Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Johannes 3 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Johannes 3

1 Christus onderwijst Nicodemus van de noodzakelijkheid en manier der wedergeboorte. 9 Bestraffende in dezen zijn onwetendheid. 14 Leert door het voorbeeld van de metalen slang, dat Hij moest verhoogd worden, om allen die in Hem geloven, zalig te maken. 18 En dat degenen die in Hem niet geloven, verdoemd worden. 22 Christus en Johannes dopen op één tijd. 25 Johannes’ discipelen nemen kwalijk dat Christus meer toeloop had. 27 Waaruit Johannes oorzaak neemt om hen te onderrichten van het onderscheid tussen hem en Christus, Wiens waardigheid hij aanwijst. 36 En wat zij van Christus te verwachten hebben die in Hem geloven, en die niet geloven.
  
Het gesprek met Nicodémus
1 Ἦν δὲ ἄνθρωπος ἐκ τῶν Φαρισαίων, Νικόδημος ὄνομα αὐτῷ, ἄρχων τῶν Ἰουδαίων· 1 EN er was een mens uit de farizeeën, wiens naam was aNicodémus, 1een overste der Joden.
a Joh. 19:39. verwijsteksten
1 Dat is, een uit den Raad der Joden. Zie Joh. 7:48, 50. verwijsteksten
   
2 οὗτος ἦλθε πρὸς τὸν Ἰησοῦν νυκτός, καὶ εἶπεν αὐτῷ, Ῥαββί, οἴδαμεν ὅτι ἀπὸ Θεοῦ ἐλήλυθας διδάσκαλος· οὐδεὶς γὰρ ταῦτα τὰ σημεῖα δύναται ποιεῖν ἃ σὺ ποιεῖς, ἐὰν μὴ ᾖ ὁ Θεὸς μετ’ αὐτοῦ. 2 bDeze kwam 2des nachts tot Jezus, en zeide tot Hem: Rabbi, wij weten dat Gij zijt een Leraar van God gekomen; want cniemand kan deze tekenen doen die Gij doet, dzo God met hem niet is.
b Joh. 7:50; 19:39. verwijsteksten
2 Namelijk uit vrees der Joden, en van uit de synagoge geworpen te worden. Zie Joh. 9:22; 12:42; 19:38. verwijsteksten
c Joh. 9:16, 33. verwijsteksten
d Hand. 10:38. verwijsteksten
   
3 ἀπεκρίθη ὁ Ἰησοῦς καὶ εἶπεν αὐτῷ, Ἀμὴν ἀμὴν λέγω σοι, ἐὰν μή τις γεννηθῇ ἄνωθεν, οὐ δύναται ἰδεῖν τὴν βασιλείαν τοῦ Θεοῦ. 3 Jezus 3antwoordde en zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, tenzij dat iemand 4wederom 5geboren wordt, hij kan het Koninkrijk Gods 6niet zien.
3 Namelijk óf op de vraag van Nicodemus van het middel om zalig te worden, die hier niet uitgedrukt is; óf op zijn begeerte om dit te weten, hoewel hij zulks nog niet had geopenbaard.
4 Of: van boven, of: opnieuw.
5 Dat is, door den Heiligen Geest van de aangeboren verdorvenheid verlost, en tot een nieuw geestelijk leven vernieuwd wordt. Zie Joh. 1:13. Rom. 12:2. verwijsteksten
6 Dat is, in hetzelve niet ingaan, gelijk vers 5, dat is, de eeuwige zaligheid niet deelachtig worden. Zie de aantt. op vers 36. verwijsteksten
   
4 λέγει πρὸς αὐτὸν ὁ Νικόδημος, Πῶς δύναται ἄνθρωπος γεννηθῆναι γέρων ὤν; μὴ δύναται εἰς τὴν κοιλίαν τῆς μητρὸς αὐτοῦ δεύτερον εἰσελθεῖν καὶ γεννηθῆναι; 4 Nicodémus zeide tot Hem: Hoe kan een mens geboren worden, nu oud zijnde? Kan hij ook andermaal in zijner moeders buik ingaan en geboren worden?
5 ἀπεκρίθη ὁ Ἰησοῦς, Ἀμὴν ἀμὴν λέγω σοι, ἐὰν μή τις γεννηθῇ ἐξ ὕδατος καὶ Πνεύματος, οὐ δύναται εἰσελθεῖν εἰς τὴν βασιλείαν τοῦ Θεοῦ. 5 Jezus antwoordde: 7Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, ezo iemand niet geboren wordt uit 8water en Geest, hij kan in het Koninkrijk Gods niet ingaan.
7 Gr. Amen, amen. Zie van dit woord Matth. 6:13. verwijsteksten
e Tit. 3:5. verwijsteksten
8 Dat is, door de kracht des Heiligen Geestes niet gereinigd wordt van de zonde, gelijk de uiterlijke onreinheden door water afgewassen worden, Ez. 36:25. Zie dergelijke manier van spreken Matth. 3:11. verwijsteksten
   
6 τὸ *γεγεννημένον ἐκ τῆς σαρκὸς σάρξ ἐστι· καὶ τὸ γεγεννημένον ἐκ τοῦ Πνεύματος πνεῦμά ἐστι.
* γεγεννημένον (...) γεγεννημένον St, B, Elz-1633, Sc, M | γεγενημένον (...) γεγενημένον Elz-1624
6 fHetgeen 9uit het vlees geboren is, dat is 10vlees; en hetgeen uit den Geest geboren is, dat is 11geest.
f Rom. 8:5. verwijsteksten
9 Dat is, natuurlijkerwijze uit den verdorven mens.
10 Dat is, natuurlijk en vleselijk gezind, Gen. 6:3, 5. verwijsteksten
11 Dat is, is geestelijk gezind, Rom. 8:5. verwijsteksten
   
7 μὴ θαυμάσῃς ὅτι εἶπόν σοι, Δεῖ ὑμᾶς γεννηθῆναι ἄνωθεν. 7 Verwonder u niet dat Ik u gezegd heb: Gijlieden moet 12wederom geboren worden.
12 Of: opnieuw, of: van boven, dat is, door de werking des Heiligen Geestes.
   
8 τὸ πνεῦμα ὅπου θέλει πνεῖ, καὶ τὴν φωνὴν αὐτοῦ ἀκούεις, ἀλλ’ οὐκ οἶδας πόθεν ἔρχεται καὶ ποῦ ὑπάγει· οὕτως ἐστὶ πᾶς ὁ γεγεννημένος ἐκ τοῦ Πνεύματος. 8 13De wind 14blaast waarheen hij wil, en gij hoort zijn 15geluid; maar gij weet niet 16vanwaar hij komt en waar hij heen gaat; 17alzo is een iegelijk die uit den Geest geboren is.
13 Gr. De geest, dat is, de wind, gelijk uit het navolgende blijkt.
14 Of: waait.
15 Gr. stem.
16 Dat is, vanwaar hij gedreven wordt; waar hij zijn begin heeft, of zijn einde neemt.
17 Dat is, des Geestes werkingen wordt gij wel gewaar, maar hoe het toegaat begrijpt gij niet, Pred. 11:5. verwijsteksten
   
9 ἀπεκρίθη Νικόδημος καὶ εἶπεν αὐτῷ, Πῶς δύναται ταῦτα γενέσθαι; 9 Nicodémus antwoordde en zeide tot Hem: gHoe kunnen deze dingen geschieden?
g Joh. 6:52. verwijsteksten
   
10 ἀπεκρίθη ὁ Ἰησοῦς καὶ εἶπεν αὐτῷ, Σὺ εἶ ὁ διδάσκαλος τοῦ Ἰσραήλ, καὶ ταῦτα οὐ γινώσκεις; 10 Jezus antwoordde en zeide tot hem: Zijt gij een leraar Israëls, en weet gij 18deze dingen niet?
18 Namelijk die in de profeten zo dikmaals en zo klaar geleerd worden.
   
11 ἀμὴν ἀμὴν λέγω σοι ὅτι ὃ οἴδαμεν λαλοῦμεν, καὶ ὃ ἑωράκαμεν μαρτυροῦμεν· καὶ τὴν μαρτυρίαν ἡμῶν οὐ λαμβάνετε. 11 hVoorwaar, voorwaar zeg Ik u: 19Wij spreken wat Wij weten, en getuigen wat Wij gezien hebben; en 20gijlieden neemt iOnze getuigenis niet aan.
h Joh. 7:16; 8:28; 12:49; 14:24. verwijsteksten
19 Namelijk Johannes en Ik.
20 Namelijk gij oversten en farizeeën, Joh. 7:48. verwijsteksten
i vers 32. verwijsteksten
   
12 εἰ τὰ ἐπίγεια εἶπον ὑμῖν καὶ οὐ πιστεύετε, πῶς, ἐὰν εἴπω ὑμῖν τὰ ἐπουράνια, πιστεύσετε; 12 Indien Ik ulieden 21de aardse dingen gezegd heb en gij niet gelooft, hoe zult gij geloven indien Ik ulieden de hemelse 22zou zeggen?
21 Dat is, de hemelse dingen door gelijkenis van aardse verklaar.
22 Dat is, zou voorstellen zonder gelijkenis, gelijk zij in zichzelven zijn.
   
13 καὶ οὐδεὶς ἀναβέβηκεν εἰς τὸν οὐρανόν, εἰ μὴ ὁ ἐκ τοῦ οὐρανοῦ καταβάς, ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου ὁ ὢν ἐν τῷ οὐρανῷ. 13 En kniemand is 23opgevaren in den hemel, dan Die uit den hemel 24nedergekomen is, namelijk de Zoon des mensen, 25Die in den hemel is.
k Joh. 6:62. Ef. 4:9. verwijsteksten
23 Gr. opgeklommen; dat is, met zijn verstand doorgedrongen tot volmaakte kennis der hemelse zaken, aangaande den raad Gods van de zaligheid der mensen, om die den mensen te openbaren, Rom. 10:6. verwijsteksten
24 Namelijk als Hij de menselijke natuur heeft aangenomen, en van den Vader tot een Middelaar in de wereld gezonden is.
25 Namelijk ten aanzien van Zijn Goddelijke natuur, naar dewelke Hij hemel en aarde vervult, Kol. 1:17. Hebr. 1:3. verwijsteksten
   
14 καὶ καθὼς Μωσῆς ὕψωσε τὸν ὄφιν ἐν τῇ ἐρήμῳ, οὕτως ὑψωθῆναι δεῖ τὸν Υἱὸν τοῦ ἀνθρώπου· 14 lEn gelijk Mozes de slang in de woestijn 26verhoogd heeft, malzo moet de Zoon des mensen 27verhoogd worden,
l Num. 21:9. 2 Kon. 18:4. verwijsteksten
26 Dat is, aan een hogen paal opgehangen, om gezien te worden van allen die van de vurige slangen gebeten waren, opdat zij genezen zouden worden. Zie Num. 21:9. verwijsteksten
m Joh. 8:28; 12:32. verwijsteksten
27 Namelijk aan het kruis, gelijk Hij Zelf verklaart, Joh. 12:32, 33. verwijsteksten
   
15 ἵνα πᾶς ὁ πιστεύων εἰς αὐτὸν μὴ ἀπόληται, ἀλλ’ ἔχῃ ζωὴν αἰώνιον. 15 Opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet 28verderve, nmaar het eeuwige leven hebbe.
28 Of: verloren ga.
n vers 36. verwijsteksten
   
16 Οὕτω γὰρ ἠγάπησεν ὁ Θεὸς τὸν κόσμον, ὥστε τὸν Υἱὸν αὐτοῦ τὸν μονογενῆ ἔδωκεν, ἵνα πᾶς ὁ πιστεύων εἰς αὐτὸν μὴ ἀπόληται, ἀλλ’ ἔχῃ ζωὴν αἰώνιον. 16 oWant alzo lief heeft God 29de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, popdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.
o Rom. 5:8; 8:31. 1 Joh. 4:9. verwijsteksten
29 Dat is, niet alleen de Joden, maar ook de heidenen in de ganse wereld verstrooid, Joh. 11:51, 52. 1 Joh. 2:2. Van deze liefde Gods zie breder Rom. 5:6, 8; 8:32. verwijsteksten
p vers 36. Luk. 19:10. 1 Joh. 5:10. verwijsteksten
   
17 οὐ γὰρ ἀπέστειλεν ὁ Θεὸς τὸν Υἱὸν αὐτοῦ εἰς τὸν κόσμον ἵνα κρίνῃ τὸν κόσμον, ἀλλ’ ἵνα σωθῇ ὁ κόσμος δι’ αὐτοῦ. 17 qWant God heeft Zijn Zoon niet gezonden in de wereld opdat Hij de wereld 30veroordelen zou, maar opdat 31de wereld door Hem zou behouden worden.
q Luk. 9:56. Joh. 9:39; 12:47. 1 Joh. 4:14. verwijsteksten
30 Gr. oordelen, dat is, veroordelen of verdoemen.
31 Dat is, die uit de wereld in Hem zullen geloven, zowel heidenen als Joden.
   
18 ὁ πιστεύων εἰς αὐτὸν οὐ κρίνεται· ὁ δὲ μὴ πιστεύων ἤδη κέκριται, ὅτι μὴ πεπίστευκεν εἰς τὸ ὄνομα τοῦ μονογενοῦς Υἱοῦ τοῦ Θεοῦ. 18 rDie in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld, maar die niet gelooft, is 32alrede veroordeeld, dewijl hij niet heeft geloofd in den Naam van den eniggeboren Zone Gods.
r Joh. 5:24; 6:40, 47; 20:31. verwijsteksten
32 Namelijk in het gericht Gods, volgens de dreiging der wet, als die de oorzaak der verdoemenis in zichzelven heeft.
   
19 αὕτη δέ ἐστιν ἡ κρίσις, ὅτι τὸ φῶς ἐλήλυθεν εἰς τὸν κόσμον, καὶ ἠγάπησαν οἱ ἄνθρωποι μᾶλλον τὸ σκότος ἢ τὸ φῶς· ἦν γὰρ πονηρὰ αὐτῶν τὰ ἔργα. 19 En sdit is 33het oordeel, dat 34het Licht in de wereld gekomen is, en de mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht; want hun werken waren boos.
s Joh. 1:5. verwijsteksten
33 Dat is, de verdoemenis, of de oorzaak der verdoemenis.
34 Dat is, Christus en Zijn Evangelie.
   
20 πᾶς γὰρ ὁ φαῦλα πράσσων μισεῖ τὸ φῶς, καὶ οὐκ ἔρχεται πρὸς τὸ φῶς, ἵνα μὴ ἐλεγχθῇ τὰ ἔργα αὐτοῦ. 20 Want een iegelijk die kwaad doet, haat het licht, en komt tot het licht niet, opdat zijn werken niet 35bestraft worden.
35 Dat is, ontdekt worden, en hij van dezelve overtuigd.
   
21 ὁ δὲ ποιῶν τὴν ἀλήθειαν ἔρχεται πρὸς τὸ φῶς, ἵνα φανερωθῇ αὐτοῦ τὰ ἔργα, ὅτι ἐν Θεῷ ἐστιν εἰργασμένα. 21 tMaar 36die de waarheid doet, komt tot het licht, opdat zijn werken openbaar worden, dat zij 37in God gedaan zijn.
t Ef. 5:8. verwijsteksten
36 Dat is, die oprechtelijk handelt.
37 Gr. in God gewrocht zijn, dat is, als in Gods tegenwoordigheid en naar Zijn wil.
  
De Bruidegom en Zijn vriend
22 Μετὰ ταῦτα ἦλθεν ὁ Ἰησοῦς καὶ οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ εἰς τὴν Ἰουδαίαν γῆν· καὶ ἐκεῖ διέτριβε μετ’ αὐτῶν καὶ ἐβάπτιζεν. 22 Na dezen kwam Jezus en Zijn discipelen 38in het land van Judéa, en onthield Zich aldaar met hen ven 39doopte.
38 Dat is, buiten Jeruzalem, in de landpalen van Judea.
v Joh. 4:1. verwijsteksten
39 Namelijk door Zijn discipelen. Zie Joh. 4:2. verwijsteksten
   
23 ἦν δὲ καὶ Ἰωάννης βαπτίζων ἐν Αἰνὼν ἐγγὺς τοῦ Σαλείμ, ὅτι ὕδατα πολλὰ ἦν ἐκεῖ· καὶ παρεγίνοντο καὶ ἐβαπτίζοντο. 23 xEn Johannes doopte ook in Enon bij 40Salim, dewijl aldaar vele 41wateren waren; en zij kwamen daar en werden gedoopt.
x Matth. 3:6. Mark. 1:5. Luk. 3:7. verwijsteksten
40 Een plaats in den stam van Benjamin, waarvan zie 1 Sam. 9:4. verwijsteksten
41 Dat is, beken, of riviertjes, of: veel water. Omdat degenen die van Johannes gedoopt werden, met hun gehele lichamen in het water gingen. Zie Matth. 3:16. Hand. 8:38. verwijsteksten
   
24 οὔπω γὰρ ἦν βεβλημένος εἰς τὴν φυλακὴν ὁ Ἰωάννης. 24 yWant Johannes was nog niet in de gevangenis geworpen.
y Matth. 14:3. verwijsteksten
   
25 ἐγένετο οὖν ζήτησις ἐκ τῶν μαθητῶν Ἰωάννου μετὰ Ἰουδαίων περὶ καθαρισμοῦ. 25 Er rees dan een 42vraag van enigen uit de discipelen van Johannes met de Joden 43over de reiniging.
42 Of: geschil.
43 Namelijk over de vergelijking van de waardigheid van den doop van Johannes met de Joodse reinigingen; of van den doop van Johannes met den doop der discipelen van Christus.
   
26 καὶ ἦλθον πρὸς τὸν Ἰωάννην καὶ εἶπον αὐτῷ, Ῥαββί, ὃς ἦν μετὰ σοῦ πέραν τοῦ Ἰορδάνου, ᾧ σὺ μεμαρτύρηκας, ἴδε οὗτος βαπτίζει, καὶ πάντες ἔρχονται πρὸς αὐτόν. 26 zEn 44zij kwamen tot Johannes en zeiden tot hem: Rabbi, Die met u was 45over de Jordaan, Welken gij getuigenis gaaft, zie, Die doopt en zij 46komen allen tot Hem.
z Matth. 3:11. Mark. 1:7. Luk. 3:16. Joh. 1:15, 26, 34. verwijsteksten
44 Namelijk de discipelen van Johannes.
45 Of: aan de Jordaan; namelijk te Bethabara, Joh. 1:28. verwijsteksten
46 Dat is, zij komen met grote menigte.
   
27 ἀπεκρίθη Ἰωάννης καὶ εἶπεν, Οὐ δύναται ἄνθρωπος λαμβάνειν οὐδέν, ἐὰν μὴ ᾖ δεδομένον αὐτῷ ἐκ τοῦ οὐρανοῦ. 27 Johannes antwoordde en zeide: Een mens 47kan geen ding aannemen, zo het hem 48uit den hemel niet gegeven is.
47 Dat is, geen ambt wettiglijk en met behoorlijken voortgang en vrucht bedienen. Of: iets, namelijk goeds, ontvangen, Hebr. 5:4. Jak. 1:17. verwijsteksten
48 Dat is, van God. Zie Matth. 21:25. verwijsteksten
   
28 αὐτοὶ ὑμεῖς μοι μαρτυρεῖτε ὅτι εἶπον, Οὐκ εἰμὶ ἐγὼ ὁ Χριστός, ἀλλ’ ὅτι ἀπεσταλμένος εἰμὶ ἔμπροσθεν ἐκείνου. 28 Gij zelven zijt mijn getuigen dat ik gezegd heb: aIk ben de Christus niet; bmaar dat ik vóór Hem heen uitgezonden ben.
a Joh. 1:20. verwijsteksten
b Mal. 3:1. Matth. 11:10. Mark. 1:2. Luk. 1:17; 7:27. Joh. 1:21, 23. verwijsteksten
   
29 ὁ ἔχων τὴν νύμφην νυμφίος ἐστίν· ὁ δὲ φίλος τοῦ νυμφίου, ὁ ἑστηκὼς καὶ ἀκούων αὐτοῦ, χαρᾷ χαίρει διὰ τὴν φωνὴν τοῦ νυμφίου· αὕτη οὖν ἡ χαρὰ ἡ ἐμὴ πεπλήρωται. 29 Die de bruid heeft, is de Bruidegom, maar 49de vriend des Bruidegoms, die staat en Hem hoort, verblijdt zich met blijdschap om 50de stem des Bruidegoms. Zo is dan deze mijn blijdschap vervuld geworden.
49 Dat is, ik, die de vriend en getrouwe dienaar des Bruidegoms ben, en de bruid, dat is, de gemeente, tot Christus, haar Bruidegom, gebracht heb, Die haar nu Zelf ontvangt en aanspreekt. Zie 2 Kor. 11:2. Ef. 5:25. verwijsteksten
50 Wanneer Hij Zijn bruid ontvangt en aanspreekt.
   
30 ἐκεῖνον δεῖ αὐξάνειν, ἐμὲ δὲ ἐλαττοῦσθαι. 30 Hij moet wassen, maar ik minder worden.
31 Ὁ ἄνωθεν ἐρχόμενος ἐπάνω πάντων ἐστίν. ὁ ὢν ἐκ τῆς γῆς, ἐκ τῆς γῆς ἐστι, καὶ ἐκ τῆς γῆς λαλεῖ· ὁ ἐκ τοῦ οὐρανοῦ ἐρχόμενος ἐπάνω πάντων ἐστί. 31 cDie 51van boven komt, is boven allen. Die 52uit de aarde is voortgekomen, die is uit de aarde en spreekt uit de aarde. Die uit den hemel komt, is boven allen.
c Joh. 8:23. verwijsteksten
51 Dat is, uit den hemel, als waarachtig God, gelijk in de volgende woorden verklaard wordt.
52 Dat is, die een bloot mens is, natuurlijkerwijze gesproken, spreekt als een bloot mens, hoewel hij met Gods Geest begiftigd is.
   
32 καὶ ὃ ἑώρακε καὶ ἤκουσε, τοῦτο μαρτυρεῖ· καὶ τὴν μαρτυρίαν αὐτοῦ οὐδεὶς λαμβάνει. 32 dEn 53hetgeen Hij gezien en gehoord heeft, dat getuigt Hij; en Zijn getuigenis neemt 54niemand aan.
d Joh. 5:30; 8:26; 12:49; 14:10. verwijsteksten
53 Dat is, waarvan Hij uit Zichzelven volkomen en zekere kennis heeft.
54 Dat is, zeer weinigen, en bijna niemand, in vergelijking van de grote menigte dergenen die haar verwerpen, gelijk uit het volgende vers blijkt.
   
33 ὁ λαβὼν αὐτοῦ τὴν μαρτυρίαν ἐσφράγισεν ὅτι ὁ Θεὸς ἀληθής ἐστιν. 33 Die Zijn getuigenis aangenomen heeft, die heeft 55verzegeld edat God waarachtig is.
55 Dat is, door zijn geloof betuigd en bevestigd, dat hij houdt dat de beloften Gods waarachtig zijn.
e Rom. 3:4. verwijsteksten
   
34 ὃν γὰρ ἀπέστειλεν ὁ Θεός, τὰ ῥήματα τοῦ Θεοῦ λαλεῖ· οὐ γὰρ ἐκ μέτρου δίδωσιν ὁ Θεὸς τὸ Πνεῦμα. 34 Want Dien God gezonden heeft, Die spreekt de woorden Gods; want God geeft Hem den Geest fniet 56met mate.
f Ef. 4:7. verwijsteksten
56 Gr. uit mate; dat is, niet ten dele, gelijk Zijn dienaren, maar met alle volheid. Zie Ps. 45:8. Joh. 1:16. verwijsteksten
   
35 ὁ Πατὴρ ἀγαπᾷ τὸν Υἱόν, καὶ πάντα δέδωκεν ἐν τῇ χειρὶ αὐτοῦ. 35 De Vader heeft den Zoon lief, gen heeft alle dingen 57in Zijn hand gegeven.
g Matth. 11:27; 28:18. Luk. 10:22. Joh. 5:22; 17:2. Hebr. 2:8. verwijsteksten
57 Dat is, Zijn macht onderworpen. Zie Matth. 28:18. verwijsteksten
   
36 ὁ πιστεύων εἰς τὸν Υἱὸν ἔχει ζωὴν αἰώνιον· ὁ δὲ ἀπειθῶν τῷ Υἱῷ οὐκ ὄψεται ζωήν, ἀλλ’ ἡ ὀργὴ τοῦ Θεοῦ μένει ἐπ’ αὐτόν. 36 hDie in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die den Zoon 58ongehoorzaam is, die zal het leven 59niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem.
h vers 16. Joh. 6:47. 1 Joh. 5:10. verwijsteksten
58 Dat is, die naar Zijn bevel in Hem niet gelooft, Rom. 1:5. verwijsteksten
59 Dat is, niet genieten, Ps. 34:13. verwijsteksten

Einde Johannes 3