Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Johannes 12 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Johannes 12

 De zalving in Bethanië
1 Ὁ οὖν Ἰησοῦς πρὸ ἓξ ἡμερῶν τοῦ πάσχα ἦλθεν εἰς Βηθανίαν, ὅπου ἦν Λάζαρος ὁ τεθνηκώς, ὃν ἤγειρεν ἐκ νεκρῶν. 1 JEZUSa dan kwam zes dagen vóór het pascha te Bethanië, waar Lázarus was, die gestorven was geweest, welken Hij opgewekt had uit de doden. a Matth. 26:6. Mark. 14:3. Luk. 7:37. Joh. 11:2. verwijsteksten
2 ἐποίησαν οὖν αὐτῷ δεῖπνον ἐκεῖ, καὶ ἡ Μάρθα διηκόνει· ὁ δὲ Λάζαρος εἷς ἦν τῶν συνανακειμένων αὐτῷ. 2 Zij bereidden Hem dan aldaar een avondmaal, en Martha diende; en Lázarus was een van degenen die met Hem aanzaten.
3 ἡ οὖν Μαρία λαβοῦσα λίτραν μύρου νάρδου πιστικῆς πολυτίμου, ἤλειψε τοὺς πόδας τοῦ Ἰησοῦ, καὶ ἐξέμαξε ταῖς θριξὶν αὐτῆς τοὺς πόδας αὐτοῦ· ἡ δὲ οἰκία ἐπληρώθη ἐκ τῆς ὀσμῆς τοῦ μύρου. 3 Maria dan, genomen hebbende een pond zalf van onvervalsten zeer kostelijken nardus, heeft de voeten van Jezus gezalfd, en met haar haren Zijn voeten afgedroogd; en het huis werd vervuld van den reuk der zalf.
4 λέγει οὖν εἷς ἐκ τῶν μαθητῶν αὐτοῦ, Ἰούδας Σίμωνος Ἰσκαριώτης, ὁ μέλλων αὐτὸν παραδιδόναι, 4 Zo zeide dan een van Zijn discipelen, namelijk Judas, Simons zoon, Iskáriot, die Hem verraden zou:
5 Διατί τοῦτο τὸ μύρον οὐκ ἐπράθη τριακοσίων δηναρίων, καὶ ἐδόθη πτωχοῖς; 5 bWaarom is deze zalf niet verkocht voor driehonderd penningen en den armen gegeven? b Mark. 14:5. verwijsteksten
6 εἶπε δὲ τοῦτο, οὐχ ὅτι περὶ τῶν πτωχῶν ἔμελεν αὐτῷ, ἀλλὰ ὅτι κλέπτης ἦν, καὶ τὸ γλωσσόκομον εἶχε, καὶ τὰ βαλλόμενα ἐβάσταζεν. 6 En dit zeide hij, niet omdat hij bezorgd was voor de armen, maar omdat hij een dief was, cen de beurs had, en droeg hetgeen gegeven werd. c Joh. 13:29. verwijsteksten
7 εἶπεν οὖν ὁ Ἰησοῦς, Ἄφες αὐτήν· εἰς τὴν ἡμέραν τοῦ ἐνταφιασμοῦ μου τετήρηκεν αὐτό. 7 Jezus dan zeide: Laat af van haar; zij heeft dit bewaard tegen dden dag Mijner begrafenis. d Mark. 14:8. verwijsteksten
8 τοὺς πτωχοὺς γὰρ πάντοτε ἔχετε μεθ’ ἑαυτῶν, ἐμὲ δὲ οὐ πάντοτε ἔχετε. 8 Want de earmen hebt gijlieden altijd met u, maar Mij hebt gij niet altijd. e Deut. 15:11. Matth. 26:11. Mark. 14:7. verwijsteksten
9 Ἔγνω οὖν ὄχλος πολὺς ἐκ τῶν Ἰουδαίων ὅτι ἐκεῖ ἐστι· καὶ ἦλθον οὐ διὰ τὸν Ἰησοῦν μόνον, ἀλλ’ ἵνα καὶ τὸν Λάζαρον ἴδωσιν, ὃν ἤγειρεν ἐκ νεκρῶν. 9 Een grote schare dan der Joden verstond dat Hij aldaar was; en zij kwamen niet alleen om Jezus’ wil, maar opdat zij ook Lázarus zouden zien, fdien Hij uit de doden opgewekt had. f Joh. 11:44. verwijsteksten
10 ἐβουλεύσαντο δὲ οἱ ἀρχιερεῖς ἵνα καὶ τὸν Λάζαρον ἀποκτείνωσιν· 10 En de overpriesters beraadslaagden dat zij ook Lázarus doden zouden.
11 ὅτι πολλοὶ δι’ αὐτὸν ὑπῆγον τῶν Ἰουδαίων, καὶ ἐπίστευον εἰς τὸν Ἰησοῦν. 11 Want velen van de Joden gingen heen om zijnentwil en geloofden in Jezus.
  
De intocht in Jeruzalem
12 Τῇ ἐπαύριον ὄχλος πολὺς ὁ ἐλθὼν εἰς τὴν ἑορτήν, ἀκούσαντες ὅτι ἔρχεται ὁ Ἰησοῦς εἰς Ἱεροσόλυμα, 12 gDes anderen daags een grote schare die tot het feest gekomen was, horende dat Jezus naar Jeruzalem kwam, g Matth. 21:8. Mark. 11:8. Luk. 19:36. verwijsteksten
13 ἔλαβον τὰ βαΐα τῶν φοινίκων, καὶ ἐξῆλθον εἰς ὑπάντησιν αὐτῷ, καὶ ἔκραζον, Ὡσαννά· εὐλογημένος ὁ ἐρχόμενος ἐν ὀνόματι Κυρίου, ὁ βασιλεὺς τοῦ Ἰσραήλ. 13 Namen de takken van palmbomen, en gingen uit Hem tegemoet, en riepen: Hosanna, hgezegend is Hij Die komt in den Naam des Heeren, Hij Die is de Koning Israëls! h Ps. 118:26. verwijsteksten
14 εὑρὼν δὲ ὁ Ἰησοῦς ὀνάριον, ἐκάθισεν ἐπ’ αὐτό, καθώς ἐστι γεγραμμένον, 14 En Jezus vond een jongen ezel en zat daarop, gelijk geschreven is:
15 Μὴ φοβοῦ, θύγατερ Σιών· ἰδού, ὁ βασιλεύς σου ἔρχεται, καθήμενος ἐπὶ πῶλον ὄνου. 15 iVrees niet, gij dochter Sions; zie, uw Koning komt, zittende op het veulen ener ezelin. i Jes. 62:11. Zach. 9:9. Matth. 21:5. verwijsteksten
16 ταῦτα δὲ οὐκ ἔγνωσαν οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ τὸ πρῶτον· ἀλλ’ ὅτε ἐδοξάσθη ὁ Ἰησοῦς, τότε ἐμνήσθησαν ὅτι ταῦτα ἦν ἐπ’ αὐτῷ γεγραμμένα, καὶ ταῦτα ἐποίησαν αὐτῷ. 16 Doch dit verstonden Zijn discipelen in het eerst niet; maar als Jezus verheerlijkt was, toen werden zij indachtig dat dit van Hem geschreven was, en dat zij Hem dit gedaan hadden.
17 ἐμαρτύρει οὖν ὁ ὄχλος ὁ ὢν μετ’ αὐτοῦ *ὅτι τὸν Λάζαρον ἐφώνησεν ἐκ τοῦ μνημείου, καὶ ἤγειρεν αὐτὸν ἐκ νεκρῶν.
* ὅτι B-edd, Elz | ὅτε St, B-edd, Sc, M (SV-kt)
17 De schare dan, die met Hem was, getuigde dat Hij Lázarus uit het graf geroepen en hem uit de doden opgewekt had.
18 διὰ τοῦτο καὶ ὑπήντησεν αὐτῷ ὁ ὄχλος, ὅτι ἤκουσε τοῦτο αὐτὸν πεποιηκέναι τὸ σημεῖον. 18 Daarom ging ook de schare Hem tegemoet, overmits zij gehoord had dat Hij dat teken gedaan had.
19 οἱ οὖν Φαρισαῖοι εἶπον πρὸς ἑαυτούς, Θεωρεῖτε ὅτι οὐκ ὠφελεῖτε οὐδέν· ἴδε ὁ κόσμος ὀπίσω αὐτοῦ ἀπῆλθεν. 19 De farizeeën dan zeiden onder elkander: kZiet gij wel dat gij gans niet vordert? Zie, de gehele wereld gaat Hem na. k Joh. 11:47. verwijsteksten
  
Jezus verkondigt Zijn dood
20 Ἦσαν δέ τινες Ἕλληνες ἐκ τῶν ἀναβαινόντων ἵνα προσκυνήσωσιν ἐν τῇ ἑορτῇ· 20 En er waren sommige Grieken uit degenen ldie opgekomen waren, opdat zij op het feest zouden aanbidden; l Hand. 8:27. verwijsteksten
21 οὗτοι οὖν προσῆλθον Φιλίππῳ τῷ ἀπὸ Βηθσαϊδὰ τῆς Γαλιλαίας, καὶ ἠρώτων αὐτὸν λέγοντες, Κύριε, θέλομεν τὸν Ἰησοῦν ἰδεῖν. 21 Dezen dan gingen tot Filippus, mdie van Bethsáïda in Galiléa was, en baden hem, zeggende: Heer, wij wilden Jezus wel zien. m Joh. 1:45. verwijsteksten
22 ἔρχεται Φίλιππος καὶ λέγει τῷ Ἀνδρέᾳ· καὶ πάλιν Ἀνδρέας καὶ Φίλιππος λέγουσι τῷ Ἰησοῦ. 22 Filippus kwam en zeide het Andréas; en Andréas en Filippus wederom zeiden het Jezus.
23 ὁ δὲ Ἰησοῦς ἀπεκρίνατο αὐτοῖς λέγων, Ἐλήλυθεν ἡ ὥρα ἵνα δοξασθῇ ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου. 23 Maar Jezus antwoordde hun, zeggende: De ure is gekomen, ndat de Zoon des mensen zal verheerlijkt worden. n Joh. 13:32; 17:1. verwijsteksten
24 ἀμὴν ἀμὴν λέγω ὑμῖν, ἐὰν μὴ ὁ κόκκος τοῦ σίτου πεσὼν εἰς τὴν γῆν ἀποθάνῃ, αὐτὸς μόνος μένει· ἐὰν δὲ ἀποθάνῃ, πολὺν καρπὸν φέρει. 24 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: oIndien het tarwegraan in de aarde niet valt en sterft, zo blijft hetzelve alleen; maar indien het sterft, zo brengt het veel vrucht voort. o 1 Kor. 15:36. verwijsteksten
25 ὁ φιλῶν τὴν ψυχὴν αὐτοῦ ἀπολέσει αὐτήν· καὶ ὁ μισῶν τὴν ψυχὴν αὐτοῦ ἐν τῷ κόσμῳ τούτῳ εἰς ζωὴν αἰώνιον φυλάξει αὐτήν. 25 pDie zijn leven liefheeft, zal hetzelve verliezen; en die zijn leven haat in deze wereld, zal hetzelve bewaren tot het eeuwige leven. p Matth. 10:39; 16:25. Mark. 8:35. Luk. 9:24; 17:33. verwijsteksten
26 ἐὰν ἐμοὶ διακονῇ τις, ἐμοὶ ἀκολουθείτω· καὶ ὅπου εἰμὶ ἐγώ, ἐκεῖ καὶ ὁ διάκονος ὁ ἐμὸς ἔσται· καὶ ἐάν τις ἐμοὶ διακονῇ, τιμήσει αὐτὸν ὁ Πατήρ. 26 Zo iemand Mij dient, die volge Mij; en qwaar Ik ben, aldaar zal ook Mijn dienaar zijn. En zo iemand Mij dient, de Vader zal hem eren. q Joh. 14:3; 17:24. verwijsteksten
27 νῦν ἡ ψυχή μου τετάρακται· καὶ τί εἴπω; Πάτερ, σῶσόν με ἐκ τῆς ὥρας ταύτης. ἀλλὰ διὰ τοῦτο ἦλθον εἰς τὴν ὥραν ταύτην. 27 rNu is Mijn ziel ontroerd, en wat zal Ik zeggen? Vader, verlos Mij uit deze ure. Maar hierom ben Ik in deze ure gekomen. r Matth. 26:37, 38, 39. Mark. 14:34. Luk. 22:44. verwijsteksten
28 Πάτερ, δόξασόν σου τὸ ὄνομα. ἦλθεν οὖν φωνὴ ἐκ τοῦ οὐρανοῦ, Καὶ ἐδόξασα, καὶ πάλιν δοξάσω. 28 Vader, verheerlijk Uw Naam. Er kwam dan een stem uit den hemel, zeggende: En Ik heb hem verheerlijkt, en Ik zal hem wederom verheerlijken.
29 ὁ οὖν ὄχλος ὁ ἑστὼς καὶ ἀκούσας ἔλεγε βροντὴν γεγονέναι· ἄλλοι ἔλεγον, Ἄγγελος αὐτῷ λελάληκεν. 29 De schare dan, die daar stond en dit hoorde, zeide dat er een donderslag geschied was. Anderen zeiden: Een engel heeft tot Hem gesproken.
30 ἀπεκρίθη ὁ Ἰησοῦς καὶ εἶπεν, Οὐ δι’ ἐμὲ αὕτη ἡ φωνὴ γέγονεν, ἀλλὰ δι’ ὑμᾶς. 30 Jezus antwoordde en zeide: sNiet om Mijnentwil is deze stem geschied, maar om uwentwil. s Joh. 11:42. verwijsteksten
31 νῦν κρίσις ἐστὶ τοῦ κόσμου τούτου· νῦν ὁ ἄρχων τοῦ κόσμου τούτου ἐκβληθήσεται ἔξω. 31 tNu is het oordeel dezer wereld; vnu zal de overste dezer wereld buitengeworpen worden. t Joh. 16:11. Ef. 2:2. v Joh. 14:30. Kol. 2:15. verwijsteksten
32 κἀγὼ ἐὰν ὑψωθῶ ἐκ τῆς γῆς, πάντας ἑλκύσω πρὸς ἐμαυτόν. 32 xEn Ik, zo wanneer Ik van de aarde zal verhoogd zijn, zal hen allen tot Mij trekken. x Num. 21:9. 2 Kon. 18:4. Joh. 3:14; 8:28. verwijsteksten
33 (τοῦτο δὲ ἔλεγε, σημαίνων ποίῳ θανάτῳ ἤμελλεν ἀποθνήσκειν.) 33 (En dit zeide Hij, betekenende hoedanigen dood Hij sterven zou.)
34 ἀπεκρίθη αὐτῷ ὁ ὄχλος, Ἡμεῖς ἠκούσαμεν ἐκ τοῦ νόμου ὅτι ὁ Χριστὸς μένει εἰς τὸν αἰῶνα· καὶ πῶς σὺ λέγεις ὅτι Δεῖ ὑψωθῆναι τὸν Υἱὸν τοῦ ἀνθρώπου; τίς ἐστιν οὗτος ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου; 34 De schare antwoordde Hem: Wij hebben uit de Wet gehoord ydat de Christus blijft in der eeuwigheid; en hoe zegt Gij dat de Zoon des mensen moet verhoogd worden? Wie is deze Zoon des mensen? y 2 Sam. 7:16. 1 Kron. 22:10. Ps. 45:7; 89:37; 110:4. Jes. 9:5. Jer. 23:6. Ez. 37:26. Dan. 2:44; 7:14, 27. Micha 4:7. Hebr. 1:8. verwijsteksten
35 εἶπεν οὖν αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Ἔτι μικρὸν χρόνον τὸ φῶς μεθ’ ὑμῶν ἐστι. περιπατεῖτε ἕως τὸ φῶς ἔχετε, ἵνα μὴ σκοτία ὑμᾶς καταλάβῃ· καὶ ὁ περιπατῶν ἐν τῇ σκοτίᾳ οὐκ οἶδε ποῦ ὑπάγει. 35 Jezus dan zeide tot hen: Nog een kleinen tijd zis het Licht bij ulieden; awandelt terwijl gij het licht hebt, opdat de duisternis u niet bevange. En die in de duisternis wandelt, weet niet waar hij heen gaat. z vers 46. Joh. 1:9; 8:12; 9:5. a Jer. 13:16. Ef. 5:8. 1 Thess. 5:4. verwijsteksten
36 ἕως τὸ φῶς ἔχετε, πιστεύετε εἰς τὸ φῶς, ἵνα υἱοὶ φωτὸς γένησθε. Ταῦτα ἐλάλησεν ὁ Ἰησοῦς, καὶ ἀπελθὼν ἐκρύβη ἀπ’ αὐτῶν. 36 Terwijl gij het licht hebt, gelooft in het licht, opdat gij kinderen des lichts moogt zijn. Deze dingen sprak Jezus, en weggaande verborg Hij Zich van hen.
  
Blijvend ongeloof
37 τοσαῦτα δὲ αὐτοῦ σημεῖα πεποιηκότος ἔμπροσθεν αὐτῶν, οὐκ ἐπίστευον εἰς αὐτόν· 37 En hoewel Hij zovele tekenen voor hen gedaan had, nochtans geloofden zij in Hem niet;
38 ἵνα ὁ λόγος Ἠσαΐου τοῦ προφήτου πληρωθῇ, ὃν εἶπε, Κύριε, τίς ἐπίστευσε τῇ ἀκοῇ ἡμῶν; καὶ ὁ βραχίων Κυρίου τίνι ἀπεκαλύφθη; 38 Opdat het woord van Jesaja, den profeet, vervuld werd, dat hij gesproken heeft: bHeere, wie heeft onze prediking geloofd, en wien is de arm des Heeren geopenbaard? b Jes. 53:1. Rom. 10:16. verwijsteksten
39 διὰ τοῦτο οὐκ ἠδύναντο πιστεύειν, ὅτι πάλιν εἶπεν Ἠσαΐας, 39 Daarom konden zij niet geloven, dewijl Jesaja wederom gezegd heeft:
40 Τετύφλωκεν αὐτῶν τοὺς ὀφθαλμούς, καὶ πεπώρωκεν αὐτῶν τὴν καρδίαν· ἵνα μὴ ἴδωσι τοῖς ὀφθαλμοῖς, καὶ νοήσωσι τῇ καρδίᾳ, καὶ ἐπιστραφῶσι, καὶ ἰάσωμαι αὐτούς. 40 cHij heeft hun ogen verblind en hun hart verhard; opdat zij met de ogen niet zien, en met het hart niet verstaan, en zij bekeerd worden, en Ik hen geneze. c Jes. 6:9. Ez. 12:2. Matth. 13:14. Mark. 4:12. Luk. 8:10. Hand. 28:26. Rom. 11:8. verwijsteksten
41 ταῦτα εἶπεν Ἠσαΐας, ὅτε εἶδε τὴν δόξαν αὐτοῦ, καὶ ἐλάλησε περὶ αὐτοῦ. 41 dDit zeide Jesaja toen hij Zijn heerlijkheid zag en van Hem sprak. d Jes. 6:1. verwijsteksten
42 ὅμως μέντοι καὶ ἐκ τῶν ἀρχόντων πολλοὶ ἐπίστευσαν εἰς αὐτόν· ἀλλὰ διὰ τοὺς Φαρισαίους οὐχ ὡμολόγουν, ἵνα μὴ ἀποσυνάγωγοι γένωνται. 42 eNochtans geloofden ook zelfs velen uit de oversten in Hem; maar om der farizeeën wil beleden zij het niet, fopdat zij uit de synagoge niet zouden geworpen worden. e Joh. 7:13, 48. f Joh. 9:22. verwijsteksten
43 ἠγάπησαν γὰρ τὴν δόξαν τῶν ἀνθρώπων μᾶλλον ἤπερ τὴν δόξαν τοῦ Θεοῦ. 43 gWant zij hadden de eer van de mensen lief, meer dan de eer van God. g Joh. 5:44. verwijsteksten
44 Ἰησοῦς δὲ ἔκραξε καὶ εἶπεν, Ὁ πιστεύων εἰς ἐμέ, οὐ πιστεύει εἰς ἐμέ, ἀλλ’ εἰς τὸν πέμψαντά με· 44 En Jezus riep en zeide: Die in Mij gelooft, gelooft in Mij niet, maar in Dengene Die Mij gezonden heeft.
45 καὶ ὁ θεωρῶν ἐμέ, θεωρεῖ τὸν πέμψαντά με. 45 hEn die Mij ziet, die ziet Dengene Die Mij gezonden heeft. h Joh. 10:30; 14:9. verwijsteksten
46 ἐγὼ φῶς εἰς τὸν κόσμον ἐλήλυθα, ἵνα πᾶς ὁ πιστεύων εἰς ἐμέ, ἐν τῇ σκοτίᾳ μὴ μείνῃ. 46 iIk ben een Licht in de wereld gekomen, opdat een iegelijk die in Mij gelooft, in de duisternis niet blijve. i vers 35. Jes. 42:6; 49:6. Joh. 1:9; 8:12; 9:5. Hand. 13:47. verwijsteksten
47 καὶ ἐάν τις μου ἀκούσῃ τῶν ῥημάτων καὶ μὴ πιστεύσῃ, ἐγὼ οὐ κρίνω αὐτόν· οὐ γὰρ ἦλθον ἵνα κρίνω τὸν κόσμον, ἀλλ’ ἵνα σώσω τὸν κόσμον. 47 En indien iemand Mijn woorden gehoord en niet geloofd zal hebben, Ik oordeel hem niet; kwant Ik ben niet gekomen opdat Ik de wereld oordele, maar opdat Ik de wereld zalig make. k Joh. 3:17; 9:39. verwijsteksten
48 ὁ ἀθετῶν ἐμὲ καὶ μὴ λαμβάνων τὰ ῥήματά μου, ἔχει τὸν κρίνοντα αὐτόν· ὁ λόγος ὃν ἐλάλησα, ἐκεῖνος κρινεῖ αὐτὸν ἐν τῇ ἐσχάτῃ ἡμέρᾳ. 48 lDie Mij verwerpt en Mijn woorden niet ontvangt, heeft die hem oordeelt: mhet Woord dat Ik gesproken heb, dat zal hem oordelen ten laatsten dage. l Joh. 3:18; 8:24. m Mark. 16:16. verwijsteksten
49 ὅτι ἐγὼ ἐξ ἐμαυτοῦ οὐκ ἐλάλησα· ἀλλ’ ὁ πέμψας με Πατήρ, αὐτός μοι ἐντολὴν ἔδωκε, τί εἴπω καὶ τί λαλήσω. 49 nWant Ik heb uit Mijzelven niet gesproken; maar de Vader, Die Mij gezonden heeft, Die heeft Mij een gebod gegeven, wat Ik zeggen zal en wat Ik spreken zal. n Deut. 18:18. Joh. 3:11; 5:20; 7:16; 8:28; 14:10, 24; 16:13. verwijsteksten
50 καὶ οἶδα ὅτι ἡ ἐντολὴ αὐτοῦ ζωὴ αἰώνιός ἐστιν· ἃ οὖν λαλῶ ἐγώ, καθὼς εἴρηκέ μοι ὁ Πατήρ, οὕτω λαλῶ. 50 En Ik weet dat Zijn gebod het eeuwige leven is. Hetgeen Ik dan spreek, dat spreek Ik alzo, gelijk Mij de Vader gezegd heeft.

Einde Johannes 12