 12:14. Mark. 3:6. Joh. 5:18; 10:39; 11:53. verwijsteksten
   
20 ἀπεκρίθη ὁ ὄχλος καὶ εἶπε, Δαιμόνιον ἔχεις· τίς σε ζητεῖ ἀποκτεῖναι; 20 32De schare antwoordde en zeide: 33nGij hebt den duivel; 34wie zoekt U te doden?
32 Namelijk die van buiten gekomen was, en die daarvan niet wist, en overzulks meende dat Christus hun dat ten onrechte aanzeide.
33 Dat is, Gij raast als een bezeten of uitzinnig mens, en Gij lastert ons.
n Joh. 8:48, 52; 10:20. verwijsteksten
34 Namelijk van ons.
   
21 ἀπεκρίθη ὁ Ἰησοῦς καὶ εἶπεν αὐτοῖς, Ἓν ἔργον ἐποίησα, καὶ πάντες θαυμάζετε. 21 Jezus 35antwoordde en zeide tot hen: 36Eén werk heb Ik gedaan, en gij 37verwondert u allen.
35 Christus antwoordt niet op de scheldwoorden, maar gaat voort om te bewijzen dat Hij de wet niet had overtreden door het genezen op den sabbat.
36 Dat is, dit ene werk alleen, namelijk dat Ik dien mens op den sabbat genezen heb, Joh. 5:16. verwijsteksten
37 Namelijk met verstoring en aanstoot, vers 23. verwijsteksten
   
22 διὰ τοῦτο Μωσῆς δέδωκεν ὑμῖν τὴν περιτομήν (οὐχ ὅτι ἐκ τοῦ Μωσέως ἐστίν, ἀλλ’ ἐκ τῶν πατέρων)· καὶ ἐν σαββάτῳ περιτέμνετε ἄνθρωπον. 22 38Daarom, Mozes heeft ulieden 39ode besnijdenis gegeven (niet dat zij 40uit Mozes is, maar 41puit de vaderen), en gij besnijdt een mens 42op den sabbat.
38 Het woord daarom voegen sommigen bij het voorgaande vers.
39 Dat is, het bevel om te besnijden op den achtsten dag, Lev. 12:3. verwijsteksten
o Lev. 12:3. verwijsteksten
40 Dat is, dat Mozes dezelve eerst ingesteld heeft.
41 Dat is, maar is aan den patriarch Abraham en zijn nakomelingen, die vóór Mozes geweest zijn, uit Gods bevel bediend geweest, Gen. 17:10. verwijsteksten
p Gen. 17:10. verwijsteksten
42 Namelijk wanneer de achtste dag na de geboorte van het kind op den sabbat valt.
   
23 εἰ περιτομὴν λαμβάνει ἄνθρωπος ἐν σαββάτῳ, ἵνα μὴ λυθῇ ὁ νόμος Μωσέως, ἐμοὶ χολᾶτε ὅτι ὅλον ἄνθρωπον ὑγιῆ ἐποίησα ἐν σαββάτῳ; 23 Indien een mens de besnijdenis ontvangt op den sabbat, opdat 43de wet van Mozes niet 44gebroken worde, zijt gij toornig op Mij, dat Ik een 45gehelen mens gezond gemaakt heb op den sabbat?
43 Namelijk van de besnijdenis ten achtsten dage, Lev. 12:3. verwijsteksten
44 Gr. ontbonden, of losgemaakt.
45 Dat is, die aan zijn gehele lichaam of aan al zijn leden krank was.
   
24 μὴ κρίνετε κατ’ ὄψιν, ἀλλὰ τὴν δικαίαν κρίσιν κρίνατε. 24 qOordeelt niet 46naar het aanzien, maar oordeelt een rechtvaardig oordeel.
q Deut. 1:16, 17. Spr. 24:23. Jak. 2:1. verwijsteksten
46 Dat is, als aanzieners der personen; dewijl gij in de uwen niet bestraft dat zij op den sabbat besnijden, zo behoort gij ook Mij niet te bestraffen omdat Ik op den sabbat genees.
   
25 Ἔλεγον οὖν τινες ἐκ τῶν Ἱεροσολυμιτῶν, Οὐχ οὗτός ἐστιν ὃν ζητοῦσιν ἀποκτεῖναι; 25 Sommigen dan uit 47die van Jeruzalem zeiden: Is Deze niet Dien zij zoeken te doden?
47 Dat is, de Joden die te Jeruzalem woonden en van het voornemen der oversten wisten.
   
26 καὶ ἴδε παρρησίᾳ λαλεῖ, καὶ οὐδὲν αὐτῷ λέγουσι. μήποτε ἀληθῶς ἔγνωσαν οἱ ἄρχοντες ὅτι οὗτός ἐστιν ἀληθῶς ὁ Χριστός; 26 En zie, Hij spreekt vrijmoediglijk en 48zij zeggen Hem niets. Zouden nu wel de oversten waarlijk 49weten, dat Deze waarlijk is de Christus?
48 Dat is, zij laten Hem leren zonder verhindering.
49 Namelijk beter onderricht zijnde dan tevoren. Of: in hun gemoed daarvan overtuigd zijn, hoewel zij het niet willen bekennen.
   
27 ἀλλὰ τοῦτον οἴδαμεν πόθεν ἐστίν· ὁ δὲ Χριστὸς ὅταν *ἔρχηται, οὐδεὶς γινώσκει πόθεν ἐστίν.
* ἔρχηται St, B, Sc, M | ἔρχεται Elz
27 rDoch Dezen weten wij 50vanwaar Hij is; maar de Christus wanneer Hij komen zal, zo zal 51niemand weten vanwaar Hij is.
r Matth. 13:55. Mark. 6:3. Luk. 4:22. verwijsteksten
50 Namelijk van Nazareth, gelijk zij meenden.
51 Hierin dwalen zij, uit misverstand van enige plaatsen der Schrift, als Jes. 53:8. Micha 5:1, en andere, die spreken van Zijn eeuwige geboorte, als Zone Gods, welke zij op Zijn lichamelijke geboorte verkeerdelijk duidden. verwijsteksten
   
28 ἔκραξεν οὖν ἐν τῷ ἱερῷ διδάσκων ὁ Ἰησοῦς καὶ λέγων, Κἀμὲ οἴδατε, καὶ οἴδατε πόθεν εἰμί· καὶ ἀπ’ ἐμαυτοῦ οὐκ ἐλήλυθα, ἀλλ’ ἔστιν ἀληθινὸς ὁ πέμψας με, ὃν ὑμεῖς οὐκ οἴδατε. 28 Jezus dan 52riep in den tempel, lerende en zeggende: En gij 53kent Mij, en gij weet vanwaar Ik ben; 54en Ik ben svan Mijzelven niet gekomen, tmaar Hij is 55waarachtig Die Mij gezonden heeft, Welken gijlieden 56niet kent.
52 Dat is, sprak met vrijmoedigheid en luider stem, om te beter van allen gehoord te worden.
53 Namelijk zo gij zegt.
54 Dat is, nochtans.
s Joh. 5:43; 8:42. verwijsteksten
t Joh. 8:26. Rom. 3:4. verwijsteksten
55 Namelijk in Zijn getuigenis van Mij, Matth. 3:17. verwijsteksten
56 Namelijk gelijk het behoort.
   
29 ἐγὼ δὲ οἶδα αὐτόν, ὅτι παρ’ αὐτοῦ εἰμι, κἀκεῖνός με ἀπέστειλεν. 29 Maar vIk ken Hem, want Ik ben 57van Hem, en Hij heeft Mij gezonden.
v Joh. 10:15. verwijsteksten
57 Namelijk geboren van eeuwigheid, Ps. 2:7. verwijsteksten
   
30 ἐζήτουν οὖν αὐτὸν πιάσαι· καὶ οὐδεὶς ἐπέβαλεν ἐπ’ αὐτὸν τὴν χεῖρα, ὅτι οὔπω ἐληλύθει ἡ ὥρα αὐτοῦ. 30 xZij zochten Hem dan te grijpen; maar 58niemand sloeg de hand aan Hem, want 59Zijn yure was nog niet gekomen.
x vers 19. Mark. 11:18. Luk. 19:47; 20:19. Joh. 8:37. verwijsteksten
58 Namelijk verhinderd zijnde door Gods voorzienigheid.
59 Namelijk om te lijden, Joh. 8:20. verwijsteksten
y Joh. 8:20. verwijsteksten
   
31 πολλοὶ δὲ ἐκ τοῦ ὄχλου ἐπίστευσαν εἰς αὐτόν, καὶ ἔλεγον ὅτι Ὁ Χριστὸς ὅταν ἔλθῃ, μήτι πλείονα σημεῖα τούτων ποιήσει ὧν οὗτος ἐποίησεν; 31 zEn velen uit de schare geloofden in Hem, en zeiden: Wanneer de Christus zal gekomen zijn, zal Hij ook meer tekenen doen dan die welke Deze gedaan heeft?
z Joh. 8:30. verwijsteksten
   
32 ἤκουσαν οἱ Φαρισαῖοι τοῦ ὄχλου γογγύζοντος περὶ αὐτοῦ ταῦτα· καὶ ἀπέστειλαν οἱ Φαρισαῖοι καὶ οἱ ἀρχιερεῖς ὑπηρέτας ἵνα πιάσωσιν αὐτόν. 32 De farizeeën hoorden dat de schare dit van Hem 60murmelde; en de farizeeën en de overpriesters zonden dienaren, opdat zij Hem grijpen zouden.
60 Alzo zij het openlijk niet durfden zeggen, uit vrees voor de Joden, vers 13. verwijsteksten
   
33 εἶπεν οὖν αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Ἔτι μικρὸν χρόνον μεθ’ ὑμῶν εἰμι, καὶ ὑπάγω πρὸς τὸν πέμψαντά με. 33 Jezus dan zeide tot hen: aNog een 61kleinen tijd ben Ik bij u, en Ik ga heen tot Dengene Die Mij gezonden heeft.
a Joh. 16:16. verwijsteksten
61 Namelijk tot het navolgende pascha, hetwelk was nog omtrent zes maanden.
   
34 ζητήσετέ με, καὶ οὐχ εὑρήσετε· καὶ ὅπου εἰμὶ ἐγώ, ὑμεῖς οὐ δύνασθε ἐλθεῖν. 34 bGij zult Mij 62zoeken en gij zult Mij niet vinden; en waar Ik 63ben, kunt gij niet komen.
b Joh. 8:21; 13:33. verwijsteksten
62 Dat is, gij zult nog begeren Mij tegenwoordig te hebben. Zie Joh. 8:21. verwijsteksten
63 Dat is, alsdan zijn zal, of waar Ik heenga.
   
35 εἶπον οὖν οἱ Ἰουδαῖοι πρὸς ἑαυτούς, Ποῦ οὗτος μέλλει πορεύεσθαι ὅτι ἡμεῖς οὐχ εὑρήσομεν αὐτόν; μὴ εἰς τὴν διασπορὰν τῶν Ἑλλήνων μέλλει πορεύεσθαι, καὶ διδάσκειν τοὺς Ἕλληνας; 35 De Joden dan zeiden 64tot elkander: Waar zal Deze heen gaan, dat wij Hem niet zullen vinden? Zal Hij 65tot de verstrooide Grieken gaan, en de Grieken leren?
64 Of: bij zichzelven.
65 Gr. tot de verstrooiing der Grieken, dat is, óf tot de heidenen, die tegengesteld zijnde tegen de Joden, Grieken genaamd worden, Rom. 1:16; 2:9, óf tot de Joden en Jodengenoten die onder de Grieken verstrooid waren, Joh. 12:20. Jak. 1:1. 1 Petr. 1:1. verwijsteksten
   
36 τίς ἐστιν οὗτος ὁ λόγος ὃν εἶπε, Ζητήσετέ με, καὶ οὐχ εὑρήσετε· καὶ ὅπου εἰμὶ ἐγώ, ὑμεῖς οὐ δύνασθε ἐλθεῖν; 36 Wat is dit voor een rede die Hij gezegd heeft: Gij zult Mij zoeken en zult Mij niet vinden; en waar Ik ben, kunt gij niet komen?
37 Ἐν δὲ τῇ ἐσχάτῃ ἡμέρᾳ τῇ μεγάλῃ τῆς ἑορτῆς εἱστήκει ὁ Ἰησοῦς καὶ ἔκραξε, λέγων, Ἐάν τις διψᾷ, ἐρχέσθω πρός με καὶ πινέτω. 37 En op den 66claatsten dag, zijnde de grote dag van het feest, stond Jezus en riep, zeggende: 67dZo iemand 68dorst, die kome tot Mij en drinke.
66 Dat is, den achtsten dag, die zowel als de eerste moest gevierd worden met samenkomsten en offeranden. Zie Lev. 23:36. verwijsteksten
c Lev. 23:36. verwijsteksten
67 Alzo de Joden zich voornamelijk op dit feest, al de vruchten nu ingezameld zijnde, vrolijk maakten met eten en drinken, zo schijnt dat Christus daaruit gelegenheid neemt, om hen van den rechten geestelijken drank te onderwijzen en daartoe te noden.
d Jes. 55:1. Joh. 6:35. Openb. 22:17. verwijsteksten
68 Dat is, uit het gevoelen van zijn ellende verlangt daarvan verlost te worden. Zie Jes. 44:3; 55:1. Joh. 4:14. verwijsteksten
   
38 ὁ πιστεύων εἰς ἐμέ, καθὼς εἶπεν ἡ γραφή, ποταμοὶ ἐκ τῆς κοιλίας αὐτοῦ ῥεύσουσιν ὕδατος ζῶντος. 38 Die in Mij gelooft, 69gelijkerwijs ede Schrift zegt, 70stromen des levenden waters zullen uit zijn buik vloeien.
69 Deze woorden voegen sommigen bij de naastvoorgaande, in dezen zin: gelijk de Schrift zegt, dat is, gebiedt. Anderen bij de volgende, zodat Christus hier zou hebben gezien op enige plaatsen der Heilige Schrift, als Jes. 44:3; 49:10; 58:11, of dergelijke. verwijsteksten
e Jes. 12:3. verwijsteksten
70 Of: rivieren, dat is, in groten overvloed en volheid. Zie Jes. 44:3. Joël 2:28; 3:18. Joh. 4:14. verwijsteksten
   
39 (τοῦτο δὲ εἶπε περὶ τοῦ Πνεύματος οὗ ἔμελλον λαμβάνειν οἱ πιστεύοντες εἰς αὐτόν· οὔπω γὰρ ἦν Πνεῦμα Ἅγιον, ὅτι ὁ Ἰησοῦς οὐδέπω ἐδοξάσθη.) 39 (En dit zeide Hij fvan den Geest, Denwelken ontvangen zouden die in Hem geloven; want de Heilige Geest 71was nog niet, overmits Jezus nog niet verheerlijkt was.)
f Jes. 44:3. Joël 2:28. Hand. 2:17. verwijsteksten
71 Namelijk gegeven of gezonden in zulken overvloed, gelijk na Christus’ opstanding en hemelvaart geschied is, Hand. 2:4, 33. verwijsteksten
   
40 πολλοὶ οὖν ἐκ τοῦ ὄχλου ἀκούσαντες τὸν λόγον ἔλεγον, Οὗτός ἐστιν ἀληθῶς ὁ προφήτης. 40 Velen dan uit de schare deze rede horende, zeiden: gDeze is waarlijk 72de Profeet.
g Matth. 21:46. Luk. 7:16. Joh. 6:14. verwijsteksten
72 Namelijk van Denwelken geschreven staat Deut. 18:15. verwijsteksten
   
41 ἄλλοι ἔλεγον, Οὗτός ἐστιν ὁ Χριστός. ἄλλοι δὲ ἔλεγον, Μὴ γὰρ ἐκ τῆς Γαλιλαίας ὁ Χριστὸς ἔρχεται; 41 Anderen zeiden: hDeze is 73de Christus. 74En anderen zeiden: iZal dan de Christus uit Galiléa komen?
h Joh. 4:42. verwijsteksten
73 Dat is, de Messias, Dien zij meenden een ander te zullen zijn dan deze Profeet. Zie Joh. 1:25; 6:14. verwijsteksten
74 Namelijk die meenden dat Hij te Nazareth geboren was.
i Joh. 1:47. verwijsteksten
   
42 οὐχὶ ἡ γραφὴ εἶπεν ὅτι ἐκ τοῦ σπέρματος Δαβίδ, καὶ ἀπὸ Βηθλεέμ, τῆς κώμης ὅπου ἦν Δαβίδ, ὁ Χριστὸς ἔρχεται; 42 Zegt de Schrift niet dat de Christus komen zal kuit den zade Davids, en van het vlek lBethlehem, waar David 75was?
k Ps. 132:11. verwijsteksten
l Micha 5:1. Matth. 2:6. verwijsteksten
75 Namelijk geboren en opgevoed.
   
43 σχίσμα οὖν ἐν τῷ ὄχλῳ ἐγένετο δι’ αὐτόν. 43 Er werd dan 76tweedracht onder de schare om Zijnentwil.
76 Gr. schisma, dat is, scheuring of verdeeldheid.
   
44 τινὲς δὲ ἤθελον ἐξ αὐτῶν πιάσαι αὐτόν, ἀλλ’ οὐδεὶς ἐπέβαλεν ἐπ’ αὐτὸν τὰς χεῖρας. 44 En 77sommigen van hen wilden Hem grijpen; maar 78niemand sloeg de handen aan Hem.
77 Namelijk uitgezonden van de overpriesters.
78 Namelijk van God verhinderd zijnde, omdat Zijn ure nog niet gekomen was.
   
45 Ἦλθον οὖν οἱ ὑπηρέται πρὸς τοὺς ἀρχιερεῖς καὶ Φαρισαίους· καὶ εἶπον αὐτοῖς ἐκεῖνοι, Διατί οὐκ ἠγάγετε αὐτόν; 45 De dienaars dan kwamen tot de overpriesters en farizeeën; en die zeiden tot hen: Waarom hebt gij Hem niet gebracht?
46 ἀπεκρίθησαν οἱ ὑπηρέται, Οὐδέποτε οὕτως ἐλάλησεν ἄνθρωπος, ὡς οὗτος ὁ ἄνθρωπος. 46 De dienaars antwoordden: Nooit heeft een mens 79alzo gesproken gelijk deze Mens.
79 Dat is, met zulk een aanzien en aangenaamheid. Zie Matth. 7:28, 29. Luk. 4:22. verwijsteksten
   
47 ἀπεκρίθησαν οὖν αὐτοῖς οἱ Φαρισαῖοι, Μὴ καὶ ὑμεῖς πεπλάνησθε; 47 De farizeeën dan antwoordden hun: Zijt ook gijlieden verleid?
48 μή τις ἐκ τῶν ἀρχόντων ἐπίστευσεν εἰς αὐτόν, ἢ ἐκ τῶν Φαρισαίων; 48 mHeeft iemand uit 80de oversten in Hem geloofd, of uit de farizeeën?
m Jes. 33:18. Joh. 12:42. 1 Kor. 1:20; 2:8. verwijsteksten
80 Namelijk die zulke treffelijke en geleerde lieden zijn.
   
49 ἀλλ’ ὁ ὄχλος οὗτος ὁ μὴ γινώσκων τὸν νόμον ἐπικατάρατοί εἰσι. 49 Maar deze schare, 81die de wet niet weet, 82is vervloekt.
81 Dat is, die in de Heilige Schrift niet is geoefend.
82 Gr. zijn vervloekt, namelijk omdat zij Hem aanhangen.
   
50 λέγει Νικόδημος πρὸς αὐτούς, ὁ ἐλθὼν νυκτὸς πρὸς αὐτόν, εἷς ὢν ἐξ αὐτῶν, 50 Nicodémus zeide tot hen, 83welke ndes nachts tot Hem 84gekomen was, zijnde een uit hen:
83 Zie hiervan Joh. 3:1, 2, enz. verwijsteksten
n Joh. 3:2; 19:39. verwijsteksten
84 Of: kwam.
   
51 Μὴ ὁ νόμος ἡμῶν κρίνει τὸν ἄνθρωπον, ἐὰν μὴ ἀκούσῃ παρ’ αὐτοῦ πρότερον καὶ γνῷ τί ποιεῖ; 51 85oOordeelt ook onze wet den mens, tenzij dat zij eerst van hem gehoord heeft en verstaat wat hij 86doet?
85 Dat is, wordt ons ook in de wet toegelaten iemand te veroordelen, tenzij dat hij eerst gehoord wordt in zijn verantwoording? Dit was ook zelfs bij de heidenen een wet der natuur. Zie Hand. 25:16. verwijsteksten
o Ex. 23:1. Lev. 19:15. Deut. 1:17; 17:8; 19:15. verwijsteksten
86 Dat is, wat hij gedaan of misdaan heeft.
   
52 ἀπεκρίθησαν καὶ εἶπον αὐτῷ, Μὴ καὶ σὺ ἐκ τῆς Γαλιλαίας εἶ; ἐρεύνησον καὶ ἴδε ὅτι προφήτης ἐκ τῆς Γαλιλαίας οὐκ ἐγήγερται. 52 Zij antwoordden en zeiden tot hem: Zijt gij ook 87uit Galiléa? Onderzoek en zie, dat uit 88Galiléa geen profeet opgestaan is.
87 Namelijk óf afkomstig, óf een van Zijn discipelen, die meest Galileeërs waren.
88 Jesaja had nochtans geprofeteerd dat de Messias in Galilea zou beginnen te prediken. Zie Jes. 8:23; 9:1. Matth. 4:15. verwijsteksten
   
53 Καὶ ἐπορεύθη ἕκαστος εἰς τὸν οἶκον αὐτοῦ· 53 En een iegelijk ging heen naar zijn huis.

Einde Johannes 7