Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Christus vertroost Zijn discipelen over Zijn weggaan tot den Vader, dewijl Hij ging om hun in Zijns Vaders huis woonplaats te bereiden. 5 Verklaart aan Thomas dat Hij de Weg, de Waarheid en het Leven is. 7 En aan Filippus, dat wie Hem ziet, den Vader ziet. 12 Belooft hun dat zij grote wonderwerken zullen doen, en verkrijgen wat zij in Zijn Naam bidden zullen. 16 En dat zij den Trooster, den Heiligen Geest, zullen ontvangen. 18 En geen wezen gelaten worden. 21 Vermaant hen tot Zijn liefde en tot gehoorzaamheid aan Zijn geboden, met belofte van Zijn en des Vaders bijwoning. 26 En dat de Heilige Geest hun alles zal indachtig maken. 27 Laat hun Zijn vrede. 28 Verklaart dat zij zich behoren te verblijden dat Hij tot den Vader gaat. 30 Toont Zijn gewilligheid om den Vader ook in het lijden te gehoorzamen. |
| | Het huis des Vaders |
1 Μὴ ταρασσέσθω ὑμῶν ἡ καρδία· πιστεύετε εἰς τὸν Θεόν, καὶ εἰς ἐμὲ πιστεύετε. | | 1 UW hart worde niet 1ontroerd; 2gijlieden gelooft in God, gelooft ook in Mij. |
| 1 Namelijk met te grote droefheid of vrees. Over Mijn weggaan tot den Vader. |
| 2 Of: gelooft gij in God? Gelooft ook in Mij. Of: gelooft in God, en gelooft in Mij. Of: gij gelooft in God, en gij gelooft in Mij. |
| | |
2 ἐν τῇ οἰκίᾳ τοῦ Πατρός μου μοναὶ πολλαί εἰσιν· εἰ δὲ μή, εἶπον ἂν ὑμῖν· πορεύομαι ἑτοιμάσαι τόπον ὑμῖν. | | 2 In 3het huis Mijns Vaders zijn vele 4woningen; 5anderszins zo zou Ik het u 6gezegd hebben; Ik ga heen om u plaats te bereiden. |
| 3 Dat is, in den hemel. |
| 4 Of: blijvingen, of verblijfplaatsen, dat is, daar is ruimte genoeg, niet alleen voor Mij, maar ook voor ulieden en voor alle gelovigen. |
| 5 Gr. en indien niet, namelijk het zo ware. |
| 6 Dat is, Ik zou u met geen ijdele hoop opgehouden hebben. |
| | |
3 καὶ ἐὰν πορευθῶ καὶ ἑτοιμάσω ὑμῖν τόπον, πάλιν ἔρχομαι καὶ παραλήψομαι ὑμᾶς πρὸς ἐμαυτόν· ἵνα ὅπου εἰμὶ ἐγώ, καὶ ὑμεῖς ἦτε. | | 3 En zo wanneer Ik heen zal gegaan zijn en u plaats zal bereid hebben, zo 7kom Ik weder en zal u tot Mij nemen, aopdat gij ook 8zijn moogt 9waar Ik ben. |
| 7 Dat is, zal komen, namelijk ten laatsten dage, Hebr. 9:28. |
| Hebr. 9:28 Alzo ook Christus, éénmaal geofferd zijnde om veler zonden weg te nemen, zal ten anderen male zonder zonde gezien worden van degenen die Hem verwachten tot zaligheid. |
| a Joh. 12:26; 17:24. |
| Joh. 12:26 Zo iemand Mij dient, die volge Mij; en waar Ik ben, aldaar zal ook Mijn dienaar zijn. En zo iemand Mij dient, de Vader zal hem eren. Joh. 17:24 Vader, Ik wil dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt; opdat zij Mijn heerlijkheid mogen aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt, want Gij hebt Mij liefgehad, voor de grondlegging der wereld. |
| 8 Namelijk niet alleen naar de ziel terstond na den dood, maar ook naar lichaam en ziel na het uiterste oordeel, Luk. 23:43. 2 Kor. 5:1, 8. Filipp. 1:23. 1 Thess. 4:17. |
| Luk. 23:43 En Jezus zeide tot hem: Voorwaar zeg Ik u: Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn. 2 Kor. 5:1 WANT wij weten dat, zo ons aardse huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig, in de hemelen. 2 Kor. 5:8 Maar wij hebben goeden moed, en hebben meer behagen om uit het lichaam uit te wonen en bij den Heere in te wonen. Filipp. 1:23 Want ik word van deze twee gedrongen, hebbende begeerte om ontbonden te worden en met Christus te zijn; want dat is zeer verre het beste; 1 Thess. 4:17 Daarna wij die levend overgebleven zijn, zullen tezamen met hen opgenomen worden in de wolken, den Heere tegemoet, in de lucht; en alzo zullen wij altijd met den Heere wezen. |
| 9 Dat is, waar Ik zijn zal. |
| | |
4 καὶ ὅπου ἐγὼ ὑπάγω οἴδατε, καὶ τὴν ὁδὸν οἴδατε. | | 4 En waar Ik heen ga, 10weet gij, en 11den weg weet gij. |
| 10 Dat is, kunt gij uit Mijn woorden genoeg weten. |
| 11 Namelijk waardoor Ik moet heengaan, en waardoor gij Mij moet volgen. |
| | |
5 λέγει αὐτῷ Θωμᾶς, Κύριε, οὐκ οἴδαμεν ποῦ ὑπάγεις· καὶ πῶς δυνάμεθα τὴν ὁδὸν εἰδέναι; | | 5 Thomas zeide tot Hem: Heere, wij weten niet waar Gij heen gaat, en hoe kunnen wij den weg weten? |
6 λέγει αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς, Ἐγώ εἰμι ἡ ὁδὸς καὶ ἡ ἀλήθεια καὶ ἡ ζωή· οὐδεὶς ἔρχεται πρὸς τὸν Πατέρα, εἰ μὴ δι’ ἐμοῦ. | | 6 Jezus zeide tot hem: 12bIk ben de Weg, cen de Waarheid, den het Leven. eNiemand komt tot den Vader dan door Mij. |
| 12 Christus noemt Zichzelven den Weg, omdat niemand ten hemel kan komen, dan door Zijn verdiensten en kracht, Hand. 4:12; de Waarheid, omdat al de beloften Gods en de schaduwen des Ouden Testaments, die den weg tot de zaligheid afbeeldden, in Hem vervuld zijn, Joh. 1:17. 2 Kor. 1:20; en het Leven, omdat Hij een Auteur en Gever van het eeuwige leven is, Joh. 11:25. Hebr. 5:9. |
| Hand. 4:12 En de zaligheid is in geen ander; want er is ook onder den hemel geen andere naam, die onder de mensen gegeven is, door welken wij moeten zalig worden. Joh. 1:17 Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden. 2 Kor. 1:20 Want zovele beloften Gods als er zijn, die zijn in Hem ja, en zijn in Hem amen, Gode tot heerlijkheid door ons. Joh. 11:25 Jezus zeide tot haar: Ik ben de Opstanding en het Leven; die in Mij gelooft, zal leven, al ware hij ook gestorven; Hebr. 5:9 En geheiligd zijnde, is Hij allen die Hem gehoorzaam zijn, een Oorzaak der eeuwige zaligheid geworden; |
| b Hebr. 9:8. |
| Hebr. 9:8 Waarmede
de Heilige Geest dit beduidde, dat de weg des heiligdoms nog niet openbaar gemaakt was, zolang de eerste tabernakel nog stand had; |
| c Joh. 1:17. |
| Joh. 1:17 Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden. |
| d Joh. 1:4; 11:25. |
| Joh. 1:4 In Hetzelve was het Leven, en het Leven was het Licht der mensen. Joh. 11:25 Jezus zeide tot haar: Ik ben de Opstanding en het Leven; die in Mij gelooft, zal leven, al ware hij ook gestorven; |
| e Joh. 10:9. |
| Joh. 10:9 Ik ben de Deur; indien iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan, en weide vinden. |
| | |
7 εἰ ἐγνώκειτέ με, καὶ τὸν Πατέρα μου ἐγνώκειτε ἄν· καὶ ἀπ’ ἄρτι γινώσκετε αὐτόν, καὶ ἑωράκατε αὐτόν. | | 7 Indien gijlieden Mij 13gekend hadt, zo zoudt gij ook Mijn 14Vader gekend hebben; en 15van nu 16kent gij Hem en hebt Hem gezien. |
| 13 Namelijk recht als het behoort. |
| 14 Namelijk alzo Ik eenswezens met den Vader ben en het uitgedrukte Beeld Zijner Zelfstandigheid, Kol. 1:15. Hebr. 1:3. |
| Kol. 1:15 Dewelke is het Beeld des onzienlijken Gods, de Eerstgeborene aller creatuur. Hebr. 1:3 Dewelke, alzo Hij is het Afschijnsel Zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld Zijner Zelfstandigheid, en alle dingen draagt door het woord Zijner kracht, nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven teweeggebracht heeft, is gezeten aan de rechterhand der Majesteit in de hoogste hemelen, |
| 15 Of: nu alrede. |
| 16 Namelijk voor zoveel als gij Mij kent, vers 9. |
| vers 9 Jezus zeide tot hem: Ben Ik zo langen tijd met ulieden, en hebt gij Mij niet gekend, Filippus? Die Mij gezien heeft, die heeft den Vader gezien; en hoe zegt gij: Toon ons den Vader? |
| | |
8 λέγει αὐτῷ Φίλιππος, Κύριε, δεῖξον ἡμῖν τὸν Πατέρα, καὶ ἀρκεῖ ἡμῖν. | | 8 Filippus zeide tot Hem: Heere, toon ons den Vader, en het is ons genoeg. |
9 λέγει αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς, Τοσοῦτον χρόνον μεθ’ ὑμῶν εἰμι, καὶ οὐκ ἔγνωκάς με, Φίλιππε; ὁ ἑωρακὼς ἐμέ, ἑώρακε τὸν Πατέρα· καὶ πῶς σὺ λέγεις, Δεῖξον ἡμῖν τὸν Πατέρα; | | 9 Jezus zeide tot hem: 17Ben Ik zo langen tijd met ulieden, en hebt gij Mij niet gekend, Filippus? fDie Mij 18gezien heeft, die heeft 19den Vader gezien; en hoe zegt gij: Toon ons den Vader? |
| 17 Namelijk met Mijn leer en werken zo dikwijls getoond hebbende Wie Ik ben. |
| f Joh. 10:30. |
| Joh. 10:30 Ik en de Vader zijn één. |
| 18 Dat is, recht gekend heeft. |
| 19 Namelijk in Mijn Persoon, dewijl de Vader en Ik van één Wezen en macht zijn, Joh. 10:30. |
| Joh. 10:30 Ik en de Vader zijn één. |
| | |
10 οὐ πιστεύεις ὅτι ἐγὼ ἐν τῷ Πατρί, καὶ ὁ Πατὴρ ἐν ἐμοί ἐστι; τὰ ῥήματα ἃ ἐγὼ λαλῶ ὑμῖν, ἀπ’ ἐμαυτοῦ οὐ λαλῶ· ὁ δὲ Πατὴρ ὁ ἐν ἐμοὶ μένων, αὐτὸς ποιεῖ τὰ ἔργα. | | 10 Gelooft gij niet gdat Ik in den Vader ben, en de Vader in Mij is? 20hDe woorden die Ik tot ulieden spreek, spreek Ik van Mijzelven niet, imaar de Vader, Die in Mij 21blijft, Dezelve 22doet de werken. |
| g Joh. 10:38. |
| Joh. 10:38 Maar indien Ik ze doe, en zo gij Mij niet gelooft, zo gelooft de werken; opdat gij moogt bekennen en geloven, dat de Vader in Mij is, en Ik in Hem. |
| 20 Dat is, Mijn leer. Zie Joh. 7:16. |
| Joh. 7:16 Jezus antwoordde hun en zeide: Mijn leer is Mijne niet, maar Desgenen Die Mij gezonden heeft. |
| h vers 24. Joh. 7:16; 8:28; 10:38; 12:49; 16:13; 17:21. |
| vers 24 Die Mij niet liefheeft, die bewaart Mijn woorden niet; en het Woord dat gijlieden hoort, is het Mijne niet, maar des Vaders, Die Mij gezonden heeft. Joh. 7:16 Jezus antwoordde hun en zeide: Mijn leer is Mijne niet, maar Desgenen Die Mij gezonden heeft. Joh. 8:28 Jezus dan zeide tot hen: Wanneer gij den Zoon des mensen zult verhoogd hebben, dan zult gij verstaan dat Ik Die ben, en dat Ik van Mijzelven niets doe; maar deze dingen spreek Ik, gelijk Mijn Vader Mij geleerd heeft. Joh. 10:38 Maar indien Ik ze doe, en zo gij Mij niet gelooft, zo gelooft de werken; opdat gij moogt bekennen en geloven, dat de Vader in Mij is, en Ik in Hem. Joh. 12:49 Want Ik heb uit Mijzelven niet gesproken; maar de Vader, Die Mij gezonden heeft, Die heeft Mij een gebod gegeven, wat Ik zeggen zal en wat Ik spreken zal. Joh. 16:13 Maar wanneer Die zal gekomen zijn, namelijk de Geest der waarheid, Hij zal u in al de waarheid leiden; want Hij zal van Zichzelven niet spreken, maar zo wat Hij zal gehoord hebben, zal Hij spreken, en de toekomende dingen zal Hij u verkondigen. Joh. 17:21 Opdat zij allen één zijn, gelijkerwijs Gij, Vader, in Mij, en Ik in U, dat ook zij in Ons één zijn, opdat de wereld gelove dat Gij Mij gezonden hebt. |
| i Joh. 5:17. |
| Joh. 5:17 En Jezus antwoordde hun: Mijn Vader werkt tot nu toe, en Ik werk ook. |
| 21 Of: woont; namelijk als zijnde eenswezens met Mij. |
| 22 Namelijk in Mij en door Mij. |
| | |
11 πιστεύετέ μοι ὅτι ἐγὼ ἐν τῷ Πατρί, καὶ ὁ Πατὴρ ἐν *ἐμοί ἐστίν· εἰ δὲ μή, διὰ τὰ ἔργα αὐτὰ πιστεύετέ μοι. * ἐμοί ἐστίν B-edd, Elz | ἐμοί St, B-edd, Sc, M | | 11 Gelooft Mij, dat Ik in den Vader ben en de Vader in Mij is; en 23indien niet, zo gelooft Mij 24om de werken zelve. |
| 23 Dat is, indien gij Mijn woorden niet zoudt geloven. |
| 24 Namelijk overmits dezelve niet dan door een Goddelijke kracht kunnen gedaan worden. |
| | |
12 ἀμὴν ἀμὴν λέγω ὑμῖν, ὁ πιστεύων εἰς ἐμέ, τὰ ἔργα ἃ ἐγὼ ποιῶ κἀκεῖνος ποιήσει, καὶ μείζονα τούτων ποιήσει· ὅτι ἐγὼ πρὸς τὸν Πατέρα μου πορεύομαι. | | 12 kVoorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Die in Mij gelooft, de werken die Ik doe, zal hij 25ook doen en zal 26meerdere doen dan deze; want Ik ga heen 27tot Mijn Vader; |
| k Matth. 21:21. Luk. 17:6. Hand. 5:12; 19:11. |
| Matth. 21:21 Doch Jezus antwoordende zeide tot hen: Voorwaar zeg Ik u: Indien gij geloof hadt en niet twijfeldet, gij zoudt niet alleenlijk doen hetgeen den vijgenboom is geschied, maar indien gij ook tot dezen berg zeidet: Word opgeheven en in de zee geworpen, het zou geschieden. Luk. 17:6 En de Heere zeide: Zo gij een geloof hadt als een mosterdzaad, gij zoudt tegen dezen moerbezieboom zeggen: Word ontworteld en in de zee geplant; en hij zou u gehoorzaam zijn. Hand. 5:12 En door de handen der apostelen geschiedden vele tekenen en wonderen onder het volk; en zij waren allen eendrachtelijk in het voorhof van Sálomo. Hand. 19:11 En God deed ongewone krachten door de handen van Paulus; |
| 25 Namelijk door Mijn kracht, Mark. 16:20. Hand. 3:12. De waarheid van deze voorzegging blijkt Hand. 3:7; 5:15; 19:12, en doorlopend in de Handelingen der Apostelen. |
| Mark. 16:20 En zij uitgegaan zijnde, predikten overal, en de Heere wrocht mede en bevestigde het Woord door tekenen die daarop volgden. Amen. Hand. 3:12 En Petrus dat ziende, antwoordde tot het volk: Gij Israëlitische mannen, wat verwondert gij u over dit, of wat ziet gij zo sterk op ons, alsof wij door onze eigen kracht of godzaligheid dezen hadden doen wandelen? Hand. 3:7 En hem grijpende bij de rechterhand, richtte hij hem op, en terstond werden zijn voeten en enkels vast; Hand. 5:15 Alzo dat zij de kranken uitdroegen op de straten en legden op bedden en beddekens, opdat, als Petrus kwam, ook maar de schaduw iemand van hen beschaduwen mocht. Hand. 19:12 Alzo dat ook van zijn lijf op de kranken gedragen werden de zweetdoeken of gordeldoeken, en dat de ziekten van hen weken en de boze geesten van hen uitvoeren. |
| 26 Namelijk dan sommige wonderen zijn die Christus in de dagen Zijns vleses gedaan heeft, gelijk daar zijn door oplegging der handen den Heiligen Geest te geven, de kennis der talen, en de wonderbaarlijke bekering der wereld, en andere. Zie ook Mark. 16:17, enz. |
| Mark. 16:17 En dengenen die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen: in Mijn Naam zullen zij duivelen uitwerpen; met nieuwe tongen zullen zij spreken; |
| 27 Namelijk om vandaar den Heiligen Geest en deze kracht u te zenden, Hand. 2:33. |
| Hand. 2:33 Hij dan door de rechterhand Gods verhoogd zijnde, en de belofte des Heiligen Geestes ontvangen hebbende van den Vader, heeft dit uitgestort dat gij nu ziet en hoort. |
| | |
13 καὶ ὅ τι ἂν αἰτήσητε ἐν τῷ ὀνόματί μου, τοῦτο ποιήσω, ἵνα δοξασθῇ ὁ Πατὴρ ἐν τῷ Υἱῷ. | | 13 lEn 28zo wat gij begeren zult 29in Mijn Naam, dat zal Ik doen, opdat de Vader 30in den Zoon verheerlijkt worde. |
| l Jer. 29:12. Matth. 7:7; 21:22. Mark. 11:24. Luk. 11:9. Joh. 15:7; 16:24. Jak. 1:5. 1 Joh. 3:22. |
| Jer. 29:12 Dan zult gij Mij aanroepen en heengaan en tot Mij bidden; en Ik zal naar u horen. Matth. 7:7 Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden. Matth. 21:22 En al wat gij zult begeren in het gebed, gelovende, zult gij ontvangen. Mark. 11:24 Daarom zeg Ik u: Alle dingen die gij biddende begeert, gelooft dat gij ze ontvangen zult, en zij zullen u geworden. Luk. 11:9 En Ik zeg ulieden: Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden. Joh. 15:7 Indien gij in Mij blijft en Mijn woorden in u blijven, zo wat gij wilt, zult gij begeren, en het zal u geschieden. Joh. 16:24 Tot nog toe hebt gij niet gebeden in Mijn Naam; bidt en gij zult ontvangen, opdat uw blijdschap vervuld zij. Jak. 1:5 En indien iemand van u wijsheid ontbreekt, dat hij ze van God begere, Die een iegelijk mildelijk geeft, en niet verwijt; en zij zal hem gegeven worden. 1 Joh. 3:22 En zo wat wij bidden, ontvangen wij van Hem, dewijl wij Zijn geboden bewaren en doen hetgeen behaaglijk is voor Hem. |
| 28 Namelijk nodig tot uitvoering van uw ambt en tot uw zaligheid. |
| 29 Dat is, steunende op Mijn beloften en verdiensten. |
| 30 Dat is, door den Zoon. |
| | |
14 ἐάν τι αἰτήσητε ἐν τῷ ὀνόματί μου, ἐγὼ ποιήσω. | | 14 Zo gij iets begeren zult in Mijn Naam, Ik zal het doen. |
| | Een andere Trooster |
15 ἐὰν ἀγαπᾶτέ με, τὰς ἐντολὰς τὰς ἐμὰς τηρήσατε. | | 15 mIndien gij Mij liefhebt, zo bewaart Mijn geboden. |
| m vss. 21, 23. Joh. 15:10. 1 Joh. 5:3. |
| vers 21 Die Mijn geboden heeft en dezelve bewaart, die is het die Mij liefheeft; en die Mij liefheeft, zal van Mijn Vader geliefd worden; en Ik zal hem liefhebben, en Ik zal Mijzelven aan hem openbaren. vers 23 Jezus antwoordde en zeide tot hem: Zo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn woord bewaren; en Mijn Vader zal hem liefhebben, en Wij zullen tot hem komen en zullen woning bij hem maken. Joh. 15:10 Indien gij Mijn geboden bewaart, zo zult gij in Mijn liefde blijven, gelijkerwijs Ik de geboden Mijns Vaders bewaard heb en blijf in Zijn liefde. 1 Joh. 5:3 Want dit is de liefde Gods, dat wij Zijn geboden bewaren; en Zijn geboden zijn niet zwaar. |
| | |
16 καὶ ἐγὼ ἐρωτήσω τὸν Πατέρα, καὶ ἄλλον παράκλητον δώσει ὑμῖν, ἵνα μένῃ μεθ’ ὑμῶν εἰς τὸν αἰῶνα, | | 16 En Ik zal den Vader bidden, en Hij zal u een anderen 31Trooster geven, opdat Hij bij u 32blijve in der eeuwigheid; |
| 31 Of: Advocaat en Voorspraak, namelijk den Heiligen Geest, Die u niet alleen zal troosten en sterken, maar ook ingeven hoe gij u verantwoorden zult in tijd van benauwdheid en vervolging, Luk. 12:11, 12, en hoe gij den Vader zult aanroepen in uw nood, Rom. 8:15, 26; Die hier een Ander genaamd wordt, niet omdat Hij een ander Wezen heeft dan de Vader en de Zoon, maar omdat Hij een andere Persoon is, 1 Joh. 5:7. |
| Luk. 12:11 En wanneer zij u heenbrengen zullen in de synagogen en tot de overheden en de machten, zo zijt niet bezorgd hoe of wat gij tot verantwoording zeggen of wat gij spreken zult; Luk. 12:12 Want de Heilige Geest zal u in dezelve ure leren hetgeen gij spreken moet. Rom. 8:15 Want gij hebt niet ontvangen den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader. Rom. 8:26 En desgelijks komt ook de Geest onze zwakheden mede te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen gelijk het behoort, maar de Geest Zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen. 1 Joh. 5:7 Want Drie zijn er Die getuigen in den hemel: de Vader, het Woord en de Heilige Geest; en deze Drie zijn één. |
| 32 Namelijk zonder immermeer van u te scheiden, gelijk Ik met Mijn lichamelijke tegenwoordigheid voor een tijd zal doen. |
| | |
17 τὸ Πνεῦμα τῆς ἀληθείας, ὃ ὁ κόσμος οὐ δύναται λαβεῖν, ὅτι οὐ θεωρεῖ αὐτό, οὐδὲ γινώσκει αὐτό· ὑμεῖς δὲ γινώσκετε αὐτό, ὅτι παρ’ ὑμῖν μένει, καὶ ἐν ὑμῖν ἔσται. | | 17 Namelijk den Geest 33der waarheid, Welken 34de wereld niet kan ontvangen, want zij 35ziet Hem niet en kent Hem niet; maar gij kent Hem, want Hij 36blijft 37bij ulieden en 38zal in u zijn. |
| 33 Zo wordt de Heilige Geest genaamd omdat Hij de waarheid der zaligmakende leer openbaart, leert en in de harten der uitverkorenen verzegelt. |
| 34 Dat is, de wereldse mensen, die nog natuurlijk en onwedergeboren zijn, 1 Kor. 2:14. |
| 1 Kor. 2:14 Maar de natuurlijke mens begrijpt niet de dingen die des Geestes Gods zijn; want zij zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden. |
| 35 Dat is, verstaat en gevoelt Zijn werking niet. |
| 36 Of: woont. |
| 37 Dat is, in uw harten. |
| 38 Namelijk om u te onderwijzen, vertroosten, versterken en verzekeren van uw zaligheid, Rom. 8:15, 16, 26. 1 Kor. 2:12. |
| Rom. 8:15 Want gij hebt niet ontvangen den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader. Rom. 8:16 Dezelve Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn. Rom. 8:26 En desgelijks komt ook de Geest onze zwakheden mede te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen gelijk het behoort, maar de Geest Zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen. 1 Kor. 2:12 Doch wij hebben niet ontvangen den geest der wereld, maar den Geest Die uit God is, opdat wij zouden weten de dingen die ons van God geschonken zijn; |
| | |
18 οὐκ ἀφήσω ὑμᾶς ὀρφανούς· ἔρχομαι πρὸς ὑμᾶς. | | 18 nIk zal u 39geen wezen laten; Ik kom weder tot u. |
| n Matth. 28:20. |
| Matth. 28:20 En zie, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Amen. |
| 39 Dat is, niet hulpeloos noch troosteloos. |
| | |
19 ἔτι μικρὸν καὶ ὁ κόσμος με οὐκέτι θεωρεῖ, ὑμεῖς δὲ θεωρεῖτέ με· ὅτι ἐγὼ ζῶ, καὶ ὑμεῖς ζήσεσθε. | | 19 Nog een kleinen tijd en de wereld 40zal Mij niet meer zien; maar 41gij zult Mij zien; want Ik 42leef en 43gij zult leven. |
| 40 Gr. ziet Mij niet meer. |
| 41 Gr. gij ziet Mij. |
| 42 Dat is, zal spoedig weder levend worden. |
| 43 Dat is, Ik zal u nog levend vinden. Anderen zetten het over: omdat Ik leef, zo zult gij ook leven; namelijk een geestelijk en eeuwig leven. |
| | |
20 ἐν ἐκείνῃ τῇ ἡμέρᾳ γνώσεσθε ὑμεῖς ὅτι ἐγὼ ἐν τῷ Πατρί μου, καὶ ὑμεῖς ἐν ἐμοί, κἀγὼ ἐν ὑμῖν. | | 20 In dien 44dag zult gij 45bekennen, 46dat Ik in Mijn Vader ben, en gij in Mij, en Ik in u. |
| 44 Namelijk na Mijn opstanding en hemelvaart. |
| 45 Namelijk door den Heiligen Geest klaarder onderwezen zijnde. |
| 46 Dat is, dan zult gij Mijn enigheid met den Vader in Wezen, en Mijn geestelijke vereniging met u, nader verstaan. Zie ook hiervoor vss. 10, 11. |
| vers 10 Gelooft gij niet dat Ik in den Vader ben, en de Vader in Mij is? De woorden die Ik tot ulieden spreek, spreek Ik van Mijzelven niet, maar de Vader, Die in Mij blijft, Dezelve doet de werken. vers 11 Gelooft Mij, dat Ik in den Vader ben en de Vader in Mij is; en indien niet, zo gelooft Mij om de werken zelve. |
| | |
21 ὁ ἔχων τὰς ἐντολάς μου καὶ τηρῶν αὐτάς, ἐκεῖνός ἐστιν ὁ ἀγαπῶν με· ὁ δὲ ἀγαπῶν με, ἀγαπηθήσεται ὑπὸ τοῦ Πατρός μου· καὶ ἐγὼ ἀγαπήσω αὐτόν, καὶ ἐμφανίσω αὐτῷ ἐμαυτόν. | | 21 Die Mijn geboden heeft en dezelve bewaart, die is het die Mij liefheeft; en die Mij liefheeft, zal van Mijn Vader geliefd worden; en Ik zal hem liefhebben, en Ik zal Mijzelven aan hem 47openbaren. |
| 47 Dat is, meer en meer door Mijn kennis verlichten en Mijn zaligmakende werkingen en genade laten gevoelen, gelijk het 23ste vers uitwijst. Zie ook 2 Kor. 3:18. |
| 2 Kor. 3:18 En wij allen, met ongedekten aangezichte de heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest. |
| | |
22 λέγει αὐτῷ Ἰούδας, οὐχ ὁ Ἰσκαριώτης, Κύριε, τί γέγονεν ὅτι ἡμῖν μέλλεις ἐμφανίζειν σεαυτόν, καὶ οὐχὶ τῷ κόσμῳ; | | 22 48Judas, niet de Iskáriot, zeide tot Hem: Heere, 49wat is het dat Gij Uzelven aan ons zult openbaren en niet aan de wereld? |
| 48 Namelijk de broeder van Jakobus, toegenaamd Lebbeüs, Matth. 10:3. |
| Matth. 10:3 Filippus en Bartholoméüs; Thomas en Matthéüs, de tollenaar; Jakobus, de zoon van Alféüs, en Lebbéüs, toegenaamd Thaddéüs; |
| 49 Gr. wat is er geschied, dat is, wat is de oorzaak? Of: wat beduidt het? |
| | |
23 ἀπεκρίθη ὁ Ἰησοῦς καὶ εἶπεν αὐτῷ, Ἐάν τις ἀγαπᾷ με, τὸν λόγον μου τηρήσει, καὶ ὁ Πατήρ μου ἀγαπήσει αὐτόν, καὶ πρὸς αὐτὸν ἐλευσόμεθα, καὶ μονὴν παρ’ αὐτῷ ποιήσομεν. | | 23 Jezus antwoordde en zeide tot hem: Zo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn woord bewaren; en Mijn Vader zal hem liefhebben, en Wij zullen tot hem komen en zullen 50woning bij hem maken. |
| 50 Gr. blijving; gelijk ook van den Heiligen Geest gezegd wordt, vers 17. |
| vers 17 Namelijk den Geest der waarheid, Welken de wereld niet kan ontvangen, want zij ziet Hem niet en kent Hem niet; maar gij kent Hem, want Hij blijft bij ulieden en zal in u zijn. |
| | |
24 ὁ μὴ ἀγαπῶν με, τοὺς λόγους μου οὐ τηρεῖ· καὶ ὁ λόγος ὃν ἀκούετε οὐκ ἔστιν ἐμός, ἀλλὰ τοῦ πέμψαντός με Πατρός. | | 24 Die Mij niet liefheeft, die bewaart Mijn woorden niet; oen het Woord dat gijlieden hoort, 51is het Mijne niet, maar des Vaders, Die Mij gezonden heeft. |
| o vers 10. Joh. 7:16; 8:28; 12:49; 16:13. |
| vers 10 Gelooft gij niet dat Ik in den Vader ben, en de Vader in Mij is? De woorden die Ik tot ulieden spreek, spreek Ik van Mijzelven niet, maar de Vader, Die in Mij blijft, Dezelve doet de werken. Joh. 7:16 Jezus antwoordde hun en zeide: Mijn leer is Mijne niet, maar Desgenen Die Mij gezonden heeft. Joh. 8:28 Jezus dan zeide tot hen: Wanneer gij den Zoon des mensen zult verhoogd hebben, dan zult gij verstaan dat Ik Die ben, en dat Ik van Mijzelven niets doe; maar deze dingen spreek Ik, gelijk Mijn Vader Mij geleerd heeft. Joh. 12:49 Want Ik heb uit Mijzelven niet gesproken; maar de Vader, Die Mij gezonden heeft, Die heeft Mij een gebod gegeven, wat Ik zeggen zal en wat Ik spreken zal. Joh. 16:13 Maar wanneer Die zal gekomen zijn, namelijk de Geest der waarheid, Hij zal u in al de waarheid leiden; want Hij zal van Zichzelven niet spreken, maar zo wat Hij zal gehoord hebben, zal Hij spreken, en de toekomende dingen zal Hij u verkondigen. |
| 51 Dat is, is Mijne alleen niet, gelijk Joh. 6:38; 7:16. |
| Joh. 6:38 Want Ik ben uit den hemel nedergedaald, niet opdat Ik Mijn wil zou doen, maar den wil Desgenen Die Mij gezonden heeft. Joh. 7:16 Jezus antwoordde hun en zeide: Mijn leer is Mijne niet, maar Desgenen Die Mij gezonden heeft. |
| | |
25 Ταῦτα λελάληκα ὑμῖν παρ’ ὑμῖν μένων. | | 25 Deze dingen heb Ik tot u gesproken, 52bij u blijvende. |
| 52 Dat is, met u verkerende. |
| | |
26 ὁ δὲ παράκλητος, τὸ Πνεῦμα τὸ Ἅγιον, ὃ πέμψει ὁ Πατὴρ ἐν τῷ ὀνόματί μου, ἐκεῖνος ὑμᾶς διδάξει πάντα, καὶ ὑπομνήσει ὑμᾶς πάντα ἃ εἶπον ὑμῖν. | | 26 pMaar de Trooster, de Heilige Geest, Welken de Vader zenden zal in Mijn Naam, qDie zal u alles leren, en zal u 53indachtig maken alles wat Ik u gezegd heb. |
| p Luk. 24:49. Joh. 15:26; 16:7. Hand. 2:4. |
| Luk. 24:49 En zie, Ik zend de belofte Mijns Vaders op u; maar blijft gij in de stad Jeruzalem, totdat gij zult aangedaan zijn met kracht uit de hoogte. Joh. 15:26 Maar wanneer de Trooster zal gekomen zijn, Dien Ik u zenden zal van den Vader, namelijk de Geest der waarheid, Die van den Vader uitgaat, Die zal van Mij getuigen. Joh. 16:7 Doch Ik zeg u de waarheid: Het is u nut dat Ik wegga; want indien Ik niet wegga, zo zal de Trooster tot u niet komen; maar indien Ik heenga, zo zal Ik Hem tot u zenden. Hand. 2:4 En zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest, en begonnen te spreken met andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken. |
| q Joh. 16:13. |
| Joh. 16:13 Maar wanneer Die zal gekomen zijn, namelijk de Geest der waarheid, Hij zal u in al de waarheid leiden; want Hij zal van Zichzelven niet spreken, maar zo wat Hij zal gehoord hebben, zal Hij spreken, en de toekomende dingen zal Hij u verkondigen. |
| 53 Dat is, zal u niets nieuws leren, maar hetzelfde dat Ik u geleerd heb en gij niet wel onthouden hebt, wederom in gedachtenis brengen, Matth. 28:19, 20. Joh. 15:15. |
| Matth. 28:19 Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb. Matth. 28:20 En zie, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Amen. Joh. 15:15 Ik heet u niet meer dienstknechten, want de dienstknecht weet niet wat zijn heer doet; maar Ik heb u vrienden genoemd, want al wat Ik van Mijn Vader gehoord heb, dat heb Ik u bekendgemaakt. |
| | |
27 εἰρήνην ἀφίημι ὑμῖν, εἰρήνην τὴν ἐμὴν δίδωμι ὑμῖν· οὐ καθὼς ὁ κόσμος δίδωσιν, ἐγὼ δίδωμι ὑμῖν. μὴ ταρασσέσθω ὑμῶν ἡ καρδία, μηδὲ δειλιάτω. | | 27 54rVrede laat Ik u, 55Mijn vrede geef Ik u; niet gelijkerwijs de wereld hem geeft, geef Ik hem u. Uw hart worde niet 56ontroerd en zij niet versaagd. |
| 54 Dat is, een ware en vaste gerustheid des gemoeds in God, ontstaande uit een verzekerdheid van de vergeving uwer zonden. |
| r Filipp. 4:7. |
| Filipp. 4:7 En de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw zinnen bewaren in Christus Jezus. |
| 55 Dat is, die Ik door Mijn dood en opstanding u zal verwerven en toebrengen, Rom. 5:1. |
| Rom. 5:1 WIJ dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus; |
| 56 Namelijk over Mijn weggaan. |
| | |
28 ἠκούσατε ὅτι ἐγὼ εἶπον ὑμῖν, Ὑπάγω καὶ ἔρχομαι πρὸς ὑμᾶς. εἰ ἠγαπᾶτέ με, ἐχάρητε ἂν ὅτι εἶπον, Πορεύομαι πρὸς τὸν Πατέρα· ὅτι ὁ Πατήρ μου μείζων μού ἐστι. | | 28 sGij hebt gehoord dat Ik tot u gezegd heb: Ik ga heen en 57kom weder tot u. 58Indien gij Mij liefhadt, zo zoudt gij u verblijden, omdat Ik gezegd heb: Ik ga heen tot den Vader; want Mijn Vader is 59meerder dan Ik. |
| s vers 3. |
| vers 3 En zo wanneer Ik heen zal gegaan zijn en u plaats zal bereid hebben, zo kom Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat gij ook zijn moogt waar Ik ben. |
| 57 Namelijk na Mijn verrijzenis. |
| 58 Namelijk met rechte wetenschap en verstand waarom Ik van u gaan zal. |
| 59 Namelijk in majesteit of heerlijkheid dan Ik ben in dezen staat Mijner vernedering. En daarom behoort gij u te verblijden, dat Ik heenga om het gebruik derzelver heerlijkheid weder aan te nemen, die Ik bij Hem gehad heb eer de wereld was, dewijl hetzelve ook tot uw zaligheid zal strekken, Joh. 17:5, 24. |
| Joh. 17:5 En nu, verheerlijk Mij, Gij Vader, bij Uzelven, met de heerlijkheid die Ik bij U had eer de wereld was. Joh. 17:24 Vader, Ik wil dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt; opdat zij Mijn heerlijkheid mogen aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt, want Gij hebt Mij liefgehad, voor de grondlegging der wereld. |
| | |
29 καὶ νῦν εἴρηκα ὑμῖν πρὶν γενέσθαι· ἵνα, ὅταν γένηται, πιστεύσητε. | | 29 En nu heb Ik het u gezegd eer het geschied is, topdat, wanneer het geschied zal zijn, gij 60geloven moogt. |
| t Joh. 13:19; 16:4. |
| Joh. 13:19 Van nu zeg Ik het ulieden, eer het geschied is, opdat, wanneer het geschied zal zijn, gij geloven moogt dat Ik het ben. Joh. 16:4 Maar deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat, wanneer de ure zal gekomen zijn, gij dezelve moogt gedenken, dat Ik ze u gezegd heb. Doch deze dingen heb Ik u van het begin niet gezegd, omdat Ik bij ulieden was. |
| 60 Dat is, in uw geloof moogt versterkt worden. |
| | |
30 οὐκέτι πολλὰ λαλήσω μεθ’ ὑμῶν· ἔρχεται γὰρ ὁ τοῦ κόσμου τούτου ἄρχων, καὶ ἐν ἐμοὶ οὐκ ἔχει οὐδέν· | | 30 Ik zal 61niet meer veel met u spreken; vwant 62de overste dezer wereld 63komt, en heeft 64aan Mij niets. |
| 61 Namelijk vóór Mijn dood. |
| v Joh. 12:31; 16:11. Ef. 2:2. |
| Joh. 12:31 Nu is het oordeel dezer wereld; nu zal de overste dezer wereld buitengeworpen worden. Joh. 16:11 En van oordeel, omdat de overste dezer wereld geoordeeld is. Ef. 2:2 In welke gij eertijds gewandeld hebt, naar de eeuw dezer wereld, naar den overste van de macht der lucht, van den geest die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid; |
| 62 Dat is, de duivel, Joh. 12:31. |
| Joh. 12:31 Nu is het oordeel dezer wereld; nu zal de overste dezer wereld buitengeworpen worden. |
| 63 Namelijk om door zijn instrumenten Mij te vangen en doden. |
| 64 Gr. in Mij, dat is, zal door Mijn dood tot zijn voornemen niet komen, maar daarentegen al zijn macht verliezen, Hebr. 2:14. |
| Hebr. 2:14 Overmits dan de kinderen des vleses en bloeds deelachtig zijn, zo is Hij ook desgelijks derzelve deelachtig geworden, opdat Hij door den dood tenietdoen zou dengene die het geweld des doods had, dat is den duivel, |
| | |
31 ἀλλ’ ἵνα γνῷ ὁ κόσμος ὅτι ἀγαπῶ τὸν Πατέρα, καὶ καθὼς ἐνετείλατό μοι ὁ Πατήρ, οὕτω ποιῶ. ἐγείρεσθε, ἄγωμεν ἐντεῦθεν. | | 31 Maar opdat de wereld wete dat Ik den Vader liefheb, en 65alzo doe gelijkerwijs Mij de Vader xgeboden heeft. Staat op, laat ons vanhier gaan. |
| 65 Dat is, dat Ik Mij gewilliglijk in den dood overgeef om den Vader te gehoorzamen, Die Mij bevolen heeft op zulke wijze de mensen te verlossen, Filipp. 2:8. |
| Filipp. 2:8 En in gedaante gevonden als een mens, heeft Hij Zichzelven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja, den dood des kruises. |
| x Joh. 10:18. Hebr. 10:5. |
| Joh. 10:18 Niemand neemt hetzelve van Mij, maar Ik leg het van Mijzelven af; Ik heb macht hetzelve af te leggen en heb macht hetzelve wederom te nemen. Dit gebod heb Ik van Mijn Vader ontvangen. Hebr. 10:5 Daarom, komende in de wereld, zegt Hij: Slachtoffer en offerande hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij het lichaam toebereid; |