Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Johannes 20 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Johannes 20

1 Maria Magdalena gaat naar het graf, hetwelk zij ledig vindt, en boodschapt zulks Petrus en Johannes. 3 Die beiden naar het graf lopen, en het alzo bevinden. 11 Maria ziet in het graf twee engelen. 14 Christus verschijnt haar Zelf, uit Wiens bevel zij den discipelen Zijn opstanding boodschapt. 19 Bij welke ook Christus Zelf des avonds verschijnt. 21 En geeft hun den Heiligen Geest en macht om de zonden te vergeven en te houden. 24 Thomas daarbij niet geweest zijnde, wil niet geloven. 26 Totdat hij acht dagen daarna Christus zelf ziet en belijdt. 30 Johannes verklaart waarom, uit vele andere, deze tekenen beschreven zijn.
  
De opstanding
1 Τῇ δὲ μιᾷ τῶν σαββάτων Μαρία ἡ Μαγδαληνὴ ἔρχεται πρωΐ, σκοτίας ἔτι οὔσης, εἰς τὸ μνημεῖον, καὶ βλέπει τὸν λίθον ἠρμένον ἐκ τοῦ μνημείου. 1 ENa 1op den eersten dag der week ging 2Maria Magdaléna 3vroeg, als het nog duister was, naar het graf, en zag 4den steen van het graf weggenomen.
a Matth. 28:1. Mark. 16:1. Luk. 24:1. verwijsteksten
1 Gr. op een der sabbatten. Zie vers 19. Matth. 28:1. Mark. 16:2, 9. verwijsteksten
2 En nog enige andere vrouwen met haar, Matth. 28:1. Luk. 24:1, 10. Maar het schijnt dat Maria Magdalena vooruit is gegaan en eerst aan het graf gekomen. verwijsteksten
3 Zie de aant. op Mark. 16:2. verwijsteksten
4 Hetwelk van den engel voor haar komst gedaan was, Matth. 28:2. verwijsteksten
   
2 τρέχει οὖν καὶ ἔρχεται πρὸς Σίμωνα Πέτρον καὶ πρὸς τὸν ἄλλον μαθητὴν ὃν ἐφίλει ὁ Ἰησοῦς, καὶ λέγει αὐτοῖς, Ἦραν τὸν Κύριον ἐκ τοῦ μνημείου, καὶ οὐκ οἴδαμεν ποῦ ἔθηκαν αὐτόν. 2 Zij liep dan en kwam tot Simon Petrus en tot den anderen discipel, bwelken Jezus liefhad, en zeide tot hen: Zij hebben den Heere 5weggenomen uit het graf, en 6wij weten niet waar zij Hem gelegd hebben.
b Joh. 13:23; 21:7, 20. verwijsteksten
5 Dit zegt zij omdat zij nog van den engel niet was onderricht van Christus’ opstanding, dien zij daarna, zijnde wedergekeerd, gezien heeft, vers 12. verwijsteksten
6 Dat is, ik en de andere vrouwen, die mij gevolgd zijn.
   
3 ἐξῆλθεν οὖν ὁ Πέτρος καὶ ὁ ἄλλος μαθητής, καὶ ἤρχοντο εἰς τὸ μνημεῖον. 3 cPetrus dan ging uit, en de andere discipel, en zij kwamen tot het graf.
c Luk. 24:12. verwijsteksten
   
4 ἔτρεχον δὲ οἱ δύο ὁμοῦ· καὶ ὁ ἄλλος μαθητὴς προέδραμε τάχιον τοῦ Πέτρου, καὶ ἦλθε πρῶτος εἰς τὸ μνημεῖον, 4 En deze twee liepen tegelijk; en de andere discipel liep vooruit, 7sneller dan Petrus, en kwam eerst tot het graf.
7 Namelijk omdat hij jonger was dan Petrus.
   
5 καὶ παρακύψας βλέπει κείμενα τὰ ὀθόνια, οὐ μέντοι εἰσῆλθεν. 5 En als hij nederbukte, zag hij dde 8doeken liggen; nochtans ging hij daar niet in.
d Joh. 19:40. verwijsteksten
8 Gr. linnen doeken, namelijk waarin Christus’ dode lichaam gewonden was geweest; hetwelk een teken was dat Zijn lichaam niet genomen was, gelijk de vrouwen meenden. Want anders zouden ook de doeken met Zijn lichaam weggenomen zijn geweest.
   
6 ἔρχεται οὖν Σίμων Πέτρος ἀκολουθῶν αὐτῷ, καὶ εἰσῆλθεν εἰς τὸ μνημεῖον, καὶ θεωρεῖ τὰ ὀθόνια κείμενα, 6 Simon Petrus dan kwam en volgde hem, en ging in het graf, en zag de doeken liggen;
7 καὶ τὸ σουδάριον ὃ ἦν ἐπὶ τῆς κεφαλῆς αὐτοῦ, οὐ μετὰ τῶν ὀθονίων κείμενον, ἀλλὰ χωρὶς ἐντετυλιγμένον εἰς ἕνα τόπον. 7 En eden zweetdoek, die op Zijn 9hoofd geweest was, zag hij niet bij de doeken liggen, maar in het bijzonder in een andere plaats samengerold.
e Joh. 11:44. verwijsteksten
9 Dat is, waarin Zijn hoofd gebonden was geweest. Zie Joh. 11:44. verwijsteksten
   
8 τότε οὖν εἰσῆλθε καὶ ὁ ἄλλος μαθητὴς ὁ ἐλθὼν πρῶτος εἰς τὸ μνημεῖον, καὶ εἶδε, καὶ ἐπίστευσεν· 8 Toen ging dan ook de andere discipel daarin, die eerst tot het graf gekomen was, en zag het en 10geloofde.
10 Namelijk dat het lichaam van Christus weggenomen was, gelijk de vrouwen gezegd hadden, vers 2, als het volgende vers uitwijst. Hoewel anderen menen dat Johannes geloofde dat Christus van de doden was opgestaan; en dat de volgende woorden alleen van den voorgaanden tijd moeten verstaan worden. verwijsteksten
   
9 οὐδέπω γὰρ ᾔδεισαν τὴν γραφήν, ὅτι δεῖ αὐτὸν ἐκ νεκρῶν ἀναστῆναι. 9 Want zij 11wisten nog fde Schrift niet, dat Hij van de doden moest opstaan.
11 Of: verstonden.
f Ps. 16:10. Hand. 2:25, 31; 13:35. verwijsteksten
   
10 ἀπῆλθον οὖν πάλιν πρὸς ἑαυτοὺς οἱ μαθηταί. 10 De discipelen dan gingen wederom 12naar huis.
12 Gr. tot zichzelven, dat is, tot de hunnen, namelijk waar de discipelen vergaderd waren, als blijkt vers 19. verwijsteksten
  
De verschijning aan Maria Magdaléna
11 Μαρία δὲ εἱστήκει πρὸς τὸ μνημεῖον κλαίουσα ἔξω· ὡς οὖν ἔκλαιε, παρέκυψεν εἰς τὸ μνημεῖον, 11 gEn 13Maria stond buiten bij het graf, wenende. Als zij dan weende, bukte zij in het graf,
g Matth. 28:1. Mark. 16:5. Luk. 24:4. verwijsteksten
13 Namelijk tot het graf wedergekeerd zijnde met de andere vrouwen, aan dewelke allen gezamenlijk de verschijning der engelen is geschied, Matth. 28:5. Mark. 16:5. Luk. 24:4. verwijsteksten
   
12 καὶ θεωρεῖ δύο ἀγγέλους ἐν λευκοῖς καθεζομένους, ἕνα πρὸς τῇ κεφαλῇ, καὶ ἕνα πρὸς τοῖς ποσίν, ὅπου ἔκειτο τὸ σῶμα τοῦ Ἰησοῦ. 12 En zag 14twee engelen in witte klederen zitten, een aan 15het hoofd en een aan de voeten, waar het lichaam van Jezus gelegen had.
14 Mattheüs en Markus zeggen maar van één, omdat één het woord heeft gevoerd.
15 Dat is, hoofdeinde, waar het hoofd gelegen had.
   
13 καὶ λέγουσιν αὐτῇ ἐκεῖνοι, Γύναι, τί κλαίεις; λέγει αὐτοῖς, Ὅτι ἦραν τὸν Κύριόν μου, καὶ οὐκ οἶδα ποῦ ἔθηκαν αὐτόν. 13 En 16die zeiden tot haar: Vrouw, wat weent gij? Zij zeide tot 17hen: Omdat zij 18mijn Heere weggenomen hebben, en ik weet niet waar zij Hem gelegd hebben.
16 Namelijk de engelen, nadat zij de boodschap van de opstanding aan al de vrouwen hadden gedaan, en de andere vrouwen heengegaan waren om hetzelve den discipelen te verkondigen, gelijk de andere evangelisten getuigen; en Magdalena daar staande bleef, en met haar schreien en woorden toonde dat zij hetzelve nog niet wel kon geloven.
17 Namelijk de engelen.
18 Dat is, het dode lichaam mijns Heeren; gelijk Ps. 16:10. verwijsteksten
   
14 καὶ ταῦτα εἰποῦσα ἐστράφη εἰς τὰ ὀπίσω, καὶ θεωρεῖ τὸν Ἰησοῦν ἑστῶτα, καὶ οὐκ ᾔδει ὅτι ὁ Ἰησοῦς ἐστι. 14 hEn als zij dit gezegd had, keerde zij zich achterwaarts, en zag Jezus staan, en zij 19wist niet dat het Jezus was.
h Matth. 28:9. Mark. 16:9. verwijsteksten
19 Namelijk omdat haar ogen gehouden werden, gelijk den discipelen naar Emmaüs gaande, ook geschied is, Luk. 24:16. verwijsteksten
   
15 λέγει αὐτῇ ὁ Ἰησοῦς, Γύναι, τί κλαίεις; τίνα ζητεῖς; ἐκείνη, δοκοῦσα ὅτι ὁ κηπουρός ἐστι, λέγει αὐτῷ, Κύριε, εἰ σὺ ἐβάστασας αὐτόν, εἰπέ μοι ποῦ αὐτὸν ἔθηκας, κἀγὼ αὐτὸν ἀρῶ. 15 Jezus zeide tot haar: Vrouw, wat weent gij? Wien zoekt gij? Zij, menende dat het de hovenier was, zeide tot Hem: Heere, zo gij Hem weggedragen hebt, zeg mij waar gij Hem gelegd hebt, en ik zal Hem 20wegnemen.
20 Namelijk om te zalven en elders te begraven, dat Hij u niet in den weg zij.
   
16 λέγει αὐτῇ ὁ Ἰησοῦς, Μαρία. στραφεῖσα ἐκείνη λέγει αὐτῷ, Ῥαββουνί· ὃ λέγεται, Διδάσκαλε. 16 Jezus zeide tot haar: Maria. Zij zich 21omkerende, zeide tot Hem: 22Rabbouni, hetwelk is gezegd: Meester.
21 Namelijk doordien zij Zijn stem werd kennende.
22 Dit is hetzelfde woord met rabbi, Joh. 1:39, 50, en met rabboni, Mark. 10:51. verwijsteksten
   
17 λέγει αὐτῇ ὁ Ἰησοῦς, Μή μου ἅπτου, οὔπω γὰρ ἀναβέβηκα πρὸς τὸν Πατέρα μου· πορεύου δὲ πρὸς τοὺς ἀδελφούς μου, καὶ εἰπὲ αὐτοῖς, Ἀναβαίνω πρὸς τὸν Πατέρα μου καὶ Πατέρα ὑμῶν, καὶ Θεόν μου καὶ Θεὸν ὑμῶν. 17 Jezus zeide tot haar: 23Raak Mij niet aan, 24want Ik ben nog niet opgevaren tot Mijn Vader; maar ga heen itot Mijn 25broeders, en zeg hun: 26kIk vaar op tot 27Mijn Vader en 28uw Vader, en tot 29Mijn God en 30uw God.
23 Dat is, houd uzelve en Mij niet op met het aanraken en houden van Mijn voeten.
24 Dat is, Ik zal zo haast nog niet opvaren en van u vertrekken; gij zult nog tijd genoeg hebben om Mij te zien en te spreken, en om Mij eer te bewijzen. Anderen menen dat Hij dit tegen haar zou gezegd hebben om haar te vermanen, dat zij niet te zeer met haar hart moest hangen aan Zijn lichamelijke tegenwoordigheid.
i Ps. 22:23. Matth. 28:10. Hebr. 2:11. verwijsteksten
25 Dat is, discipelen. De oorzaak waarom Hij hen alzo noemt, zie in de aant. op Matth. 28:10. verwijsteksten
26 Dat is, Ik zal haast opvaren, namelijk nadat Ik hen van alles eerst zal onderricht hebben.
k Joh. 16:28. verwijsteksten
27 Namelijk van nature, Joh. 1:18. verwijsteksten
28 Namelijk door genade der aanneming tot kinderen, Joh. 1:12. verwijsteksten
29 Namelijk omdat Ik als Middelaar de menselijke natuur om uwentwil heb aangenomen, Hebr. 1:9. verwijsteksten
30 Dat is, Die u niet alleen geschapen, maar bovendien u ook tot Zijn eigendom heeft aangenomen, Hebr. 8:10. verwijsteksten
   
18 ἔρχεται Μαρία ἡ Μαγδαληνὴ ἀπαγγέλλουσα τοῖς μαθηταῖς ὅτι ἑώρακε τὸν Κύριον, καὶ ταῦτα εἶπεν αὐτῇ. 18 lMaria Magdaléna ging en boodschapte den discipelen dat zij den Heere gezien had, en dat Hij haar dit gezegd had.
l Matth. 28:8. Mark. 16:10. Luk. 24:9. verwijsteksten
  
De verschijning aan de discipelen
19 Οὔσης οὖν ὀψίας, τῇ ἡμέρᾳ ἐκείνῃ τῇ μιᾷ τῶν σαββάτων, καὶ τῶν θυρῶν κεκλεισμένων ὅπου ἦσαν οἱ μαθηταὶ συνηγμένοι, διὰ τὸν φόβον τῶν Ἰουδαίων, ἦλθεν ὁ Ἰησοῦς καὶ ἔστη εἰς τὸ μέσον, καὶ λέγει αὐτοῖς, Εἰρήνη ὑμῖν. 19 mAls het dan avond was 31op denzelven eersten dag 32der week, en als de deuren gesloten waren waar de discipelen vergaderd waren, om de vreze der Joden, 33kwam Jezus en stond in het midden en zeide tot hen: 34Vrede zij ulieden.
m Mark. 16:14. Luk. 24:36. 1 Kor. 15:5. verwijsteksten
31 Hier volgt Johannes de rekening der dagen naar de wijze der Romeinen. Want alzo deze verschijning geschied is des avonds laat, als nu de twee discipelen van Emmaüs bij hen gekomen waren, Luk. 24:36, en derhalve de zon lang ondergegaan was, zo zou dit naar der Joden rekening niet de eerste maar de tweede dag der week zijn. Zie Joh. 19:14. verwijsteksten
32 Gr. der sabbatten. Zie vers 1. verwijsteksten
33 Hoe Christus daar binnengekomen is, wordt niet uitgedrukt, en is niet nodig te onderzoeken, alzo Hij door Zijn Goddelijke kracht zulks op verscheidene wijzen heeft kunnen doen, gelijk men zien kan Hand. 12:10, zodat men hieruit niet kan besluiten, dat Zijn lichaam door de besloten deuren zou doorgegaan of doorgedrongen zijn. verwijsteksten
34 Dit was de gewoonlijke manier van groeten onder de Joden, waarmede zij elkander alle geluk en zaligheid toewensten.
   
20 καὶ τοῦτο εἰπὼν ἔδειξεν αὐτοῖς τὰς χεῖρας καὶ τὴν πλευρὰν αὐτοῦ. ἐχάρησαν οὖν οἱ μαθηταὶ ἰδόντες τὸν Κύριον. 20 En dit gezegd hebbende, toonde Hij hun Zijn 35handen en Zijn zijde. nDe discipelen dan werden verblijd als zij den Heere zagen.
35 Namelijk met de littekens der wonden, die daarin waren.
n Joh. 16:22. verwijsteksten
   
21 εἶπεν οὖν αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς πάλιν, Εἰρήνη ὑμῖν· καθὼς ἀπέσταλκέ με ὁ Πατήρ, κἀγὼ πέμπω ὑμᾶς. 21 Jezus dan zeide wederom tot hen: Vrede zij ulieden; ogelijkerwijs Mij de Vader gezonden heeft, 36zend Ik ook ulieden.
o Jes. 61:1. Matth. 28:19. Mark. 16:15. Luk. 4:18. Joh. 17:18. verwijsteksten
36 Namelijk om het Evangelie te prediken. Zie Matth. 28:19. Mark. 16:15. Joh. 17:18. verwijsteksten
   
22 καὶ τοῦτο εἰπὼν ἐνεφύσησε καὶ λέγει αὐτοῖς, Λάβετε Πνεῦμα Ἅγιον. 22 En als Hij dit gezegd had, 37blies Hij op hen, en zeide tot hen: Ontvangt 38den Heiligen Geest.
37 Namelijk om met dit uiterlijke teken de werking des Heiligen Geestes af te beelden. Zie Joh. 3:8. Hand. 2:2. verwijsteksten
38 Dat is, de gaven des Heiligen Geestes, die u nodig zijn tot versterking uws geloofs, totdat de volheid derzelve, die u nodig zullen zijn tot uitvoering van uw apostelambt, u zal gegeven worden na Mijn hemelvaart, op den pinksterdag, Joh. 16:7. Hand. 2:4, 33. verwijsteksten
   
23 ἄν τινων ἀφῆτε τὰς ἁμαρτίας, ἀφίενται αὐτοῖς· ἄν τινων κρατῆτε, κεκράτηνται. 23 pZo gij iemands zonden 39vergeeft, dien worden ze 40vergeven; zo gij iemands zonden houdt, dien zijn ze gehouden.
p Matth. 16:19; 18:18. verwijsteksten
39 Dat is, naar Mijn woord en bevel betuigt als Mijn dienaars, dat zijn zonden van God vergeven of gehouden zijn.
40 Namelijk in den hemel, van God, Matth. 16:19; 18:18. Want God heeft alleen de macht om eigenlijk de zonden te vergeven, Jes. 43:25. Matth. 9:3. Mark. 2:7. verwijsteksten
  
Jezus en Thomas
24 Θωμᾶς δέ, εἷς ἐκ τῶν δώδεκα, ὁ λεγόμενος Δίδυμος, οὐκ ἦν μετ’ αὐτῶν ὅτε ἦλθεν ὁ Ἰησοῦς. 24 En Thomas, een van de twaalve, gezegd 41Dídymus, was met hen niet toen Jezus daar kwam.
41 Zie Joh. 11:16. verwijsteksten
   
25 ἔλεγον οὖν αὐτῷ οἱ ἄλλοι μαθηταί, Ἑωράκαμεν τὸν Κύριον. ὁ δὲ εἶπεν αὐτοῖς, Ἐὰν μὴ ἴδω ἐν ταῖς χερσὶν αὐτοῦ τὸν τύπον τῶν ἥλων, καὶ βάλω τὸν δάκτυλόν μου εἰς τὸν τύπον τῶν ἥλων, καὶ βάλω τὴν χεῖρά μου εἰς τὴν πλευρὰν αὐτοῦ, οὐ μὴ πιστεύσω. 25 De andere discipelen dan zeiden tot hem: Wij hebben den Heere gezien. Doch hij zeide tot hen: Indien ik 42in Zijn handen niet zie 43het teken der nagelen, en mijn vinger steek in het teken der nagelen, en steek mijn hand in Zijn zijde, ik zal 44geenszins geloven.
42 Gelijk Christus tevoren de andere discipelen vermaand had te doen, Luk. 24:39. verwijsteksten
43 Namelijk door de nagelen ingedrukt, hetwelk het Griekse woord ook medebrengt.
44 Namelijk dat Hij Zelf waarlijk van de doden is opgestaan.
   
26 Καὶ μεθ’ ἡμέρας ὀκτὼ πάλιν ἦσαν ἔσω οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ, καὶ Θωμᾶς μετ’ αὐτῶν. ἔρχεται ὁ Ἰησοῦς, τῶν θυρῶν κεκλεισμένων, καὶ ἔστη εἰς τὸ μέσον καὶ εἶπεν, Εἰρήνη ὑμῖν. 26 En na 45acht dagen waren Zijn discipelen wederom 46binnen, en Thomas met hen; en Jezus kwam als de deuren gesloten waren, en stond in het midden, en zeide: Vrede zij ulieden.
45 Hetwelk schijnt de tweede zondag van Zijn verrijzenis te zijn, nadat het gehele paasfeest geëindigd was.
46 Namelijk hetzelfde huis binnen Jeruzalem, Luk. 24:33. verwijsteksten
   
27 εἶτα λέγει τῷ Θωμᾷ, Φέρε τὸν δάκτυλόν σου ὧδε, καὶ ἴδε τὰς χεῖράς μου· καὶ φέρε τὴν χεῖρά σου, καὶ βάλε εἰς τὴν πλευράν μου· καὶ μὴ γίνου ἄπιστος, ἀλλὰ πιστός. 27 Daarna zeide Hij tot Thomas: Breng uw vinger hier, en zie Mijn handen, qen breng uw hand en 47steek ze in Mijn zijde; en zijt niet ongelovig, maar gelovig.
q 1 Joh. 1:1. verwijsteksten
47 Gr. werp ze.
   
28 καὶ ἀπεκρίθη ὁ Θωμᾶς, καὶ εἶπεν αὐτῷ, Ὁ Κύριός μου καὶ ὁ Θεός μου. 28 En Thomas antwoordde en zeide 48tot Hem: Mijn Heere en mijn God.
48 Zo spreekt hij dan de volgende woorden tot Christus en van Christus, Hem bekennende voor zijn Heere en voor zijn God.
   
29 λέγει αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς, Ὅτι ἑώρακάς με, Θωμᾶ, πεπίστευκας· μακάριοι οἱ μὴ ἰδόντες, καὶ πιστεύσαντες. 29 Jezus zeide tot hem: Omdat gij Mij gezien hebt, Thomas, zo hebt gij geloofd; 49rzalig zijn zij die niet zullen gezien hebben en nochtans zullen geloofd hebben.
49 Dat is, immers zo zalig; omdat zij door het woord, zonder gezien te hebben, geloven, hetwelk met de natuur des geloofs beter overeenkomt. Zie Hebr. 11:1. 1 Petr. 1:8. verwijsteksten
r 1 Petr. 1:8. verwijsteksten
   
30 Πολλὰ μὲν οὖν καὶ ἄλλα σημεῖα ἐποίησεν ὁ Ἰησοῦς ἐνώπιον τῶν μαθητῶν αὐτοῦ, ἃ οὐκ ἔστι γεγραμμένα ἐν τῷ βιβλίῳ τούτῳ. 30 Jezus dan heeft nog wel svele andere tekenen in de tegenwoordigheid Zijner discipelen gedaan, die niet zijn geschreven in 50dit boek;
s Joh. 21:25. verwijsteksten
50 Namelijk van dit mijn Evangelie, waarvan sommige ook bij de andere evangelisten beschreven zijn.
   
31 ταῦτα δὲ γέγραπται, ἵνα πιστεύσητε ὅτι ὁ Ἰησοῦς ἐστιν ὁ Χριστὸς ὁ Υἱὸς τοῦ Θεοῦ, καὶ ἵνα πιστεύοντες ζωὴν ἔχητε ἐν τῷ ὀνόματι αὐτοῦ. 31 Maar deze zijn geschreven, opdat gij gelooft dat Jezus is de Christus, de Zone Gods, en opdat gij gelovende 51het leven hebt 52in Zijn Naam.
51 Namelijk het eeuwige leven, hetwelk hier begint en namaals in den hemel zal volkomen zijn.
52 Dat is, door Hem en om Zijn verdiensten.

Einde Johannes 20