Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Maria Magdalena gaat naar het graf, hetwelk zij ledig vindt, en boodschapt zulks Petrus en Johannes. 3 Die beiden naar het graf lopen, en het alzo bevinden. 11 Maria ziet in het graf twee engelen. 14 Christus verschijnt haar Zelf, uit Wiens bevel zij den discipelen Zijn opstanding boodschapt. 19 Bij welke ook Christus Zelf des avonds verschijnt. 21 En geeft hun den Heiligen Geest en macht om de zonden te vergeven en te houden. 24 Thomas daarbij niet geweest zijnde, wil niet geloven. 26 Totdat hij acht dagen daarna Christus zelf ziet en belijdt. 30 Johannes verklaart waarom, uit vele andere, deze tekenen beschreven zijn. |
| | De opstanding |
1 Τῇ δὲ μιᾷ τῶν σαββάτων Μαρία ἡ Μαγδαληνὴ ἔρχεται πρωΐ, σκοτίας ἔτι οὔσης, εἰς τὸ μνημεῖον, καὶ βλέπει τὸν λίθον ἠρμένον ἐκ τοῦ μνημείου. | | 1 ENa
1op den eersten dag der week ging 2Maria Magdaléna 3vroeg, als het nog duister was, naar het graf, en zag 4den steen van het graf weggenomen. |
| a Matth. 28:1. Mark. 16:1. Luk. 24:1. |
| Matth. 28:1 EN laat na den sabbat, als het begon te lichten tegen den eersten dag der week, kwam Maria Magdaléna en de andere Maria, om het graf te bezien. Mark. 16:1 EN als de sabbat voorbijgegaan was, hadden Maria Magdaléna en Maria, de moeder van Jakobus, en Salome specerijen gekocht, opdat zij kwamen en Hem zalfden. Luk. 24:1 EN op den eersten dag
der week, zeer vroeg in den morgenstond, gingen zij naar het graf, dragende de specerijen die zij bereid hadden, en sommigen met haar. |
| 1 Gr. op een der sabbatten. Zie vers 19. Matth. 28:1. Mark. 16:2, 9. |
| vers 19 Als het dan avond was op denzelven eersten dag der week, en als de deuren gesloten waren waar de discipelen vergaderd waren, om de vreze der Joden, kwam Jezus en stond in het midden en zeide tot hen: Vrede zij ulieden. Matth. 28:1 EN laat na den sabbat, als het begon te lichten tegen den eersten dag der week, kwam Maria Magdaléna en de andere Maria, om het graf te bezien. Mark. 16:2 En zeer vroeg op den eersten dag
der week, kwamen zij tot het graf, als de zon opging; Mark. 16:9 En als Jezus opgestaan was des morgens vroeg op den eersten dag
der week, verscheen Hij eerst aan Maria Magdaléna, uit welke Hij zeven duivelen uitgeworpen had. |
| 2 En nog enige andere vrouwen met haar, Matth. 28:1. Luk. 24:1, 10. Maar het schijnt dat Maria Magdalena vooruit is gegaan en eerst aan het graf gekomen. |
| Matth. 28:1 EN laat na den sabbat, als het begon te lichten tegen den eersten dag der week, kwam Maria Magdaléna en de andere Maria, om het graf te bezien. Luk. 24:1 EN op den eersten dag
der week, zeer vroeg in den morgenstond, gingen zij naar het graf, dragende de specerijen die zij bereid hadden, en sommigen met haar. Luk. 24:10 En dezen waren Maria Magdaléna, en Johanna, en Maria, de moeder van Jakobus, en de anderen met haar, die dit tot de apostelen zeiden. |
| 3 Zie de aant. op Mark. 16:2. |
| Mark. 16:2 (kt.) En zeer vroeg op den eersten dag
der week, kwamen zij tot het graf, als de zon opging; |
| 4 Hetwelk van den engel voor haar komst gedaan was, Matth. 28:2. |
| Matth. 28:2 En zie, er geschiedde een grote aardbeving; want een engel des Heeren, nederdalende uit den hemel, kwam toe en wentelde den steen af van de deur en zat op denzelven. |
| | |
2 τρέχει οὖν καὶ ἔρχεται πρὸς Σίμωνα Πέτρον καὶ πρὸς τὸν ἄλλον μαθητὴν ὃν ἐφίλει ὁ Ἰησοῦς, καὶ λέγει αὐτοῖς, Ἦραν τὸν Κύριον ἐκ τοῦ μνημείου, καὶ οὐκ οἴδαμεν ποῦ ἔθηκαν αὐτόν. | | 2 Zij liep dan en kwam tot Simon Petrus en tot den anderen discipel, bwelken Jezus liefhad, en zeide tot hen: Zij hebben den Heere 5weggenomen uit het graf, en 6wij weten niet waar zij Hem gelegd hebben. |
| b Joh. 13:23; 21:7, 20. |
| Joh. 13:23 En een van Zijn discipelen was aanzittende in den schoot van Jezus, welken Jezus liefhad. Joh. 21:7 De discipel dan welken Jezus liefhad, zeide tot Petrus: Het is de Heere. Simon Petrus dan horende dat het de Heere was, omgordde het opperkleed (want hij was naakt) en wierp zichzelven in de zee. Joh. 21:20 En Petrus zich omkerende, zag den discipel volgen welken Jezus liefhad, die ook in het avondmaal op Zijn borst gevallen was en gezegd had: Heere, wie is het die U verraden zal? |
| 5 Dit zegt zij omdat zij nog van den engel niet was onderricht van Christus’ opstanding, dien zij daarna, zijnde wedergekeerd, gezien heeft, vers 12. |
| vers 12 En zag twee engelen in witte klederen zitten, een aan het hoofd en een aan de voeten, waar het lichaam van Jezus gelegen had. |
| 6 Dat is, ik en de andere vrouwen, die mij gevolgd zijn. |
| | |
3 ἐξῆλθεν οὖν ὁ Πέτρος καὶ ὁ ἄλλος μαθητής, καὶ ἤρχοντο εἰς τὸ μνημεῖον. | | 3 cPetrus dan ging uit, en de andere discipel, en zij kwamen tot het graf. |
| c Luk. 24:12. |
| Luk. 24:12 Doch Petrus opstaande, liep tot het graf, en nederbukkende, zag hij de linnen doeken liggende alleen, en ging weg, zich verwonderende bij zichzelven over hetgeen geschied was. |
| | |
4 ἔτρεχον δὲ οἱ δύο ὁμοῦ· καὶ ὁ ἄλλος μαθητὴς προέδραμε τάχιον τοῦ Πέτρου, καὶ ἦλθε πρῶτος εἰς τὸ μνημεῖον, | | 4 En deze twee liepen tegelijk; en de andere discipel liep vooruit, 7sneller dan Petrus, en kwam eerst tot het graf. |
| 7 Namelijk omdat hij jonger was dan Petrus. |
| | |
5 καὶ παρακύψας βλέπει κείμενα τὰ ὀθόνια, οὐ μέντοι εἰσῆλθεν. | | 5 En als hij nederbukte, zag hij dde 8doeken liggen; nochtans ging hij daar niet in. |
| d Joh. 19:40. |
| Joh. 19:40 Zij namen dan het lichaam van Jezus en bonden het in linnen doeken met de specerijen, gelijk de Joden de gewoonte hebben van begraven. |
| 8 Gr. linnen doeken, namelijk waarin Christus’ dode lichaam gewonden was geweest; hetwelk een teken was dat Zijn lichaam niet genomen was, gelijk de vrouwen meenden. Want anders zouden ook de doeken met Zijn lichaam weggenomen zijn geweest. |
| | |
6 ἔρχεται οὖν Σίμων Πέτρος ἀκολουθῶν αὐτῷ, καὶ εἰσῆλθεν εἰς τὸ μνημεῖον, καὶ θεωρεῖ τὰ ὀθόνια κείμενα, | | 6 Simon Petrus dan kwam en volgde hem, en ging in het graf, en zag de doeken liggen; |
7 καὶ τὸ σουδάριον ὃ ἦν ἐπὶ τῆς κεφαλῆς αὐτοῦ, οὐ μετὰ τῶν ὀθονίων κείμενον, ἀλλὰ χωρὶς ἐντετυλιγμένον εἰς ἕνα τόπον. | | 7 En eden zweetdoek, die op Zijn 9hoofd geweest was, zag hij niet bij de doeken liggen, maar in het bijzonder in een andere plaats samengerold. |
| e Joh. 11:44. |
| Joh. 11:44 En de gestorvene kwam uit, gebonden aan handen en voeten met grafdoeken, en zijn aangezicht was omwonden met een zweetdoek. Jezus zeide tot hen: Ontbindt hem en laat hem heengaan. |
| 9 Dat is, waarin Zijn hoofd gebonden was geweest. Zie Joh. 11:44. |
| Joh. 11:44 En de gestorvene kwam uit, gebonden aan handen en voeten met grafdoeken, en zijn aangezicht was omwonden met een zweetdoek. Jezus zeide tot hen: Ontbindt hem en laat hem heengaan. |
| | |
8 τότε οὖν εἰσῆλθε καὶ ὁ ἄλλος μαθητὴς ὁ ἐλθὼν πρῶτος εἰς τὸ μνημεῖον, καὶ εἶδε, καὶ ἐπίστευσεν· | | 8 Toen ging dan ook de andere discipel daarin, die eerst tot het graf gekomen was, en zag het en 10geloofde. |
| 10 Namelijk dat het lichaam van Christus weggenomen was, gelijk de vrouwen gezegd hadden, vers 2, als het volgende vers uitwijst. Hoewel anderen menen dat Johannes geloofde dat Christus van de doden was opgestaan; en dat de volgende woorden alleen van den voorgaanden tijd moeten verstaan worden. |
| vers 2 Zij liep dan en kwam tot Simon Petrus en tot den anderen discipel, welken Jezus liefhad, en zeide tot hen: Zij hebben den Heere weggenomen uit het graf, en wij weten niet waar zij Hem gelegd hebben. |
| | |
9 οὐδέπω γὰρ ᾔδεισαν τὴν γραφήν, ὅτι δεῖ αὐτὸν ἐκ νεκρῶν ἀναστῆναι. | | 9 Want zij 11wisten nog fde Schrift niet, dat Hij van de doden moest opstaan. |
| 11 Of: verstonden. |
| f Ps. 16:10. Hand. 2:25, 31; 13:35. |
| Ps. 16:10 Want Gij zult Mijn ziel in de hel niet verlaten; Gij zult niet toelaten dat Uw Heilige de verderving zie. Hand. 2:25 Want David zegt van Hem: Ik zag den Heere allen tijd voor Mij; want Hij is aan Mijn rechterhand, opdat Ik niet bewogen worde. Hand. 2:31 Zo heeft hij dit voorziende, gesproken van de opstanding van Christus, dat Zijn ziel niet is verlaten in de hel, noch Zijn vlees verderving heeft gezien. Hand. 13:35 Waarom Hij ook in een anderen psalm zegt: Gij zult Uw Heilige niet overgeven om verderving te zien. |
| | |
10 ἀπῆλθον οὖν πάλιν πρὸς ἑαυτοὺς οἱ μαθηταί. | | 10 De discipelen dan gingen wederom 12naar huis. |
| 12 Gr. tot zichzelven, dat is, tot de hunnen, namelijk waar de discipelen vergaderd waren, als blijkt vers 19. |
| vers 19 Als het dan avond was op denzelven eersten dag der week, en als de deuren gesloten waren waar de discipelen vergaderd waren, om de vreze der Joden, kwam Jezus en stond in het midden en zeide tot hen: Vrede zij ulieden. |
| | De verschijning aan Maria Magdaléna |
11 Μαρία δὲ εἱστήκει πρὸς τὸ μνημεῖον κλαίουσα ἔξω· ὡς οὖν ἔκλαιε, παρέκυψεν εἰς τὸ μνημεῖον, | | 11 gEn 13Maria stond buiten bij het graf, wenende. Als zij dan weende, bukte zij in het graf, |
| g Matth. 28:1. Mark. 16:5. Luk. 24:4. |
| Matth. 28:1 EN laat na den sabbat, als het begon te lichten tegen den eersten dag der week, kwam Maria Magdaléna en de andere Maria, om het graf te bezien. Mark. 16:5 En in het graf ingegaan zijnde, zagen zij een jongeling zittende ter rechterzijde, bekleed met een wit lang kleed, en werden verbaasd. Luk. 24:4 En het geschiedde als zij daarover twijfelmoedig waren, zie, twee mannen stonden bij haar in blinkende klederen. |
| 13 Namelijk tot het graf wedergekeerd zijnde met de andere vrouwen, aan dewelke allen gezamenlijk de verschijning der engelen is geschied, Matth. 28:5. Mark. 16:5. Luk. 24:4. |
| Matth. 28:5 Maar de engel antwoordende zeide tot de vrouwen: Vreest gijlieden niet; want ik weet dat gij zoekt Jezus, Die gekruisigd was. Mark. 16:5 En in het graf ingegaan zijnde, zagen zij een jongeling zittende ter rechterzijde, bekleed met een wit lang kleed, en werden verbaasd. Luk. 24:4 En het geschiedde als zij daarover twijfelmoedig waren, zie, twee mannen stonden bij haar in blinkende klederen. |
| | |
12 καὶ θεωρεῖ δύο ἀγγέλους ἐν λευκοῖς καθεζομένους, ἕνα πρὸς τῇ κεφαλῇ, καὶ ἕνα πρὸς τοῖς ποσίν, ὅπου ἔκειτο τὸ σῶμα τοῦ Ἰησοῦ. | | 12 En zag 14twee engelen in witte klederen zitten, een aan 15het hoofd en een aan de voeten, waar het lichaam van Jezus gelegen had. |
| 14 Mattheüs en Markus zeggen maar van één, omdat één het woord heeft gevoerd. |
| 15 Dat is, hoofdeinde, waar het hoofd gelegen had. |
| | |
13 καὶ λέγουσιν αὐτῇ ἐκεῖνοι, Γύναι, τί κλαίεις; λέγει αὐτοῖς, Ὅτι ἦραν τὸν Κύριόν μου, καὶ οὐκ οἶδα ποῦ ἔθηκαν αὐτόν. | | 13 En 16die zeiden tot haar: Vrouw, wat weent gij? Zij zeide tot 17hen: Omdat zij 18mijn Heere weggenomen hebben, en ik weet niet waar zij Hem gelegd hebben. |
| 16 Namelijk de engelen, nadat zij de boodschap van de opstanding aan al de vrouwen hadden gedaan, en de andere vrouwen heengegaan waren om hetzelve den discipelen te verkondigen, gelijk de andere evangelisten getuigen; en Magdalena daar staande bleef, en met haar schreien en woorden toonde dat zij hetzelve nog niet wel kon geloven. |
| 17 Namelijk de engelen. |
| 18 Dat is, het dode lichaam mijns Heeren; gelijk Ps. 16:10. |
| Ps. 16:10 Want Gij zult Mijn ziel in de hel niet verlaten; Gij zult niet toelaten dat Uw Heilige de verderving zie. |
| | |
14 καὶ ταῦτα εἰποῦσα ἐστράφη εἰς τὰ ὀπίσω, καὶ θεωρεῖ τὸν Ἰησοῦν ἑστῶτα, καὶ οὐκ ᾔδει ὅτι ὁ Ἰησοῦς ἐστι. | | 14 hEn als zij dit gezegd had, keerde zij zich achterwaarts, en zag Jezus staan, en zij 19wist niet dat het Jezus was. |
| h Matth. 28:9. Mark. 16:9. |
| Matth. 28:9 En als zij heengingen om Zijn discipelen te boodschappen, zie, Jezus is haar ontmoet, zeggende: Weest gegroet. En zij tot Hem komende, grepen Zijn voeten en aanbaden Hem. Mark. 16:9 En als Jezus opgestaan was des morgens vroeg op den eersten dag
der week, verscheen Hij eerst aan Maria Magdaléna, uit welke Hij zeven duivelen uitgeworpen had. |
| 19 Namelijk omdat haar ogen gehouden werden, gelijk den discipelen naar Emmaüs gaande, ook geschied is, Luk. 24:16. |
| Luk. 24:16 En hun ogen werden gehouden, dat zij Hem niet kenden. |
| | |
15 λέγει αὐτῇ ὁ Ἰησοῦς, Γύναι, τί κλαίεις; τίνα ζητεῖς; ἐκείνη, δοκοῦσα ὅτι ὁ κηπουρός ἐστι, λέγει αὐτῷ, Κύριε, εἰ σὺ ἐβάστασας αὐτόν, εἰπέ μοι ποῦ αὐτὸν ἔθηκας, κἀγὼ αὐτὸν ἀρῶ. | | 15 Jezus zeide tot haar: Vrouw, wat weent gij? Wien zoekt gij? Zij, menende dat het de hovenier was, zeide tot Hem: Heere, zo gij Hem weggedragen hebt, zeg mij waar gij Hem gelegd hebt, en ik zal Hem 20wegnemen. |
| 20 Namelijk om te zalven en elders te begraven, dat Hij u niet in den weg zij. |
| | |
16 λέγει αὐτῇ ὁ Ἰησοῦς, Μαρία. στραφεῖσα ἐκείνη λέγει αὐτῷ, Ῥαββουνί· ὃ λέγεται, Διδάσκαλε. | | 16 Jezus zeide tot haar: Maria. Zij zich 21omkerende, zeide tot Hem: 22Rabbouni, hetwelk is gezegd: Meester. |
| 21 Namelijk doordien zij Zijn stem werd kennende. |
| 22 Dit is hetzelfde woord met rabbi, Joh. 1:39, 50, en met rabboni, Mark. 10:51. |
| Joh. 1:39 Wat zoekt gij? En zij zeiden tot Hem: Rabbi (hetwelk is te zeggen, overgezet zijnde, Meester), waar woont Gij? Joh. 1:50 Nathánaël antwoordde en zeide tot Hem: Rabbi, Gij zijt de Zone Gods, Gij zijt de Koning Israëls. Mark. 10:51 En Jezus antwoordende zeide tot hem: Wat wilt gij dat Ik u doen zal? En de blinde zeide tot Hem: Rabboni, dat ik ziende mag worden. |
| | |
17 λέγει αὐτῇ ὁ Ἰησοῦς, Μή μου ἅπτου, οὔπω γὰρ ἀναβέβηκα πρὸς τὸν Πατέρα μου· πορεύου δὲ πρὸς τοὺς ἀδελφούς μου, καὶ εἰπὲ αὐτοῖς, Ἀναβαίνω πρὸς τὸν Πατέρα μου καὶ Πατέρα ὑμῶν, καὶ Θεόν μου καὶ Θεὸν ὑμῶν. | | 17 Jezus zeide tot haar: 23Raak Mij niet aan, 24want Ik ben nog niet opgevaren tot Mijn Vader; maar ga heen itot Mijn 25broeders, en zeg hun: 26kIk vaar op tot 27Mijn Vader en 28uw Vader, en tot
29Mijn God en 30uw God. |
| 23 Dat is, houd uzelve en Mij niet op met het aanraken en houden van Mijn voeten. |
| 24 Dat is, Ik zal zo haast nog niet opvaren en van u vertrekken; gij zult nog tijd genoeg hebben om Mij te zien en te spreken, en om Mij eer te bewijzen. Anderen menen dat Hij dit tegen haar zou gezegd hebben om haar te vermanen, dat zij niet te zeer met haar hart moest hangen aan Zijn lichamelijke tegenwoordigheid. |
| i Ps. 22:23. Matth. 28:10. Hebr. 2:11. |
| Ps. 22:23 Zo zal Ik Uw Naam Mijn broederen vertellen; in het midden der gemeente zal Ik U prijzen. Matth. 28:10 Toen zeide Jezus tot haar: Vreest niet; gaat heen, boodschapt Mijn broederen dat zij heengaan naar Galiléa, en aldaar zullen zij Mij zien. Hebr. 2:11 Want én Hij Die heiligt, én zij die geheiligd worden, zijn allen uit één; om welke oorzaak Hij Zich niet schaamt hen broeders te noemen, |
| 25 Dat is, discipelen. De oorzaak waarom Hij hen alzo noemt, zie in de aant. op Matth. 28:10. |
| Matth. 28:10 (kt.) Toen zeide Jezus tot haar: Vreest niet; gaat heen, boodschapt Mijn broederen dat zij heengaan naar Galiléa, en aldaar zullen zij Mij zien. |
| 26 Dat is, Ik zal haast opvaren, namelijk nadat Ik hen van alles eerst zal onderricht hebben. |
| k Joh. 16:28. |
| Joh. 16:28 Ik ben van den Vader uitgegaan, en ben in de wereld gekomen; wederom verlaat Ik de wereld en ga heen tot den Vader. |
| 27 Namelijk van nature, Joh. 1:18. |
| Joh. 1:18 Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Die in den schoot des Vaders is, Die heeft Hem ons
verklaard. |
| 28 Namelijk door genade der aanneming tot kinderen, Joh. 1:12. |
| Joh. 1:12 Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven; |
| 29 Namelijk omdat Ik als Middelaar de menselijke natuur om uwentwil heb aangenomen, Hebr. 1:9. |
| Hebr. 1:9 Gij hebt rechtvaardigheid liefgehad en ongerechtigheid gehaat; daarom heeft U, o God, Uw God gezalfd met olie der vreugde boven Uw medegenoten. |
| 30 Dat is, Die u niet alleen geschapen, maar bovendien u ook tot Zijn eigendom heeft aangenomen, Hebr. 8:10. |
| Hebr. 8:10 Want dit is het verbond dat Ik met het huis Israëls maken zal na die dagen, zegt de Heere: Ik zal Mijn wetten in hun verstand geven, en in hun harten zal Ik die inschrijven; en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. |
| | |
18 ἔρχεται Μαρία ἡ Μαγδαληνὴ ἀπαγγέλλουσα τοῖς μαθηταῖς ὅτι ἑώρακε τὸν Κύριον, καὶ ταῦτα εἶπεν αὐτῇ. | | 18 lMaria Magdaléna ging en boodschapte den discipelen dat zij den Heere gezien had, en dat Hij haar dit gezegd had. |
| l Matth. 28:8. Mark. 16:10. Luk. 24:9. |
| Matth. 28:8 En haastelijk uitgaande van het graf met vreze en grote blijdschap, liepen zij heen om hetzelve Zijn discipelen te boodschappen. Mark. 16:10 Deze heengaande boodschapte het dengenen die met Hem geweest waren, welke treurden en weenden. Luk. 24:9 En wedergekeerd zijnde van het graf, boodschapten zij al deze dingen aan de elve en aan al de anderen. |
| | De verschijning aan de discipelen |
19 Οὔσης οὖν ὀψίας, τῇ ἡμέρᾳ ἐκείνῃ τῇ μιᾷ τῶν σαββάτων, καὶ τῶν θυρῶν κεκλεισμένων ὅπου ἦσαν οἱ μαθηταὶ συνηγμένοι, διὰ τὸν φόβον τῶν Ἰουδαίων, ἦλθεν ὁ Ἰησοῦς καὶ ἔστη εἰς τὸ μέσον, καὶ λέγει αὐτοῖς, Εἰρήνη ὑμῖν. | | 19 mAls het dan avond was 31op denzelven eersten dag 32der week, en als de deuren gesloten waren waar de discipelen vergaderd waren, om de vreze der Joden, 33kwam Jezus en stond in het midden en zeide tot hen: 34Vrede zij ulieden. |
| m Mark. 16:14. Luk. 24:36. 1 Kor. 15:5. |
| Mark. 16:14 Daarna is Hij geopenbaard aan de elve, daar zij aanzaten, en verweet hun hun ongelovigheid en hardigheid der harten, omdat zij niet geloofd hadden degenen die Hem gezien hadden nadat Hij opgestaan was. Luk. 24:36 En als zij van deze dingen spraken, stond Jezus Zelf in het midden van hen, en zeide tot hen: Vrede zij ulieden. 1 Kor. 15:5 En dat Hij is van Céfas gezien, daarna van de twaalve. |
| 31 Hier volgt Johannes de rekening der dagen naar de wijze der Romeinen. Want alzo deze verschijning geschied is des avonds laat, als nu de twee discipelen van Emmaüs bij hen gekomen waren, Luk. 24:36, en derhalve de zon lang ondergegaan was, zo zou dit naar der Joden rekening niet de eerste maar de tweede dag der week zijn. Zie Joh. 19:14. |
| Luk. 24:36 En als zij van deze dingen spraken, stond Jezus Zelf in het midden van hen, en zeide tot hen: Vrede zij ulieden. Joh. 19:14 En het was de voorbereiding van het pascha, en omtrent de zesde ure; en hij zeide tot de Joden: Zie, uw Koning. |
| 32 Gr. der sabbatten. Zie vers 1. |
| vers 1 EN
op den eersten dag der week ging Maria Magdaléna vroeg, als het nog duister was, naar het graf, en zag den steen van het graf weggenomen. |
| 33 Hoe Christus daar binnengekomen is, wordt niet uitgedrukt, en is niet nodig te onderzoeken, alzo Hij door Zijn Goddelijke kracht zulks op verscheidene wijzen heeft kunnen doen, gelijk men zien kan Hand. 12:10, zodat men hieruit niet kan besluiten, dat Zijn lichaam door de besloten deuren zou doorgegaan of doorgedrongen zijn. |
| Hand. 12:10 En als zij door de eerste en tweede wacht gegaan waren, kwamen zij aan de ijzeren poort, die naar de stad leidt; dewelke vanzelf hun geopend werd. En uitgegaan zijnde gingen zij één straat voort, en terstond scheidde de engel van hem. |
| 34 Dit was de gewoonlijke manier van groeten onder de Joden, waarmede zij elkander alle geluk en zaligheid toewensten. |
| | |
20 καὶ τοῦτο εἰπὼν ἔδειξεν αὐτοῖς τὰς χεῖρας καὶ τὴν πλευρὰν αὐτοῦ. ἐχάρησαν οὖν οἱ μαθηταὶ ἰδόντες τὸν Κύριον. | | 20 En dit gezegd hebbende, toonde Hij hun Zijn 35handen en Zijn zijde. nDe discipelen dan werden verblijd als zij den Heere zagen. |
| 35 Namelijk met de littekens der wonden, die daarin waren. |
| n Joh. 16:22. |
| Joh. 16:22 En gij dan hebt nu wel droefheid, maar Ik zal u wederom zien, en uw hart zal zich verblijden, en niemand zal uw blijdschap van u wegnemen. |
| | |
21 εἶπεν οὖν αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς πάλιν, Εἰρήνη ὑμῖν· καθὼς ἀπέσταλκέ με ὁ Πατήρ, κἀγὼ πέμπω ὑμᾶς. | | 21 Jezus dan zeide wederom tot hen: Vrede zij ulieden; ogelijkerwijs Mij de Vader gezonden heeft, 36zend Ik ook ulieden. |
| o Jes. 61:1. Matth. 28:19. Mark. 16:15. Luk. 4:18. Joh. 17:18. |
| Jes. 61:1 DE Geest des Heeren HEEREN is op Mij, omdat de HEERE Mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen; Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van hart, om den gevangenen vrijheid uit te roepen, en den gebondenen opening der gevangenis; Matth. 28:19 Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb. Mark. 16:15 En Hij zeide tot hen: Gaat heen in de gehele wereld, predikt het Evangelie allen creaturen. Luk. 4:18 De Geest des Heeren is op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij gezonden om den armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen die gebroken zijn van hart; Joh. 17:18 Gelijkerwijs Gij Mij gezonden hebt in de wereld, alzo heb Ik hen ook in de wereld gezonden. |
| 36 Namelijk om het Evangelie te prediken. Zie Matth. 28:19. Mark. 16:15. Joh. 17:18. |
| Matth. 28:19 Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb. Mark. 16:15 En Hij zeide tot hen: Gaat heen in de gehele wereld, predikt het Evangelie allen creaturen. Joh. 17:18 Gelijkerwijs Gij Mij gezonden hebt in de wereld, alzo heb Ik hen ook in de wereld gezonden. |
| | |
22 καὶ τοῦτο εἰπὼν ἐνεφύσησε καὶ λέγει αὐτοῖς, Λάβετε Πνεῦμα Ἅγιον. | | 22 En als Hij dit gezegd had, 37blies Hij op hen, en zeide tot hen: Ontvangt 38den Heiligen Geest. |
| 37 Namelijk om met dit uiterlijke teken de werking des Heiligen Geestes af te beelden. Zie Joh. 3:8. Hand. 2:2. |
| Joh. 3:8 De wind blaast waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid; maar gij weet niet vanwaar hij komt en waar hij heen gaat; alzo is een iegelijk die uit den Geest geboren is. Hand. 2:2 En er geschiedde haastelijk uit den hemel een geluid, gelijk als van een geweldigen gedreven wind, en vervulde het gehele huis waar zij zaten. |
| 38 Dat is, de gaven des Heiligen Geestes, die u nodig zijn tot versterking uws geloofs, totdat de volheid derzelve, die u nodig zullen zijn tot uitvoering van uw apostelambt, u zal gegeven worden na Mijn hemelvaart, op den pinksterdag, Joh. 16:7. Hand. 2:4, 33. |
| Joh. 16:7 Doch Ik zeg u de waarheid: Het is u nut dat Ik wegga; want indien Ik niet wegga, zo zal de Trooster tot u niet komen; maar indien Ik heenga, zo zal Ik Hem tot u zenden. Hand. 2:4 En zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest, en begonnen te spreken met andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken. Hand. 2:33 Hij dan door de rechterhand Gods verhoogd zijnde, en de belofte des Heiligen Geestes ontvangen hebbende van den Vader, heeft dit uitgestort dat gij nu ziet en hoort. |
| | |
23 ἄν τινων ἀφῆτε τὰς ἁμαρτίας, ἀφίενται αὐτοῖς· ἄν τινων κρατῆτε, κεκράτηνται. | | 23 pZo gij iemands zonden 39vergeeft, dien worden ze 40vergeven; zo gij iemands zonden houdt, dien zijn ze gehouden. |
| p Matth. 16:19; 18:18. |
| Matth. 16:19 En Ik zal u geven de sleutelen van het Koninkrijk der hemelen; en zo wat gij zult binden op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn; en zo wat gij ontbinden zult op de aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn. Matth. 18:18 Voorwaar zeg Ik u: Al wat gij op de aarde binden zult, zal in den hemel gebonden wezen; en al wat gij op de aarde ontbinden zult, zal in den hemel ontbonden wezen. |
| 39 Dat is, naar Mijn woord en bevel betuigt als Mijn dienaars, dat zijn zonden van God vergeven of gehouden zijn. |
| 40 Namelijk in den hemel, van God, Matth. 16:19; 18:18. Want God heeft alleen de macht om eigenlijk de zonden te vergeven, Jes. 43:25. Matth. 9:3. Mark. 2:7. |
| Matth. 16:19 En Ik zal u geven de sleutelen van het Koninkrijk der hemelen; en zo wat gij zult binden op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn; en zo wat gij ontbinden zult op de aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn. Matth. 18:18 Voorwaar zeg Ik u: Al wat gij op de aarde binden zult, zal in den hemel gebonden wezen; en al wat gij op de aarde ontbinden zult, zal in den hemel ontbonden wezen. Jes. 43:25 Ik, Ik ben het, Die uw overtredingen uitdelg om Mijnentwil, en Ik gedenk uwer zonden niet. Matth. 9:3 En zie, sommigen der schriftgeleerden zeiden in zichzelven: Deze lastert God. Mark. 2:7 Wat spreekt Deze aldus godslasteringen? Wie kan de zonden vergeven dan alleen God? |
| | Jezus en Thomas |
24 Θωμᾶς δέ, εἷς ἐκ τῶν δώδεκα, ὁ λεγόμενος Δίδυμος, οὐκ ἦν μετ’ αὐτῶν ὅτε ἦλθεν ὁ Ἰησοῦς. | | 24 En Thomas, een van de twaalve, gezegd 41Dídymus, was met hen niet toen Jezus daar kwam. |
| 41 Zie Joh. 11:16. |
| Joh. 11:16 Thomas dan, genaamd Dídymus, zeide tot zijn medediscipelen: Laat ons ook gaan, opdat wij met Hem sterven. |
| | |
25 ἔλεγον οὖν αὐτῷ οἱ ἄλλοι μαθηταί, Ἑωράκαμεν τὸν Κύριον. ὁ δὲ εἶπεν αὐτοῖς, Ἐὰν μὴ ἴδω ἐν ταῖς χερσὶν αὐτοῦ τὸν τύπον τῶν ἥλων, καὶ βάλω τὸν δάκτυλόν μου εἰς τὸν τύπον τῶν ἥλων, καὶ βάλω τὴν χεῖρά μου εἰς τὴν πλευρὰν αὐτοῦ, οὐ μὴ πιστεύσω. | | 25 De andere discipelen dan zeiden tot hem: Wij hebben den Heere gezien. Doch hij zeide tot hen: Indien ik 42in Zijn handen niet zie 43het teken der nagelen, en mijn vinger steek in het teken der nagelen, en steek mijn hand in Zijn zijde, ik zal 44geenszins geloven. |
| 42 Gelijk Christus tevoren de andere discipelen vermaand had te doen, Luk. 24:39. |
| Luk. 24:39 Ziet Mijn handen en Mijn voeten; want Ik ben het Zelf. Tast Mij aan en ziet, want een geest heeft geen vlees en benen, gelijk gij ziet dat Ik heb. |
| 43 Namelijk door de nagelen ingedrukt, hetwelk het Griekse woord ook medebrengt. |
| 44 Namelijk dat Hij Zelf waarlijk van de doden is opgestaan. |
| | |
26 Καὶ μεθ’ ἡμέρας ὀκτὼ πάλιν ἦσαν ἔσω οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ, καὶ Θωμᾶς μετ’ αὐτῶν. ἔρχεται ὁ Ἰησοῦς, τῶν θυρῶν κεκλεισμένων, καὶ ἔστη εἰς τὸ μέσον καὶ εἶπεν, Εἰρήνη ὑμῖν. | | 26 En na 45acht dagen waren Zijn discipelen wederom 46binnen, en Thomas met hen; en Jezus kwam als de deuren gesloten waren, en stond in het midden, en zeide: Vrede zij ulieden. |
| 45 Hetwelk schijnt de tweede zondag van Zijn verrijzenis te zijn, nadat het gehele paasfeest geëindigd was. |
| 46 Namelijk hetzelfde huis binnen Jeruzalem, Luk. 24:33. |
| Luk. 24:33 En zij opstaande te zelver ure, keerden weder naar Jeruzalem, en vonden de elve tezamen vergaderd, en die met hen waren, |
| | |
27 εἶτα λέγει τῷ Θωμᾷ, Φέρε τὸν δάκτυλόν σου ὧδε, καὶ ἴδε τὰς χεῖράς μου· καὶ φέρε τὴν χεῖρά σου, καὶ βάλε εἰς τὴν πλευράν μου· καὶ μὴ γίνου ἄπιστος, ἀλλὰ πιστός. | | 27 Daarna zeide Hij tot Thomas: Breng uw vinger hier, en zie Mijn handen, qen breng uw hand en 47steek ze in Mijn zijde; en zijt niet ongelovig, maar gelovig. |
| q 1 Joh. 1:1. |
| 1 Joh. 1:1 HETGEEN van den beginne was, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze ogen, hetgeen wij aanschouwd hebben en onze handen getast hebben van het Woord des levens; |
| 47 Gr. werp ze. |
| | |
28 καὶ ἀπεκρίθη ὁ Θωμᾶς, καὶ εἶπεν αὐτῷ, Ὁ Κύριός μου καὶ ὁ Θεός μου. | | 28 En Thomas antwoordde en zeide 48tot Hem: Mijn Heere en mijn God. |
| 48 Zo spreekt hij dan de volgende woorden tot Christus en van Christus, Hem bekennende voor zijn Heere en voor zijn God. |
| | |
29 λέγει αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς, Ὅτι ἑώρακάς με, Θωμᾶ, πεπίστευκας· μακάριοι οἱ μὴ ἰδόντες, καὶ πιστεύσαντες. | | 29 Jezus zeide tot hem: Omdat gij Mij gezien hebt, Thomas, zo hebt gij geloofd; 49rzalig zijn zij die niet zullen gezien hebben en nochtans zullen geloofd hebben. |
| 49 Dat is, immers zo zalig; omdat zij door het woord, zonder gezien te hebben, geloven, hetwelk met de natuur des geloofs beter overeenkomt. Zie Hebr. 11:1. 1 Petr. 1:8. |
| Hebr. 11:1 HET geloof nu is een vaste grond der dingen die men hoopt, en
een bewijs der zaken die men niet ziet. 1 Petr. 1:8 Denwelken gij niet gezien hebt en nochtans liefhebt; in Denwelken gij nu, hoewel Hem niet ziende, maar gelovende, u verheugt met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde; |
| r 1 Petr. 1:8. |
| 1 Petr. 1:8 Denwelken gij niet gezien hebt en nochtans liefhebt; in Denwelken gij nu, hoewel Hem niet ziende, maar gelovende, u verheugt met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde; |
| | |
30 Πολλὰ μὲν οὖν καὶ ἄλλα σημεῖα ἐποίησεν ὁ Ἰησοῦς ἐνώπιον τῶν μαθητῶν αὐτοῦ, ἃ οὐκ ἔστι γεγραμμένα ἐν τῷ βιβλίῳ τούτῳ. | | 30 Jezus dan heeft nog wel svele andere tekenen in de tegenwoordigheid Zijner discipelen gedaan, die niet zijn geschreven in 50dit boek; |
| s Joh. 21:25. |
| Joh. 21:25 En er zijn nog vele andere dingen die Jezus gedaan heeft, welke zo zij elk bijzonder geschreven werden, ik acht dat ook de wereld zelve de geschreven boeken niet zou vatten. Amen. |
| 50 Namelijk van dit mijn Evangelie, waarvan sommige ook bij de andere evangelisten beschreven zijn. |
| | |
31 ταῦτα δὲ γέγραπται, ἵνα πιστεύσητε ὅτι ὁ Ἰησοῦς ἐστιν ὁ Χριστὸς ὁ Υἱὸς τοῦ Θεοῦ, καὶ ἵνα πιστεύοντες ζωὴν ἔχητε ἐν τῷ ὀνόματι αὐτοῦ. | | 31 Maar deze zijn geschreven, opdat gij gelooft dat Jezus is de Christus, de Zone Gods, en opdat gij gelovende 51het leven hebt 52in Zijn Naam. |
| 51 Namelijk het eeuwige leven, hetwelk hier begint en namaals in den hemel zal volkomen zijn. |
| 52 Dat is, door Hem en om Zijn verdiensten. |