Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Johannes 14 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Johannes 14

 Het huis des Vaders
1 Μὴ ταρασσέσθω ὑμῶν ἡ καρδία· πιστεύετε εἰς τὸν Θεόν, καὶ εἰς ἐμὲ πιστεύετε. 1 UW hart worde niet ontroerd; gijlieden gelooft in God, gelooft ook in Mij.
2 ἐν τῇ οἰκίᾳ τοῦ Πατρός μου μοναὶ πολλαί εἰσιν· εἰ δὲ μή, εἶπον ἂν ὑμῖν· πορεύομαι ἑτοιμάσαι τόπον ὑμῖν. 2 In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen; anderszins zo zou Ik het u gezegd hebben; Ik ga heen om u plaats te bereiden.
3 καὶ ἐὰν πορευθῶ καὶ ἑτοιμάσω ὑμῖν τόπον, πάλιν ἔρχομαι καὶ παραλήψομαι ὑμᾶς πρὸς ἐμαυτόν· ἵνα ὅπου εἰμὶ ἐγώ, καὶ ὑμεῖς ἦτε. 3 En zo wanneer Ik heen zal gegaan zijn en u plaats zal bereid hebben, zo kom Ik weder en zal u tot Mij nemen, aopdat gij ook zijn moogt waar Ik ben. a Joh. 12:26; 17:24. verwijsteksten
4 καὶ ὅπου ἐγὼ ὑπάγω οἴδατε, καὶ τὴν ὁδὸν οἴδατε. 4 En waar Ik heen ga, weet gij, en den weg weet gij.
5 λέγει αὐτῷ Θωμᾶς, Κύριε, οὐκ οἴδαμεν ποῦ ὑπάγεις· καὶ πῶς δυνάμεθα τὴν ὁδὸν εἰδέναι; 5 Thomas zeide tot Hem: Heere, wij weten niet waar Gij heen gaat, en hoe kunnen wij den weg weten?
6 λέγει αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς, Ἐγώ εἰμι ἡ ὁδὸς καὶ ἡ ἀλήθεια καὶ ἡ ζωή· οὐδεὶς ἔρχεται πρὸς τὸν Πατέρα, εἰ μὴ δι’ ἐμοῦ. 6 Jezus zeide tot hem: bIk ben de Weg, cen de Waarheid, den het Leven. eNiemand komt tot den Vader dan door Mij. b Hebr. 9:8. c Joh. 1:17. d Joh. 1:4; 11:25. e Joh. 10:9. verwijsteksten
7 εἰ ἐγνώκειτέ με, καὶ τὸν Πατέρα μου ἐγνώκειτε ἄν· καὶ ἀπ’ ἄρτι γινώσκετε αὐτόν, καὶ ἑωράκατε αὐτόν. 7 Indien gijlieden Mij gekend hadt, zo zoudt gij ook Mijn Vader gekend hebben; en van nu kent gij Hem en hebt Hem gezien.
8 λέγει αὐτῷ Φίλιππος, Κύριε, δεῖξον ἡμῖν τὸν Πατέρα, καὶ ἀρκεῖ ἡμῖν. 8 Filippus zeide tot Hem: Heere, toon ons den Vader, en het is ons genoeg.
9 λέγει αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς, Τοσοῦτον χρόνον μεθ’ ὑμῶν εἰμι, καὶ οὐκ ἔγνωκάς με, Φίλιππε; ὁ ἑωρακὼς ἐμέ, ἑώρακε τὸν Πατέρα· καὶ πῶς σὺ λέγεις, Δεῖξον ἡμῖν τὸν Πατέρα; 9 Jezus zeide tot hem: Ben Ik zo langen tijd met ulieden, en hebt gij Mij niet gekend, Filippus? fDie Mij gezien heeft, die heeft den Vader gezien; en hoe zegt gij: Toon ons den Vader? f Joh. 10:30. verwijsteksten
10 οὐ πιστεύεις ὅτι ἐγὼ ἐν τῷ Πατρί, καὶ ὁ Πατὴρ ἐν ἐμοί ἐστι; τὰ ῥήματα ἃ ἐγὼ λαλῶ ὑμῖν, ἀπ’ ἐμαυτοῦ οὐ λαλῶ· ὁ δὲ Πατὴρ ὁ ἐν ἐμοὶ μένων, αὐτὸς ποιεῖ τὰ ἔργα. 10 Gelooft gij niet gdat Ik in den Vader ben, en de Vader in Mij is? hDe woorden die Ik tot ulieden spreek, spreek Ik van Mijzelven niet, imaar de Vader, Die in Mij blijft, Dezelve doet de werken. g Joh. 10:38. h vers 24. Joh. 7:16; 8:28; 10:38; 12:49; 16:13; 17:21. i Joh. 5:17. verwijsteksten
11 πιστεύετέ μοι ὅτι ἐγὼ ἐν τῷ Πατρί, καὶ ὁ Πατὴρ ἐν *ἐμοί ἐστίν· εἰ δὲ μή, διὰ τὰ ἔργα αὐτὰ πιστεύετέ μοι.
* ἐμοί ἐστίν B-edd, Elz | ἐμοί St, B-edd, Sc, M
11 Gelooft Mij, dat Ik in den Vader ben en de Vader in Mij is; en indien niet, zo gelooft Mij om de werken zelve.
12 ἀμὴν ἀμὴν λέγω ὑμῖν, ὁ πιστεύων εἰς ἐμέ, τὰ ἔργα ἃ ἐγὼ ποιῶ κἀκεῖνος ποιήσει, καὶ μείζονα τούτων ποιήσει· ὅτι ἐγὼ πρὸς τὸν Πατέρα μου πορεύομαι. 12 kVoorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Die in Mij gelooft, de werken die Ik doe, zal hij ook doen en zal meerdere doen dan deze; want Ik ga heen tot Mijn Vader; k Matth. 21:21. Luk. 17:6. Hand. 5:12; 19:11. verwijsteksten
13 καὶ ὅ τι ἂν αἰτήσητε ἐν τῷ ὀνόματί μου, τοῦτο ποιήσω, ἵνα δοξασθῇ ὁ Πατὴρ ἐν τῷ Υἱῷ. 13 lEn zo wat gij begeren zult in Mijn Naam, dat zal Ik doen, opdat de Vader in den Zoon verheerlijkt worde. l Jer. 29:12. Matth. 7:7; 21:22. Mark. 11:24. Luk. 11:9. Joh. 15:7; 16:24. Jak. 1:5. 1 Joh. 3:22. verwijsteksten
14 ἐάν τι αἰτήσητε ἐν τῷ ὀνόματί μου, ἐγὼ ποιήσω. 14 Zo gij iets begeren zult in Mijn Naam, Ik zal het doen.
  
Een andere Trooster
15 ἐὰν ἀγαπᾶτέ με, τὰς ἐντολὰς τὰς ἐμὰς τηρήσατε. 15 mIndien gij Mij liefhebt, zo bewaart Mijn geboden. m vss. 21, 23. Joh. 15:10. 1 Joh. 5:3. verwijsteksten
16 καὶ ἐγὼ ἐρωτήσω τὸν Πατέρα, καὶ ἄλλον παράκλητον δώσει ὑμῖν, ἵνα μένῃ μεθ’ ὑμῶν εἰς τὸν αἰῶνα, 16 En Ik zal den Vader bidden, en Hij zal u een anderen Trooster geven, opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid;
17 τὸ Πνεῦμα τῆς ἀληθείας, ὃ ὁ κόσμος οὐ δύναται λαβεῖν, ὅτι οὐ θεωρεῖ αὐτό, οὐδὲ γινώσκει αὐτό· ὑμεῖς δὲ γινώσκετε αὐτό, ὅτι παρ’ ὑμῖν μένει, καὶ ἐν ὑμῖν ἔσται. 17 Namelijk den Geest der waarheid, Welken de wereld niet kan ontvangen, want zij ziet Hem niet en kent Hem niet; maar gij kent Hem, want Hij blijft bij ulieden en zal in u zijn.
18 οὐκ ἀφήσω ὑμᾶς ὀρφανούς· ἔρχομαι πρὸς ὑμᾶς. 18 nIk zal u geen wezen laten; Ik kom weder tot u. n Matth. 28:20. verwijsteksten
19 ἔτι μικρὸν καὶ ὁ κόσμος με οὐκέτι θεωρεῖ, ὑμεῖς δὲ θεωρεῖτέ με· ὅτι ἐγὼ ζῶ, καὶ ὑμεῖς ζήσεσθε. 19 Nog een kleinen tijd en de wereld zal Mij niet meer zien; maar gij zult Mij zien; want Ik leef en gij zult leven.
20 ἐν ἐκείνῃ τῇ ἡμέρᾳ γνώσεσθε ὑμεῖς ὅτι ἐγὼ ἐν τῷ Πατρί μου, καὶ ὑμεῖς ἐν ἐμοί, κἀγὼ ἐν ὑμῖν. 20 In dien dag zult gij bekennen, dat Ik in Mijn Vader ben, en gij in Mij, en Ik in u.
21 ὁ ἔχων τὰς ἐντολάς μου καὶ τηρῶν αὐτάς, ἐκεῖνός ἐστιν ὁ ἀγαπῶν με· ὁ δὲ ἀγαπῶν με, ἀγαπηθήσεται ὑπὸ τοῦ Πατρός μου· καὶ ἐγὼ ἀγαπήσω αὐτόν, καὶ ἐμφανίσω αὐτῷ ἐμαυτόν. 21 Die Mijn geboden heeft en dezelve bewaart, die is het die Mij liefheeft; en die Mij liefheeft, zal van Mijn Vader geliefd worden; en Ik zal hem liefhebben, en Ik zal Mijzelven aan hem openbaren.
22 λέγει αὐτῷ Ἰούδας, οὐχ ὁ Ἰσκαριώτης, Κύριε, τί γέγονεν ὅτι ἡμῖν μέλλεις ἐμφανίζειν σεαυτόν, καὶ οὐχὶ τῷ κόσμῳ; 22 Judas, niet de Iskáriot, zeide tot Hem: Heere, wat is het dat Gij Uzelven aan ons zult openbaren en niet aan de wereld?
23 ἀπεκρίθη ὁ Ἰησοῦς καὶ εἶπεν αὐτῷ, Ἐάν τις ἀγαπᾷ με, τὸν λόγον μου τηρήσει, καὶ ὁ Πατήρ μου ἀγαπήσει αὐτόν, καὶ πρὸς αὐτὸν ἐλευσόμεθα, καὶ μονὴν παρ’ αὐτῷ ποιήσομεν. 23 Jezus antwoordde en zeide tot hem: Zo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn woord bewaren; en Mijn Vader zal hem liefhebben, en Wij zullen tot hem komen en zullen woning bij hem maken.
24 ὁ μὴ ἀγαπῶν με, τοὺς λόγους μου οὐ τηρεῖ· καὶ ὁ λόγος ὃν ἀκούετε οὐκ ἔστιν ἐμός, ἀλλὰ τοῦ πέμψαντός με Πατρός. 24 Die Mij niet liefheeft, die bewaart Mijn woorden niet; oen het Woord dat gijlieden hoort, is het Mijne niet, maar des Vaders, Die Mij gezonden heeft. o vers 10. Joh. 7:16; 8:28; 12:49; 16:13. verwijsteksten
25 Ταῦτα λελάληκα ὑμῖν παρ’ ὑμῖν μένων. 25 Deze dingen heb Ik tot u gesproken, bij u blijvende.
26 ὁ δὲ παράκλητος, τὸ Πνεῦμα τὸ Ἅγιον, ὃ πέμψει ὁ Πατὴρ ἐν τῷ ὀνόματί μου, ἐκεῖνος ὑμᾶς διδάξει πάντα, καὶ ὑπομνήσει ὑμᾶς πάντα ἃ εἶπον ὑμῖν. 26 pMaar de Trooster, de Heilige Geest, Welken de Vader zenden zal in Mijn Naam, qDie zal u alles leren, en zal u indachtig maken alles wat Ik u gezegd heb. p Luk. 24:49. Joh. 15:26; 16:7. Hand. 2:4. q Joh. 16:13. verwijsteksten
27 εἰρήνην ἀφίημι ὑμῖν, εἰρήνην τὴν ἐμὴν δίδωμι ὑμῖν· οὐ καθὼς ὁ κόσμος δίδωσιν, ἐγὼ δίδωμι ὑμῖν. μὴ ταρασσέσθω ὑμῶν ἡ καρδία, μηδὲ δειλιάτω. 27 rVrede laat Ik u, Mijn vrede geef Ik u; niet gelijkerwijs de wereld hem geeft, geef Ik hem u. Uw hart worde niet ontroerd en zij niet versaagd. r Filipp. 4:7. verwijsteksten
28 ἠκούσατε ὅτι ἐγὼ εἶπον ὑμῖν, Ὑπάγω καὶ ἔρχομαι πρὸς ὑμᾶς. εἰ ἠγαπᾶτέ με, ἐχάρητε ἂν ὅτι εἶπον, Πορεύομαι πρὸς τὸν Πατέρα· ὅτι ὁ Πατήρ μου μείζων μού ἐστι. 28 sGij hebt gehoord dat Ik tot u gezegd heb: Ik ga heen en kom weder tot u. Indien gij Mij liefhadt, zo zoudt gij u verblijden, omdat Ik gezegd heb: Ik ga heen tot den Vader; want Mijn Vader is meerder dan Ik. s vers 3. verwijsteksten
29 καὶ νῦν εἴρηκα ὑμῖν πρὶν γενέσθαι· ἵνα, ὅταν γένηται, πιστεύσητε. 29 En nu heb Ik het u gezegd eer het geschied is, topdat, wanneer het geschied zal zijn, gij geloven moogt. t Joh. 13:19; 16:4. verwijsteksten
30 οὐκέτι πολλὰ λαλήσω μεθ’ ὑμῶν· ἔρχεται γὰρ ὁ τοῦ κόσμου τούτου ἄρχων, καὶ ἐν ἐμοὶ οὐκ ἔχει οὐδέν· 30 Ik zal niet meer veel met u spreken; vwant de overste dezer wereld komt, en heeft aan Mij niets. v Joh. 12:31; 16:11. Ef. 2:2. verwijsteksten
31 ἀλλ’ ἵνα γνῷ ὁ κόσμος ὅτι ἀγαπῶ τὸν Πατέρα, καὶ καθὼς ἐνετείλατό μοι ὁ Πατήρ, οὕτω ποιῶ. ἐγείρεσθε, ἄγωμεν ἐντεῦθεν. 31 Maar opdat de wereld wete dat Ik den Vader liefheb, en alzo doe gelijkerwijs Mij de Vader xgeboden heeft. Staat op, laat ons vanhier gaan. x Joh. 10:18. Hebr. 10:5. verwijsteksten

Einde Johannes 14