Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Johannes 12 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Johannes 12

1 Christus te Bethanië met Lazarus aan tafel zittende, 3 Wordt van Maria gezalfd, 4 Waarover zij van Judas berispt, 7 Maar van Christus verdedigd wordt. 9 Vele Joden komen om Lazarus te zien. 10 Waarom de overpriesters hem ook zoeken te doden. 12 Christus rijdt naar Jeruzalem op een ezel, en wordt van de schare met blijdschap en gelukwensing als de Koning Israëls ontvangen. 20 Enige Grieken begeren Jezus te zien, en zij spreken Filippus daarover aan. 23 Waaruit Christus oorzaak neemt te handelen van de vrucht Zijns doods, door de gelijkenis van een tarwegraan. 27 Wordt in Zijn ziel beroerd, en bidt Zijn Vader, en wordt door een stem uit den hemel verklaard. 29 Onderricht de schare wederom van de vrucht en manier Zijns doods; en vermaant hen in Zijn licht te wandelen. 37 De Joden blijven verhard, gelijk door Jesaja was voorzegd. 42 Doch velen uit de oversten geloven in Hem, maar durven Hem niet belijden. 44 Hij vermaant wederom tot geloof en tot de belijdenis van hetzelve.
  
De zalving in Bethanië
1 Ὁ οὖν Ἰησοῦς πρὸ ἓξ ἡμερῶν τοῦ πάσχα ἦλθεν εἰς Βηθανίαν, ὅπου ἦν Λάζαρος ὁ τεθνηκώς, ὃν ἤγειρεν ἐκ νεκρῶν. 1 JEZUSa dan kwam 1zes dagen vóór het pascha te Bethanië, waar Lázarus was, die gestorven was geweest, welken Hij opgewekt had uit de doden.
a Matth. 26:6. Mark. 14:3. Luk. 7:37. Joh. 11:2. verwijsteksten
1 Deze zes dagen moeten verstaan worden van den tijd wanneer Christus eerst te Bethanië is gekomen. Matth. 26:2 en Mark. 14:1 spreken maar van twee dagen; maar die zien op den tijd wanneer de overpriesters raad hebben genomen om Hem te vangen en doden, gelijk ook afgeleid kan worden uit het 19de vers van dit hoofdstuk. verwijsteksten
   
2 ἐποίησαν οὖν αὐτῷ δεῖπνον ἐκεῖ, καὶ ἡ Μάρθα διηκόνει· ὁ δὲ Λάζαρος εἷς ἦν τῶν συνανακειμένων αὐτῷ. 2 Zij bereidden Hem dan 2aldaar een avondmaal, en Martha diende; en Lázarus was een van degenen die met Hem aanzaten.
2 Namelijk in het huis van Simon den melaatse. Zie Matth. 26:6. verwijsteksten
   
3 ἡ οὖν Μαρία λαβοῦσα λίτραν μύρου νάρδου πιστικῆς πολυτίμου, ἤλειψε τοὺς πόδας τοῦ Ἰησοῦ, καὶ ἐξέμαξε ταῖς θριξὶν αὐτῆς τοὺς πόδας αὐτοῦ· ἡ δὲ οἰκία ἐπληρώθη ἐκ τῆς ὀσμῆς τοῦ μύρου. 3 Maria dan, genomen hebbende een pond zalf van 3onvervalsten zeer kostelijken nardus, heeft de voeten van Jezus gezalfd, en met haar haren Zijn voeten afgedroogd; en het huis werd vervuld van den reuk der zalf.
3 Gr. pistikes. Van dit woord zie Mark. 14:3. verwijsteksten
   
4 λέγει οὖν εἷς ἐκ τῶν μαθητῶν αὐτοῦ, Ἰούδας Σίμωνος Ἰσκαριώτης, ὁ μέλλων αὐτὸν παραδιδόναι, 4 Zo zeide dan een van Zijn discipelen, namelijk Judas, Simons zoon, Iskáriot, die Hem verraden zou:
5 Διατί τοῦτο τὸ μύρον οὐκ ἐπράθη τριακοσίων δηναρίων, καὶ ἐδόθη πτωχοῖς; 5 bWaarom is deze zalf niet verkocht voor driehonderd 4penningen en den armen gegeven?
b Mark. 14:5. verwijsteksten
4 Gr. denarii, van welker waarde zie Matth. 18:28. Mark. 14:5. verwijsteksten
   
6 εἶπε δὲ τοῦτο, οὐχ ὅτι περὶ τῶν πτωχῶν ἔμελεν αὐτῷ, ἀλλὰ ὅτι κλέπτης ἦν, καὶ τὸ γλωσσόκομον εἶχε, καὶ τὰ βαλλόμενα ἐβάσταζεν. 6 En dit zeide hij, niet omdat hij bezorgd was voor de armen, maar omdat hij een dief was, cen de beurs had, en droeg hetgeen 5gegeven werd.
c Joh. 13:29. verwijsteksten
5 Gr. geworpen werd, dat is, ingeworpen, namelijk van enige godzalige vrouwen en anderen, tot onderhouding van Christus en Zijn discipelen. Zie Luk. 8:3. verwijsteksten
   
7 εἶπεν οὖν ὁ Ἰησοῦς, Ἄφες αὐτήν· εἰς τὴν ἡμέραν τοῦ ἐνταφιασμοῦ μου τετήρηκεν αὐτό. 7 Jezus dan zeide: 6Laat af van haar; zij heeft dit bewaard 7tegen dden dag Mijner begrafenis.
6 Of: Laat haar geworden.
7 Dat is, tot een voorbereiding Mijner begrafenis. Zie hiervan de aant. op Matth. 26:12. verwijsteksten
d Mark. 14:8. verwijsteksten
   
8 τοὺς πτωχοὺς γὰρ πάντοτε ἔχετε μεθ’ ἑαυτῶν, ἐμὲ δὲ οὐ πάντοτε ἔχετε. 8 Want de earmen hebt gijlieden 8altijd met u, maar Mij hebt gij 9niet altijd.
e Deut. 15:11. Matth. 26:11. Mark. 14:7. verwijsteksten
8 Namelijk om aan hen weldadigheid te betonen, Deut. 15:11. verwijsteksten
9 Namelijk lichamelijk tegenwoordig.
   
9 Ἔγνω οὖν ὄχλος πολὺς ἐκ τῶν Ἰουδαίων ὅτι ἐκεῖ ἐστι· καὶ ἦλθον οὐ διὰ τὸν Ἰησοῦν μόνον, ἀλλ’ ἵνα καὶ τὸν Λάζαρον ἴδωσιν, ὃν ἤγειρεν ἐκ νεκρῶν. 9 Een grote schare dan der Joden verstond dat Hij aldaar was; en zij kwamen niet alleen om Jezus’ wil, maar opdat zij ook Lázarus zouden zien, fdien Hij uit de doden opgewekt had.
f Joh. 11:44. verwijsteksten
   
10 ἐβουλεύσαντο δὲ οἱ ἀρχιερεῖς ἵνα καὶ τὸν Λάζαρον ἀποκτείνωσιν· 10 En de overpriesters 10beraadslaagden dat zij ook Lázarus doden zouden.
10 Dat is, besloten in hun Raad.
   
11 ὅτι πολλοὶ δι’ αὐτὸν ὑπῆγον τῶν Ἰουδαίων, καὶ ἐπίστευον εἰς τὸν Ἰησοῦν. 11 Want velen van de Joden gingen 11heen om zijnentwil en geloofden in Jezus.
11 Namelijk naar Bethanië, om hem aldaar te zien.
  
De intocht in Jeruzalem
12 Τῇ ἐπαύριον ὄχλος πολὺς ὁ ἐλθὼν εἰς τὴν ἑορτήν, ἀκούσαντες ὅτι ἔρχεται ὁ Ἰησοῦς εἰς Ἱεροσόλυμα, 12 gDes anderen daags een grote schare die tot het feest gekomen was, horende dat Jezus naar Jeruzalem kwam,
g Matth. 21:8. Mark. 11:8. Luk. 19:36. verwijsteksten
   
13 ἔλαβον τὰ βαΐα τῶν φοινίκων, καὶ ἐξῆλθον εἰς ὑπάντησιν αὐτῷ, καὶ ἔκραζον, Ὡσαννά· εὐλογημένος ὁ ἐρχόμενος ἐν ὀνόματι Κυρίου, ὁ βασιλεὺς τοῦ Ἰσραήλ. 13 12Namen de takken van palmbomen, en gingen uit Hem tegemoet, en riepen: 13Hosanna, hgezegend 14is Hij Die komt in den Naam des Heeren, Hij Die is de Koning Israëls!
12 Van deze gehele historie zie breder Matth. 21:8, enz. verwijsteksten
13 Zie ook van dit woord Matth. 21:9. verwijsteksten
h Ps. 118:26. verwijsteksten
14 Of: zij Hij.
   
14 εὑρὼν δὲ ὁ Ἰησοῦς ὀνάριον, ἐκάθισεν ἐπ’ αὐτό, καθώς ἐστι γεγραμμένον, 14 En Jezus 15vond een jongen ezel en zat daarop, gelijk geschreven is:
15 Namelijk door den dienst Zijner discipelen, die Hij daartoe uitgezonden had, gelijk de andere evangelisten breder verhalen.
   
15 Μὴ φοβοῦ, θύγατερ Σιών· ἰδού, ὁ βασιλεύς σου ἔρχεται, καθήμενος ἐπὶ πῶλον ὄνου. 15 i16Vrees niet, gij dochter Sions; zie, uw Koning komt, zittende op het veulen ener ezelin.
i Jes. 62:11. Zach. 9:9. Matth. 21:5. verwijsteksten
16 Zie hiervan Matth. 21:5. verwijsteksten
   
16 ταῦτα δὲ οὐκ ἔγνωσαν οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ τὸ πρῶτον· ἀλλ’ ὅτε ἐδοξάσθη ὁ Ἰησοῦς, τότε ἐμνήσθησαν ὅτι ταῦτα ἦν ἐπ’ αὐτῷ γεγραμμένα, καὶ ταῦτα ἐποίησαν αὐτῷ. 16 Doch 17dit verstonden Zijn discipelen in het eerst niet; maar 18als Jezus verheerlijkt was, toen werden zij indachtig dat dit van Hem geschreven was, en dat zij Hem dit gedaan hadden.
17 Namelijk dat dit de vervulling was van die profetie.
18 Dat is, als zij na Zijn opstanding en hemelvaart den Heiligen Geest ontvangen hadden.
   
17 ἐμαρτύρει οὖν ὁ ὄχλος ὁ ὢν μετ’ αὐτοῦ *ὅτι τὸν Λάζαρον ἐφώνησεν ἐκ τοῦ μνημείου, καὶ ἤγειρεν αὐτὸν ἐκ νεκρῶν.
* ὅτι B-edd, Elz | ὅτε St, B-edd, Sc, M (SV-kt)
17 19De schare dan, die met Hem was, getuigde dat Hij Lázarus uit het graf geroepen en hem uit de doden opgewekt had.
19 Of: De schare dan, die bij Hem was, toen Hij Lazarus uit het graf riep en hem uit de doden opwekte, gaf Hem getuigenis.
   
18 διὰ τοῦτο καὶ ὑπήντησεν αὐτῷ ὁ ὄχλος, ὅτι ἤκουσε τοῦτο αὐτὸν πεποιηκέναι τὸ σημεῖον. 18 Daarom ging ook de schare Hem tegemoet, overmits zij gehoord had dat Hij dat teken gedaan had.
19 οἱ οὖν Φαρισαῖοι εἶπον πρὸς ἑαυτούς, Θεωρεῖτε ὅτι οὐκ ὠφελεῖτε οὐδέν· ἴδε ὁ κόσμος ὀπίσω αὐτοῦ ἀπῆλθεν. 19 De farizeeën dan zeiden onder elkander: kZiet gij wel dat gij 20gans niet vordert? Zie, 21de gehele wereld gaat Hem na.
k Joh. 11:47. verwijsteksten
20 Namelijk met al uw voorgaanden wederstand tegen Hem; en dat gij daarom een anderen raad moet nemen om Hem tegen te staan.
21 Dat is, de meeste menigte des volks hangt Hem aan, en volgt Hem als hun Leraar.
  
Jezus verkondigt Zijn dood
20 Ἦσαν δέ τινες Ἕλληνες ἐκ τῶν ἀναβαινόντων ἵνα προσκυνήσωσιν ἐν τῇ ἑορτῇ· 20 En er waren sommige 22Grieken uit degenen ldie opgekomen waren, opdat zij op het feest zouden aanbidden;
22 Welke geweest zijn óf onbesneden heidenen, die ook mochten komen in het voorste deel des tempels, om te bidden, 1 Kon. 8:41, 42, óf Joden onder de Grieken wonende, óf Jodengenoten uit de heidenen bekeerd, gelijk de Moorman was, Hand. 8:27, 28. verwijsteksten
l Hand. 8:27. verwijsteksten
   
21 οὗτοι οὖν προσῆλθον Φιλίππῳ τῷ ἀπὸ Βηθσαϊδὰ τῆς Γαλιλαίας, καὶ ἠρώτων αὐτὸν λέγοντες, Κύριε, θέλομεν τὸν Ἰησοῦν ἰδεῖν. 21 Dezen dan gingen tot Filippus, mdie van Bethsáïda in Galiléa was, en baden hem, zeggende: Heer, wij 23wilden Jezus wel 24zien.
m Joh. 1:45. verwijsteksten
23 Gr. willen.
24 Dat is, begroeten en aanspreken.
   
22 ἔρχεται Φίλιππος καὶ λέγει τῷ Ἀνδρέᾳ· καὶ πάλιν Ἀνδρέας καὶ Φίλιππος λέγουσι τῷ Ἰησοῦ. 22 Filippus kwam en zeide het Andréas; en Andréas en Filippus wederom zeiden het Jezus.
23 ὁ δὲ Ἰησοῦς ἀπεκρίνατο αὐτοῖς λέγων, Ἐλήλυθεν ἡ ὥρα ἵνα δοξασθῇ ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου. 23 Maar Jezus antwoordde hun, zeggende: De ure is gekomen, ndat de Zoon des mensen zal 25verheerlijkt worden.
n Joh. 13:32; 17:1. verwijsteksten
25 Namelijk door Zijn dood en opstanding, na welke Hij ook onder de heidenen door de predicatie des Evangelies verheerlijkt is geworden.
   
24 ἀμὴν ἀμὴν λέγω ὑμῖν, ἐὰν μὴ ὁ κόκκος τοῦ σίτου πεσὼν εἰς τὴν γῆν ἀποθάνῃ, αὐτὸς μόνος μένει· ἐὰν δὲ ἀποθάνῃ, πολὺν καρπὸν φέρει. 24 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: oIndien 26het tarwegraan in de aarde niet valt en sterft, zo blijft hetzelve alleen; maar indien het sterft, zo brengt het veel vrucht voort.
o 1 Kor. 15:36. verwijsteksten
26 Met deze gelijkenis wil Christus zeggen, dat Hij eerst moet sterven en daarna weder opstaan, om de mensen, zo Joden als Grieken, ter zaligheid te brengen. Zie Jes. 53:10, 11. verwijsteksten
   
25 ὁ φιλῶν τὴν ψυχὴν αὐτοῦ ἀπολέσει αὐτήν· καὶ ὁ μισῶν τὴν ψυχὴν αὐτοῦ ἐν τῷ κόσμῳ τούτῳ εἰς ζωὴν αἰώνιον φυλάξει αὐτήν. 25 pDie zijn 27leven 28liefheeft, zal hetzelve verliezen; en die zijn leven 29haat in deze wereld, zal hetzelve bewaren tot het eeuwige leven.
p Matth. 10:39; 16:25. Mark. 8:35. Luk. 9:24; 17:33. verwijsteksten
27 Gr. ziel.
28 Dat is, liever heeft dan Mij. Zie hiervan Matth. 10:37. verwijsteksten
29 Dat is, bereid is voor Mij te laten. Zie Luk. 14:26. verwijsteksten
   
26 ἐὰν ἐμοὶ διακονῇ τις, ἐμοὶ ἀκολουθείτω· καὶ ὅπου εἰμὶ ἐγώ, ἐκεῖ καὶ ὁ διάκονος ὁ ἐμὸς ἔσται· καὶ ἐάν τις ἐμοὶ διακονῇ, τιμήσει αὐτὸν ὁ Πατήρ. 26 Zo iemand Mij dient, die volge Mij; en qwaar Ik ben, aldaar zal ook Mijn dienaar zijn. En zo iemand Mij dient, de Vader zal hem eren.
q Joh. 14:3; 17:24. verwijsteksten
   
27 νῦν ἡ ψυχή μου τετάρακται· καὶ τί εἴπω; Πάτερ, σῶσόν με ἐκ τῆς ὥρας ταύτης. ἀλλὰ διὰ τοῦτο ἦλθον εἰς τὴν ὥραν ταύτην. 27 rNu is Mijn ziel 30ontroerd, en wat zal Ik zeggen? Vader, verlos Mij uit deze 31ure. Maar hierom ben Ik in deze ure gekomen.
r Matth. 26:37, 38, 39. Mark. 14:34. Luk. 22:44. verwijsteksten
30 Namelijk door de overdenking van Mijn zware aanstaande lijden.
31 Namelijk van Mijn zware lijden. Zie Matth. 26:39. verwijsteksten
   
28 Πάτερ, δόξασόν σου τὸ ὄνομα. ἦλθεν οὖν φωνὴ ἐκ τοῦ οὐρανοῦ, Καὶ ἐδόξασα, καὶ πάλιν δοξάσω. 28 Vader, 32verheerlijk Uw Naam. Er kwam dan een stem uit den hemel, zeggende: En Ik heb hem 33verheerlijkt, en Ik 34zal hem wederom verheerlijken.
32 Namelijk door Mijn dood.
33 Namelijk door vele wonderen en getuigenissen.
34 Namelijk door de opstanding uit de doden en hetgeen daarop volgen zal.
   
29 ὁ οὖν ὄχλος ὁ ἑστὼς καὶ ἀκούσας ἔλεγε βροντὴν γεγονέναι· ἄλλοι ἔλεγον, Ἄγγελος αὐτῷ λελάληκεν. 29 De schare dan, die daar stond en dit hoorde, zeide dat er 35een donderslag geschied was. Anderen zeiden: Een engel heeft tot Hem gesproken.
35 Namelijk alzo deze stem meerder was dan een menselijke stem.
   
30 ἀπεκρίθη ὁ Ἰησοῦς καὶ εἶπεν, Οὐ δι’ ἐμὲ αὕτη ἡ φωνὴ γέγονεν, ἀλλὰ δι’ ὑμᾶς. 30 Jezus antwoordde en zeide: sNiet om Mijnentwil is deze stem geschied, maar 36om uwentwil.
s Joh. 11:42. verwijsteksten
36 Namelijk opdat gij moogt geloven dat Mij de Vader gezonden heeft.
   
31 νῦν κρίσις ἐστὶ τοῦ κόσμου τούτου· νῦν ὁ ἄρχων τοῦ κόσμου τούτου ἐκβληθήσεται ἔξω. 31 tNu is het 37oordeel dezer wereld; vnu zal de 38overste dezer wereld buitengeworpen worden.
t Joh. 16:11. Ef. 2:2. verwijsteksten
37 Dit woord oordeel wordt in de Heilige Schrift genomen somtijds in het goede voor verlossing en wederoprichting, Ps. 135:14; 140:13, somtijds in het kwade voor veroordeling of verdoemenis, Joh. 3:17; 5:24. Doch het kan hier in beide betekenissen wel genomen worden, namelijk dat nu de uitverkorenen in de ganse wereld van de macht des duivels zullen verlost en wederopgericht worden, en dat nu de bozen en ongelovigen in de wereld zullen veroordeeld en verdoemd worden. verwijsteksten
v Joh. 14:30. Kol. 2:15. verwijsteksten
38 Dat is, de duivel zal nu zijn macht en heerschappij, die hij door de zonde over de mensen heeft gekregen, in degenen die het Evangelie zullen geloven, verliezen, Kol. 2:15. Hebr. 2:14. verwijsteksten
   
32 κἀγὼ ἐὰν ὑψωθῶ ἐκ τῆς γῆς, πάντας ἑλκύσω πρὸς ἐμαυτόν. 32 xEn Ik, 39zo wanneer Ik van de aarde zal verhoogd zijn, zal hen 40allen tot Mij 41trekken.
x Num. 21:9. 2 Kon. 18:4. Joh. 3:14; 8:28. verwijsteksten
39 Of: indien.
40 Dat is, niet alleen de Joden, maar ook de heidenen, die in Mij zullen geloven, Joh. 3:14, 15. Zie ook aldaar de verklaring. verwijsteksten
41 Dat is, niettegenstaande den wederstand des duivels en des vleses, tot Mijn gehoorzaamheid en vervolgens tot de eeuwige heerlijkheid met Mij brengen.
   
33 (τοῦτο δὲ ἔλεγε, σημαίνων ποίῳ θανάτῳ ἤμελλεν ἀποθνήσκειν.) 33 (En dit zeide Hij, betekenende hoedanigen dood Hij sterven zou.)
34 ἀπεκρίθη αὐτῷ ὁ ὄχλος, Ἡμεῖς ἠκούσαμεν ἐκ τοῦ νόμου ὅτι ὁ Χριστὸς μένει εἰς τὸν αἰῶνα· καὶ πῶς σὺ λέγεις ὅτι Δεῖ ὑψωθῆναι τὸν Υἱὸν τοῦ ἀνθρώπου; τίς ἐστιν οὗτος ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου; 34 De schare antwoordde Hem: Wij hebben uit 42de Wet gehoord ydat de Christus blijft in der eeuwigheid; en hoe zegt Gij dat de Zoon des mensen moet verhoogd worden? Wie is deze Zoon des mensen?
42 Dat is, de Schrift, die dit wel zegt, Ps. 102:27, 28; 110:4, doch zegt daar ook bij, dat Hij eerst moest sterven, Jes. 53:8, 12. Dan. 9:26, en alzo in Zijn heerlijkheid ingaan, Luk. 24:26. verwijsteksten
y 2 Sam. 7:16. 1 Kron. 22:10. Ps. 45:7; 89:37; 110:4. Jes. 9:5. Jer. 23:6. Ez. 37:26. Dan. 2:44; 7:14, 27. Micha 4:7. Hebr. 1:8. verwijsteksten
   
35 εἶπεν οὖν αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Ἔτι μικρὸν χρόνον τὸ φῶς μεθ’ ὑμῶν ἐστι. περιπατεῖτε ἕως τὸ φῶς ἔχετε, ἵνα μὴ σκοτία ὑμᾶς καταλάβῃ· καὶ ὁ περιπατῶν ἐν τῇ σκοτίᾳ οὐκ οἶδε ποῦ ὑπάγει. 35 Jezus dan zeide tot hen: Nog een kleinen tijd zis 43het Licht bij ulieden; awandelt terwijl gij het licht hebt, opdat 44de duisternis u niet bevange. En die in de duisternis wandelt, weet niet waar hij heen gaat.
z vers 46. Joh. 1:9; 8:12; 9:5. verwijsteksten
43 Dat is, Ik Die het Licht ben, Joh. 8:12. verwijsteksten
a Jer. 13:16. Ef. 5:8. 1 Thess. 5:4. verwijsteksten
44 Namelijk van onwetendheid en verstoktheid.
   
36 ἕως τὸ φῶς ἔχετε, πιστεύετε εἰς τὸ φῶς, ἵνα υἱοὶ φωτὸς γένησθε. Ταῦτα ἐλάλησεν ὁ Ἰησοῦς, καὶ ἀπελθὼν ἐκρύβη ἀπ’ αὐτῶν. 36 Terwijl gij het licht hebt, gelooft in het licht, opdat gij kinderen des lichts moogt zijn. Deze dingen sprak Jezus, en 45weggaande verborg Hij Zich van hen.
45 Namelijk naar Bethanië, Matth. 21:17. Mark. 11:11. Luk. 21:37. verwijsteksten
  
Blijvend ongeloof
37 τοσαῦτα δὲ αὐτοῦ σημεῖα πεποιηκότος ἔμπροσθεν αὐτῶν, οὐκ ἐπίστευον εἰς αὐτόν· 37 En hoewel Hij zovele tekenen voor hen gedaan had, nochtans geloofden zij in Hem niet;
38 ἵνα ὁ λόγος Ἠσαΐου τοῦ προφήτου πληρωθῇ, ὃν εἶπε, Κύριε, τίς ἐπίστευσε τῇ ἀκοῇ ἡμῶν; καὶ ὁ βραχίων Κυρίου τίνι ἀπεκαλύφθη; 38 Opdat het woord van Jesaja, den profeet, vervuld werd, dat hij gesproken heeft: bHeere, 46wie heeft onze 47prediking geloofd, en wien is de 48arm des Heeren 49geopenbaard?
b Jes. 53:1. Rom. 10:16. verwijsteksten
46 Namelijk van dit volk, dat is, zeer weinigen.
47 Gr. gehoor; dat is, hetgeen van ons gepredikt en van het volk gehoord is.
48 Dat is, het Evangelie, hetwelk een kracht Gods is ter zaligheid, Rom. 1:16. verwijsteksten
49 Namelijk alzo, dat hij het verstaan en aangenomen heeft, Matth. 16:17. verwijsteksten
   
39 διὰ τοῦτο οὐκ ἠδύναντο πιστεύειν, ὅτι πάλιν εἶπεν Ἠσαΐας, 39 Daarom 50konden zij niet geloven, dewijl Jesaja wederom gezegd heeft:
50 Namelijk overmits tevoren gezegd was, dat God hen door een rechtvaardig oordeel om hun wederspannigheid in hun blindheid zou laten en daarin overgeven, 2 Thess. 2:11. verwijsteksten
   
40 Τετύφλωκεν αὐτῶν τοὺς ὀφθαλμούς, καὶ πεπώρωκεν αὐτῶν τὴν καρδίαν· ἵνα μὴ ἴδωσι τοῖς ὀφθαλμοῖς, καὶ νοήσωσι τῇ καρδίᾳ, καὶ ἐπιστραφῶσι, καὶ ἰάσωμαι αὐτούς. 40 51cHij heeft hun ogen verblind en hun hart verhard; opdat zij met de ogen niet zien, en met het hart niet verstaan, en zij bekeerd worden, en Ik hen geneze.
51 Zie van deze plaats Matth. 13:14, 15. verwijsteksten
c Jes. 6:9. Ez. 12:2. Matth. 13:14. Mark. 4:12. Luk. 8:10. Hand. 28:26. Rom. 11:8. verwijsteksten
   
41 ταῦτα εἶπεν Ἠσαΐας, ὅτε εἶδε τὴν δόξαν αὐτοῦ, καὶ ἐλάλησε περὶ αὐτοῦ. 41 dDit zeide Jesaja toen hij 52Zijn heerlijkheid 53zag en van Hem sprak.
d Jes. 6:1. verwijsteksten
52 Namelijk van Christus, als zijnde de enige God met den Vader en den Heiligen Geest.
53 Namelijk in het gezicht der Goddelijke heerlijkheid dat verhaald staat Jes. 6:1, enz. verwijsteksten
   
42 ὅμως μέντοι καὶ ἐκ τῶν ἀρχόντων πολλοὶ ἐπίστευσαν εἰς αὐτόν· ἀλλὰ διὰ τοὺς Φαρισαίους οὐχ ὡμολόγουν, ἵνα μὴ ἀποσυνάγωγοι γένωνται. 42 eNochtans geloofden ook zelfs velen uit de oversten 54in Hem; maar om der farizeeën wil beleden zij het niet, fopdat zij 55uit de synagoge niet zouden geworpen worden.
e Joh. 7:13, 48. verwijsteksten
54 Namelijk dat Hij de Messias was, gelijk Nicodemus bekent dat er vele zulken onder hen waren, Joh. 3:2. verwijsteksten
f Joh. 9:22. verwijsteksten
55 Namelijk volgens het besluit van de oversten der Joden, Joh. 9:22. verwijsteksten
   
43 ἠγάπησαν γὰρ τὴν δόξαν τῶν ἀνθρώπων μᾶλλον ἤπερ τὴν δόξαν τοῦ Θεοῦ. 43 gWant zij hadden de eer van de mensen lief, meer dan de eer van God.
g Joh. 5:44. verwijsteksten
   
44 Ἰησοῦς δὲ ἔκραξε καὶ εἶπεν, Ὁ πιστεύων εἰς ἐμέ, οὐ πιστεύει εἰς ἐμέ, ἀλλ’ εἰς τὸν πέμψαντά με· 44 En Jezus riep en zeide: Die in Mij gelooft, 56gelooft in Mij niet, maar in Dengene Die Mij gezonden heeft.
56 Dat is, gelooft niet alleen in Mij, gelijk Mark. 9:37. Joh. 7:16. verwijsteksten
   
45 καὶ ὁ θεωρῶν ἐμέ, θεωρεῖ τὸν πέμψαντά με. 45 hEn die Mij 57ziet, die ziet Dengene Die Mij gezonden heeft.
h Joh. 10:30; 14:9. verwijsteksten
57 Dat is, kent en in Mij gelooft.
   
46 ἐγὼ φῶς εἰς τὸν κόσμον ἐλήλυθα, ἵνα πᾶς ὁ πιστεύων εἰς ἐμέ, ἐν τῇ σκοτίᾳ μὴ μείνῃ. 46 iIk ben 58een Licht in de wereld gekomen, opdat een iegelijk die in Mij gelooft, in de duisternis niet blijve.
i vers 35. Jes. 42:6; 49:6. Joh. 1:9; 8:12; 9:5. Hand. 13:47. verwijsteksten
58 Zie vers 35. Joh. 9:5. verwijsteksten
   
47 καὶ ἐάν τις μου ἀκούσῃ τῶν ῥημάτων καὶ μὴ πιστεύσῃ, ἐγὼ οὐ κρίνω αὐτόν· οὐ γὰρ ἦλθον ἵνα κρίνω τὸν κόσμον, ἀλλ’ ἵνα σώσω τὸν κόσμον. 47 En indien iemand Mijn woorden gehoord en niet geloofd zal hebben, Ik 59oordeel hem niet; kwant Ik 60ben niet gekomen opdat Ik de wereld 61oordele, maar opdat Ik de wereld zalig make.
59 Dat is, veroordeel.
k Joh. 3:17; 9:39. verwijsteksten
60 Namelijk in dezen Mijn nederigen staat.
61 Dat is, veroordele, of verdoeme.
   
48 ὁ ἀθετῶν ἐμὲ καὶ μὴ λαμβάνων τὰ ῥήματά μου, ἔχει τὸν κρίνοντα αὐτόν· ὁ λόγος ὃν ἐλάλησα, ἐκεῖνος κρινεῖ αὐτὸν ἐν τῇ ἐσχάτῃ ἡμέρᾳ. 48 lDie Mij verwerpt en Mijn woorden niet ontvangt, heeft die hem oordeelt: mhet Woord dat Ik gesproken heb, 62dat zal hem oordelen ten laatsten dage.
l Joh. 3:18; 8:24. verwijsteksten
m Mark. 16:16. verwijsteksten
62 Dat is, dat zal de regel zijn naar denwelken hij zal geoordeeld worden; of: dat zal een overtuiging tegen hem wezen, dat hij rechtvaardiglijk veroordeeld wordt.
   
49 ὅτι ἐγὼ ἐξ ἐμαυτοῦ οὐκ ἐλάλησα· ἀλλ’ ὁ πέμψας με Πατήρ, αὐτός μοι ἐντολὴν ἔδωκε, τί εἴπω καὶ τί λαλήσω. 49 nWant Ik heb 63uit Mijzelven niet gesproken; maar de Vader, Die Mij gezonden heeft, Die heeft Mij een 64gebod gegeven, wat Ik zeggen zal en wat Ik spreken zal.
n Deut. 18:18. Joh. 3:11; 5:20; 7:16; 8:28; 14:10, 24; 16:13. verwijsteksten
63 Zie Joh. 7:16. verwijsteksten
64 Dat is, een leer die Hij Mij bevolen heeft te prediken.
   
50 καὶ οἶδα ὅτι ἡ ἐντολὴ αὐτοῦ ζωὴ αἰώνιός ἐστιν· ἃ οὖν λαλῶ ἐγώ, καθὼς εἴρηκέ μοι ὁ Πατήρ, οὕτω λαλῶ. 50 En Ik weet dat Zijn gebod 65het eeuwige leven is. Hetgeen Ik dan spreek, dat spreek Ik alzo, gelijk Mij de Vader gezegd heeft.
65 Dat is, de mensen tot het eeuwige leven brengt.

Einde Johannes 12